De Grote Vleugelen

Het bewuste uittreden is de allerschoonste gave, die u als mens van God kunt ontvangen.
De priesters van het oude Egypte hebben deze gave beleefd en tot grote hoogte opgevoerd, toch is dit goddelijke geschenk in handen gebleven van Gene Zijde.
Was de priester uitgetreden, dan leefde hij aan deze zijde en kon de astrale wijsheid ontvangen worden.
De meester aan deze zijde voerde de priester naar de wetten, verklaarde hem de goddelijke wijsheid en hij gaf deze weer door aan de aanzittenden.
Ik vertelde u, dat men reeds aan deze ontwikkeling begon, wanneer het kind de zevenjarige leeftijd had bereikt.
Ouders, wiens kind begaafd bleek te zijn, zagen het ontnomen en als priester opgeleid, wat voor de ouders een gebeurtenis was en waarvoor zij geëerd werden.
Egypte leefde in meditatie.
Het was tevens mogelijk, dat het kind door Gene Zijde aangewezen werd om de „Grote Vleugelen” te vertegenwoordigen en ook dat is steeds een openbaring voor hen geweest.
In die tijd waren de hogepriesters steeds voorbereid op het grote wonder, want wanneer er niet een Grote Gevleugelde onder hen leefde, had het leven in de Tempel geen betekenis.
Door dit geestelijke wonder ontvingen zij van de Goden het allerhoogste.
Dag en nacht werd er geofferd en gebeden, opdat de Goden zorg ervoor zouden dragen, dat het instrument afdoende beschermd werd, en het spreekt vanzelf, dat de Gevleugelde zich als een godheid voelde.
Wanneer men aan de ontwikkeling begon, leefde heel Egypte in spanning en deze werd tot extase, wanneer het allereerste woord door dit wonder gesproken werd.
Heel het hof was er dan bij vertegenwoordigd.
Ze beleefden een feest van ongelooflijke schoonheid, van heiliging en bewust ingaan, diep doorvoeld en doordacht en waarvan eenieder het zijne wilde ontvangen.
Het was een feest van reine bezieling, hoog en laag beleefde nu het éénzijn met de Goden en vooral met de God van hun Tempel.
Mijn broeder Alonzo vertelt in zijn boek „Tussen Leven en Dood” over deze schone, maar onbarmhartige ontwikkeling, een werk dat door dit instrument aan de mensheid is geschonken.
Dit is de beschrijving van een opleiding in de Tempel van Isis, waarvan hij de Grote Gevleugelde was.
Hij vertelt u, hoe hij en zijn meester Dectar als leeuwen vochten tegen het kwaad, dat toen reeds de Tempel bestuurde.
Deze twee priesters wilden redden wat er nog te redden was en brachten dit tot stand.
Alonzo vertelt u, hoe hij als Venry de Grote Vleugelen ontving en deze reeds als kind bezat.
Hij geeft u een beeld, hoe hij zich reeds als kind voelde en hoe men vanuit de Tempel op zijn jonge leven inwerkte.
Hij leefde daar als het laatste grote medium en maakte zijn werk af, doch ook hij werd door zijn meester aan deze zijde geholpen.
Hij vocht tegen deze afdaling met zijn grote meester Dectar, die zijn vleugellamheid moest aanvaarden, maar niettemin van Venry een wonderbaarlijk instrument maakte.
Het is beslist noodzakelijk, dat u het boek leest, u weet dan eerst hoe hoog die ontwikkeling is beleefd en hoe de Gevleugelde aan zijn wijsheid kwam.
U kunt dan voor uzelf een vergelijking maken met uw eigen tijd, ge weet dan tevens dat het oude Egypte de hoogte van thans niet heeft kunnen beleven, want wij gaan verder en dieper.
Het medium van het oude Egypte had heel veel voor op de mediums uit de twintigste eeuw.
Zij konden in rust hun studie afmaken, in niets werden ze gestoord.
Onze mediums leven, gelijk eenmaal de Grote Gevleugelden, onder u en in een maatschappij, die waarlijk niet geschikt is om daarin een dergelijke taak te volbrengen.
Onze mediums beleven dan ook al het storende van uw dagelijkse leven, ze moeten erdoorheen, niets kan hun geschonken worden en toch, steeds gereed te moeten zijn voor de astrale wijsheid, is het moeilijkste leven, dat ge in het Westen beleven kunt.
Moeilijker leven is er niet!
Wat ge ook doet, dit leven moet het aardse én het leven van deze zijde vertegenwoordigen, en daarin volkomen zichzelf blijven.
In het oude Egypte – vertelde ik u – kwamen de priesters te middernacht bijeen.
Als de Maan hoog aan de Hemel stond gingen zij in meditatie en konden ze zich geheel geven.
In hun prachtige omgeving, omringd door sferenschoonheid, hun door Moeder Natuur geschonken, in de met de prachtigste bloemen versierde wijdingstempel, werden de geweldige zittingen gehouden en beleefden zij de stilte van de geest en werden in niets gestoord.
Maar onze mediums voor de Grote Vleugelen en de andere gaven, hebben hiervoor geen tijd, hoe gaarne ze ook die reine sfeer zouden willen bezitten.
Onze grote mediums hebben geen tijd om naar de Maan te kijken, ze moeten elk ogenblik gereed zijn, of uw tram rijdt hen in een ziekenhuis, een kar met paarden bespannen slaat hen tegen de grond, indien ze slechts één ogenblik zichzelf zouden vergeten.
En dit is toch mogelijk, want de groten leven voortdurend „tussen leven en dood” en moeten desondanks voor uw maatschappij gereed zijn.
Zie, dat is niet zo eenvoudig.
En toch bereiken wij thans nog meer, dan zij daar in hun heilige Tempels hebben kunnen bereiken.
Het oude Egypte beleefde wonderen en toch, deze wijsheid, die u thans vanuit ons leven geschonken wordt, heeft men daar niet kunnen beleven.
Wij gaan thans dieper en verder!
Hun bewustzijn was nog niet zover.
Al die beroemde priesters moesten hiervoor nog ontwaken en ze zijn ervoor ontwaakt.
Toen Venry en zijn meester Dectar tezamen waren na een bezoek aan de farao, voorspelde Venry zijn meester de Grote Vleugelen, die hij eens zou ontvangen.
Hij zag toen ver vooruit en hij zei tot zijn meester:
„Wat ik zie, mijn vriend, is waarlijk om verheugd te zijn.
Eens zult ge de Grote Vleugelen ontvangen.
De God van al het leven zal u de Grote Vleugelen schenken en ge zult meer mensen kunnen bereiken, verder en dieper gaan, dan wij thans hebben mogen beleven.”
En deze voorspelling is volkomen bewaarheid, woord voor woord uitgekomen.
Het instrument, waardoor wij al de psychische en fysische gaven beleven en door wie ik thans schrijf, heeft deze ontwikkeling ontvangen.
Hij is Dectar!
En zijn leerling, de Grote Gevleugelde uit het oude Egypte, gaf hem het boek „Tussen Leven en Dood”.
Hij legde dit door zijn vroegere meester vast, maar ze beleefden beiden opnieuw hun Egyptische openbaringen.
Doordat ze voor het goede, voor God, hun levens hebben ingezet, mogen ze thans hun geliefde werk voortzetten en kunt gij als Westerling begrijpen hoe het komt dat het gevoelsleven voor deze gaven aanwezig is.
De ziel, die voor God wil dienen, kan niet ten onder gaan.
Geen woord, dat ge voor God en al Zijn leven uitspreekt, is te vernietigen, na duizenden jaren staat ge opnieuw voor uw taak.
God zal ons werk niet vernietigen, eens mogen wij het afmaken en dit beleeft thans het oude Egypte.
Ik zei u, de priesters van het oude Egypte leven op aarde, welnu, door hen ontvangt ge onze levenswijsheid.
Ons instrument en vele anderen beleven eenzelfde ontwikkeling.
Nu is er slechts één meester aanwezig en die geeft hun de wijsheid vanuit ons leven door.
Nu kan het bovennatuurlijke ontvangen en beleefd worden.
Deze mediums zijn dan ook voor hun taak geboren.
In het kort wil ik u thans een beeld geven, hoe de ontwikkeling van ons instrument is geweest.
Ge weet reeds iets van al de gaven af en dus kunt ge mij volgen.
Indien u ook „Tussen Leven en Dood” leest, is alles u duidelijk.
Toen dit zieleleven geboren zou worden, was het gereed voor deze gaven.
Aan deze zijde heeft de ziel de wetten leren kennen.
Met de meester zijn alle hellen en hemelen beleefd en alle levensgraden in de ruimte.
Dan komt de geboorte op aarde.
De meester staat voor zijn broeder en zegt, als de ziel in de wereld van het onbewuste zal oplossen:
„Tot daar, mijn lieve broeder!
Tot daar, op aarde.
Wij zien elkaar daar en hier terug.
Nu kunnen wij aan ons werk beginnen.”
In de boeken „Het Ontstaan van het Heelal” is dit terugkeren naar de aarde beschreven.
Toen het instrument alles mocht weten van zijn vorig bestaan, begreep hij, dat hij aan Gene Zijde had geleefd.
De meester wilde, dat hij als kind niets zou leren, een school was voor hem niet nodig, het zou hem voor het mediumschap ongeschikt maken.
En dat heeft meester Alcar voorkomen.
Hij wist waar het kind geboren zou worden, de hoogste meesters van deze zijde konden het waarnemen en voerden hem naar dit zieleleven, dat zich onder al die miljoenen op aarde bevond.
Voor de meester was dit een openbaring.
Hij ziet een dorpje voor zich, een lieflijke natuur, en weet nu, dat hij alles voor het instrument zal kunnen doen.
De ziel leeft in de moeder en hij ziet de moeder voor zich, de moeder voelt nu reeds en zegt het dan ook, dat ze thans een bijzonder kind draagt.
Deze is anders dan de anderen, die ze heeft.
Ze voelt het aan het trappen van het kind en aan de gevoelens, die ze door dit éénzijn beleeft.
Voor haar is het een wet: dit kind heeft iets!
In de moeder komt het zieleleven tot ontwaking.
Tussen de vierde en vijfde maand begint meester Alcar aan de ontwikkeling en maakt het zieleleven wakker, zodat straks het zenuwstelsel gereed is om het gevoelsleven te kunnen opvangen.
Hetgeen aan deze zijde is beleefd moet tot ontwaking komen.
Al vroeg komt het kind onder de astrale inwerking en is het met de meester in verbinding.
De hele verdere jeugd van dit kind, zoals het te midden van de omgeving, waarin het leeft, de occulte inwerking ondergaat, is beschreven.
Wanneer ge deze regels leest, zoek dan „Jeus”, de roman over een kind, ons instrument, en u krijgt een onvoorwaardelijk beeld, hoe de meester dit leven optrekt.
Deze jeugd is een openbaring.
Het kind trapt zijn klompen stuk en beleeft door Gene Zijde bovennatuurlijke wetten, het speelt op de wolken met zijn vriendjes en leeft tijdelijk tussen leven en dood, maar kent de wetten nog niet.
Deze Jeus heeft iets, wat al de andere kinderen niet bezitten, maar hij blijft speels en opgewekt, is bewust en onbewust een instrument in handen van deze wereld.
Op de leeftijd gekomen stuurt de meester hem naar de stad, want hij kan met hem in dat dorpje niets beginnen.
Zijn jeugdhelderziendheid komt tot ontwaking en nu kan Gene Zijde inwerken.
In zijn jeugd treedt hij reeds uit zijn organisme, maar dat moet anders worden, de Grote Vleugelen moeten bewust beleefd kunnen worden.
Door het tekenen en schilderen en het genezen van zieken, komt het eerste contact met deze wereld tot stand en Gene Zijde begint aan de kosmische ontwikkeling.
In vijf seconden treden er vijf geestelijke gaven in werking, op hetzelfde ogenblik, dat zijn meester op hem inwerkt is Jeus – later als André – helderziend, helderhorend, schilder-, teken- en genezend medium geworden.
De meester vindt nu, dat hij aan de psychische en fysische trance kan beginnen.
Inmiddels wordt Jeus bij de hoogste meesters aan deze zijde geroepen, die op aarde een kring van mensen hebben gevormd, waar zij mede zijn ontwikkeling onder handen zullen nemen.
De meesters vertellen de aanzittenden, waar Jeus zich bevindt en zij moeten hem halen, hij moet deze zittingen meemaken.
Jeus is gevonden in de grote stad en nu kan de meester zijn instrument een ontwikkeling schenken, zoals het oude Egypte met al zijn heiligheid niet heeft kunnen beleven.
De hoogste meesters trekken hem tijdens de psychische zitting in hun leven op en daardoor ontvangt hij hetgeen voor zijn mediumschap nodig is.
In het eerste jaar is de psychische trance ontwikkeld en dan kan er aan de donkere zittingen voor de fysische trance begonnen worden.
Want door de fysische trance kan de meester aan de Grote Vleugelen beginnen.
Al de fysische gaven, waarvan ik u de wetten heb mogen verklaren, komen tot ontplooiing en de aanzittenden beleven er wonderen door.
In drie jaar is ook dat stadium bereikt en dan begint meester Alcar aan het bewuste uittreden.
Wat onze magiër beleefde, wordt nu door Jeus, als André, overwonnen, door zijn meester leert hij ál de occulte wetten kennen.
Intussen wordt er geschilderd en genezen, het helpen van mensen is zijn dagelijkse taak en door de zieken leert hij de stoffelijke en astrale wetten kennen.
Hij moet al deze wetten beheersen, wil hij straks niet onder een kosmische last – de Grote Vleugelen – bezwijken.
Al deze gaven bevinden zich op één hoogte.
Onfeilbare diagnoses worden er gesteld en tal van door hun artsen opgegeven zieken geholpen en genezen.
Nu staat Jeus voor de ruimte!
Hij weet niet, wat Gene Zijde eigenlijk met hem voor heeft en dat bewustzijn zou ook te veel voor hem zijn, eerst straks zal hij zichzelf leren kennen.
De meester zal hem terugvoeren naar het oude Egypte en dan mag hij weten, wie hij daar is geweest.
Straks zal hij zijn eigen verleden ontvangen.
Zijn Egyptische persoonlijkheid zal tot ontwaking komen.
Maar door zijn gevoelsleven is hij thans het instrument in handen van de meesters.
Jeus buigt zich voor zijn meester en is als een klein kind: hij zal dienen, zoals alléén het bewuste kind van Christus dienen kan.
In zijn leven, is die kracht aanwezig.
Meester Alcar is drie jaar verder en staat nu met zijn instrument voor de astrale wetten.
Jeus staat naast zijn stofkleed en moet thans bewijzen wat hij in deze jaren, eigenlijk van zijn jeugd af, geleerd heeft.
Meester Alcar wil, dat hij zich buiten hem om oriënteert.
De meester eist alles van zijn instrument, geeft alles, maar wil, dat hij zichzelf nimmer kan verliezen, doch hiervoor moet het instrument de wetten leren kennen.
De magiër bezweek, toen hij naast zijn lichaam stond tussen leven en dood, Jeus gaat verder.
Meester Alcar voert hem flitsend door de ruimte en vraagt hem plotseling: „Waar zijn wij op dit ogenblik, André?
Concentreer je op het leven, waarin wij zijn.
Ik moet je thans voor de wetten stellen, zodat je steeds in staat zult zijn om op eigen kracht terug te keren naar je organisme.
Je moet je dus in alles kunnen oriënteren.
Waar zijn wij?”
Direct komt het antwoord:
„Wij zijn in Indië, meester.”
„Prachtig.”
De meester flitst weg, hand in hand zweven ze door de ruimte.
Hij vraagt:
„En thans?”
André stelt zich in en zegt:
„In het hoge Noorden, meester.”
„Heel goed, mijn jongen, maar wij gaan verder.
En nu?”
„In het midden van de aarde, meester.”
„Voldoende, André, wij zijn in het midden van de aarde, heel goed, je instellen laat niets te wensen over.
Nu kunnen wij aan de verdere ontwikkeling beginnen en kan ik je de wetten van ons leven verklaren.
Voor heden voldoende.”
Iedere nacht moet Jeus uittreden, het organisme is thans in de vijfde graad van slaap, hij kan nu de stoffelijke wereld verlaten en overdag zieken genezen, schilderen en schrijven, want hetgeen hij ontvangen heeft, moet vastgelegd worden.
Een jaar later komt zijn eerste boek uit
(voetnoot in eerste druk: „Een Blik in het Hiernamaals”, door Jozef Rulof).
De hellen zijn beleefd en de hogere sferen volgen, Jeus moet dat alles verwerken en hij komt er doorheen, ook al voelt hij zich soms lamgeslagen, een kosmische last drukt op zijn menselijk-kinderlijke schouders.
Maar korte tijd later komt het tweede deel van „Een Blik in het Hiernamaals” uit.
Korte tijd daarna, nadat de hoogste sferen zijn beleefd, waar Jeus de Engelen heeft mogen bewonderen, waar de meester van zijn meester Alcar hem opvangt en hem het allerhoogste aan Gene Zijde toont, wordt die geestelijke reis beschreven en verschijnt ook het derde deel.
Meester Alcar heeft bereikt, dat Jeus, die geen cent bezit, zijn eigen boeken kan uitgeven.
De schilderijen, die gemaakt en verkocht worden, moeten de boeken vertegenwoordigen, zijn meester heeft alle bedrog uitgeschakeld, hij wil zijn werk in eigen handen hebben en dat is geschied.
In de hellen is Jeus twintigmaal bezweken, hij kan niet van die verschrikkelijke mensen loskomen, de duisternis houdt hem gevangen.
Hij leeft op aarde, hij eet en drinkt, maar waar Jeus kijkt, ziet hij de hellen voor zich, zijn gevoelsleven splitst zich in de miljoenen graden, hij leeft op aarde en is er nu al niet meer.
Waar is het einde?
Daarvoor zal zijn meester zorgen, maar niettegenstaande die geweldige hulp, moet Jeus tóch zichzelf blijven en móét hij die wetten in het organisme verwerken.
Hij is met zijn meester in de hel en kan niet verder.
Zijn keel wordt dichtgesnoerd, hij moet zich leren instellen, hij moet de astrale werelden overwinnen.
Zijn meester zal hem helpen, maar Jeus moet zichzelf worden in deze wereld, opdat hij zijn eigen bescherming heeft.
De meester zegt tot zijn lieve broeder en vriend, die hij aan Gene Zijde heeft gekend en met wie hij tezamen al die wetten heeft beleefd, waarvan Jeus echter nu niets meer weet:
„Goed, mijn waarde, dan zullen we terugkeren en maar ophouden.
We zijn gewogen en te licht bevonden.”
André schreit en Jeus is gebroken.
Deze twee persoonlijkheden helpen elkaar.
André is het instrument, Jeus nog steeds het kleine kind uit het dorpje.
Ineens voelt Jeus, dat hij André moet helpen.
Is dat soms mijn wapen, denkt hij?
„Jeus, Jeus,” roept hij heel hard, „ik ben er, meester.
Ze mogen mij vernietigen, u zult mij helpen, ik wíl leren.”
Jeus zinkt ineen en bidt:
„O, God, sta mij bij.
Laat de duivel-mensen tot mij komen, laat hen komen, o God, ze mogen mij vernietigen, maar laten ze mij niet aftrekken van mijn plaats voor U en laat hen door Uw kracht breken op Uw tegenwoordigheid in mij.
O God, als ik zo verschrikkelijk slecht ben en ik zie het niet, laat het mij dan weten, laat het mij zien.
Breek mij, o God, breek mij af tot in het allerdiepste van mijn ziel, maar, o God, houd mij vast, houd me vast nu ik voor de diepste hellen sta en bouw mij daar weer op.
Ik buig mijn hoofd, ik geef mij aan Uw afgezant over.
Zal ik?”
De woorden van zijn meester sneden als vlijmscherpe messen door zijn ziel.
Nu voelt hij zich gesterkt en hij wil ernstig luisteren naar al die duistere wezens, die hem willen vermoorden.
Jeus weet nu, dat hij er doorheen moet, het is voor zijn eigen bestwil.
Gebeurt er iets, dan kan hij zich oriënteren.
De meester voelt hem en hij kijkt zijn grote leerling in diens kinderlijke ogen.
Hand in hand dalen ze af.
Jeus leert nu, hoe die helbewoners zijn, ze sleuren hem door de ruimte en willen zijn leven bezoedelen.
De meester laat hem plotseling alleen, nu moet hij bewijzen wat hij kan.
Toch zal meester Alcar ingrijpen, indien hij ziet, dat zijn hulp nodig is.
Jeus behaalt zijn occulte graad en lost volkomen in hun duivelse handen op.
Nu kan niets hem meer tegenhouden, hij zal thans zelfs de kosmische wetten kunnen verwerken, waaraan straks begonnen zal worden.
De meester staat toe, dat men zijn instrument aanvalt.
Jeus moet bewijzen wat hij kan, ook hem worden geen voetstappen geschonken, al is hij in goede handen, Gene Zijde eist van hem de volle inzet van zijn persoonlijkheid.
Niet één Oosterling kan eraan ontkomen, ook Jeus niet, niet één instrument in handen van onze wereld.
Allen betalen hun eigen tol!
Nu kan meester Alcar verdergaan.
De ruimte volgt.
Jeus beleeft de sterren en planeten, hij ziet het ontstaan van de schepping, doch voordat zijn meester eraan begint, leert hij in de sfeer der aarde in de krankzinnigengestichten de bezetenheid kennen.
Ook dat boek wordt vastgelegd en nu is hij gereed om Gods heilige schepping in het leven op aarde te verwerken.
(Voetnoot in eerste druk: „Zielsziekten van Gene Zijde bezien”, door Jozef Rulof)
De graden van de krankzinnigheid hebben hem ervoor gereedgemaakt, die ellende deed de deur dicht.
Hij is met zijn meester op aarde en in de ruimte, ze bezoeken de Maan en de bijplaneten, Jeus leert het Heelal kennen en begrijpen, al de graden, door God geschapen, worden hem door meester Alcar verklaard.
Een kosmische schat van astrale wijsheid brengt hij in de morgen terug naar zijn eigen lichaam, bestemd voor de mensheid, nog diezelfde dag wordt alles vastgelegd, om daarna weer te worden verscheurd.
Zijn ziel barst bijna, meesters leven in en buiten hem, ze begrijpen wat hij thans verwerken moet.
Ze staan naast hem en Jeus kijkt in hun ogen.
Niemand op aarde begrijpt hem meer of kan hem volgen, hij leeft nu reeds in duizend werelden tegelijk.
Hij komt ook hier doorheen, maar ge moet u afvragen: Hoe toch houdt Jeus zich staande?
André moet werken, die is het, die zijn meester moet volgen, Jeus is het daarentegen, die alles, alles van André zal opvangen.
Jeus begrijpt.
Nu spreekt de hoogste meester tot hem en zegt:
„Jozef, mijn zoon, jij bent het, die André in het leven op aarde moet vertegenwoordigen.
Jozef!
Jij bent het, die een muur kan optrekken voor André, waarbij wij je zullen helpen.
Maar denk steeds aan Jeus, laat nimmer je jeugd los, dat is en blijft je enige bescherming.
Blijf levenslustig en praat plat, indien het stadse je dooddrukt, blijf aan de rokken lopen van je lieve Moeder Crisje, eerst dan heb je je eigen wapen.
Niets, Jeus, niets kan je omverwerpen.
God zegene je, mijn zoon.”
Meester Alcar voert Jeus naar het laatste ogenblik, toen deze als ziel oploste in de wereld van het onbewuste.
Jeus ziet dat ogenblik voor zich, nadat hij met zijn meester op Golgotha is geweest.
Hij hoort meester Alcar nu spreken, op aarde zullen zij elkaar terugzien.
Nu staat hij voor het laatste en het eerste ogenblik.
De meester vertelt hem, dat hij thans mag sterven.
De taak, die hem opgedragen is, is volbracht.
Jeus mag beslissen, nog diezelfde nacht kan de meester het fluïdekoord breken en leeft hij weer aan Gene Zijde.
Jeus wandelt alleen in de sferen en kijkt naar al die heiligheid.
Hij ziet al zijn vrienden van de aarde voor zich, hij ziet zijn lieve Crisje.
Nooit, denkt hij, ik wil werken, ik wil dienen, hoe moeilijk het voor mij daar ook is, ik wil God danken voor alles, alles, aan mij en anderen geschonken.
Niettegenstaande zijn wil om te blijven dienen, treedt hij toch driemaal uit voor het nemen van dit besluit en dan kan hij zeggen wat hij wil gaan doen.
Hij loopt met dit probleem op aarde rond, géén mens weet er iets van, hij moet dat met zichzelf uitvechten.
En hij doet het!
„Ik blijf, meester,” is alles wat hij zegt.
De meester antwoordt: „Ik verwachtte niet anders.
Mij is gegeven, André, dertig jaar om mijn werk af te maken, ik deed het in tien.
Wij hebben winst, daarom wilde ik, dat we voor de oorlog, die aanstonds op aarde uitbreekt, gereed zouden zijn.
Geen seconde tijd hebben wij verloren laten gaan, thans kan ik je danken, uit naam van de meesters.
Meester Cesarino heeft mij opgedragen je alles te schenken, wat zich een kosmisch bewuste maar kan indenken.
Dit is het bezit van de „Grote Vleugelen”, André, voor deze zijde heb je een graad mogen behalen.
En thans met spoed naar het oude Egypte terug.”
Jeus komt in het oude Egypte en daar ziet hij in één van zijn vele levens.
Het is daar, dat hij zijn broeder Alonzo ontmoet, die reeds op hem en zijn meester wacht.
Daar ziet Jeus zich als een meester en hij leert zijn vierde persoonlijkheid kennen.
Jeus, André en Jozef zijn aparte persoonlijkheden voor hem geworden, nu zal meester Dectar zich in hem openbaren.
Hij beleeft deze wetten, hij ziet zijn eigen jeugd en zijn moeder, maar hij ziet hoe de mens die geopenbaarde levenswaarheden niet opvolgt, maar thans dient hij weer, is hij opnieuw instrument in de handen van de meesters.
Wat die nacht wordt beleefd, legt Alonzo door hem als André vast.
Maar meester Dectar komt tot ontwaking.
In zes weken is het beleefde vastgelegd.
Het boek verschijnt, maar de oorlog is reeds begonnen
(voetnoot in eerste druk: „Tussen Leven en Dood”, door Jozef Rulof).
Nu zal Jeus als André nog meer wijsheid ontvangen, want meester Alcar kon door hem talloze boeken schrijven, Gene Zijde is onuitputtelijk.
Ik zelf beleef met de meesters Alcar en Alonzo het ontwaken van het oude Egypte, in het leven van Jeus, André en Jozef.
Jozef kent men, Jeus nog niemand, maar wanneer u straks de boeken over zijn jeugd in handen heeft en daarna vanuit die boeken de geestelijke werken ter hand neemt en in u laat spreken, zegt u ons dan, of al die wijsheid uit hemzelf tevoorschijn is gekomen.
Jeus is Jeus gebleven en zal nimmer veranderen.
Wanneer hij té speels werd, tikte meester Alcar hem op zijn vingers.
Maar wij willen, dat hij blijven zal, zoals Moeder Crisje hem gedragen en gebaard heeft.
In het boek „Tussen Leven en Dood” leert ge, zei ik u, de wetten van het oude Egypte kennen.
Maar de wetten van het oude Egypte liggen in het leven van Jeus, André, Jozef en Dectar vast, zij moeten al die levens thans vertegenwoordigen en zij kunnen het, in niets zult ge hen breken.
Al die persoonlijkheden leggen hun hoofd onder het mes, zetten hun levens in voor deze wereld, maar leerden erdoor, kregen erdoor het kosmische bewustzijn.
Dit mediumschap is het allerhoogste, dat een mens op aarde beleven kan.
Of er heel veel van deze mediums zijn, laat ik thans aan uw eigen gevoelsleven ter beoordeling over.
Door dit gevoelsleven is hetgeen ik u mocht schenken uit naam van de meesters aan deze zijde, vast te leggen.
Het oude Egypte is het geweest, waar deze ziel is ontwaakt, in andere levens werd deze studie voortgezet om nú de winst ervan aan u als stoffelijk mens door te geven.
Ik ben bijna gereed.
Het is gebeurd, dat geestverwanten tot André kwamen om hem te vertellen, dat zijn meester Alcar bij hen op de seance had gesproken.
Zelfs vanuit Indië kreeg André berichten en telegrammen dat hij daar met zijn meester was doorgekomen.
Een kind van tien jaar tekent poppetjes door meester Alcar.
Een meisje van zeventien schrijft door meester Alcar.
Op andere zittingen komt meester Alcar door en vertelt grote onzin.
Uit de verslagen van die zittingen blijkt, dat hij zichzelf tegenspreekt en erg onbeholpen doet.
Hij zendt deze mensen tot zijn instrument, dat een boodschap voor hen moet hebben, maar André weet van niets.
Als hij deze goedgelovigen en fantasten dan vertelde, dat meester Alcar nergens anders doorkomt, kreeg hij ten antwoord:
„U denkt toch niet, dat u alleen hoge geesten kunt ontvangen?”
Zo komen er telkens mensen tot hem met steeds weer andere verhaaltjes en andere nonsens, die hun door zijn meester Alcar zouden zijn gegeven.
Ik maak hieraan thans uit naam van Andrés meester een einde.
Ik zeg u:
„Meester Alcar komt nergens anders, hij heeft slechts één instrument en dat is André – dat is Jozef Rulof.
Ge voelt toch dat indien hij waarlijk hieraan zou beginnen, hij het machtige contact tussen hem en zijn instrument zou verbreken.
Ge weet nu wat er voor nodig was een dergelijk contact op te bouwen.
In de eerste boeken van André zegt meester Alcar reeds:
„Denk eraan, André, ik kom nergens anders.
Later zal je dat begrijpen.”
Nu eerst begrijpt André dit.
Meester Alcar sprak dit toen al uit, om misverstand te voorkomen en bezoedeling van zijn heilig werk dadelijk te doen blijken.
En wat het doorkomen van André betreft, zeg ik u, dat hij zelfs wanneer hij op aarde zal zijn gestorven, niet op seances verschijnt.
Aan deze zijde ligt zijn nieuwe taak gereed.
André keert eens naar de aarde terug om zijn werk voort te zetten, maar anders dan de spiritisten zich dat kunnen indenken.
In die tijd, het is na 2000, zullen er technische instrumenten op aarde zijn, zodat mediums onnodig worden.
Met de hoop, dat ik u iets mocht schenken voor het ontwaken van uw leven voor onze zijde, waarin ge straks zult binnentreden, ga ik afscheid van u nemen en roep u een „tot ziens” toe.
Geve God, dat wij alles zullen ontvangen, waartoe ons instrument nog geschikt is, want dan hóórt u mij nog!
Dit boek is voor de Eeuw van Christus!
Ik leg het neer aan de voeten van mijn meester en draag het op aan Hem, Die voor ons allen is gestorven.
Ik heb alleen willen dienen!
Jeus mag het opdragen aan haar, voor wie hij alles is, zijn Moeder Crisje, wij gunnen het hem.
Mijn broeder André, tot straks, ik ben en ik blijf uw broeder!
Ik dank God voor alles, aan mij geschonken!
 
Uw Lantos als meester Zelanus.
 
„Ziel van mijn ziel, ik ben op weg,
ik werk aan mijzelf.
Zul je mij dáár opwachten?”
Meester Zelanus