Het spoken

Wie heeft er niet van spoken gehoord?
Elkeen, maar wie kan u de spookwetten verklaren?
De parapsychologen zoeken ernaar, willen het spook gaarne ontleden, doch tot nog toe heeft het verstand hen in de steek gelaten.
Wetenschappelijk komen ze nimmer tot een resultaat, want de analyse leeft aan deze zijde.
Elk spook is een geest.
Dat is ook het enige, wat men er op aarde eigenlijk van weet, al hebben tal van mensen geprobeerd om het spook te vertegenwoordigen.
Er waren parapsychologen, die zich bij het spook hebben opgesloten, doch toen het spook ging spoken kregen ze er genoeg van en renden het spookhuis uit, zo rilden en beefden ze van de ganse spookgeschiedenis.
Toen het spook zich manifesteerde vonden ze het beter om maar zo spoedig mogelijk te verdwijnen en daarin hadden deze geleerden groot gelijk, want spoken kunnen gevaarlijk zijn.
Het spook liet hen griezelen, deed afschrikwekkend, gooide met stenen ook nog en rammelde met kettingen.
Wat een spook al niet kan!
Met kettingen rammelen, trappen op en trappen af lopen; echt spookachtig doen in de nacht, als het twaalf uur geslagen heeft.
Want ’s nachts is de mens niet meer zó zeker van zichzelf, en dan beginnen de spoken juist, het is dan de tijd om aan hun taak te denken.
De ruwste soort spoken, de graad voor het verschijnsel, is duidelijker, wordt meestal door de zelfmoordenaar vertegenwoordigd.
Een zelfmoordenaar beleeft het spoken en het is het beleven van zijn eigen narigheid, waarin hij zichzelf heeft gestort, want geen mens heeft hem gezegd een einde aan zijn leven te maken.
Men heeft ook mensen gedwongen om zichzelf te doden, maar die zielen spoken niet.
Vindt u dat niet eigenaardig?
Toch spreek ik de waarheid uit, want zo is het.
De mens, die uit vrije wil een einde aan zijn leven maakt, wordt spook, omdat hij de wetten van God met voeten heeft vertrapt en die wetten hem het geestelijke halt toeroepen.
De zelfmoordenaar is aan zijn plaats gebonden, die plek houdt hem gevangen, totdat de wetten zijn beleefd.
Eerst dan kan de ziel gaan waarheen ze zelf wil.
Om u een duidelijk beeld te geven van wat spoken eigenlijk is, geef ik u thans mijn eigen spookgeschiedenis.
Indien u mijn vorig boek gelezen hebt, „De Kringloop der Ziel”, hoef ik u niets meer te zeggen.
U kent dan mijn spoken, ook al heb ik in dat werk er niet alles van verteld.
In één van mijn duizenden levens heb ik een einde aan mijn leven gemaakt, door ophanging.
Ik hing naast mijn stoffelijk lichaam aan de tralies van de cel, waarin ik zat opgesloten.
Toen het mij te zwaar werd en ik in contact kwam met een andere wereld, die mij aantrok, toen ik stemmen hoorde van mensen, die mij van alles beloofden, maakte ik een einde aan mijn leven, maar werd jammerlijk bedrogen.
Aan de tralies hangend beleefde ik een andere wereld, want ik was niet dood.
Het fluïdekoord, dat beide organismen verbindt, had ik verbroken, maar ik leefde en toen begon ik te spoken.
Ik hoorde in dat leven na de dood nog niet thuis en ik was er toch en hierdoor kwam ik in opstand.
Ik had mijzelf gewurgd, maar de eigenlijke wurging begon eerst in het andere leven.
Toen worgde ik mij opnieuw, omdat mijn strop mij kwelde en ik er niet van kon loskomen.
Ik wroette na mijn dood in mijzelf en dat wroeten werd door de bewakers gehoord.
Ik trok aan mijn lichaam, want ik was mij van alles bewust, zodat het lijk aan de tralies heen en weer schommelde.
Ook dat zagen mijn bewakers en ze renden mijn cel uit.
Ik was toen aan het spoken geslagen.
Ik wilde echter loskomen van dat lijk, meer wilde ik niet.
Of ik dat té ernstig deed, kon ik toen nog niet begrijpen, niettegenstaande dat, schudde het lijk heen en weer en werd ik zelf een spookgeschiedenis.
Ik kan er thans wat makkelijker over praten, toen echter beleefde ik al die afschrikwekkende ellende, die mij volkomen brak.
Ik zat vast aan het organisme en kon mij niet bevrijden.
Wat zou er geschieden?
Toen ik nog op aarde leefde geloofde ik niet aan spoken.
Wie kan al die verschrikkelijke verhalen nu aanvaarden?
Als men mij van tevoren zou hebben verteld, dat ik een jaar nadien zelf een spook zou zijn, had ik natuurlijk hardop gelachen.
Ik een spook?
Laat me niet lachen!
Maar mijn eigen leven besliste anders en ik spookte, en hoe!
Ik realiseerde mij alles.
Ik zag, dat de bewakers hard wegliepen, want ik kon door de muren van mijn kerker heenkijken, alles was doorzichtig.
Wat kleinzielig, dacht ik, ik doe hun immers geen kwaad?
Wat is een onbewust mens toch kinderachtig.
Hadden deze mensen geweten hoe mijn toestand er was, ik geloof zeker, dat ze zelfs tot mijn lijk hadden durven spreken, want het gaf teken van leven.
Ik heb heel erg angstwekkend gedaan en vroeg hun zelfs nog om vergeving.
Ik kon er niets aan doen, ik leefde nu eenmaal in deze ellende.
Geen uur tevoren was ik nog een mens en thans een spook.
Begrijpt u het?
Ik beleefde deze wet!
Wie mij echter toen hoorde, heeft gedacht, dat is een duivel.
En toch was ik een arme beeldhouwer, een doodeenvoudig kunstenaar, ik wilde scheppen, maar ik schiep grote narigheid.
Nu kan ik God zelfs danken voor al het geleden leed of ik zou u van het spoken niets kunnen vertellen, maar u ziet waarvoor mijn geleden leed nuttig is.
Ik kan u dan ook vertellen, dat een zelfmoordenaar het vreselijkste beleeft van al de graden voor het spoken, deze graad graaft zichzelf in.
Deze graad beleeft de verrotting van het eigen kleed, van het dode lichaam.
En dat spoken is geen spoken meer, maar de onmenselijkste ellende, waarin een mens zichzelf brengen kan.
Ge kunt nu roepen en jammeren zo hard als ge wilt, niemand kan u helpen, aan deze zijde noch op aarde.
U hangt en blijft hangen of u leeft in uw eigen graf en blijft erin, eerst moet het lijk zijn verteerd en aan dat verrottende lijk zit ge vast, ge beleeft het opvreten van uw eigen gebeente.
Krankzinnigheid is kinderspel in vergelijking met dit spoken.
Roep zo hard ge kunt, ze horen u toch niet, maar wanneer ge met de aarde verbinding hebt, hoort men uw gejammer in de gehele omtrek.
Dat is het gehuil van uw jakhals, maar nu uitgebracht door een mens; waarbij in dit geval de jakhals maar een zwak gejank uitstoot.
De bewakers kwamen de volgende morgen om mij te halen en begroeven mij.
Ik moest met mijn eigen lijk het graf in!
Dat is onmogelijk!
Wisten de mensen niet dat ik leefde?
Moest ik die verrotting volgen?
In korte tijd kroop het ongedierte door mijn ziel, ik beleefde het afknagen van mijn hart, ik bleef één met het stoffelijk organisme.
Kunt ge u iets dergelijks voorstellen?
Miljoenen diertjes leefden in mijn leven.
Ik ben dan ook honderden malen bezweken om toch weer tot bewustzijn te komen en nog steeds hadden ze mijn arme lichaam niet opgemaakt.
Kwam er nooit een einde aan deze verschrikking?
Toen begon het spoken.
Ik trok aan het astrale koord, dat mij aan het lichaam gebonden hield en wilde weg.
Onder dit trekken schreeuwde ik, zo afschuwelijk, dat ik er zelf angstig van werd.
Ik zag nu andere gevangenen, die steenblokken achter zich aan sleepten en ook zij spookten.
Dat gesleep werd steeds gehoord en mijn vloeken en schreeuwen eveneens, zodat slechts enkele bewakers het konden verwerken, de rest bezweek en moest steeds weer vervangen worden.
Het kleine eilandje herbergde vele spoken.
Hier leerde ik de graden van het spook kennen, want elk spook spookte door zijn eigen levensgraad en bewustzijn voor deze wereld.
Wij allen wisten precies wat wij deden.
Toen mijn beenderen waren kaal gevreten kwam ik vrij van dat stelsel en hield met spoken op.
De anderen strompelden voort, totdat ook zij los kwamen van hun eigen levenswet, die hen in deze ellende had gestort.
Wanneer deze zielen voorbij de bewakers kwamen, hoorden ze het aardse mensenkind, dat niet eens meer angstig was, zeggen: „Stilte, er komt een massa ellende voorbij.
Hoor je het?
Hoor je de steenblokken?
Dat zijn gevangenen, die zelfmoord hebben gepleegd, ik zou je de namen kunnen noemen.
Ik ken hen, allen, die hier hebben geleefd.
Arme kerels.”
Deze man verdient een hemel om alles, wat hij aan deze arme spoken op dat ogenblik gaf.
Zijn gedachten, elk van zijn woorden, werden door ons opgevangen.
Dat „arme kerels” betekende voor ons eten en drinken, legde ons neer op een kussen van dons, voerde mij terug naar mijn ouderlijk huis, ons kasteel, en ik beleefde weer de vertroeteling van mijn verzorgster.
Wij strompelden verder, ik wilde bij hen zijn, maar ik werd doodmoe, het koord waaraan ik vastzat werd steeds strakker, totdat ik het moest opgeven om verder te gaan en ik terugspatte in mijn graf.
„Kan je nog?” vroegen de anderen.
„Neen,” was mijn antwoord, „ik ...!”
Toen lag ik weer tussen mijn eigen gebeente.
Dagelijks maakten wij onze wandelingen, alleen in de avond werden wij gehoord.
Op de dag hoort men geen spoken, het licht staat geen verdichting toe.
Had u dit gedacht?
Vertelde ik u niet, dat het licht de verdichting belemmert?
Door het daglicht komen de menselijke aura’s niet tot verdichting.
En wij leefden niet in de astrale wereld, maar in het halfwakend bewustzijn, tussen leven en dood, in de wereld waarin wij onze verschijnselen vertonen.
En omdat wij allen niet in die andere wereld konden treden, spookten we.
Maar tegen het vallen van de avond kwamen wij al dichter bij de aarde en eenmaal in het middernachtelijk uur komt deze verdichting tot stand.
Eén van de bewakers zegt:
„Zie je hen niet?
Hoor, ze komen nader.
Dichtbij zijn ze.
Daar heb je hen.”
En hij hoorde het heel duidelijk.
Wij waren rustige spoken, anderen doen het anders en maken geweld, elk spook is anders, elk soort spook heeft een eigen karakter.
Hoe is het ook anders mogelijk, want het zijn mensen.
De gevangenen, die in mijn cel werden gestopt, wilden er weer uit, want het spookte nog.
Dit is nu een schaduwbeeld van mijzelf.
Doordat ik nog niet van mijn organisme los was, spookte ik nog steeds in mijn cel.
En toch leefde ik daar niet eens meer, dat spookbeeld behoorde reeds tot het verleden.
Het is de splitsing van persoonlijkheid voor het spoken, want het waarachtige spook was ikzelf en dat leefde in het graf en zat vast aan het eigen lijk.
Toch joeg het die armen de stuipen op het lijf.
Maar dat verschijnsel kon niet ophouden, voordat ik tot rust zou zijn gekomen, doch dat leerde ik eerst veel later kennen en begrijpen, toen kon ik mij deze wetten eigen maken, want ik wilde er toen natuurlijk alles van weten.
Maar kunt ge aanvaarden, dat hetgeen wij als mens hebben wakker geschud, dat doorgaat, totdat wij zelf die rust hebben bereikt.
Wat wil zeggen, wéé hem, die iets kwaads doet en anderen nemen datzelfde kwaad over.
Die mens komt nimmer van die andere zielen af, omdat die andere mensen hem in leven houden, ook al is de eerste begonnen om het goede te zoeken.
Die zielen trappen hen steeds weer in de ellende.
Een schrijver van slechte boeken schonk zijn producten aan de mensheid, hij besefte niet wat hij deed.
De boeken werden verslonden.
De man had reeds lang zijn producten vergeten, willen vergeten, maar hij kon het niet.
De mensen hielden hem thans in zijn ontwikkeling tegen.
De pijn en de ellende, die hij in ons leven voelde, door de hartstochten in zijn boeken beschreven, maakten van hem een astraal spook.
Hij kon de mensen, die zijn boeken nog steeds lazen, wel vervloeken.
Helpen kon het hem niet, hij bleef in zijn eigen geschapen ellende.
Eerst toen zijn boeken kapot gelezen waren kon hij aan het hogere leven beginnen, maar nu moest er geen schrijver zijn, die zijn lectuur mooi vond, of opnieuw zat hij vast aan zijn eigen ideeën, die hem folterden op astrale wijze.
Ziet u, dat is scheppen, het leed en smart beleven door eigen wil, maar na anderen.
Hij schudde de menselijke ziel wakker en dat leven droeg hem zijn hel in.
Hiervan kon hij zich niet bevrijden, de laatste gedachte trapte hem erin terug.
Toch wilde hij reeds lang aan een hoger leven beginnen.
Wij als mensen moeten weten wat wij doen.
Zoeken we het laagste en anderen nemen het van ons over, dan zijn we door die anderen aan onze eigen levensafstemming gekluisterd.
Dat zijn de astrale wetten, die God niet geschapen heeft, maar wij zelf!
In ons leven roepen ze ons het geestelijke halt toe.
Later keerde ik dan ook naar mijn cel terug om dat gewas te doden, want voor anderen was het giftig.
Ik heb die armen erdoor besmet, hun ellende er zelfs nog door verhoogd, want men liet hen rustig zitten.
Enige armzwaaiingen en het verderf loste toen op.
Ik stelde mij op het ophangen in en verbrak mijn schaduwbeeld.
Die kracht kon toen niet meer spoken.
Wanneer u een spook hoort, wees ervan overtuigd, dat er menselijke ellende tot u spreekt.
De wetten van ons leven moeten beleefd worden en het spoken begint.
Deze wetten houden het spook gevangen en toch wil die ziel los van die ellende, weg uit dit verschrikkelijke bestaan.
Op de plaats waar de ziel een einde aan het leven maakte, blijft ze spoken, totdat de wetten zijn beleefd.
Dat heen-en-weer lopen, trappen op en trappen af, is het zoeken naar een uitgang, die er niet is.
De ziel bevindt zich in een doolhof en komt daar niet uit, dit leven loopt zich telkens weer tegen de astrale wetten te pletter.
En dat te pletter lopen kunt ge op aarde horen, het vloeken en zuchten en al dat leed, dat uw hart toch moet ontroeren.
Hoort ge het spook te middernacht lopen, hoort u met deuren slaan, hoort u smijten en kettinggerammel, dan beleeft het spook de halfstoffelijke en geestelijke levensgraad tussen leven en dood.
Het leven van het spook is nu verdicht en dit is de wet van dit leven.
De ziel heeft dit zelf gewild.
Voelt ge een koude wind om u waaien, dan is het uw eigen levensadem, waarin echter ook het spook gekomen is.
Dat zijn de astrale wetten voor het spoken, maar elk spook heeft een eigen karakter.
Ook het spook slaat en schopt, dit veroorzaakt wind, al het opgebrachte gevoel van het waarachtige karakter, dat los wil komen van deze ellende.
Het kan nu tevens mogelijk zijn, dat deze ziel reeds los is, zoals ik zo-even van mijzelf verklaarde, nu spookt het schaduwbeeld.
Het spook is nu nog niet los, niet bewust genoeg om het schaduwbeeld te doen oplossen, want hier is bewustzijn voor nodig.
Het spook geeft nog steeds voedsel aan dit gebeuren en dit blijft zolang spoken, totdat de ziel het hogere bewustzijn heeft verkregen.
Maar dat kan honderden jaren duren en dit is de verklaring, waarom een spookhuis zolang besmet is.
Als de astrale wetten eenmaal beleefd zijn houdt het spoken op.
Meestal komen nu de familieleden van deze ziel haar te hulp.
Een moeder kan haar kind niet alleen laten.
Dat kind wil ze helpen en dat is mogelijk, indien het kind te helpen is.
Haar liefde voert haar tot haar eigen leven, dat eens onder haar moederhart groeide.
Is deze ziel, als spook op aarde, aan handen en voeten gebonden geweest, dan kan ze zich in dit leven niet van de knellende banden bevrijden en sleept die ook nu met zich mee.
Dit is alleen mogelijk, omdat ze nog aards denkt.
Was er geestelijk bewustzijn in dit leven, dan wierp deze ziel de banden van zich af en ging ze verder, wanneer de wetten zijn beleefd.
Het spoken heeft dus afstemming op het innerlijke leven van de ziel.
Het spook toont u het waarachtige karakter, aan het spoken zelf kunt ge het bewustzijn van dit leven vaststellen.
Komt deze ziel tot bewustzijn, dan verandert het spoken.
Op de dag, zei ik u reeds, hoort u het spoken niet en toch is het spook ook dan aanwezig.
Op de dag komt dit leven evenwel niet tot het halfstoffelijke en is er geen verdichting mogelijk.
Het daglicht stoort het spook, op de dag kunnen wij tevens geen directe-stem vertonen, de levensaura lost op.
Maar dat is voor het spook het aardse contact en hierdoor verstoffelijken de kettingen, eerst nu is het gerammel te horen.
Nu hoort ge dat trappen op en af lopen, het is dus heel eenvoudig.
Maar indien er geen spoken waren, bestond er tevens geen leven na de dood.
Al deze mensen waren eens kinderen, lief en gelukkig, ook het spook is in de moeder geboren.
Het zijn uw zusters en broeders.
Het spook is als een materialisatie.
Als er niemand spookte konden wij tevens geen materialisatie opbouwen.
Maar als het spook zich kan verdichten, is dat voor een engel van het licht zeer zeker mogelijk.
Er zijn mensen die het gerammel horen, weer anderen niet.
Wat is dat?
Deze mensen bezitten de mediamieke sensitiviteit, de andere graad ligt hier juist onder en hoort niets.
De andere graad is te stoffelijk.
Die het horen als mens, voelen tussen leven en dood.
De directe verstoffelijkte levensgraad ziet en hoort elkeen.
De aangeboren gevoeligheid dwingt u ertoe.
De mensen, die niets horen, moeten het echter niet proberen om zich bij het spook op te sluiten.
Nu treden ze die afstemming binnen en krijgt het spook met hen contact.
Elk spook wil mensen zien en voelen en werpt zich op die levenswarmte, zodat ge nimmer zeker zijt van uw leven.
Is er veel kracht in de omgeving van het spook, mensen die de mediamieke sensitiviteit bezitten, dan kan het spook met geweld beginnen, dit is voor het spook het geestelijke en stoffelijke contact.
Nu volgt voor het spook de eigen materialisatie, door deze krachten verdicht zich deze ziel met alles, wat tot dit leven behoort.
Hoe duidelijk is het, nu ge weet, hoe de fysische verschijnselen tot stand komen.
Want het spook is een fysische manifestatie, onder eigen ellende tot stand gekomen.
Meestal vindt de ziel in de omgeving haar krachten om te kunnen spoken, maar het vindt zijn oorzaak door gezoek naar het eeuwige leven.
Elk spook heeft een eigen manier van spoken.
Sommige spoken komen steeds op een vast uur.
Dat is het uur van vernietiging.
Dit uur houdt de ziel bewust.
Wanneer dat uur nadert, kan het leven zich niet meer op stilte en rust concentreren en gaat de ziel aan de wandel.
Het is hierdoor, dat door u een bepaalde tijd vastgesteld kan worden waarop het spoken begint, maar dit uur heeft dan betekenis voor het verongelukte leven.
De ziel beleeft nu weer de vernietiging en dat keert telkens terug, maanden, neen honderden jaren achtereen, terwijl het trap op en trap af gaat en boeien en bonken steen meesleept.
Kunt ge aanvoelen, welke ellende er thans beleefd wordt?
Angstig is alles, maar het spook kan u geen kwaad doen, wanneer u een andere levensgraad bezit en afstemming hebt op de eerste sfeer in ons leven.
Maar een stoffelijke karaktereigenschap stemt u reeds op dit leven af en ge zijt uw leven niet meer zeker.
De magische kracht van het spook voert u tussen leven en dood en dit is het einde op aarde.
Dit leven zuigt u volkomen leeg, ge wordt geestelijk vermoord, omdat deze ziel het alleenzijn wil verbreken.
Weet ge, geachte lezer, dat het schrijven van dit boek ook spoken is?
Ik ben thans bewust, dit boek is toch waarlijk door een bewuste van deze zijde vastgelegd, of dacht ge, vroeg ik u reeds, nu opnieuw, dat ons instrument het zou kunnen?
Thans ben ik een ander spook.
Toch is dit spoken, geachte kerk!
Ik spook nu tot de mensheid.
Ik spook voor de mens op aarde om al die kinderen van God van het eeuwige voortgaan te overtuigen.
Het spook is er, maar nu schreeuw ik niet, ik rammel thans op de schrijfmachine en leg dit alles buiten het medium om vast.
Dit gespook is lieflijk, want het vertelt u van vrede en geluk, over de sferen van licht en over de Zaligheid van Christus.
Dit is geen kettinggerammel, geen zuchten en kreunen, maar het verlangende gevoel om u allen gelukkig te maken.
Toch ben ik ook nu aan het spoken!
Een meisje, dat haar moeder zag als een geestesverschijning, als een engel, werd door de kerk heilig verklaard.
Maar ik vraag u, wie is nu de heilige, de moeder of het meisje?
Nu ge weet, dat u ons nimmer zult zien, als wij ons niet vertonen?
Maar thans ziet een ander meisje haar moeder, die slecht heeft geleefd en om hulp roept, en de kerk zegt thans: ge hebt een spook gezien, een verdoemde, ge zijt besmet!
En toch, heilige kerk, werd ik door mijn kerkvader verdoemd.
Toen de man evenwel ons leven binnentrad, viel hij op zijn knieën om mij vergiffenis te vragen.
„Is het waarlijk,” zegt de goede man, „kán God niet verdoemen?
Dan moet ik terug naar de aarde en moet ik die onbewusten vertellen, dat ze het eigen licht niet meer zien.”
De kerk verdoemt iedereen, als hij maar zonde heeft gedaan, maar voor God bestaat er geen kwaad!
Niettegenstaande dat, moeten wij onze eigen fouten goedmaken.
Ik verdoemde mezelf en toch?
Ik leef thans in de vierde sfeer, in een hemel van ongelooflijke schoonheid.
Ik heb heel veel moeten goedmaken, maar hierdoor heb ik de wetten van God leren kennen.
Ik deed er acht eeuwen over, anderen kunnen het bereiken in honderd jaar en weer anderen in korte tijd, maar dan dienen die zielen dag en nacht.
Waar het mij om gaat is, dat God niet verdoemt, of ik zat nog in mijn eigen graf om het spoken voort te zetten.
Nu lééf ik en de ruimte behoort mij toe!
Ik ben thans tot u gekomen door de hoogste meesters aan deze zijde om u op aarde al deze wetten te verklaren.
Dat zal men geen verdoemde kunnen schenken, nog minder een onbewust spook.
U ziet, wij zijn er, de kerken kunnen dit noteren.
De kerk zou mij het liefst eeuwig willen verdoemen, maar dat kan niet!
God is een Vader van Liefde!
Het spook geeft u daarom dan ook uw eeuwige leven in handen.
Het spook is het levende bewijs van het voortleven na de dood.
Maar een spook is een mens en wat u hoort is ellende.
Toch blijven uw parapsychologen zoeken naar het grote raadsel, het leven na de dood.
Duizenden bewijzen hebben ze, maar ze hebben het astrale licht uit hun ogen verloren.
Ze blijven zoeken!
Hun denken en voelen is onbewust, is het spook van hun onbewuste persoonlijkheid, die zoekende is naar de werkelijkheid, welke ze wetenschappelijk willen ontleden.
Op deze wijze komen ze echter nimmer in het „Koninkrijk Gods”, want ze vertroebelen zichzelf, doordat ze geen afstand kunnen doen van het geleerde.
Wij hebben ons bij de spoken opgesloten, lieten ons met het spook ingraven om de wetten te leren kennen.
Kunnen deze mensen dit?
Wie wil heeft, bevrijdt zichzelf van het lege „ik” en gaat door de duisternis naar het licht!
Spoken zijn mensen, ze spoken bewust en onbewust, maar aan het gespook kunt ge het zieleleven kennen.
Heb dan alléén lief, want ge weet niet hoe het is, in deze duisternis menselijke warmte te mogen opvangen.
Mijn hemel, hoe kan een spook ernaar verlangen.
Indien God uw ogen zou willen openen, zie ik in mijn hemel de bloemen van uw ontwaking en buig ik mijn hoofd voor al deze goedheid.