De stoffelijke helderziendheid
De God van al het leven legde in ’s mensen handen geestelijke gaven om hen het éénzijn met Hem te doen beleven, hen te kunnen troosten en te dienen en om hen te doen ontwaken in de geest.
Maar hoe is al die heiligheid begrepen?
Wat is geworden van deze heilige wetenschap?
God zei tot Zijn kinderen:
„Gaat aanzitten met Mij, doch vergeet nimmer dat ge op heilige grond zit.”
Hoe is dat neerzitten begrepen?
De mens heeft de gaven in handen genomen en onmenselijk bezoedeld!
Niet één geestelijke gave is er vrij van gebleven, al die geestelijke schatten, die waren gegeven om te komen tot het Goddelijke-ingaan, zijn bewust en onbewust verdierlijkt!
Is de mens ingegaan en hééft de mens de reine mystiek van de geestelijke gaven leren kennen?
Wat is ervan overgebleven?
Welke gave is het meest verkracht?
Als er één gave is bezoedeld, dan toch wel de helderziendheid.
Omdat deze geestelijke gave onmiddellijk afstemming heeft op het stoffelijke gevoelsleven en zij door Moeder Natuur aan de mens geschonken is, zijn er zoveel mensen helderziend en geven ze blijk geestelijke gaven te bezitten, waarvan ze echter niets begrijpen.
Maar deze helderziendheid gaat van de persoonlijkheid, van het gevoelsleven uit en heeft niets met het zesde zintuig uit te staan.
Op verschillende wijzen zal ik het u aantonen.
Iedere hond en kat, tot zelfs het kleinste insect, bezit deze stoffelijke gevoeligheid.
Het is de lichamelijke sensitiviteit, waardoor de ziel reageert en die de persoonlijkheid moet vertegenwoordigen.
Er zijn echter mensen, die deze aangeboren helderziendheid opgeschroefd hebben tot een wereldwonder en zij geven daardoor blijk dit gekregen talent niet eens te begrijpen, of ze zouden er geen gewag van hebben gemaakt.
De dieren voelen scherp de soort aan die tot de eigen levensgraad behoort en dit aanvoelen is tevens een graad van helderziendheid.
We leren dus ook voor deze gave de graden kennen.
Voor de helderziendheid gelden zeven graden, die we terugvinden in de menselijke afstemming en voordierlijk, dierlijk, grofstoffelijk, stoffelijk en geestelijk kunnen zijn.
Elk mens vertegenwoordigt de eigen levensafstemming en die wijst aan in welke graad het innerlijke leven leeft.
De helderziendheid kan dus voordierlijk zijn en tevens gééstelijk, doch dan is de helderziendheid een gave en in onze handen.
De mens bezit als het dier de stoffelijke helderziendheid en denkt nu geestelijke gaven te bezitten, wat evenwel niet mogelijk is.
Dit alles wil ik u duidelijk trachten te maken.
Hoe komen al uw helderzienden en psychometristen aan deze helderziendheid?
Bezitten deze mensen waarlijk geestelijke gaven?
Is Gene Zijde tot hen gekomen om dé geestelijke helderziendheid door hen te laten bezoedelen?
Zijn dus deze mensen door de astrale wereld begaafd?
Niet één van al deze lieden heeft zekerheid.
Uw kaartleggers, psychometristen en helderzienden, uw toekomstvoorspellers, wereldberoemdheden zijn het en toch kennen ze zichzelf niet.
Wat deze mensen bezitten komt door het aanvoelen tot stand.
Ze bezitten niet anders!
De waarachtige helderziendheid is niet in hun bezit.
Maar door dit stoffelijke aanvoelen lijkt het alsof ze helderziendheid bezitten.
De ganse natuur bezit dit gevoel, het nietigste insect heeft het van Moeder Natuur gekregen, en het is niets bijzonders.
Deze werkelijkheid is slechts aan weinig mensen op aarde bekend.
Deze helderzienden kunnen het dan ook niet weten, maar niettemin schreeuwen ze van de daken, dat ze helderziend zijn en wereldberoemd.
Maar gelooft ú het?
Hun helderziendheid is niet in staat het eigen bewustzijn te overtreffen, het hogere bewustzijn aan te voelen, is hun helemaal niet mogelijk, ze staan te vast met beide benen op aarde en kunnen het loskomen van de aarde niet beleven.
Hun helderziendheid heeft voor onze wereld geen betekenis!
In mijn inleiding sprak ik erover.
Moeder Aarde schiep zeven stoffelijke en zeven innerlijke graden voor de mens.
Even later maakte ik u duidelijk, dat al die graden door u als mens beleefd moeten worden, wilt ge het hoogste voor de aarde, het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), bereiken.
En bij het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) behoort het hoogste bewustzijn.
Dat bewustzijn ligt aan het organisme vast en is het verkregen bezit van Moeder Natuur.
En nu wij weten, dat bewustzijn gevoel is, moet het u duidelijk zijn waarheen ik wil en waardoor uw helderzienden „zien”.
Dit geschiedt slechts door het aanvoelen van de eigen bewustzijnsgraad.
Zij vóélen slechts, meer is er niet!
En willen déze mensen al uw zoekenden helpen?
Nu het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) door Christus wakker is geschud, zoeken tal van mensen hun heil bij uw helderzienden, die in hun graad geen helderzienden in de geest kunnen zijn.
Wat gebeurt er nu, wanneer ze gaan zien?
Het is de moeite waard dit te volgen, want ge leert er al deze maniakken goed door kennen.
Wanneer deze helderzienden zich op ons leven trachten in te stellen – wat niet mogelijk is, doordat zij de derde graad voor het gevoelsleven niet bezitten – voltrekt zich dit aanvoelen van een andere levensgraad en nemen ze gedachten over.
Dit is voor die mensen een levenswet geworden, die natuurlijk werkt en die ze zich eigen hebben kunnen maken, omdat de grondgedachte door de natuur gekregen is.
Dit aanvoelen gaat als vanzelf.
Hiervoor hoeven ze geen moeite te doen, elk dier kan het.
Deze helderzienden zijn echter niet in staat boven hun eigen bewustzijn te zien, ze bezitten nu de geestelijke gaven niet.
En Gene Zijde zal hen voor hun vreselijk bestaan niet helpen, want hun leven is op de duisternis ingesteld.
Die hogere levensgraad is voor deze mensen té ijl, wat heel natuurlijk is.
Ze voelen daarom dan ook alléén hun eigen soort aan en hebben het gevoel, dat ze waarachtig in dat leven kunnen kijken.
Dat Gene Zijde de echte, de geestelijke helderziendheid in eigen handen heeft gehouden, begrijpen ze niet en ze willen er ook niets van weten, want al deze mensen willen dat leven niet kwijt, omdat ze er hun bestaan door vinden.
Dat ze machteloos staan voor de waarachtige gave zullen ze niet aanvaarden, ook al maken ze fouten, waardoor vast te stellen is, dat ze niet zien.
Deze lieden gaan rustig verder en trekken zich niets van al hun uitgekraamde nonsens aan, ze zijn en ze blijven helderziend.
Gene Zijde is niet van plan u de toekomst te voorspellen.
Indien wij dat deden, zoudt ge alles moeten aanvaarden, maar wij weten dan, dat ge onder de last van uw toekomst zoudt bezwijken.
En niet alleen hierom voorspellen wij niet, wij zouden thans in uw eigen leven en de wetten ingrijpen, waardoor u geleefd wordt, en dit zal niet één geest van het licht ooit proberen of uw leven staat stil.
Wij dienen nu niet het ontwaken in de geest, maar het geestelijke afbreken.
En stellig is dat nog niet alles, want wij zouden er tevens door in de modder en het slijk van uw helderzienden afdalen, waarvoor we hartelijk bedanken, omdat we Christus hebben leren kennen.
Wat geschiedt er nu, wanneer ze gaan zien?
In welke toestand bevindt ge u, wanneer ze voor u moeten zien?
Ge verlangt, dat ze in uw leven kijken?
Wat beleven deze beroemdheden, als ze uw portret in handen hebben, zij psychometreren en doen alsof ze hemel en aarde in hun zak hebben?
Kent ge hun toestand?
Nu ge weet hoe de gevoelsgraden reageren, moet het voor u duidelijk zijn.
Maar er is nog veel meer, waardoor ik kan aantonen, dat ze alléén voelen en de gave van helderziendheid niet bezitten.
Voor Gene Zijde zijn dit uw charlatans, de straat- en huisoccultisten van het Westen, ze vertegenwoordigen het bewuste bedrog.
Ze zijn schaamteloos ongevoelig, harteloos slecht, want ze vergrijpen zich aan uw leven en dat van anderen, ze gaan over lijken.
Het zijn de parasieten op dit terrein, die de goedgelovigen chanteren.
Ze hullen zich in een geheimzinnig waas en doen dat alleen om hun onkunde te verbergen.
Uw telepaat beleeft deze gevoeligheid, want hij verricht hierdoor zijn opdrachten en heeft met dit aanvoelen het hoogste bereikt.
Ook hij stelt zich op zijn eigen soort in, doch zijn aanvoelen is geestelijke kunst geworden.
Hij doet het om u een aangename avond te bezorgen.
De telepaat is in dit aanvoelen tot eenheid gekomen met het andere leven en neemt nu gedachten over.
Maar het geschiedt soms, dat hij fout voelt en geen contact heeft.
Hij staat thans voor het andere soort, een hogere levensgraad, en die is te ijl voor hem.
Nu moet hij zijn machteloosheid aanvaarden, het is de grens van zijn voelen en hij maakt fouten.
Zijn voelen gaat nu door u heen, er komt geen geestelijke eenheid en toch had hij uw gedachten moeten aanvoelen.
Voor de telepaat is zijn geleider het contact, voor de helderziende eveneens of is het een voorwerp, in het aanvoelen is er geen verschil.
De telepaat vindt zijn eigen soort onder al die mensen, voor wie hij zijn voorstelling geeft, de helderziende treft dat niet zo vaak en is meestal verkeerd of hij spreekt wartaal en denkt dat hij levenswijsheid verkoopt.
De helderzienden en psychometristen beoefenen en beleven deze toestand dagelijks, maar kunnen de hoogte van uw telepaat niet bereiken, omdat hij het hoogste in dit aanvoelen heeft behaald.
Kon een helderziende hoger, geloof mij, onmiddellijk zou hij die sprong willen maken, doch het is voor hem niet mogelijk.
De telepaat beleeft nu de volle honderd procent, zoals hij zelf denkt, maar ook dat is niet eens mogelijk, of ook hij was een wereldwonder.
Zijn gevoelsleven is gesplitst en hierdoor kan hij het bovenmenselijke niet beleven.
Hij staat echter boven de helderziende in zijn eigen levensgraad.
En ook hij is helderziend, want hij ziet in deze toestand.
Het aanvoelen van zijn opdracht trekt nu de stoffelijke helderziendheid aan en maakt die wakker en bewust, want aanvoelen en helderziendheid zijn één gebeuren, het zijn zusje en broertje van elkaar, beide levensuitingen vertegenwoordigen het aanvoelen en kunnen geestelijk worden.
De helderhorendheid ligt hier achter, want de persoonlijkheid stemt zichzelf op het helderhoren af, waarna deze uiting tot werking komt.
De helderziendheid trekt dus de helderhorendheid aan, het is één gebeurtenis, één gave, die van het gevoelsleven uitgaat.
Deze mensen zien en voelen dus door het verkregen bezit van Moeder Natuur, zoals ook een oerwoudbewoner het andere leven aanvoelt!
Dat deze zieners door onze wereld helderziend zijn, is dus niet mogelijk, want hun eigen persoonlijkheid voelt en is actief en thans niet te bereiken.
De geestelijke helderziendheid is heel iets anders.
Maar door dit aanvoelen zijn de telepathie en de stoffelijke helderziendheid ontstaan.
Uw helderzienden en psychometristen schermen dus met iets, dat iedere hond heeft gekregen en dat waarlijk niets bijzonders is.
De geestelijke helderziendheid leeft aan deze zijde en zij denken nu, dat die gave in hún handen is, doch dat is absoluut niet waar.
Want dat kan niet en ik zal het u aantonen.
Wat uw telepaat beleeft is het stoffelijk aanvoelen van zijn opdracht.
Er is echter tevens geestelijke telepathie, doch ook die hebben wij in eigen handen, want zij heeft afstemming op ons leven.
Het neemt niet weg, dat het menselijke wezen zich met andere graden kan verbinden, want God gaf ons deze gevoeligheid en legde die aan het stoffelijke organisme vast.
Nu spreekt voor u als mens het eigen verkregen bewustzijn, de persoonlijkheid, want die schept en handelt door de verkregen gevoeligheid.
Deze gevoeligheid bezit ook uw schilder, want ik maakte u zijn innerlijk leven duidelijk.
Voor wetenschappen en kunst is dat precies hetzelfde, allen beleven één wet, maar die wet komt door hun eigen levensgraad en afstemming tot werking.
De schilder schildert erdoor, de studie-man studeert en de telepaat voelt door zijn bezit en is een vertegenwoordiger van de geestelijke gedachte, een graad van de geestelijke helderziendheid.
Als de telepaat thans geestelijk ingesteld is, staat hij open voor de geestelijke inspiratie en zou hij in staat zijn deze te ontvangen, wanneer hij tenminste voor onze wereld zou willen dienen.
Meestal willen deze mensen evenwel zelf iets zijn en handelen thans dan ook op eigen kracht.
Indien hij voor onze wereld als gevoelsmens kon dienen, zouden wij van zijn gevoelsgraad een gevoelig instrument maken voor de geestelijke helderziendheid, maar hij stelt zich er niet op in.
Zolang hij nu de telepathie beleven wil, denkt en voelt hij zélf en voor de geestelijke gaven eisen wij volledige overgave en passiviteit.
Hij blijft hierdoor stoffelijk aanvoelen en zal nu nimmer de geestelijke hoogte kunnen behalen.
Hij sluit zichzélf voor het hogere bewustzijn af!
Ziet u, dit is het machtige verschil in denken en voelen voor onze en uw wereld en die kloof is alleen door ons te overbruggen.
Ook wij voelen aan en nemen van verre afstand gedachten over, want dat behoort tot ons leven en tot ons eigen bezit, wij leven in dat bewustzijn en hebben het ons eigen kunnen maken.
Heel scherp en onfeilbaar nemen we, indien nodig, uw onuitgesproken gedachten en verlangens over en geven u dan tevens antwoord, doch u voelt ons nu niet.
Onze gedachten gaan door u heen en toch komt ge niet tot reageren of ge zoudt heldervoelend moeten zijn op geestelijke afstemming en in harmonie met ons leven.
Slechts enkele mensen kunnen dat en dit zijn meestal mediums, die onze gedachten kunnen overnemen, en wel bewust en onbewust.
Het hoogste hierin kan niemand bereiken of ge waart waarachtig een wereldwonder, u leefde nu in twee werelden tegelijk, waarvan ons leven overheerste op een kracht van de vierde sfeer, maar dat kan niet.
U moet voor deze hoogte en deze levensgraad nog ontwaken.
Indien dit zo was, zoudt ge uit alle oorden van de aarde berichten kunnen opvangen en woordelijk kunnen doorgeven.
Het Oosten heeft deze helderhorendheid niet eens bereikt en het Westen is bij het Oosten hierin ver ten achter.
Er zijn geen telepaten op aarde, die deze hoogte hebben bereikt, en niet één helderziende, omdat het stoffelijke leven nu doodgedrukt zou worden door het astrale en dit is door het aardse bewustzijn niet te verwerken.
In het Oosten leven enkele goede, doch deze hoogte is ook door hen niet behaald, wat ze hebben moeten aanvaarden.
Het oude Egypte heeft deze afstemming door Gene Zijde beleefd, maar nu was het geen eigen bezit meer, dit zien en helderhoren werden nu ontvangen.
Hierdoor kan ik u aantonen, dat ook uw telepaat op halve kracht werkt, omdat hij de geestelijke graad niet beleven kan en omdat zijn leven natuurlijk is gesplitst.
Willen uw ziener en uw telepaat hoger komen, dan staan ze voor de occulte wetten en komen niet verder.
Nu is dit het geestelijke halt voor het gedachten overnemen én het toekomst voorspellen van de psychometrist.
Ze kunnen er geen van beiden aan ontkomen.
Hier geef ik u een voorbeeld van geestelijke telepathie!
Mijn meester heeft aan zijn leerling opdracht gegeven door zijn medium een geestelijk bloemstuk, groot 150 bij 120 cm, te schilderen, geestelijke bloemen onder het kruis, wat liefde betekent.
Meester Jongchi schildert en maakt het schilderij af.
Op het atelier zijn enige vrienden en vriendinnen van het medium aanwezig.
Een van de zusters bidt voor meester Jongchi en als ze daarmee gereed is, vraagt ze in gedachten aan de geestelijke schilder of hij voor haar niet een klein, heel nietig stukje zou willen maken.
Zij zou er zo gelukkig door zijn, indien zij het uit zijn handen mocht ontvangen.
Meester Jongchi schildert voort en na ernstig en ingespannen werken komt het schilderij gereed.
Hij neemt nu echter twee plankjes, schildert op ieder ervan in slechts tien minuten een prachtige bloem onder het kruis.
Hij neemt een van de plankjes in zijn handen en kijkt Martje in de ogen, maar zegt niets.
Zij weet echter, dat haar gebed is verhoord en is van blijdschap zo ontroerd, dat de tranen haar over de wangen rollen.
Ook haar zuster Neeltje krijgt haar symboliek en ze is blij dat Gene Zijde ook haar niet heeft vergeten.
Twee stukjes maakte meester Jongchi in zó’n korte tijd, verschillend van uitvoering en kleur, geestelijk rein en licht uitstralend als de aura van de levende God, goudachtig violette en paars-blauwe kleuren, die aan deze zijde de reine liefde vertegenwoordigen.
Dit nu is gééstelijke telepathie, de hoogste graad, die tot ons leven behoort.
Ons medium kon deze gedachten niet opvangen, want hij was buiten bewustzijn.
En al zou hij in het dagbewuste leven zijn, dan nog is hij er niet toe in staat, of hij kon zeggen: ik ben een wereldwonder, maar dat is hij niet, deze gevoeligheid behoorde hem niet toe.
Of denkt u, dat dit toch mogelijk is?
Hij zou dat wel willen, maar deze gevoeligheid is van meester Jongchi.
Niettemin beleefde het medium het gebeuren, want het geschiedde door zijn organisme, tijdens het schilderen.
Jongchi neemt onfeilbaar deze gedachten over, terwijl hij zelf ingesteld is op zijn kunst, komen de uitgezonden gedachten toch tot zijn bewustzijn en neemt hij ze van Martje over.
Die gedachten treffen hem onder het schilderen, ze steunden zijn werk en ze betekenden liefde.
En Jongchi maakte er liefde van, hij vertolkte deze gedachten in geestelijke kunst en legde het sferengeluk in haar handen.
Aan de opdracht mankeerde niets!
Maar niet alleen dat, Martje voelde zich opgenomen, in het leven van deze meester opgetrokken, ze voelde zich gedragen door zijn grote intuïtie en bleef daarin nog geruime tijd, dagenlang.
En waar zij is, kunt ge het ontvangen geestesbeeld bewonderen, géén seconde is het bij haar weg, waar zij is, leeft meester Jongchi.
Waarlijk de moeite waard om een kind van God iets te schenken vanuit ons leven, en dit zal meester Jongchi wel hebben aangevoeld.
Mijn meester en andere astrale persoonlijkheden volgden op die morgen meester Jongchi en wilden het wonder beleven, hoe Jongchi het grote stuk in slechts vier uur voltooide.
Toen het gereed was droeg hij het geestelijk schilderij aan Christus op, uit dankbaarheid voor de genade aan hem geschonken, op aarde te mogen schilderen na zijn aardse dood.
Alleen het maken van twee bloemstukken in tien minuten is al een wonder, dan het overnemen van de gedachten, niet één telepaat van de aarde is ertoe in staat, dit is de astrale graad, het éénzijn van gevoel tot gevoel, waarbij toch de eigen splitsing beleefd wordt.
Immers, Jongchi is bezig, voor honderd procent ingesteld op kunst, maar neemt toch gedachten over.
Voor ons aan deze zijde is dit overnemen heel eenvoudig, voor u op aarde is het ondoorgrondelijk en lijkt het bovennatuurlijk.
Iedere geest van het licht kan het.
Indien wij leeg of volkomen vol zijn, de aardse gedachten tot ons komen, raken die gevoelens onherroepelijk ons bewuste voelen en denken, omdat uw gedachten stoffelijk zijn bezwaard.
Aan onze zijde nemen wij de gedachten over van al de graden die onder onze eigen afstemming leven.
Die hoger liggen en vandaar uitgezonden worden, gaan door ons leven heen, omdat we voor die gedachten en gevoelens nog moeten ontwaken.
Is nu een gebed waarachtig liefdevol, raakt die uitgezonden gedachte ons leven en schenkt ze ons liefde, dan dringt die gedachte in ons leven, zuigt zich vanzelf aan ons bewustzijn vast en wij kunnen de persoonlijkheid waarnemen.
Dat beeld ligt aan de gedachte vast en is onfeilbaar waar te nemen.
Het is hierdoor, dat Jongchi precies wist, dat Martje die vraag had gesteld.
Maar ook uw telepaat doet niet anders.
En het is mogelijk voor hem, volkomen los van elk contact, helder te zien en zijn opdracht te volvoeren.
Zijn handelen is stoffelijk, dat van ons geestelijk en onfeilbaar.
Het medium kan dit niet.
Was er dus geen voortgaan, schilderde het medium zélf, dan had Martje nimmer haar bloemstuk gekregen.
U kunt hierdoor dus aanvaarden, dat wanneer wij op aarde zijn, toch het denkend intellect aanwezig is en dat ge na uw leven verdergaat.
De astrale persoonlijkheid is zich van uw leven bewust en is mens gebleven, in niets zijn wij na de dood veranderd.
De geestelijke telepathie is een bewuste levensgraad, de stoffelijke behoort bij uw eigen leven en kan voordierlijk zijn.
Ik wil u dus aantonen, dat deze telepathie, deze gedachtenoverdracht, de hoogste is, die ge als mens beleven kunt, maar dan zijt ge een meester voor deze zijde en in handen van een astraal meester.
Een telepaat wil dat niet en moet nu aanvaarden, dat hij niet hoger komt dan hij thans beleeft.
Ook kan ik u aantonen, dat de astrale graden scherp onderscheid maken en dat de ene graad door een kloof van de andere gescheiden is.
Die kloof is alléén te overbruggen door liefde te geven aan anderen, het leven van God te dienen, eerst dan is de geestelijke graad te bereiken.
De voordierlijke graden van het oerwoud dus, die mensen moeten nog duizenden levens beleven, voordat ze uw eigen levensgraad hebben behaald.
In één leven bereikt u voor de astrale wetten niets!
Dan toon ik u nog aan, dat dit voelen en denken áánvoelen is en dat door dit aanvoelen het helderzien en het helderhoren naar voren treden.
Eerst nu kunnen wij uw charlatans volgen.
Al uw helderzienden denken, dat ze geestelijke gaven bezitten.
Nu moet de graad van de helderziendheid spreken, want ook deze gave heeft zeven graden.
Doch deze mensen bezitten geen graden, ze bevinden zich in de eerste twee gevoelsgraden, waarvan ik u heb verteld en die ik grondig heb ontleed, zodat ge mij nu volgen kunt.
Al uw schilders in de eerste twee graden leven erin en voor de geestelijke gaven is dat hetzelfde.
Indien ge deze graden aanvoelt, verzeker ik u, dat u zich door dit aanvoelen een enorme wijsheid eigen maakt en dan kunt ge elk medium peilen en geestelijk natuurlijk ontleden.
Deze helderzienden putten uit zichzelf.
Hadden deze mensen het gevoel voor de geestelijke gave, ik verzeker u weer, dat ze dan onherroepelijk zouden ophouden met hetgeen zij thans doen en gaarne hogerop zouden gaan, wat alweer niet mogelijk is.
Ze hebben niets van dit heilige vuur, ze zijn helderziend door het stoffelijke organisme en zijn nimmer in staat gééstelijk werk te verrichten.
Een hogere graad te beleven kan dus niet, ze moeten hierin hun machteloosheid aanvaarden.
Wat deze mensen wel bezitten is het schaduwbeeld van de telepaat, hij heeft het hoogste in dit voelen bereikt.
Zij leven eronder!
Elke rassoort (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) voelt nu uit die afstemming de eigen soort aan.
Een oerwoudbewoner is hier weer heel scherp in, omdat dit leven uw splitsing niet kent en nog natuurlijk onbesmet is.
Bent u met een andere graad verbonden, tot het innerlijke éénzijn gekomen, dan komt de telepathische verbinding tot stand, hetgeen het tot eenheid komen betekent van gevoel tot gevoel en dan neemt u die andere gedachten over.
Maar ook hierin beleeft ge uw eigen natuurlijke grens.
En dat beleven tal van mensen.
Wanneer het geschiedt, bent u in harmonie met dat andere leven.
Sommige mensen beleven dit onbewust, uw helderzienden en toekomstvoorspellers, uw psychometristen doen het bewust en zoeken thans naar die innerlijke eenheid.
Bent u van een andere levensgraad, dan lopen ze zich tegen uw leven te pletter en staan machteloos.
Door tal van voorbeelden kan ik u dit aantonen en u duidelijk maken, dat ook gij deze stoffelijke helderziendheid bezit, want uw hond en kat hebben het ook.
Voelen de dieren niet van tevoren aan, dat ge in aantocht zijt?
Bewijzen ze u niet, dat ze heel scherp op uw eigen leven reageren?
Zegt men niet: als ze konden spreken, zouden ze het aan u zeggen?
Het bewijst, dat de dieren aanvoelen.
Waarom zoudt ge als mens deze stoffelijke helderziendheid dan niet bezitten?
Hier het voorbeeld.
U zit rustig in uw stoel te lezen, doch plotseling, zelfs onder het lezen, krijgt ge gedachten en die gedachten zeggen u, dat er iemand op komst is.
U weet pertinent, dat de betreffende persoon zal komen.
Even later staat hij voor u.
Merkwaardig toch.
De meeste mensen vinden het heel gewoon, zoiets geschiedt bijna iedere dag, elkeen heeft het, beleeft het soms.
Niets bijzonders.
En toch zeggen de spiritisten, dat u helderziend bent.
En uw helderzienden en psychometristen zeggen, dat ze wereldberoemd zijn.
Ook zij zien en voelen erdoor.
Deze mogelijkheid voert u tot de stoffelijke helderziendheid.
U bent door dit aanvoelen bewust ingesteld op uw eigen soort, want wanneer het een andere graad zou zijn geweest, had u niets van tevoren kunnen voelen, die gedachten gaan weer door uw leven heen, ze zijn te ijl!
Maar u voelde van tevoren aan, dat die mensen zouden komen.
De spiritist zegt: „U bent door Gene Zijde gewaarschuwd.
U bent een medium.”
U zegt: „Kletspraat.”
En zo is het, deze helderziendheid heeft voor ons leven geen betekenis.
En toch putten duizenden spiritisten uit dit verkregen bezit van Moeder Natuur en komen nu voor problemen te staan, want de boodschappen deugen niet.
Ze moeten telkens weer aanvaarden, dat ze fout zijn.
En al uw helderzienden eveneens, want alléén de geestelijke graad is met ons leven in verbinding, al die andere mensen beleven hun eigen denken en aanvoelen!
Niets meer, maar ook niets minder.
De spiritist zegt nu, dat deze gedachten op uw leven zijn afgedrukt en wel door Gene Zijde, wellicht dus door uw vader of moeder.
Nu echter kwamen die gedachten van uw eigen soort en u nam ze onfeilbaar over.
De charlatans denken nu dat ze gaven bezitten.
Begrijpt u thans waarom ze zien en psychometreren?
Dit is de aangeboren helderziendheid, die bij uw organisme behoort.
Het is een stoffelijke kracht, die door het zieleleven wordt overgenomen.
Velen geven zich nu voor medium uit en bezitten gaven, want ze kunnen immers soms iets van tevoren zeggen en dus timmeren zij op deze weg (door).
Maar al deze mensen lopen zich te pletter, want vroeg of laat willen ze nog hoger en dat kan niet.
Hierdoor traden de charlatans op de voorgrond.
Er is geen straat bij u of er leven zieners en zieneressen.
Allen hebben een eigen wijze van zien, die we straks zullen leren kennen.
De dierenwereld is onfeilbaar ingesteld, zij niet, omdat deze mensen de leugen en het bedrog vertegenwoordigen.
Ze ontzien zich niet om u doodleuk te voorspellen, dat ge kanker hebt en spoedig zult sterven.
Niet één geest aan deze zijde denkt erover u onnodige angst aan te jagen en uw leven, dat toch reeds moeilijk genoeg is, op deze wijze jarenlang te vergallen.
Maar zo ze eens een treffer boeken, twijfelen ze geen seconde meer aan hun eigen zien en gaan rustig verder.
Die treffers zijn echter zeldzaam.
Meestal is het allemaal nonsens en toch laten ze zich voor die nonsens betalen.
Dit is hun leven in de maatschappij en dit nu trachten wij teniet te doen, hen zo mogelijk af te breken, totdat ze aan een ander leven beginnen.
Wij zijn gekomen om u te waarschuwen voor deze soorten van mensen.
En ge zult straks moeten beamen, dat ook gij hen hebt leren kennen en dan kunt ge voortaan op uw hoede zijn.
Hier een ander voorbeeld.
U loopt buiten te wandelen.
Plotseling denkt ge aan iemand en even later komt ge die man of vrouw tegen.
Alweer merkwaardig.
U zegt: wanneer je aan de duivel denkt, trap je hem op zijn staart.
En zo is het.
Deze man behoort bij uw eigen levensafstemming, het is uw soort en levensgraad, u hebt zijn gedachten opgevangen.
Dit is het aanvoelen en door dit scheppende gevoel beleeft u de helderziendheid, want u kreeg duidelijk een beeld voor uw ogen.
U herkende zelfs die anderen, zo scherp reageert uw eigen levensgraad.
De charlatans zeggen: dat is helderziendheid, en daarmee bedoelen ze het bovennatuurlijke iets van het zesde zintuig.
Maar dat is het helemaal niet, maar zij zien erdoor voor de massa en verkopen onze wereld.
Wanneer u zich hier nu dagelijks mee bezighoudt, zoudt ge dan niet denken, dat er iets van te maken is?
Dat doen uw charlatans dan ook.
Ze zijn oppermachtig, ze staan ermee op en gaan ermee naar bed, dag en nacht zijn ze bezig om het andere leven, dat tot hen komt, leeg te zuigen.
En die enkele treffers zijn hun levenswijsheid, al die andere keren verkochten ze kletspraat.
Maar ze vertellen u van ons leven, geven u geestelijke boodschappen door, stellen hun diagnose en schrijven u voor hoe te moeten leven, maar kennen zichzelf niet, ze schuiven alles af op hun geestelijke leider, die hen in alles helpt.
Of dat mogelijk is weten ze niet.
Maar wij komen het hun thans zeggen, ze móéten het weten!
Ik maakte u duidelijk, dat onze mediums zich passief moeten houden, maar deze lieden zijn dag en nacht bezig en kunnen dus de geestelijke helderziendheid niet ontvangen!
Andere mensen beleven dit overnemen van gedachten weer anders.
Zelfs in uw slaap kunt ge gedachten opvangen van uw eigen soort, ook nu neemt uw levensgraad ze op en geeft ze aan het dagbewustzijn door.
Deze in slaap opgevangen gedachten, dus in een onbewuste toestand, maken u toch wakker en u moet luisteren of ge wilt of niet, zó sterk is uw leven tijdens de slaap te beïnvloeden.
Bij het wakker worden weet u precies wat u gevoeld hebt, desnoods gedroomd, niettemin is het tot u gekomen.
Nog zijn er mensen, die hun verschijnselen weer op andere wijzen beleven, waarvan er zijn door angst, een angst, die zomaar tot hen komt en hen het leven vergalt.
Deze angst dringt zich aan hun leven op en zij kunnen zich er niet van vrijmaken, totdat ze weten waardoor die verschijnselen in hen zijn gekomen.
Maar hun eigen levensgraad bracht hen in deze toestand.
Hier zo’n beeld.
Een meisje is ergens in betrekking, ze is van huis weggegaan, is dertig jaar oud en voelt plotseling angst in zich komen.
Dagenlang voelt ze het en wat zij ook probeert, niets helpt haar, de angst blijft zich aan haar leven opdringen.
Ze weet er geen raad mee en denkt: als er maar niets verschrikkelijks gebeurt.
Haar gehele persoonlijkheid is erdoor geraakt, de angst overheerst haar in alles en zij kan er niet door inslapen.
Ze wordt er droevig van, als het nog lang duurt, kost het haar haar zenuwstelsel.
Enige dagen later krijgt ze het bericht, dat haar moeder ziek is.
Weg is de angst.
Nu weet ze het.
Hierdoor is die angst in haar gekomen en ze denkt er het ergste van.
En iets dergelijks beleven duizenden mensen.
De spiritisten zeggen alweer: ze is natuurlijk door Gene Zijde gewaarschuwd.
Wij zeggen: dat is mogelijk, nu was het echter haar eigen levensgraad, want de andere dochter voelde niets.
Nog kan de spiritist zeggen: die was niet gevoelig, dat meisje was niet te bereiken.
Ook dat is mogelijk, maar ik zelf onderzocht dit gebeuren, ik was één met de moeder en beleefde het volgende.
Ik wil de spiritisten aantonen, dat niet álles van deze zijde hoeft te komen, ze mogen nimmer de eigen kracht van de mens negeren, ook dat is verkeerd.
Die gedachten, door angst vertolkt, kreeg ze van haar eigen levensgraad, haar moeder toegezonden.
Haar gevoelsleven, waarvan ze zich niet kon bevrijden, nam ze op.
Haar moeder dacht aan haar, maar dacht geen seconde aan het ogenblik, dat ze zou sterven, die gedachten waren niet in haar opgekomen.
Ze voelde zich ziek en schreef het, maar meer ook niet.
Zij dacht aan haar kinderen als duizenden moeders zullen doen, indien hen een ziekte overvalt.
De moeder was niet lijdende en het meisje kon tevreden zijn.
Ze dacht naar huis te gaan, doch bedacht zich en schreef om bijzonderheden.
De moeder antwoordde haar dat ze zich niet ongerust moest maken.
Maar de angst keert terug en het meisje blijft onrustig.
Ze gaat naar een helderziende en wil weten wat haar angst betekent.
„Hier”, zegt ze tegen de ziener, „een foto van mijn moeder.”
De man neemt de foto in zijn handen, hij stelt zich op het portretje in.
Hij wrijft erover, voelt, blijft voelen.
Hij denkt, ziet het meisje.
Hij kijkt naar het kind, onderzoekt haar, peilt haar innerlijk, wil haar angst voelen.
Het kind bloost, wordt vuurrood, waarom weet ze niet.
Ze voelt zich eigenlijk zenuwachtig worden.
Er is iets.
Wat is het?
De man blijft voelen, dan ineens zegt hij:
„Het is ziekte.
Ze is niet goed en u maakt u bezorgd.
Niets ergs, kind, niets gevaarlijks, vrouwtje, maak je geen zorgen.
Het is niets.”
Hij praat nog wat over een man, die donker is en haar de weg wil versperren.
Hij denkt plotseling, dat ze getrouwd is, ziet haar kinderen, twee jongens en een meisje, en vindt het dan voldoende.
De vrouw gaat heen en gelooft slechts het ene, haar moeder wordt beter, het andere begrijpt ze niet, ze heeft immers geen kinderen.
Ze blijft zich angstig voelen, de angst keert terug, heviger nog.
Twee dagen later krijgt ze bericht, dat haar moeder overleden is.
Ze verwenst haar getreuzel, ze had haar gevoelens moeten opvolgen en haar moeder moeten bezoeken.
De moeder is echter aan hartverlamming overgegaan.
Waar het mij nu om gaat, is het volgende.
Hierdoor wil ik u aantonen, dat u door uw eigen levensgraad vooruit kunt voelen en helder kunt zien.
Het meisje voelde, maar wist niet, dat het haar moeder was, die haar de angst stuurde.
De moeder voelde niet, dat ze zou sterven en toch vertelde de ziekte aan haar kind, dat de dood haar zou roepen.
De dood is nu scherper dan het dagbewuste ik van de moeder.
De dood leefde achter deze ziekte, ze was slechts door een kou ongesteld, zodat ze geen ogenblik dacht, dat ze het aardse leven met het eeuwige zou verwisselen.
De dood is hierin toch de bewuste voorspeller, onfeilbaar legde het onderbewustzijn van de moeder het angstgevoel in haar dochter.
In haar aura leefde de dood en die dood voelde het kind, maar de helderziende had er geen erg in, hij nam alleen van haar over dat er iemand ziek was, de persoon van het portretje.
Duizenden moeders denken aan hun kinderen, er zijn er die iets voelen en alles van de eigen soort kunnen overnemen, andere kinderen voelen niets, hoe lief ze elkaar ook hebben.
Deze band kwam, omdat dit meisje en haar moeder tot één levensgraad behoorden.
Het onderbewustzijn van de moeder zond deze kracht tot het kind.
Dit meisje en de helderziende voelen en van beiden is het meisje sensitiever dan de ziener.
Had dit kind zich even kunnen realiseren, duidelijk kunnen beseffen dat het ernstig was en zij had deze gedachten slechts enige minuten gewillig in zich opgenomen, dan had zij beelden kunnen waarnemen en was de helderziendheid naar voren getreden.
Ze deed het echter niet, maar bleef toch haar angst voelen, waarvan de ziener eigenlijk niets voelt, ofschoon hij tracht zichzelf met haar te verbinden.
Toen het meisje bloosde, er iets was, waarvoor ze geen antwoord kon vinden, leefde de ziener in haar aura, maar kon haar niet vinden.
Hij wilde van haar de angst aanvoelen en zich dan daarop instellen om te weten te komen, wat de oorzaak is.
Maar hij raakt haar niet, hij krijgt geen contact en de vlieger gaat niet op.
Hij voelt ziekte, het enige, wat in hem komt, en nu vertelt de man nonsens, want hij moet haar tevreden stellen, het ziektebeeld alleen is te weinig voor de twee gulden vijftig.
Uw eigen levensgraad werkt soms onfeilbaar op uw eigen leven in.
De ziener is niet scherp, hij heeft weinig trefkans, het meisje is beter, voelt scherper dan de ziener.
Op deze wijze voelt ieder mens zijn eigen soort aan: een doodnatuurlijk iets, dat ook uw hond heeft en dat elk dier in de natuur van God heeft ontvangen.
Maar anderen zijn scherper en nemen hetgeen u weet over, doch verkopen u even daarna de grootste nonsens voor echte helderziendheid.
Was de ziener scherp ingesteld geweest op zijn eigen levensgraad, dan had hij de dood kunnen aanvoelen en vooruit kunnen zien.
Zijn bewering: „het is niets”, is het niet-aanvoelen van haar voelen en denken, hij had het telepathisch van haar kunnen overnemen, maar ook dat kon hij niet eens.
De telepaat is hierin tot het hoogste gekomen en had haar kunnen zeggen, wat zij reeds wist, hetgeen echter niets met helderziendheid te maken heeft.
Men noemt dat treffers in de wetenschappelijke wereld, voor onze wereld is het het aanvoelen van het eigen karakter en de levensgraad van een ander mens.
Waarzeggers, psychometristen, denken nu helderziend te zijn.
Ze voelen voor u en eisen hun geld op, maar ze kijken over het hek van uw eigen tuintje en vertellen u wat ge daarin hebt geplant.
En dat is allemaal niet eens erg, maar wanneer die mensen zich met andere levenszaken gaan bemoeien, treedt het levensgevaarlijke karakter ervan naar voren.
Ze voorspellen u doodleuk, dat ge spoedig zult moeten sterven, ze breken banden van liefde en verscheuren uw leven, ze trappen op uw hart, ontnemen u het geloof en doen alsof het hun niets aangaat.
Wij willen hen onschadelijk maken en dat dit noodzakelijk is, zal u straks duidelijk worden.
Deze wereldberoemdheden fladderen als giftige insecten om uw levensgraad, niemand roept hun het halt toe.
Ze voorspellen u de vreselijkste dingen, totdat het zenuwstelsel door de angst kapot is.
De goedgelovigen bezwijken, deze mensen wordt elke steun in het leven ontnomen.
Deze lieden bezoedelen de geestelijke gaven en verkopen hun oerwoudinstinct, dat ze in dienst hebben gesteld van de goedgelovige massa, maar waardoor er velen ten onder gaan.
Deze dames en heren bezitten geen gaven, alléén de geestelijke graad is door onze wereld te beleven en deze hebben wij in eigen handen.
Dit is aanvoelen en wel buiten iedere bezieling.
Maar als deze ziener of zieneres gelovig is zoekt hij of zij het hoger op en denkt dan dat Gene Zijde helpt.
En ook dát kan niet!
Niet alles wat men ziet heeft bestaansmogelijkheid, de wetten en deze gaven behoren onze wereld toe en men kan ze zich niet eigen maken.
Hiertegen loopt men zich dan ook te pletter.
Onze gevoelens zijn té ijl voor hen en ze zijn niet geschikt voor mediums.
Maar nu ontmoeten we hen onder de spiritisten en leren hen straks kennen.
Zelfs een magiër, die toch ingewijd is, zich de occulte wetten heeft eigen gemaakt, moet aanvaarden, dat hij de hogere levensgraden niet benaderen kan.
Hij kan contact zoeken en zijn mensen onder invloed brengen, soms hen volkomen afmaken, maar dan beleeft hij zijn eigen soort.
Ik vertelde hierover, doch zal u aanstonds een voorbeeld geven, zodat ge leert, hoe het Oosten werkt.
De Oosterling stelt zich op de wetten in, de Westerse charlatan op het gevoelsleven en zuigt het verlangde weten in zich op, maar is zich niet bewust, hoe dat eigenlijk geschiedt.
De Westerling is niet in verbinding met de wetten en toch doet hij zoveel kwaad.
De Oosterling is bewust in zijn kwaad, hij doet het voor geld en om te kunnen leven, ook uit haat en voor zijn vurige hartstocht.
De grote magiër maakt af, indien hij ertoe in staat is, het Westerse charlatan-type wil hem volgen, maar loopt zich weer te pletter.
Hij heeft erover gelezen, heeft gehoord wat het Oosten doet, ook hij zal zich op die wetten instellen, maar bereikt nu het tegenovergestelde van de Oosterling.
Om u dit alles te kunnen aantonen, vertel ik u het volgende.
In het Oosten kunt ge voor wat geld en door de zwarte kunst het andere leven laten afmaken.
U gaat maar naar een magiër en het zaakje komt in orde.
Dit is in het Westen niet mogelijk hoewel het toch door charlatans wordt geprobeerd.
Ik zeg, geprobeerd, want ze kunnen het niet.
De witte magiër houdt zich met dergelijke praktijken niet op.
Maar de zwarte demonen van het Oosten voelen zich ervoor gereed, volbrengen iedere opdracht en gaan op alles in, wanneer het maar winst oplevert.
Wanneer ook zij voor een hogere graad komen te staan, moeten ze hun machteloosheid aanvaarden, maar ze blijven gevaarlijk.
Een moeder wilde haar dochter uithuwelijken aan een man met geld.
Ze had hem ergens ontmoet, kennismaking was niet nodig; díe man is het, dacht ze, die mens zoek ik voor mijn dochter uit, hem eiste ze voor zich en haar kind op.
Dat lijkt voor het Westen onmogelijk, maar voor het Oosten is het doodeenvoudig en kan tot stand worden gebracht, maar er is een magiër voor nodig.
En die magiër was er, en naar hem ging ze dan ook toe.
Ze vertelde hem wat ze wilde, legde als voorschot de helft van het bedrag op tafel en hij kreeg toen haar orders.
In een lokaal zit de planter, rustig en gelukkig, genietend van het leven en onbewust van wat boven z’n hoofd hangt.
Het leven is ingewikkeld, vandaag voelt men zich heerlijk, morgen is er iets.
En dat iets zou voor hem vreselijke gevolgen hebben.
Hij zit daar, kijkt zo nu en dan eens naar de andere gasten, kijkt ook naar twee vrouwen, die hem moeder en dochter toelijken, kijkt weer en weer.
Ook de dochter kijkt hem nu onverwachts in zijn ogen en wel zo doeltreffend, dat beide mensen hun ogen neerslaan.
Het eerste contact, het ging prachtig, vond de magiër, die aanwezig is, het ging vanzelf, hij kan hen bereiken.
De magiër gaat weg.
Even later wil de moeder weg, tot ongenoegen van haar dochter.
Ze betalen hun drank.
Van de overzijde worden ze gevolgd.
De planter kijkt wat ze doen, volgt de dochter en begrijpt niet waarom ze zo spoedig heengaan.
Hij blijft kijken, totdat ze uit zijn ogen zijn verdwenen.
Hij volgt hen in gedachten, houdt het beeld van de dochter vast en heeft een miserabel gevoel in zich.
De magiër kent zijn vak.
Hij grijpt alléén het psychologische ogenblik, meer sensatie heeft hij niet nodig.
Het even kijken van beide mensen was voor hem voldoende, deze eerste indruk deed meer dan een halve dag gezelschap, deze minuten sloegen een gat in het denken en voelen van de planter en deze reageerde op honderd procent.
De man zal het beeld niet meer vergeten, nimmer zal hij van dit gelaat vrijkomen, in zijn onderbewustzijn ligt het aan boeien geslagen.
De magiër weet, dat dit ogenblik veelbetekenend is.
En hij heeft tevens gevoeld, dat hij hen kan bereiken.
Enige dagen later zien ze elkaar opnieuw, de twee vrouwen en de planter.
Weer zitten ze tegenover elkaar, ook de magiër is weer aanwezig, maar onzichtbaar voor de anderen.
Het peilen en voelen is ingesteld, de ogen ontmoeten elkaar, de mensen dalen één ogenblik in elkaar af, waarom weten ze niet, maar ze hebben gevoel voor elkaar.
Het is een eenvoudige kennismaking, die volgt, een groet en een lach, toch komt zij tot stand.
De moeder brengt hen tezamen, ze vroeg de planter zomaar: „Ken ik u niet?
Hebben wij elkaar niet eerder ontmoet?
Waar heb ik u gezien?
Was het op de boot?”
Hij weet het niet, maar de kennismaking is er.
Dat is het, wat de magiër wilde en de moeder tot stand moest brengen.
Ze zien elkaar terug en ze heeft reeds een foto van hem.
De moeder laat er een kopie van maken en brengt deze met een foto van haar dochter naar de magiër.
Meer heeft hij niet nodig.
Hij stelt zich op de beide levens in en laat hen niet meer alleen.
Hij voert hen tot elkaar, legt in hun leven het verlangen en vindt daarbij in haar een helpster.
De planter is moeilijk in zijn leven op te trekken, zij is zeer gevoelig en komt reeds in zijn macht, want ze klampt zich aan zijn leven vast.
De moeder komt niet meer in het lokaal, de magiër heeft haar niet meer nodig, ze moet hem alleen vertellen, hoe de zaken staan.
Een maand later hebben de twee elkaar innig lief en denken erover om te gaan trouwen, beiden hebben er de leeftijd voor.
De dochter geeft zich gewillig over, maar hij moet nog wat wikken.
Dan komt het ogenblik dat de planter zich niet lekker gaat voelen.
Hij gaat naar een dokter.
Maar de dokter kan niets vinden en toch voelt hij zich loodzwaar, doodmoe, eigenlijk uitgeput.
De dokter schrijft hem rust voor, maar dat wil hij niet, hij moet werken, men heeft hem nodig, hij kan niet rusten.
Is het malaria?
Neen, zegt de dokter, u bent wat overspannen.
„Ik ben overspannen?
Waarvan?”
„Dat weet ik niet, maar u bent overspannen.”
Hij vindt het zeer vreemd, nog nooit is hij overspannen geweest.
Malaria op komst, denkt hij.
Hij gaat werken, maar voelt zich suf en ziek.
Met geweld verzet hij zich tegen z’n suf gevoel, koorts is er niet en toch voelt hij zich branderig, koortsig.
Maar de dokter zegt, dat het geen koorts is en malaria is het ook niet.
Hij moet wel aannemen dat hij overspannen is.
De man vraagt en zoekt in zichzelf, maar vindt niets.
De medicijnen helpen niet, hij blijft zich suf voelen, totdat hij eigenlijk niet meer kan en men hem de raad geeft uit te rusten.
Dat is het, wat de magiër wil: hij moet rusten.
Onder zijn werk is het te moeilijk voor de magiër, in rust kan hij hem beter bereiken, denkt de man dag en nacht aan zijn ziekte.
De planter wordt verzorgd, zij komt hem te hulp.
Alles gaat naar wens.
Nu laat de magiër hem even aan zijn lot over, maakt zich los van de man, maar houdt de vrouw onder controle.
De planter voelt zich heel prettig.
Is het, omdat zij zo lief is?
Zij hem verzorgt?
Heel lief is het kind, heel erg lief.
De moeder komt hem bezoeken en vindt, dat het leven alleen ook niets is.
Hij denkt erover na en zegt, u hebt gelijk, zo is het niets.
Het trouwbeeld wordt opnieuw in hem wakker gemaakt.
Maar de man twijfelt, hij heeft eigenlijk geen tijd om te trouwen, hij is weer zichzelf.
Opnieuw stelt de magiër hem onder zijn wil, de verschijnselen van moeheid en suf-zijn keren terug, zodat hij weer moet ophouden met zijn werk.
De dochter komt hem bezoeken, geeft hem de raad volkomen uit te rusten, doet alles voor hem en beschouwt hem als een kind.
Hij is echter zijn energie kwijt geraakt en weet niet waardoor, hij is eigenlijk als een wrak, maar de dokter zegt: Het is niets, hij is overspannen.
Op dit ogenblik komt een leerling van mijn meester tot ons en vraagt hulp.
Hij is de beschermgeest van de jonge planter en vertelt ons wat er gaat geschieden.
Hij kan niet ingrijpen, is eerst kort aan Gene Zijde, maar hij wil iets voor de planter, die op aarde zijn kleinkind was, doen.
Het onderzoek wordt ingesteld, en er is niets aan te doen.
„Waarom, meester,” vraagt hij, „kunt ge niets voor mij doen?”
„Kijk,” zegt de meester, „indien wij hem vrijmaken, wat mogelijk is, leert hij niets.
Hij moet hier doorheen of hij staat telkens voor de zwarte magie, in wiens handen hij leeft.
Wij zullen u straks helpen, wanneer hij zijn eigen leerschool heeft aanvaard.
Voordien ingrijpen is niet mogelijk.
Volg hem, blijf in zijn aura, doe alles, maar vergeet niet, dat hij zichzelf moet overwinnen.
De magiër zal hem zwaar aanpakken.”
„Zal hij niet verongelukken, meester?”
„Neen, men wil niet, dat hij verongelukt.”
„Is de witte magie in staat om hem te helpen, meester?”
„Dienen wij het zwarte, mijn broeder?”
„Ik bedoel, meester ...”
„Wat ge bedoelt, mijn vriend, komt niet in hem op, al wendt ge al uw krachten aan, hij zal u niet begrijpen, uw gedachten niet in zich op kunnen nemen.
Ga tot een yogi, hij zou u kunnen helpen.
Ik zeg u echter, doe het niet, hij moet zijn levensles leren, hij moet deze wetten beleven en zichzelf vrij willen maken of wij bereiken niets.
Zijn wil is ingeslapen!”
De zieke vraagt zich af, wat hem zo terneergeslagen heeft, hij denkt en krijgt ’n gedachte, volgt dat denken en zegt: onzin.
Ik ben niet in handen van de zwarte magie, dat is niet mogelijk.
Maar het contact is volmaakt.
De magiër laat hem weer vrij, de planter werkt en voelt zich beter.
Hij denkt erover te huwen, maar kan niet tot een besluit komen.
Toch moet het.
Hij gaat voelen, dat zij hem steeds beter maakt, haar zorgen en haar liefde geven hem zijn weerstand terug.
Het besluit komt, de dag wordt vastgesteld, ze zullen huwen.
Eindelijk, zegt de moeder tegen zichzelf, eindelijk is het zover.
De kinderen zijn verloofd.
Hij werkt en voelt zich beter, maar nog niet geheel fit.
Ook dat zal wel overgaan.
De magiër houdt hem vast, ook haar, dit kind volgt al zijn gedachten op en is er gevoelig voor.
De man staat klaar om zijn aanstaande vrouw af te halen, heden zullen ze trouwen.
Hij voelt zich innerlijk nog wat suf, maar de laatste dagen ging het wat beter, hij zal zich spoedig hersteld voelen.
Hij staat stil in gedachten, wil heengaan, maar komt niet weg, hij kan geen voet verzetten.
Wat is het, denkt hij?
Hij verzet zich tegen dit ongemak, grijpt naar z’n hoed en handschoenen en is buiten.
Hij zucht diep, alsof hem de adem ontnomen is.
Zijn wil overheerst en hij rijdt weg.
Ze huwen.
Hij heeft zijn verlof genomen en gaat met haar terug naar zijn vaderland (Nederland).
Vele vrienden zwaaien hen toe, de moeder wuift, haar ogen zijn betraand, de boot vertrekt.
De magiër krijgt z’n centen en voor haar en hem is het werk afgedaan.
Doch voor deze twee zielen begint de ellende.
Het is nacht, de boot glijdt door het water, het geklop van de machines dringt tot hun kajuit door.
Hij kijkt om zich heen, denkt na, wrijft zich de ogen uit, denkt weer en vraagt aan haar:
„Waar ben ik?”
„Waar je bent?
Laat me niet lachen.”
„Toe, maak geen onzin, waar ben ik?
En wat moet jij hier?”
„Nog beter, wat ik hier doe???”
De vrouw lacht hard, ze is niet tot bedaren te brengen.
De dokter moet erbij komen, ze heeft een lachziekte gekregen.
Hij geeft haar iets om te slapen.
Eigenlijk is het vreemd.
Heel merkwaardig.
„Wat doe je hier eigenlijk,” vraagt hij weer, als zij ontwaakt.
„Begin je weer opnieuw, man?
Houd op met je praatjes, maak me niet krankzinnig.”
„Ik meen het, kind, het is mij heilige ernst.”
„Wat meen je?”
„Ik vraag mij af, wat je in mijn bed doet.
Hoe kom je hier?”
„Meen je dat?”
Nog kan ze moeilijk geloven, dat hij in volle ernst spreekt.
„Waarachtig, ik meen het.”
„En wat wil je dan van mij weten?”
„Hoe je hier gekomen bent.”
„Hoe ik hier gekomen ben?
Hoe ik hier gekomen ben?”
Ze kijkt hem aan, kijkt lang, denkt ook even en zegt:
„Ben je krankzinnig?”
„Ik weet volkomen wat ik zeg, ik wil weten hoe je hier komt.”
„Moet je een dokter hebben?”
„Ik heb geen dokter nodig.”
„En je wilt nóg weten hoe ik hier ben gekomen?”
„Ja, waarachtig, ik moet het weten.”
Ze ziet, dat het hem heilige ernst is.
De man heeft iets.
„We zijn toch getrouwd?”
„Wat?
Wat zeg je?
Wij zijn getrouwd?
Dat bestaat niet.
Ik niet.
Ik ben niet getrouwd.
Ik heb mijn ja-woord niet gegeven.”
„Is dit je heilige ernst, man?”
„Denk je, dat ik met m’n leven spot?
Denk je, dat ik gek ben?”
„Ik moet dit dus voor waarheid nemen?
Je bent gek of je bent bezeten.
Ik zal een dokter laten roepen.”
Hij windt zich zo hevig op, dat hem het schuim op de lippen komt.
Zijn vrouw weet zich geen raad, ze vraagt wanhopig:
„Maar, man, wat is er dan toch, je doet zo vreemd.”
„Snap je dat dan nog niet?
Snap je niets van deze trouwerij?
Heb je geen gevoel meer?
Ben jij soms bezeten?
Je bent een vuile kat.
Je bent m’n ongeluk!
Je bent ’n slet, een vuil wijf, dat ben je.
Mij laten trouwen?
Hou je niet zo dom.
Je loert op m’n geld.
Nu weet ik het, o, nu weet ik, waarom ik ziek ben geweest.
Je hebt ’n doekoen (een Indonesische traditionele medicijnman of toverdokter) gevraagd, ’n magiër heb je gehaald, ’n demon.
Nu weet ik het, ik slik dat niet.
Ik neem dit nóóit, ik zal trouwen met wie ík trouwen wil.
Ik laat mij niet bedriegen.
Ik ...’
Hij zinkt in elkaar.
De vrouw heeft geen woord gezegd, heeft hem laten uitspreken, maar ze weet het.
God, mijn God toch, hoe is het mogelijk, wat heeft ze zich vergist.
Ze verlaat de kajuit, geeft een telegram op voor haar moeder.
„Zend antwoord op de volgende vragen.
Wie heeft ons laten trouwen?
Weet u ervan?
Onmiddellijk antwoord.”
De boot brengt deze en andere kinderen van God de oceaan over, maar er komt geen antwoord.
De moeder vliegt naar de magiër en reikt hem het telegram toe.
Opnieuw zoekt hij contact.
Hij voelt, dat de man zich van hem heeft losgemaakt.
De vrouw is nog steeds in zijn macht, haar kan hij bereiken en hij legt het geweld in haar jonge leven, het panterinstinct.
Wild en woest is dit leven geworden.
Ze maakt van zijn leven een hel.
Als water en vuur leven ze bij elkaar, totdat hij er niet meer tegenop kan en een andere kajuit wil nemen.
Maar de boot is vol en het gaat niet.
Hij neemt zich voor om komedie te spelen, in Holland zal hij wel verder zien.
Maar hij wil scheiden, dit huwelijk neemt hij niet.
Wat ’n sloerie.
Wat ’n kat, net ’n panter.
Hoe is het mogelijk, wat kan ’n mens toch allemaal gebeuren.
Ze eten en drinken samen, maar zitten als vijanden bij elkaar, een enorme kloof ligt er tussen hun levens.
Toch redden ze hun persoonlijkheid.
Zij laat hem niet alleen, zij wil niet scheiden, zij zal als het moet z’n leven kapotmaken, ze zal hem het bloed onder de nagels vandaan zuigen, alles kan ze, van haar komt hij niet los.
In Holland aangekomen, stelt hij zich onder behandeling van een bekend psycholoog, hij voelt zich weer doodmoe en suf worden.
De verschijnselen treden weer naar voren, maar de psycholoog zal hem helpen.
Maar deze weet geen raad met zijn toestand.
De dokter zegt na een paar weken ronduit, dat hij niets voor hem kan doen.
Hij gaat naar een ander.
Ook daar onderzoeken ze de man, vragen wie hem reeds behandeld heeft.
De doktoren stellen vast: goed voor het krankzinnigengesticht, de man kan niet tegen Indië (Indonesië).
Niets aan te doen!
„Ik ben moe, ik ben suf en is daar dan niets tegen te doen?”
„Ga naar een zenuwspecialist,” geeft men hem de raad.
De zenuwspecialist begint aan een groot onderzoek.
De geleerde man kan niets vinden, overspannen vindt hij hem.
Maar waardoor?
Hij vertelt, wat er is geschied.
De specialist kijkt over zijn brilleglazen heen naar zijn zieke en denkt: De man is gek.
Dat bestaat niet, dat kan niet, hij is niet normaal.
Tropenziekte!
„Waar bent u geweest?
Wie heeft u geholpen?”
„Wat denkt u ervan,” vraagt hij zijn collega.
„Niets, mijn beste, volslagen psychopathisch.
Grote onzin.”
De planter zoekt het ergens anders, hij is reeds twee maanden op hol en wordt maar niet beter.
Thuis is het een hel.
Zijn vrouw wil niet scheiden, ze blijft weigeren, eerst moet zijn leven kapot, dan zal ze zelf wel scheiden.
Hij komt bij de grootste, de geleerdste mensen, die voor de radio spreken en duizenden mensen kunnen helpen.
Dat is iets voor hem.
Na twee weken staat hij weer op straat.
Hij moet zich haasten, z’n verlof gaat om en nog is hij ziek.
Niets kan men voor hem doen, allen denken, dat hij gek is, hun onzin verkoopt, want zoiets bestaat niet.
Hij krijgt een ander adres.
Die man is een goed psycholoog en evenals hij in Indië geweest, hij zal hem helpen.
Maar de verschijnselen kan ook deze geleerde niet opheffen: de band om z’n hoofd en het sufferige gevoel, het doodmoe zijn.
Hier moet een magnetiseur helpen.
Hij deed het vroeger, nu niet meer en hij stuurt hem naar een bekend medium.
Op een middag treedt een grote, breedgeschouderde man, een jonge reus, het vertrek van mijn meesters instrument binnen.
De man zakt in een stoel neer en begint te schreien.
Ons instrument is reeds in dienst, de man is op de plaats waar hij wezen moet.
Zijn beschermengel is zover, nú kan men hem helpen.
Spoedig is hij zichzelf en zegt:
„Ik weet niet waarom ik zo kinderachtig doe, maar ik kan er niets aan doen.
Het is allemaal zo moeilijk.
Kunt u mij helpen?”
Hij vertelt zijn wederwaardigheden.
Het instrument is met z’n meester in verbinding, het medium gaat zien, wat zijn meester in en om de zieke waarneemt.
Hij ziet het grasgroene licht als een dodenstraal uit zijn hoofd komen, oplossen in de ruimte, hij kan het volgen, zijn meester blijft het hem tonen en hij hoort nu tot zich zeggen:
„Deze man zit onder de zwarte magie.
Wij zullen hem vrijmaken.”
„Hier,” zegt de man, „dit is het canaille.
God helpe me,” laat hij erop volgen en verder:
„Ze is de schuld van m’n ongeluk.”
Het medium peilt de schone vrouw, een beeldje is het.
Hij laat het hem weten.
„Noemt u dat een beeldje?
U spot toch niet met mij?
Ze is een tijgerin en nog erger dan dat, ze is ... ’n giftig loeder.
In het oerwoud leven dergelijke dieren niet eens.
Mijn hemel, wat heb ik uitgestaan.”
„En toch is het een lieve schat,” zegt het medium.
Maar de meester zegt hem, dat hij geen woord meer moet spreken.
De patiënt kan plaatsnemen.
De man legt zich neer.
Het medium zegt in halftrance tot de zieke:
„U gaat rustig liggen, u doet niets, dat wil zeggen, nú aan niets denken, u even losmaken van al die nare gedachten.”
De behandeling kan beginnen.
Mijn meester zal de magische krachten verbreken en hem losmaken van de magiër.
Vanuit hem gaat er een groen koord, maar dat koord is het uiteinde van de magische verbinding.
Om het lichaam ligt een dicht groen waas en daarin leeft de man.
Zijn zenuwstelsel is erdoor doodgedrukt, zijn gehele wezen leeft erin.
Dat is de magische fluïde, de ontwikkeling van de magiër.
Hij zucht diep en kan bijna geen ademhalen.
Het medium kan alles volgen.
Hij ziet, dat de meester zichzelf in deze aura wikkelt en voor z’n ogen erin verdwijnt.
Het medium voelt, dat het stoffelijk organisme onder druk leeft, al de organen zijn omkneld door deze kracht.
De man leeft in een duisternis, het is een web, dat om zijn persoonlijkheid en het innerlijke leven, om al de stoffelijke stelsels is gelegd.
Hij ziet deze groenachtige mist heel scherp en volgt zijn meester.
Het medium leeft nu in de psychische trance, maar voelt toch, dat de man bijna ingeslapen is, de genezende aura van zijn meester bracht hem in deze toestand.
Deze rust doet hem goed.
Al de stoffelijke stelsels leven door deze kracht, sterven af, indien er geen redding komt.
Hierdoor kan de man niet op normale wijze denken.
Het medium ziet, dat zijn meester zich volkomen met de zieke één maakt.
Het astrale licht van zijn meester verlicht de stelsels en brengt nieuw leven in het organisme.
Langzaamaan verwaast de uitstraling van de magiër, het groenachtige licht verdwijnt en lost voor het medium op.
De bloedsomloop versnelt, het hart klopt krachtiger, de hersenen komen vrij van die vreselijke druk en de band om zijn hoofd is reeds verdwenen.
Plotseling komt er een geweldige reactie in de man.
Het medium is reeds bewust als de behandelde van de divan opspringt en schreeuwt: „Ik ben beter!
Ik ben heus beter ...”
Daarna zakt hij weer in elkaar.
Hij komt echter spoedig tot bewustzijn, moet weer gaan liggen en krijgt ’n nabehandeling, de zieke slaapt rustig in.
Als hij wakker wordt, moet hij nog even blijven liggen, weer krijgt hij krachten van Gene Zijde en opnieuw gaan z’n ogen dicht.
Het medium blijft nu bij bewustzijn, de trance is niet meer nodig.
Innerlijk kreunt de man, hij is in de halfslaap en zijn hart doet nu pijn.
Weer springt hij op alsof een adder hem gebeten heeft, zinkt nu niet in elkaar, maar roept:
„Ik ben beter, ik ben beter.
Ja, mijnheer, ik ben beter.
U hebt mij beter gemaakt.
Ik dank God, o man, wat ben ik gelukkig.”
Toch moet hij nog even gaan liggen.
Z’n hoofd wordt nog behandeld.
Maar hij zegt onder de behandeling, dat ze weg zijn, de smerige krachten, hij voelt zich normaal.
De magische wetten zijn verbroken.
Hij scheldt op de geleerden, omdat ze het niet weten en hem handenvol geld hebben gekost, en vraagt het medium of hij niet naar Indië wil komen, want heel Indië zit onder de zwarte magie, dáár is zijn plaats.
Men heeft hem daar dringend nodig.
Man toch, kom naar de Oost, men heeft u daar nodig.
En zo is het, maar wij hebben nu eenmaal iets anders te doen.
Toen hij binnentrad, vloog ik naar Indië.
In ’n miljoenste seconde was ik daar en verbond mij met de magiër.
De man lag rustig te doezelen, hij was aan het werk.
Ik volgde hem innerlijk en zag, dat hij aan tal van mensen werkte, velen moesten verongelukken.
Ook zie ik de beelden van onze zieken, hij voedt deze mensen en ze kunnen zich niet van hem losmaken.
Op dit ogenblik voelt hij echter, dat de man hem ontzinkt en zich van hem losmaakt.
De vrouw is nog in zijn macht.
Hij voelt, dat er een kracht om en in hem komt, die hem zal tegenwerken, maar hoe hij zich ook verzet, ik ben hem voor, het waas in hem van de beide mensen moet verzwakken of de voeding gaat door.
Mijn meester zie ik aan het werk, ik maak mijn taak af.
Om de aura van de twee mensen, die in hem ligt, leg ik mijn eigen uitstraling en die uitstraling ga ik verdichten.
Ik dring tot het allereerste ogenblik binnen, het moment, dat hij is gaan denken en zijn figuren in zichzelf optrok.
In dat maaksel, dat de beide mensen zijn, leef ik thans.
Deze astrale figuren, gedachtebeelden van man en vrouw, moet ik afbreken.
Dit afbreken is voor de magiër het verwazen van zijn gedachtenkracht.
Hij voelt, dat de beide mensen hulp hebben gekregen en kan hiertegen niets doen.
Plotseling weet hij het en ik voel en zie het, de beide mensen lossen voor hem op, maar hij herstelt zich bliksemsnel.
De vrouw leeft weer in zijn gedachten, hij ziet, dat de man uit zijn leven is verdwenen.
Die heeft hulp, weet de magiër, de vrouw niet, hij zal haar blijven voeden, alleen reeds omdat men hem tegenwerkt.
Ik zie, dat mijn meester gereed is en vlieg naar uw land terug.
Onder mij, ook al flits ik door de ruimte, zie ik de zee, de aarde en lucht, doch in hetzelfde ogenblik betreed ik de ruimte, waarin mijn meester is.
De zieke ligt op een divan, hij wordt nog bestraald, maar mijn meester is gereed.
De jonge man praat veel.
We volgen dat nog even en dan kan hij opstaan.
Zijn zenuwstelsel moet nog behandeld worden, daarvoor moet hij terugkeren.
Aan die behandeling gaat het instrument met zijn meester beginnen.
Intussen vraagt hij zijn vrouw om te scheiden, maar ze denkt er niet over.
Nu nemen wij haar onder controle en zullen haar geheel vrijmaken.
Het contact is er, hij dient ons, door zijn levensaura komen we tot haar.
Hij is vrij van de magische kracht, zij is nog een furie.
De vrouw kent zichzelf niet meer, ze is in de halftrance, ze leeft in het halfwakend bewustzijn.
Ze is door de magiër bezeten.
Hieronder moet ze vandaan, vroeg of laat stort ze in.
Toen hij haar leerde kennen, leefde ze reeds onder deze krachten, hij heeft deze ziel nimmer zuiver voor zich gezien.
Ze blijft als een duivelin, zegt hij tegen het medium.
En toch antwoordt het medium, dat zij een lief kind is.
„Houdt u dat nog steeds vol?
Dat begrijp ik niet.
Ik heb het volste vertrouwen in u, ik heb immers de bewijzen!
Het is jammer, dat u haar niet kent.”
„Maar ik ken haar, mijn lieve man.
Ik ken haar beter dan u haar ziet.
Ik zeg u, één op miljoenen, u moet heel lang zoeken, voordat u weer zo’n vrouw ontmoet.”
„O, dat neem ik onmiddellijk aan.”
„Neen, man, spot niet, ik bedoel het goede.
Ik houd vol, ze is ’n engel.
U kent haar niet, maar u zult het wel ondervinden.”
„Het spijt mij vreselijk, maar dit geloof ik niet.
Ik kan er niets aan doen, ik kan niet tegen beter weten inpraten.”
„U houdt zich rustig, de feiten zullen u overtuigen.
Geduld, ook dat komt in orde.
U vergeet, dat ze onder invloed is.”
„Zij onder invloed?
Neen, dat bestaat niet.
Ze is deze persoonlijkheid en dat zal ze blijven ook.”
„Bent u zelf vergeten, dat u onder invloed stond?”
„Ja, ik, maar ik ben ook heel anders dan zij!”
„Nonsens, beste man, maar we zullen wel zien, wacht maar af.”
Hij praat er met z’n psycholoog over.
Die man zal hem beter praten, het is een nieuwe studie.
Maar wat die man nog te praten heeft, snapt het medium niet.
Hij komt terug voor de behandeling en zegt:
„Ik ben bij Dr. O. geweest, en wij bespraken het geval, u moet nu niet boos worden, als ik u de waarheid zeg, want ik wil u geen onzin verkopen.”
„Praat gerust, beste man.”
„Wel, Dr. O. zegt dat u Indië niet kent.”
„Dat wil zeggen, dat ik uw vrouw niet ken.”
„Juist, zo is het.
U kent Indië niet.
De dokter kent Indië heel goed en zegt dat ze is als een furie.
Dat is haar karakter.
Ik moet van haar af, want ze maakt m’n leven kapot.
Ze is een duivelin.
Het is de Oosterse mentaliteit, ze is half Chinees en dat is het.
De dokter zegt dat u hiervan geen begrip hebt.”
Het medium luistert en de patiënt vraagt in spanning:
„En, wat zegt u thans?”
„Ik zal u eens wat zeggen, mijn beste.
U en die dokter zijn zwammers.
U en hij zijn ernaast.
Gij en hij zijn suf, Oosters blindgeslagen.
Ik zeg u nogmaals: ze is een engel.
Ik heb weinig mensen gezien, vrouwen dan, met een dergelijk karakter.
Ze is oneindig lief en té goed voor u.
U bent eigenlijk een grote sufferd, als u het weten wilt, en uw dokter ’n stakkerd, omdat die man nog denkt u door z’n wetenschappelijk gepraat beter te kunnen maken.
Ik haal u daar niet eens weg, maar wat doet hij eigenlijk?”
„Ja ... hij praat, ziet u.
Hij ... vertelt me, hoe ik mij moet instellen.”
„Ach zo ... en gaat dat instellen al?”
„Ja ... ik weet het niet, maar ...?”
„Nou?
Wat maar?
Weet u het zelf niet?
Wil ik u eens wat zeggen?”
? ? ? ?
„U gaat uw gang maar.
Ga hier nu maar liggen en mond dicht, nu praten we niet!”
Hij is behandeld en vroeg: „U bent toch niet kwaad op mij?
Dat zou ik voor geen geld van de wereld willen.”
„Beste man, niemand kan mij beledigen en kwaad ben ik ook niet, maar ik wil u eens wat vertellen.
U moet tegen uw dokter zeggen, dat ik de hellen ken.
Misschien weet hij het dan, hij kent mijn boeken.”
„Wat bedoelt u hiermee?”
„Dat zal de dokter u wel zeggen.”
De planter gaat naar zijn dokter terug, die hem volpraat over de moderne psychologie, die Freud en anderen aan z’n kapstok hangt en gelooft iets van de magische wetten af te weten.
Hij blijft volhouden dat de plantersvrouw ’n furie is.
Hij komt tot het medium en zegt:
„Nu niet kwaad worden hoor!
Hij zegt ...’
Maar het medium is hem voor en zegt voor hem:
„Hij zegt, dat mijn boeken over het leven na de dood onzin zijn.
Hij kan die niet meer aanvaarden.
Vroeger kon hij dat wel, maar thans is de man geleerd.
Hecht u aan zijn geleerdheid?”
„Om u de waarheid te zeggen, hij praat me dol en ik snap de man niet.
Wat is hij eigenlijk voor een geleerde, dit is toch geen psychologie meer?”
„Dat is modern, man, deze mensen praten iedere ziekte weg, maar ik ken hem.
Voor deze is alles geestelijke abnormaliteit.
Dat is in de persoonlijkheid terug te vinden.
Zegt hij niet, dat je zelf schuld hebt aan je ziekte?”
„Dat zegt hij.”
„Nou?
Zegt u dat niets?”
„Maar dat snap ik juist niet, hoe kan ik schuld hebben aan mijn ziekte?
Heb ik om die ziekte gevraagd?”
„Neen, man, dat is het niet.
In uw karakter liggen fouten en die fouten zijn schuld aan de ziekte.
En die fouten maakt hij nu bewust, hij breekt ze af en bouwt ze weer op.
Heeft hij je het verhaaltje niet verteld van de man op het paard en de man op zijn fiets?”
„Ja, waarachtig, daar had hij het over.
Maar wat wil hij er eigenlijk mee, met dat paard en die fiets?”
„Is dat zo onbegrijpelijk voor u?
Hij zegt, de man die fietst en tegelijk verlangt om paard te rijden, is een abnormale.
Dat paardrijden en dat fietsen zijn gelijk.
De abnormaliteit ligt nu in uw karakter, uw verlangens voeren u in het foute.”
„Maar verdorie ... een paard is toch geen fiets?”
„Koest, mijn beste, kalm blijven of u zit zo weer onder invloed.”
Hij moet er zelf om lachen, maar vraagt dan:
„Een fiets is toch geen paard?”
„Neen, ik geloof het ook niet,” zegt het medium.
„Maar in ernst, hij wil erdoor zeggen, dat de verlangens naar dat paard foutief zijn, die voeren u in het abstracte, in het lege niets en ge breekt aan uw eigen karakter, waardoor de persoonlijkheid ’n misbaksel wordt.
Hij beweert dat ziekten tot stand komen door het verkeerde denken, het is het afbreken van lichaam én persoonlijkheid.
Hierdoor ontstaan er tal van moeilijkheden.”
„En mijn vrouw kent hij niet?”
„Neen, zeg ik u nogmaals: uw vrouw wordt beter.
Hij vindt mijn boeken onzin, maar u moet nog even geduld hebben.
Ik ken Indië niet, maar ik ken hellen en dat is van groter waarde.”
De man kijkt vreemd op en denkt: Wat is dat nu weer.
Hij moet het dan ook weten en vraagt:
„Wat wilt u hiermee zeggen?”
„Dat is zomaar niet verteld, beste man.
Ik ben echter in de hellen geweest.
Voor u klinkt het onwaarschijnlijk, wellicht opschepperig, doch het is nu eenmaal zo.”
„Meent u dat?”
„Ik zeg u toch dat het voor u een raadsel is.
Hoe wil een aards mens nu in de hellen komen?
Wanneer u die doekoen ontmoet, de magiër die u dit kunstje geleverd heeft, moet u het hem maar eens vragen.
Hij zal u nog veel meer vertellen van mij en toch heeft de man mij nimmer gezien.”
„Is dat mogelijk?”
„Als het voor mij mogelijk is, is het voor hem zeker.
Ik zou u de man zo kunnen uittekenen en toch heb ik hem hier op aarde niet gezien.”
„Hoe hebt u hem dan waargenomen?”
„Zijn beeld zag ik in zijn eigen aura.
Zo goed als hij u in zichzelf opgetrokken heeft, ligt hij weer aan zijn gedachtebeelden vast.
En die beelden kan je waarnemen.
Ik heb hem mogen zien door mijn meester.”
„Is het waarachtig?”
„U leeft rondom in de magische wetten en toch doet u er niets van op in Indië.
Nu hebt u ermee te maken gehad, maar van de eigenlijke nuances weet ge niets.
Voor mij ligt Indië volkomen open.
Maar je moet hiervoor de wetten van Gene Zijde kennen en vooral de hellen in het leven na de dood.
En dit alles is zomaar niet te verklaren.
Indien u mijn boeken wilt lezen, hier staan ze, eerst dan begrijpt ge uw dokter.
Doch straks zal hij mijn meester gelijk moeten geven.
In die hellen leven al de magiërs van de aarde bijeen, je treft daar al de graden en soorten aan.
Duivels zijn het.
Ik heb hen daar mogen volgen en mijn meester verklaarde mij al die soorten van mensen.”
„U hebt het beleefd als Dante?”
„Zoiets, maar wat meer, Dante heeft enkele taferelen gezien, maar niet meer.”
De man denkt na en het duizelt hem.
Hij antwoordt: „U bent een buitengewoon mens.”
„Dat nu niet direct, mijn beste, het is alles zo eenvoudig, maar het Westen moet er nog voor ontwaken.
Ik ben een doodgewoon instrument dat alles moet ontvangen, van mijzelf heb ik niets.
Maar ik ken de hellen en de hemelen beter dan het leven op aarde, van deze mooie wereld heb ik nog niets gezien.”
De planter kijkt het medium aan en denkt: „Klets je of klets je niet?
Ben je ’n wonder of een grote fantast, wat ben je eigenlijk?”
Het medium antwoordt:
„Ik zal je precies zeggen hoe je over mij denkt.
In korte tijd zal je weten, dat ik geen onzin vertel.
U ziet mij als een bovennatuurlijke gek, is het niet?”
„Dat gaat te ver.
Maar bent u werkelijk in de hellen geweest?”
„Ziet u, u twijfelt toch.
Niet éénmaal, maar honderden malen was ik er.”
„Brandt er vuur, zoals men zegt?”
Het medium glimlacht en de planter vraagt:
„U lacht om mijn domme vraag?”
„Ik lach niet, man, uw praten en denken is van mensen, die de wereld en de ruimte niet kennen.
Uw gezicht is bevroren, uw ogen zijn omfloerst en uw innerlijk leven moet nog ontwaken.”
De planter moet lachen en zegt: „Die zit, dat is niet één-nul, maar tien-nul.”
„Zoals u het nemen wilt, het is nu eenmaal zo.
In de hel brandt alleen het vuur van hartstocht en geweld.
Vuur is er niet, maar je kunt er door je eigen vuur verteren en dat is veel verschrikkelijker.
Lees mijn boeken en u weet het.”
„U moet naar Indië komen, men zal u daar beter begrijpen.
U kunt er duizenden mensen helpen en Indië heeft u nodig.
Het Westen is niets voor u, geloof mij.”
Hij gaat heen, voelt zich nietig, maar denkt na.
De man voelt zich weer normaal en z’n zenuwstelsel is weer rustig, hij kan weer aan het werk.
Met z’n vrouw is het nog fout, ze smijt met kopjes en schotels en breekt het huis af.
Hij is besloten ergens anders te gaan wonen.
Maar wij gaan verder.
Ik leef in deze ziel als in Betje en zal haar vrijmaken.
Op een avond komt hij thuis en z’n vrouw wacht op hem.
Hij schrikt en peilt haar gedachten.
Wat zou ze willen?
Hij denkt dat ze nu anders is, deze vrouw is geen heks meer, ze is zo heel anders.
Hij vraagt:
„Wat is er?”
„Ik wil met je praten.
Ik wil scheiden.
Geef mij de papieren maar, dan zal ik hen onmiddellijk tekenen en kun je er werk van maken.”
Hij legt haar de papieren voor, hij heeft ze dag en nacht bij zich gedragen, voor het geval ze tot andere gedachten zou komen, nu is het zover.
Hij gelooft het niet.
Honderden malen heeft hij er haar om gesmeekt en nu zou ze tekenen?
Z’n vrouw voelt zijn gedachten en zegt:
„O, wees maar niet bang, ik bedenk mij niet.
Ik ben besloten om te scheiden, maak de boel maar in orde.
Ik weet wat ik doe.
Ik wil je de vrijheid teruggeven.
Maar ik zal je alles vergoeden, ik zal je terugbetalen tot de laatste cent, die je voor mij hebt uitgegeven.
Ik zal ervoor werken.”
Hij kijkt haar aan en begrijpt het niet.
Deze vrouw is een vreemde voor hem, ze is een onbekende, hij herkent haar niet meer.
Hij tracht haar aan te voelen en voelt rust en begrijpen, in haar innerlijk leven.
Hij denkt: mijn God, hoe kan het.
Ze is thans zichzelf, zoals ook hij zichzelf is geworden.
Ze voelt hem en zegt:
„Hier, lees zelf maar, dan weet je ineens alles.”
Ze geeft hem een brief van haar moeder in handen.
Hij leest: „Mijn kinderen, vergeef mij mijn grote fout, ik heb er zo’n spijt van.”
In de moeder is wroeging gekomen, hij leest wat ze gedaan heeft en begrijpt thans haar en zijn toestand.
Geen woord kan hij spreken, maar z’n vrouw kijkt hem aan en vraagt:
„Ben je tevreden?
Wanneer ga je terug?
Ik blijf nog wat hier bij mijn familie, zij zullen mij reisgeld geven en ik zal het hun terugbetalen, maar moet het eerst verdienen.
Ik heb mijn beide handen nog en voel me gezond.”
„Kan ik je helpen, mag ik iets voor je doen?”
„Neen, geen cent neem ik van je aan, beste man, jongen, die je bent, niets moet ik, ik wil op eigen benen staan.
Toen ik je hulp nodig had, liep je van de ene psycholoog naar de andere, maar mij liet je alleen achter, je hebt geen seconde aan mij gedacht, hoewel de kerel toch ook mij heeft besmet?
Ik heb je liefgehad, innig lief, ik trouwde je uit liefde en thans is alles kapot.
Ik ben mijzelf gebleven hierin, jij verloor jezelf, maar ik trouwde bewust, ik wist dat ik je liefhad.
Jij niet, wat zou je dan nu willen?
Ik heb mijn strijd gestreden en wil nu m’n nachtmerrie vergeten, een verschrikking was het.
Goddank, ik ben weer mijzelf.”
„Wanneer is het gebeurd, kind?”
„Vannacht geschiedde het wonder.
Ik werd wakker en zag een groot licht voor me en in dat licht een stralende persoonlijkheid.
Toen zei de verschijning tot me: „Kom tot mij en ge zijt beter.”
Ik stapte uit bed en zakte in elkaar.
In de morgen vond ik mezelf op de grond terug, maar ik was beter.
Ik dank God voor deze hulp.
Ik heb er hard genoeg om gebeden en ik voel dat God mijn gebed verhoord heeft.
En nu gaan wij scheiden.
Maak er spoedig werk van, ik wil vrij zijn, alles wil ik vergeten.”
„Zullen we die scheiding niet even uitstellen?”
„Neen, dat kan niet, je hebt mij te diep beledigd.”
„Maar ik was toch mijzelf niet, kind?”
„Dat is mogelijk, maar het kan niet.”
Hij komt tot het medium en vertelt hem van de grote ommekeer.
„U hebt weer gelijk, wat ben ik toch ’n groot kreng.
Mijn God, hoe kan het.
Ik heb haar zelfs gesmeekt om mijn vrouw te blijven, maar ze doet het niet.
Wat heb ik er spijt van, nu zie ik haar andere persoonlijkheid.
Die klets-dokter ook!
Had die man mij niet zó pertinent gezegd, dat het een canaille was, dan had ik deze hele zaak anders bekeken.
Een panter is het, zo kletste hij, geloof me man, het Chinese overheerst.
Ze is ondoorgrondelijk voor je, ze maakt je kapot.
Wég, uit dat leven, daarin hoor je niet.
Verdomme ... wat ’n ...!”
„Koest, koest, beste man, of je gaat er weer onder.
Dit is uw les!
U moet haar nu leren kennen.
Wil je van mij een raad hebben?”
„Gaarne, heel gaarne, alles wil ik nu doen om haar te mogen behouden.”
„Maar je moet mij beloven, dat je doet wat ik je zeg.”
„Ik beloof het je, man, m’n hand, ik zweer het.”
„Goed, dan doet u thans niets.”
„Is dat alles?”
„Alles, u gaat scheiden en voor de rest niets.
U doet zoals zij dat hebben wil.”
„Waarom, mag ik dat weten?”
„Ik zal u zeggen wat ik zie.
U moet haar deze kans geven.
Indien er ooit iets gebeurt, vervalt u beiden terug in deze toestand en dan komen er verwijten.
Jullie modderen dan te veel in het slijk van de magiër en dat moet niet.
Zij heeft volkomen gelijk, ik geloof echter, dat ze nog van je houdt.”
„Wilt u geloven, dat ik haar om niets zou willen verliezen.”
„Dat is mogelijk, ze is heel, héél lief.”
„U bent ’n wonderlijk mens.
Mogen we vrienden zijn?”
„U hebt me reeds lang.”
„Wat moet ik nog meer doen?”
„Haar heel veel mooie bloemen schenken en toch scheiden.
Deze reactie is stralend geestelijk en daar hebben we het paard en de fiets van je dokter niet voor nodig.
Ze zal het kinderlijke in je zien en dat is het enige dat haar terugvoert in je leven.
Je moet in alles je hoofd leren buigen.
Deze liefde is ongelooflijk mooi, hier moet je voor willen vechten, als man kan je dat, maar je moet in veel dingen nog ontwaken.
Dit is andere psychologie en je kan je dokter dit vandaag meteen vertellen, hij kan erdoor leren.
Een vrouw in het Westen met heel veel liefde in zich, is toch ten opzichte van de Goddelijke mystiek nog bekrompen, hoewel ze liefde draagt en gelukkig maakt, is het Oosten het Westen eeuwen vooruit, zelfs wanneer wij als mannen deze schepsels kunnen begrijpen.”
„Maar hoe zal ik dat kunnen verwerken?”
„Alléén door je liefde, ze is alléén liefde, ook al sprak een ander door haar leven.
De magiër heeft haar eigenlijk voor deze enorme kracht wakker geschud; zonder het te willen ging zij in het verleden terug en daaruit put ze thans.”
„Verleden, zeg je?”
„Dat is te diep voor je, blijf jij maar in het dagelijkse en geef haar daarvan alles.
Hiervan kan je iets maken, dat geen mens voor mogelijk houdt.
Maar jij hebt het in je eigen handen en bent begenadigd.
Mijn God, zou ik willen zeggen, waar heb je het aan verdiend?”
„Hoe moet ik je toch danken.”
„Mij moet je niet danken, mijn meester is het en zijn helpers.”
„Weet je hoe men haar beter maakte?”
„Van het ogenblik af, dat u bij mij kwam, bent u in geestelijke handen gekomen.
Er is iemand die u heeft beschermd, anders waart ge een verloren man.”
„Doe nu niet meer zo beleefd!”
„Dat komt vanzelf.
Gene Zijde echter verbrak de magische aura van uw vrouw en trok haar in het licht terug.
Zoals je hier in elkaar zakte, heeft ook zij moeten beleven.
Dat is het vaneenscheuren van de aura’s, het is alsof het bloed uit de aderen stroomt.
En zo is het ook, je gehele stelsel was erdoor besmet.
Ook zij heeft het beleefd.
Toen ze uit het bed stapte, hield de meester de zwarte aura tegen.
Zij trad nu uit die besmetting, doch verloor haar bewustzijn.
Je kunt hieraan zien en vaststellen, dat de magiër zuiver één met haar was en hij haar dan ook volkomen had leeggezogen.”
„Ik word dus beschermd?”
„Je bent beschermd, of is dít geen bescherming?”
„Zal ik niet weer onder die smerige krachten komen?”
„Neen, dat heb je nu geleerd, dat kan maar één keer, deze les is voor jou wijsheid geworden.
Dat zegt mijn meester en ik vertel woordelijk na, wat mij gegeven wordt.
Een magiër kan je nu niet meer bereiken, want je kent zijn kracht, je hebt die kracht gevoeld en dat wordt nu je eigen wapen.
Ervaring is wijsheid.”
„Mijn vrouw is heel erg gevoelig?”
„Je vrouw is mediamiek, wat ze deed geschiedde in een trancetoestand, de bewuste trance, dat is het oplossen in een andere toestand door wilskracht van buitenaf.
Men zal hier zeggen – de geleerde althans –, bewuste hypnose, maar voor ons is het zuiver bezetenheid.
Op deze wijze worden de mensen krankzinnig.
Deze beïnvloeding is stoffelijk astraal, maar die astrale invloed is honderdmaal gevaarlijker.”
„Wat is dat?”
„Dat zijn nu die helleklanten, magiërs en duistere geesten, die van ons mensen bezit nemen en zich dan volkomen uitleven.
Deze magiër is dus nog op aarde en daarom is zijn kracht stoffelijk bewust.
De astrale is ijler, maar wanneer die eenmaal in contact komt met ons, smelten ziel en ziel ineen en volgt krankzinnigheid.
Wat een stoffelijk magiër doet, is nog altijd te voorkomen, indien u zelf dat leven niet wilt.
Uw vrouw kon hij heel makkelijk bereiken, omdat ze mediamiek is.
Maar ik zeg u tevens, laat haar er nimmer aan beginnen, ze heeft geen weerstand.”
„Hoe verwerkt u al deze krachten?”
„Door mijn meester.
Hemel en aarde heeft hij mij geschonken.
De wetten in de ruimte heb ik als kind mogen leren kennen.
Ik ben niet geschoold, eigenlijk zo dom – zeggen ze bij ons – als het achterénd van ’n varken, maar daarom juist geschikt – zoals Gene Zijde zegt – voor deze wetten.
Ik ben niets en ik heb niets, maar Gene Zijde leeft, spreekt en schrijft door mij.
Dat is alles, maar ik heb al die wetten van leven en dood leren kennen en mij mogen eigen maken.”
De man gaat heen en zal terugkomen om afscheid te nemen.
Maar van de boot stuurt hij een telegram, dat hij onverwachts naar Indië terugmoet, brief volgt.
De brief komt en hij schrijft: „Mijn beste vriend.
Ik dank God voor de genade, dat ik je heb mogen leren kennen.
Ik heb geen spijt van de geleden ellende, integendeel, ik ben een ander mens geworden.
Ik lees hier op het achterdek je boeken.
Ik leef in een hemel.
Wij zijn gescheiden, maar ik heb haar teruggekregen.
Wij gaan spoedig weer hertrouwen en wel met het handschoentje (huwen bij volmacht, waarbij de vrouw het huwelijk sluit met de gemachtigde van de afwezige bruidegom).
Als ze bij mij terugkeert, is het mijn eigen vrouwtje.
Ik zal haar alles vertellen en op de dag dat we trouwen, zullen we aan je denken.
Wij zullen je nóóit vergeten: God zegene je werk.
Ik heb geen vertrouwen meer in psychologen.
De man, waarvan je weet, is té geleerd om zijn onkunde te bekennen.
Doch dat moet hij weten.
Er is maar één hulp voor dit geval en dat is liefde.
De bloemen hebben het grote wonder verricht en woordelijk vertolkt.
Ze vindt mij een groot kind.
Met alles van mij voor je meesters, je B.”
Mij ging het erom u aan te tonen, dat zelfs magiërs zich te pletter kunnen lopen tegenover de andere soort, de hogere levensgraad, ook al is er direct contact.
Indien de magiër beide levens had willen vernietigen, had hij zijn machteloosheid moeten aanvaarden; de liefde in hen werd nu de eigen bescherming.
Tevens legde ik dit alles vast om het Westerse kind voor het vreselijke Oosten te waarschuwen, zodat het zichzelf kan beschermen.
Ga onmiddellijk tot een yogi, de geestelijke yogi, hij alléén kan u helpen, hij stelt zijn tegenconcentratie in, legt in de magiër zijn kracht, die een muur is van astrale bewustwording, zodat de magiër uw leven niet vernietigen kan.
En voorts maakte ik u dit alles duidelijk, omdat een Westers medium dacht dit ook te kunnen.
Nu hebt u een beeld gekregen van de wijze, waarop uw charlatans werken en willen dienen.
Iedere mens staat voor de magie open, er zijn altijd eigenschappen in u, die het contact toelaten.
Ontwaakt echter de eigen weerstand, dan is weer elkeen in staat zich van de magische krachten te ontdoen, wanneer dat bewustzijn tenminste aanwezig is; is dat niet het geval, dan zijt ge verloren.
De eigen graad zuigt u volkomen leeg!
Het Westen weet heel weinig van al deze wetten af en het moet zich die nog eigen maken.
Toch zal de Westerse geleerde straks Gene Zijde moeten aanvaarden, want buiten onze krachten om is de zwarte magie niet te overwinnen.
Eerst dan komen het Westen en het Oosten tot elkaar en zijn ook de Westerse kinderen, die onder de krankzinnigheid leven, te helpen.
Thans staat het Westen machteloos.
Wat weet uw psycholoog van de Oosterse mystiek af?
Smalend de schouders ophalen en zelf machteloos staan is geestelijke armoede.
Grote mediums zijn daarom pioniers voor deze zijde.
Uw charlatans vernietigen ons grote werk, door uw bedriegers wordt het waarachtige medium niet meer aanvaard.
De Westerse psychologen moeten nog ontwaken en toch spreken deze mensen voor de radio en denken duizenden mensen hun wijsheid te kunnen schenken.
Ze breken af, wat tot het spiritisme behoort, doch staan zelf met hun mond vol tanden en moeten hun machteloosheid aanvaarden.
Geld rekenen en toch niets doen, daarbij vernietigende kritiek uitschreeuwen, zodat elkeen hen moet zien als de Wijzen uit het Oosten, is achterlijk en kwajongensachtig.
Hebben al die mensen geen eergevoel?
De man heeft gelijk, door te zeggen: „Het kost je handenvol geld en ze trappen je de straat op, omdat ze niets voor je kunnen doen.”
Maar ze lachen, maken een mens uit voor een psychopaat en zijn zelf levend dood.
Hun kletspraat is oud en onbeholpen, is stervende!
Zij dienen niet!
Dit zijn afbrekers.
Deze mensen hadden geen studie moeten volgen.
Ze dienen het verdorrende ik en zijn even ongelukkig als de zieken, die tot hen komen.
Indië (Indonesië) heeft als wereldstreek voor ons leven geen betekenis, evenmin als Brits-Indië (het huidige India) of Tibet, wij kennen al die Tempels, want we sloten ons erin op.
Aan deze zijde leeft alles in één wereldje tezamen en dat is de hel, waarin al die duistere machten tot één hoopje tezamen zijn geperst!
Wees niet bang, ook zij zullen onze wetten leren kennen en eerst dan als kleine kinderen hun hoofd buigen voor God.
Of ze het goedkeuren of niet, geen voetstap wordt hun geschonken.
Mens, o Mens, ken uzelf!
Een Westerse charlatan probeerde hetzelfde kunststuk, een helderziende psychometrist, die dacht echt magisch te kunnen doen.
Ik volgde dit knaapje en leefde een tijdlang in zijn omgeving, om u over hem te kunnen vertellen en mij voor dit werk gereed te maken.
Van de duizenden zaken, die de man door onze wereld dacht te behandelen, wil ik u iets fraais vertellen.
Dan kent u meteen ook deze soort.
Ge weet dan, hoe goed deze lieden doen en tevens of ze gaven bezitten.
Ik zeg u echter: het ene is al ellendiger dan het andere.
Ze vergrijpen zich aan alles, ze gaan over lijken.
In hun omgeving beleeft ge alleen modder en vuilnis, ze zijn verdierlijkt.
Enfin, oordeel zelf!
Een dame trad bij hem binnen, ze had dringend hulp nodig.
Een andere vrouw bezat de liefde, die háár toekwam, en zij wilde nu, dat hij door zijn gaven en krachten die vrouw onschadelijk zou maken.
O, ze was zo’n slecht mens, die ander.
Als die vrouw weg was, zou zij de liefde krijgen, waar ze recht op had.
En de psychometrist aanvaardde zijn taak en wilde haar helpen.
„Natuurlijk, mevrouw, dat is vreselijk.
Ik zal haar wel kleinkrijgen.
Hebt u een foto voor mij?”
Ze heeft er reeds op gerekend.
Hij krijgt z’n foto en zal ervoor zorgen, dat de vrouw spoedig het hoekje om is, dan krijgt zij haar liefde.
De dame gaat weg en hij begint aan zijn arbeid.
Ze heeft hem een voorschotje gegeven, hij kan vooruit en zal zijn best doen.
Ze vroeg hem hoelang of het kon duren.
Hiervoor heeft hij slechts drie maanden nodig, maar dan is het in orde.
Fijn, hij is in haar ogen de man, die ze hebben moet.
Hij kan op haar rekenen.
De foto staat voor hem, de ogen doorstoken, hij zal die vrouw, die ’n ander het leven vergalt, eerst blind maken, daarna volgt het andere.
Hij geeft iedere dag enige uren aan haar, de moeder van drie kinderen, die verdwijnen moet.
Zo hij haar onder zijn kracht wil brengen is dat, volgens hem, noodzakelijk.
En ik zie dit menselijk hoopje wanhoop vol inbeelding en trots voor het portret zitten denken en zich concentreren, zodat hij er zelf hoofdpijn van krijgt.
Maar hij heeft nu reeds contact.
Het gaat prachtig, gelooft hij.
Hij stelt voor zichzelf verschillende ziekten vast en ook daarop zal hij inwerken, vooral de nieren deugen niet en ze heeft bovendien een heel zwak zenuwstelsel.
Dat helpt hem.
Naast hem, in een hoekje, zit zijn eigen dame.
Deze vrouw vraagt: „Lukt het?”
„Of het lukt?
Ik heb haar al.
Je zult eens wat zien.”
Drie dagen later komt de opdrachtgeefster nog even aanwippen, ze wil gaarne weten hoever hij reeds is gekomen.
„En?
Hoe staat het?
Hebt u haar reeds te pakken?”
„Nou?
Laat eens kijken, ik ben bezig.
Ik heb haar onder controle, ze kan mij niet meer ontkomen.”
„Hoelang duurt het?”
„Ik zei u toch, ik heb er drie maanden voor nodig.”
De dame gaat weg.
Ze zal nog wel eens langslopen.
Hij concentreert zich op de ogen en ziet er zelf bijna scheel van.
Hij heeft barstende hoofdpijnen, maar dat moet je ervoor overhebben.
De man weet niet, dat, indien hij in het Oosten zou zijn en de magiër hem zou controleren, hij met foto en al de deur uit getrapt zou worden, omdat deze concentratie op zijn eigen leven terugslaat.
Van hem gaat niets uit, deze gedachten veroorzaken stoffelijke inspanning, dit is geen concentratie, hij vermoeit z’n ogen erdoor en alles slaat terug op het eigen gestel.
Dit is innerlijk denken, maar innerlijk denken heeft niets met concentratie op één punt uit te staan, dit is het eigen leven beleven van een bepaald iets, in dit geval de ogen van de moeder.
Hij kan dat niet en zou zijn eigen ogen erdoor vernietigen, wanneer de man zichzelf kón bedenken.
Ik zeg – bédenken, maar dat kan hij niet eens, de man bezit geen concentratie, hiervoor is een grote studie nodig.
Toch zit hij daar en steekt innerlijk de ogen stuk van de moeder.
En voor dat werk wordt hij betaald.
„Schiet je op?” vraagt de dame naast hem, waarmee de man voor het oog is gehuwd.
„Of ik opschiet?
Dat zal je spoedig horen.
Ze weet nu reeds geen raad meer en ze slaat zo tegen de grond.
Ik zal haar!”
Hij weet niet, dat de moeder drie kinderen heeft, maar hij zál haar.
En dat „zál” zal hij zelf leren kennen.
„In Indië legt men poppetjes voor de deur,” zegt hij tegen z’n vertrouwde, „ik doe het anders.
Dit werkt diréct in.
De concentratie van de mens is moordend, indien die stevig ingesteld is op hetgeen je in je opneemt.
In een week zijn de ogen stuk, dan haar zenuwstelsel, waaraan ik reeds werk, en ze stort in.
Ik zal dat loeder krijgen, om een ander ongelukkig te maken.
Want dat is ze, ik begrijp deze dame volkomen.”
Iedere dag twee uur concentreren – en dit een week lang – is vermoeiend voor de ogen.
Dat staren is toch niet zo eenvoudig.
Hij moet een loopje hebben en ontmoet op straat de opdrachtgeefster.
„En, hoe gaat het?”
„Het gaat best, maar ik moet er eens even uit.”
„Vertel eens, hoe staan de zaken?”
„Ze tolt, dame, ze slaat elk ogenblik tegen de grond.
U krijgt absoluut uw man terug.”
Hij ziet de dame aan, ze bloost een beetje, maar hij weet niet waarom.
„U krijgt hem terug, dat beloof ik u, ik sta er borg voor.”
„Prachtig, hoe eerder hoe liever.”
„Ja, dat mens moet weg, ik zal haar vernietigen, maar mondje dicht, geen woord over spreken.”
Ze belooft het.
Jammer, dat hij de krachten niet bezit, anders stond de moeder ten dode opgeschreven in zijn zakboekje; of God haar reeds opgeschreven heeft is heel wat anders en een groot probleem voor hem.
Hij heeft er zelf schik in, alleen z’n ogen doen pijn.
Vier dagen later staat de dame weer voor hem, ze wil weten hoever hij is.
Maar het gaat best.
Overigens kan ze toch wel eens op informatie uitgaan en het hem komen vertellen?!
Dat belooft ze.
Er gaat een week voorbij, dan stormt ze zijn kamer binnen en zegt: „U schiet niet op, hè?”
„Ik schiet niet op?
Hoe komt u erbij?”
„Ze is kerngezond.”
„Dat bestaat niet!
En u moet niet denken, dat dit vanzelf gaat.
Ze loopt te tollen, ze zakt ineen, ik voel het immers.
Ik zie haar duidelijk voor mij.
Ik ben zeker van mijn werk, ze moet zich doodziek voelen.
Vraag het maar aan uw man.”
„Aan mijn man?
O, ja, waarachtig, dat kan,” herstelt ze zich, maar begrijpt reeds, dat de man er niets van snapt.
„Mijn man?
Hoe verschrikkelijk!” laat ze zich ontvallen en hij zegt:
„U moet nog even geduld hebben, mevrouw, ik zeg u, die vrouw gaat eraan.
Vraag het maar en u zult het zien.”
Z’n zien is niet erg scherp, denkt ze, maar ze zal het haar liefde vragen.
„Wat moet je toch met m’n vrouw?” vraagt haar liefde, als zij zo terloops vraagt hoe ze zich voelt.
„Ik mag je toch wel iets vragen!
Ik heb zo’n idee, dat ze zich niet goed voelt.
Vraag het haar maar eens en je zult het zien.”
De man denkt na en zal opletten.
Thuis zit hij in z’n hoekje en bekijkt haar, is dringender op haar leven ingesteld dan anders, waardoor de vrouw vraagt:
„Wat begluur je me toch, man.
Is er iets?”
„Ik mag toch wel kijken?”
„Heb je wat?” vraagt de vrouw, die niet weet dat hij een verhouding heeft.
„Ik, wat zou ik hebben?
Voel je je goed?”
„Of ik me goed voel?
Wat ’n belangstelling.
Zie ik er dan ziek uit?”
„Dat niet, ik vraag het alleen maar.”
„Je bent anders niet zo belangstellend de laatste tijd.”
Ze praten over iets anders, maar de moeder denkt na.
Heeft haar man iets?
Wat wil hij eigenlijk?
Waarom zo belangstellend?
Waarom?
Hij is anders, hij heeft iets, hij doet iets, hij wil wat.
Ze is voorbereid.
„Ze heeft niets”, zegt hij tegen z’n liefde.
„Niets, ze is kerngezond.”
De dame rent naar de ziener.
De man is juist bezig, het portretje heeft hij in zijn handen, als ze binnentreedt.
„Zo,” zegt ze kortaf, „bent u bezig?
Maar de vrouw is kerngezond, als u dat maar weet.”
De ziener is dol.
„Wat zegt u?
Dat bestaat niet!
U moet het vragen.”
„Maar dat heb ik gedaan, man, ik weet het uit goede bron.
Ze voelt zich puik.”
„Wil ik u eens wat zeggen, men houdt u voor de gek.
U moet het weten, hij moet het u zeggen.
Ik weet, dat ze ziek is en ernstig ook.”
Die zekerheid stuurt haar weg, de man is té zeker.
Ze zal het opnieuw vragen.
Haar liefde ontvangt haar stroop, de man zal het vragen, in ieder geval zal hij scherper kijken.
Hij is thuis, zit stil te lezen, maar zijn gedachten gaan uit hem weg en wel in één richting.
De kinderen zijn naar bed, ze zitten daar tegenover elkaar, hij leest en zij herstelt iets voor haar schatten.
Plotseling gaat ze iets voelen, er gaan gedachten door haar heen, andere gedachten, en angst, angst komt in haar leven.
Het is, alsof ze weet waarom die gedachten in haar gekomen zijn en ze voelt, wat de angst aan haar leven zeggen wil.
Ze wéét het!
De man kijkt soms, volgt haar en nu kan ze reeds vanuit haar keuken zijn gedachten voelen.
Hij heeft iets, ze moet voor haar kinderen zorgen én op hém passen.
De man is anders, hij heeft ... ze denkt niet verder, durft niet, maar ik leg mijn weten in haar.
Ik versterk eventjes haar angstgevoel, meer is niet nodig.
Nu ik toch getuige ben van dit kleine drama kan ik haar helpen, maar er is nog iemand anders, door wie haar leven beschermd zal worden, het is een lichtende persoonlijkheid, die in mijn wereld leeft.
Deze ziel ziet mij niet, mag mij niet zien, want daardoor zou ik dit intense denken en concentreren verbreken.
Ik wil haar niet storen.
De man durft geen woord te spreken over haar ziek zijn, maar hij weet het, ze is kerngezond.
Haar voelen en denken is als de helderzienden doen en elk mens bezit.
Deze kracht maakte haar wakker.
In haar leven is zij thans ingesteld op één punt en dat is haar man.
Angst voelde ze en het zoekende gevoel, dat rusteloze rondtasten van ziel tot ziel, is onzichtbare werking, op ziekte ingesteld.
Die werking komt tot het volle bewustzijn, beleeft eerst de eigenlijke graden voor zichzelf, om dan het uiteindelijke binnen te treden en nu wordt het angst.
De graden van angst leren we kennen, zien en voelen.
Nu is het angst, op het eerste ogenblik was het slechts belangstelling, maar achter deze belangstelling leeft de angst, de belangstelling is angst!
Die werking neemt haar op, in haar bewust denken en voelen komt de belangstelling voor het hoogste en gaat in het eigenlijke over.
Zo zien uw helderzienden en nemen over wat ge zelf denkt én voelt.
Ook deze moeder kan het, al kreeg ze van mij vijftig procent bewustzijn, zodat ze de stoffelijke helderziendheid kon beleven.
In slechts enkele seconden geschiedde dit alles.
Ze weet, wat ze doen zal.
Op een avond moet hij naar vrienden voor zaken, hij moet heel veel voor zaken weg en zij vindt dat heel gewoon.
Maar vanavond volgt ze hem.
Hij gaat regelrecht naar z’n liefde en stapt binnen.
„En?” vraagt ze onmiddellijk, „weet je het?”
„Mijn vrouw is kerngezond.
Haar scheelt niets.”
De vrouw weet ook wat ze moet doen, maar dat kan ze eerst morgen.
Hij blijft een paar uren, maar dan is het tijd en moet hij verdwijnen.
De deur gaat open, de vrouw laat hem tot daar uit, maar hij wordt opgevangen door zijn eigen vrouw.
Ze drukt de deur terug en zegt tot de dame:
„Als u zo goed wilt zijn om mijn man met rust te laten, ben ik u nog zeer dankbaar ook.”
En tegen hem: „Kom, man, de kinderen wachten.”
Hij kan hier niet tegenop.
Ze steekt haar arm door de zijne en trekt hem huiswaarts: de kinderen wachten.
„Hoe kan je het, hoe heb je het gekund?
Man, wat heb je toch?
Doe ik niet alles voor je?
Hoe ben je hiertoe gekomen?
Hoe kan je ons vergeten?”
„Stil maar, ik zal het niet meer doen.”
„Meen je het?”
„Ik beloof het je, ik heb er heel veel spijt van.”
„Dan hou ik nog meer van je.”
„Hoe kom je zo krachtig?”
„Ik ben van een ander soort.
Beloof me, dat je je kinderen niet vergeet, dan komt alles weer in orde.”
De man wil na enige dagen weten waardoor z’n vrouw zo krachtig is en ze vertelt hem, dat het haar moeder is, waardoor ze gehandeld heeft.
„Zó zou moeder het gedaan hebben”, weet ze, „en nu geen woord er meer over.
Wij hebben een taak en die moeten we afmaken.
Dan kan je voor jezelf zorgen.”
Groot en diep is de ziel, die zo kan spreken, zo kan dienen en tot deze liefde in staat is.
Waarlijk, haar moeder legde dit weten in haar kind, zegenend is deze kracht.
En daarin wilde ik haar niet storen.
Maar God zag, dat ze handelde in Zijn naam en eerst dan komen zielen tot eenheid.
De andere dame rent als een bezetene naar de ziener en wil haar geld terughebben.
Maar ze krijgt geen cent, hij heeft z’n best gedaan.
„Ik zal je naam bekendmaken, bedrieger!”
„Doet u dat maar, dame.
Doet u het gerust, maar van mij geen cent!”
Dit is de laagste soort van uw helderzienden en psychometristen, maar de rest is niet veel beter.
Ook al lenen ze zich niet voor dergelijke slechtheid, toch doen ze heel veel kwaad, wat u straks duidelijk zal worden.
Ze leven in uw omgeving, elke stad kent hen, ze maken deel uit van uw maatschappij.
Deze mensen beslissen over uw leven en zijn soms de vertegenwoordigers van uw bloemenseances; zij zien en horen voor u en geven geestelijke boodschappen door.
Deze lieden behoren reeds tot de hogere graden, maar spelen door hun praktijk het spel met leven en dood.
Niet één geest van het licht kan helpen, ze dienen het kwaad!
De één staat wat hoger in mentaliteit dan de ander, maar geen van hen bezit gaven, ze „voelen” slechts.
Over deze mensen zijn boekdelen te vullen.
Deze soort helderzienden bevinden zich in uw midden, wandelen vanuit hun hellen uw hemel binnen en vernietigen al uw heilige gedachten, breken stuk, wat met moeite en zorgen opgebouwd is en gaan over lijken.
Dacht u werkelijk, dat deze demonen door onze wereld worden geholpen?
Deze kuikens op de occulte weg!
Desondanks proberen ze het ene leven op te bouwen en het andere af te breken.
God straft hen niet, deze mensen straffen zichzelf, ze dalen in hun eigen hel af.
God is almachtig, ook zij behoren tot Zijn kinderen, maar ze verdoemen zich tijdelijk en vallen diep, omdat ze zich aan het allerheiligste, dat God aan ons mensen geschonken heeft, vergrijpen.
En hierdoor gaan ze over lijken, deinzen voor niets terug, dragen maskers en verkrachten ons leven.
En deze lieden behandelen voorwerpen, die uw geliefden toebehoren, ontvangen geestelijke boodschappen en staan met de astrale wereld in verbinding.
Gelooft u het?
Thans zijn het de goedgelovigen, die bedrogen worden, ze bidden en schenken hun een heilige avond.
Onder al deze mensen zijn enkele goeden, mensen, die door hun stoffelijk voelen toch willen dienen en het oprecht menen.
Anderen weer bedriegen bewust en vertegenwoordigen de charlatanerie, zij zijn de waarlijke geestelijke dieven op dit gebied.
Om deze soort gaat het Gene Zijde!
Voor u is het ontzettend moeilijk de welwillende kracht, de dienende ziel van het geestelijke kaf te onderscheiden, maar toch kunt ge het onmiddellijk vaststellen aan het woord, aan de leugen en het bedrog, dat ze verkopen.
Hun levens zijn te doorzien, het valse is van het waarachtige te onderscheiden, hun giftige uitstraling is waar te nemen, ook uw hond en kat en het kleine kind moeten hen niet.
Afschuw komt u tegemoet, hun ogen stralen het licht uit van de hartstocht en het geweld, van hun dierlijk voelen en denken, en ze hebben niets meer van het mediumkind, dat u oprecht het innerlijke leven laat aanschouwen.
„Voorwaar, Ik zeg u, zij zullen zichzelf verraden”, heeft Christus eens gezegd en u kunt hun levens erdoor peilen.
Al deze mensen leven in de eerste twee graden van het gevoelsleven en zijn nimmer te gebruiken als medium.
Eerst in de derde graad leven zij, die de mediamieke sensitiviteit bezitten.
Doordat deze kleintjes soms door hun stoffelijk voelen en denken ’n treffer beleven, iets van tevoren aanvoelen, zoals elkeen kan, voelen ze zich medium.
Het instellen van ziel tot ziel is de eenvoudigste verbinding voor u als mens die ge iedere seconde van de dag kunt beleven.
Lees eens tegelijk met een van u een boek, ge weet precies te vertellen, waar de ander is en elk woord hoort ge binnen in u spreken.
Luister eens naar mooie muziek en volg nu het voelen en denken van anderen, u komt tot eenheid.
Het is het gelijke instellen op één punt, waardoor de levensgraden tot elkaar komen.
Nu spreken de karaktereigenschappen en indien de liefde spreekt, daalt het ene leven in het andere af en voelt aan, wat daarin gevoeld wordt.
Hierin bestaat de helderziendheid van al deze mensen, die denken wereldberoemd te zijn.
Ik leefde een tijdlang in deze levens, sloot mij in hun aura op en volgde hun doen en laten.
Hoe vindt u deze ziener?
Een moeder, wiens man ernstig ziek is, denkt haar hulp te vinden bij een ziener.
Ze heeft eerst kort geleden twee kinderen verloren en denkt, dat ook haar man nog zal sterven.
De doktoren zeggen haar niets en zij is ten einde raad.
De ziener kijkt haar aan, hij denkt heel ernstig en wrijft met zijn handen over het voorwerp, dat ze heeft meegebracht.
Ze vraagt nog: „Is dit potlood voldoende, mijnheer?”
Hij trekt een hoogmoedig gezicht en zegt: „Zat!”
Dus kan ze tevreden zijn.
Nu is het afwachten.
Hij strijkt over het potlood en voelt.
Nu moet hij aan de aura vaststellen, waarvoor ze eigenlijk komt en waarom ze raad nodig heeft.
Het goede medium in onze handen wordt nu met de aura van het potlood en de drager verbonden; de astrale meester doet dit zelf, want op eigen kracht is het té riskant.
Immers, wie hebben dat ding al niet in handen gehad?
De menselijke aura ligt aan dit stoffelijke ding vast, want alles wat vorm en verdichting heeft gekregen, straalt een eigen aura uit, anders bezat het stoffelijke ding geen leven en zou oplossen.
Met deze menselijke aura komt het medium tot eenheid, de aura verbindt hem weer met de mens, (aan) wie het voorwerp toebehoort, maar hiervoor moet het medium de hoogste gevoeligheid bezitten.
De derde- en vierde-graad mediums zijn er gevoelig voor, de eerste en tweede gevoelsgraad zoeken en tasten door de stoffelijke intuïtie naar de treffer, maar geven door wat in hen komt.
Zekerheid is er niet.
Die zekerheid heeft het medium in onze handen wel, omdat de astrale meester nu het voelen en denken controleert en de helderziendheid en helderhorendheid hier aanwezig zijn, zodat het medium een geestelijke boodschap kan opvangen.
De charlatans hebben deze hulp niet en doen het op eigen kracht, breken hierdoor af, wat door onze wereld opgebouwd is en ontzien niemand!
Ook nu moet de man aanvoelen en vaststellen, waarom deze moeder komt.
Gene Zijde doet dat onfeilbaar, want wij dalen in de moeder af en daarna bezoeken wij de zieke, kunnen dat in slechts enkele seconden doen en keren terug tot het medium.
Onfeilbaar komen wij tot de eigenlijke vraag en kunnen die dan geestelijk-wetenschappelijk beantwoorden.
In de eerste plaats bouwen wij op, als we hebben kunnen vaststellen, dat de moeder voor ernstige problemen staat, dragen wij zorg, dat ze het in geen geval te weten komt, ze moet haar krachten sparen voor het ogenblik, waarop ze al haar krachten moet geven aan hem of haar, waarvoor ze gekomen is.
Gene Zijde behandelt al deze problemen volgens de leer van Christus, maar is daarbij geestelijk-wetenschappelijk ingesteld, wij stellen het onmogelijkste voor u vast, want ge zijt in goede handen.
Niet één geest voert u voordien reeds in de ellende.
Dit zou in strijd zijn met de astrale wetten.
Wij breken hierdoor ons eigen leven af.
Wij zijn gelukbrengers en geen vernietigers van het beetje geluk, dat ge op aarde beleven kunt.
Kijk nu, wat deze ziener ervan maakte.
Hij voelt en blijft voelen.
Eindelijk slingert hij het eigenlijke weten in haar gelaat, scherp en meedogenloos, onbarmhartig.
De arme moeder zakt bijna kreunend in elkaar, haar hart bonkt, haar gedachten zijn verward, hij breekt haar leven, als hij zegt:
„U bent ernstig ziek.”
De moeder kijkt hem aan, weet niet wat de man bedoelt en zegt: „Wat?
Wat zegt u?”
„Ja, ik moet u toch waarschuwen, het is beter te vroeg dan te laat.
U hebt kanker.”
De vrouw zinkt bijna ineen van smart, plotseling is het in haar leven gekomen.
Ze vraagt hem geheel verward:
„Wat bedoelt u eigenlijk.
Ik kom voor mijn man.”
De ziener voelt, dat hij fout is.
Maar hij herstelt zich bliksemsnel en antwoordt:
„Uw man, uw man, dat is niets, een paar dagen rust houden en hij is beter.
Een lichte kou, ziet u?”
„Maar hij ligt al maanden, mijnheer.”
De man kijkt niet, hij weet niet hoe zich hieruit te redden, maar geeft haar toch raad, hoe ze moet handelen en zegt:
„Die rotdokters ook, wat ’n krengen zijn het toch.
Ziet u, dat is het.
Ach, hoe is het mogelijk.
Waarachtig, hoe hebben ze u bedrogen.
Het is ’n schande.
Een schande is het, mevrouw.
U hebt gelijk, heus u hebt gelijk.
Wie heeft uw man in behandeling?
Wie is het?”
De moeder kijkt hem aan, noemt een naam en hij gaat verder, om te redden wat er te redden is, hij breekt doktoren af zoveel hij kan, om de moeder op een dwaalweg te brengen.
„Ziet u, mevrouw, het is erg moeilijk, uw aura zit hieraan vast.
Hebt u het potlood in uw handen gehad?”
„Ja, mijnheer.”
„Zie, dat is het.”
Hij wil weer een groot verhaal opdissen, maar de moeder vraagt: „Wat krijgt u van mij?”
„Twee vijftig.”
De moeder telt haar centjes neer en heeft spijt van haar geld, nu weet ze nog niets.
„Als u mij nodig heeft, kom gerust, mevrouw, en laat mij eens weten hoe het met uw man is.
Misschien kan ik iets voor hem doen.
Als de dokters het niet weten?
Hij moet ’n behandeling hebben, een stevige behandeling, ziet u.”
De vrouw sloft weg en gaat huiswaarts.
Mijn God, denkt ze, ik heb kanker?
Ik heb kanker?
Ook dat nog, na zoveel ellende?
Het bedrog is ze reeds vergeten, maar dit ene kan ze niet loslaten, ze heeft kanker.
Ik ben ongeneeslijk, denkt ze.
In haar buik heeft ze de laatste dagen pijn, dat is het.
Ze heeft er zelf al eens aan gedacht.
Kanker?
Maar dat kan niet, het wordt te veel.
Ze denkt dag en nacht aan haar kanker.
Ze sleept zich voort en is in korte tijd ’n wrak.
De dokter vraagt, wie haar die onzin heeft verteld, maar ze zegt niets, ze wil met politie niets te maken hebben.
En de dokter zegt, dat hij die kerel z’n nek om zal draaien, hij móét het weten.
Maar ze zegt niets, ze heeft al narigheid genoeg.
Er gaan maanden voorbij, de man wordt beter, de moeder van twee kinderen wordt ernstig ziek.
Ik blijf in haar omgeving en zie, wat er gebeuren gaat.
Binnen het jaar sterft ze, ze is uitgeput.
De dokter onderzoekt haar, wil weten wat de oorzaak is.
De diagnose luidt: algehele uitputting door suggestie.
God gaf mij de genade om haar te mogen opvangen, toen ze zich, als ziel en astrale persoonlijkheid, losmaakte van het organisme.
Ik bracht haar naar de eerste sfeer, waar ze zou ontwaken.
Toen ze de ogen opensloeg, vroeg ze aan de zuster, die haar verzorgde:
„Hoe is het met mijn man, zuster?”
„Met uw man gaat het goed, moeder.”
„En de kinderen?”
„Heel goed, moedertje.”
Ze kijkt naar de zuster, die is als op aarde, maar toch voelt ze iets.
Ze denkt en blijft denken en vraagt:
„Waar ben ik, zuster?
Waar hebben ze mij naartoe gebracht?”
Toen trad ik op haar toe en gaf haar antwoord.
„Luister eens, moedertje, ik heb u heel veel te zeggen.”
„Bent u de dokter?”
„Ik ben uw dokter, moeder, en wij gaan eens praten.”
„Is mijn man gestorven?”
„Neen, hij maakt het goed en de kinderen ook, het betreft nu uzelf.
Weet u nog, waardoor u zo ziek bent geworden?”
„Ja, dokter, door die man, ik heb immers kanker.”
„U hebt geen kanker, moedertje, maar u bent door uw denken aan kanker – langzaam komt het, ze moet het weten – ziek geworden en men heeft u hier gebracht.”
Ze laat mij niet uitspreken en vraagt: „Maar ik voel mij best, dokter, kan ik nu spoedig naar mijn man en kinderen?”
„Wij gaan zo spoedig mogelijk naar uw man en de kinderen, maar u moet eerst ernstig luisteren.”
„Zegt u het maar, dokter.”
„In deze ziekte, moeder, hebt u het ergste beleefd.”
Ze schrikt, gaat denken en wacht op het antwoord.
Ik ga verder.
„En dat ergste heeft u naar deze zijde gebracht.
Hier ...’
„Wat zegt u?
Deze zijde?
Is dat niet ... spiritisme?”
Ik hoef niets meer te zeggen, ze weet, dat ze de aarde heeft verlaten en zinkt geestelijk ineen.
Een week later volgens uw eigen tijd wordt ze weer wakker.
Ik ben bij haar, ze kijkt in mijn ogen en geeft me al haar liefde, haar kracht, haar weten en haar rein gebed, ze glimlacht me toe.
Hierin dankt ze God, haar en mijn Vader!
Ik begrijp, dat ze geen woord kan spreken en ga verder.
„Spoedig bent u zo sterk en gaan we tezamen naar de aarde terug, naar de kinderen en uw man, want ge zult hen toch wel willen zien?
Is het niet?”
„O, dokter,” zegt ze, tastend naar mijn hand.
Ze drukt haar kus op mijn vingers en zegt: „U bent zo goed voor mij.
O, hoe goed is het, u ...’
Ze zinkt weer in slaap.
Die slaap duurt drie dagen.
Weer wordt ze wakker, ik sta naast haar, alsof ik niet weg ben geweest, doch in die tijd beleefde ik weer tal van andere charlatans, en zag ellende brengen over hen, die hulp behoeven.
Ik vlieg naar de sferen terug, ze zal ontwaken.
Op het ogenblik, dat ik bij haar ben, ligt ze in een lieflijke omgeving, vogels vliegen af en aan en zingen voor haar sferenliederen, ze hoort geestelijk gezang en kijkt naar de mensen, waartegen ze geen woord kan spreken.
Ze wacht op mij.
Ze kijkt en glimlacht.
Mijn zoon, had ze willen zeggen, ik neem deze gedachten over en zeg:
„Zijn wij niet allen kinderen van Hem, wiens zoon ik ben?”
De tranen rollen over haar wangen, ze schaamt zich niet en is op kracht gekomen.
Onverwachts zegt ze:
„Vertel me nu alles, dokter.”
„Wij gaan spoedig naar de aarde terug, maar kijk eens?
Wie zijn dat?”
De moeder vliegt naar haar gestorven kinderen, drukt hen aan haar hart en zinkt weer ineen.
Als het geestelijke bewustzijn terugkeert, zijn het haar kinderen, die haar tot het nieuwe leven terugroepen, mijn hulp is niet meer nodig, althans nu niet.
Ze is korte tijd met haar lievelingen één en als die tijd voorbij is, het verlangen in haar komt om haar kinderen en haar man op aarde te zien, maak ik mij met haar van de sferen los en keren we naar de aarde terug.
Nimmer heb ik meer liefde gevoeld en gekregen, dan zij mij gaf als aangekomen ziel van de aarde, want de meeste mensen kunnen niet eens denken en weten van dit leven niets, hebben het gevoel niet, dat ze tussen leven en dood aangekomen zijn.
Zij is als een groot wonder.
Ze ziet de sterren en planeten, ik toon haar aan, waar de aarde zweeft, waarop haar man en haar kinderen leven, en zij denkt en verwerkt alles.
Wij gaan hand in hand, zweven voort en ik help haar denken, alles kan ze beleven, omdat ik haar leven in het mijne opgetrokken heb.
Mooie vragen kan ze stellen en ze is nu reeds in staat om God te danken voor hetgeen ze gekregen heeft en zij thans beleven kan.
Ik volg haar in gedachten en kan haar voelen en denken volgen.
Ze is als een klein kind, jeugdig is haar geestelijke verschijning, de zevenenveertigjarige leeftijd van de aarde heeft ze afgelegd.
Nu is ze als een achtentwintigjarige en voelt nu reeds de oneindigheid van God.
Dan naderen we de aarde en zie, wat voelt ze?
„Is het nacht op aarde, dokter?”
„Ja, mijn kind.”
„Hoe machtig, hoe waar is alles.”
Ze heeft gelezen, deze wijsheid is haar door Gene Zijde geschonken.
Ze heeft gelijk, waarheid is alles, wat de geesten van het licht aan de mensheid trachten te brengen.
Ze weet dat anderen onvoorbereid hier aankomen en zich blijvend leegschreien, omdat ze het aardse hebben moeten achterlaten.
Zij niet, ze is gelukkig en ze kan alles aanvaarden.
Haar weten is thans voor haar het bewustzijn waarin ze leeft, ook haar geluk, haar eigen sferenbezit.
Ik breng haar naar man en kinderen.
Ze slapen allen, maar zullen spoedig wakker worden, de zon komt aanstonds voor de aarde op.
Zij heeft beleefd, dat het in de ruimte toch licht is, ze heeft leren kennen het schaduwbeeld van Moeder Aarde en de duisternis, thans ziet ze, dat de zon haar eerste stralen over de aarde zendt, waardoor het licht wordt.
Ze voelt zich weer stoffelijk en kijkt naar haar kinderen.
Ze wéét reeds, dit geestelijk bezit is in haar leven aanwezig, dat ze door de kinderen zal heengaan, ze is té ijl.
Zij volgt de ademhaling, denkt aan haar kinderen en beleeft een groot wonder.
Ze denkt en blijft denken, de kinderen worden wakker en roepen: „Moeder!
Moeder!”
Ze houdt zich goed, mijn hand ligt in de hare.
Ze kijkt mij aan en kan geen woord spreken, maar haar gedachten stromen door mij heen, ik ben één met haar van gevoel tot gevoel.
Een tijdlang kijkt ze naar de kinderen, dan maakt ze zich los, en ziet, dat haar man bezig is om voor de kinderen te zorgen.
De oudste springt intussen het bed uit en helpt vader.
In een oogopslag heeft ze de toestand in zich opgenomen.
Ze weet, wat haar te doen staat.
Nu voer ik haar ergens anders heen.
We staan in de zitkamer van het mediamieke wonder, dat haar zoveel ellende heeft bezorgd.
Ze kijkt lang naar het gedrocht, lang is ze in gedachten, dan vraagt ze:
„Is dat de man, dokter, die mij ...’
„Liet verongelukken,” had ze willen zeggen, maar haar eigen geestelijke leven redde haar, ze kan het verongelukken niet eens meer uitspreken, maar hij is het!!
„Hij is de man, die onze wereld bezoedelt”, zeg ik tot haar, „de man, die denkt geestelijke gaven te bezitten, één die over lijken gaat.”
„En doet niemand iets, om deze vreselijke mensen hun ellendig werk te verbieden?”
„De wereld zal hen leren kennen, mijn kind.”
Ik vertel haar waarvoor ik hier ben.
„Meester, mijn meester, hoe moet ik u danken.
Ik ben God zo dankbaar geweest voor alles, u zult mijn ellende goedmaken, vertel het op aarde, roep het uit, meester, dat deze mensen moeten ophouden.”
„Dit is de man die u heeft vermoord, mijn kind, maar ook hij zal straks het aardse leven met het eeuwige verwisselen en zijn eigen leven moeten aanvaarden.
Kom, wij gaan terug naar daar waar uw taak ligt.”
Ik maakte haar vele problemen duidelijk, zodat ze de wetten van haar eigen leven leerde kennen.
Toen ik daarmee gereed was, gaf ik haar over aan haar eigen meester, die haar gereedmaakte voor haar taak op aarde, want ze wilde man en kinderen beschermen.
Dan ging ik verder.
Op aarde heette het zelfsuggestie, voor onze wereld was haar dood afbraak, veroorzaakt door de verdierlijking van het menselijk individu, door uw helderzienden.
En dat kan God niet goedvinden.
Dit menselijke hyena instinct brak haar volkomen en ging rustig verder.
Hebt u mij nodig?
Kom gerust, mevrouw, laat mij weten hoe het uw man gaat, ik zal u helpen.
Niet alleen van de wal in de sloot, maar hij deed het grondiger, hij smoorde haar levenskracht!!!
En deze giftige reptielen zijn als u bent, mens.
Ze bezitten geestelijke gaven, zeggen ze.
Ze kijken voor u maar zuigen u volkomen leeg en hun gedoe is het afschrikwekkendste, wat ge u op aarde aan kwaad kunt bedenken.
De charlatans doen hun werk, voor onze wereld zijn ze onmenselijk slecht.
Er zijn geen woorden voor te vinden.
Maar de mensheid móét het weten.
En de charlatans zullen zichzelf in dit boek terugvinden, want door geestelijke boeken, door onze wereld aan de mensheid geschonken, trachten ze zich te verrijken.
Als hongerige jakhalzen bespringen ze elk boek, dat door Gene Zijde aan de aarde geschonken wordt, hierdoor kunnen ze hun eigen weten aanzuiveren en verkopen voor baar geld.
Doch thans zijn ze uitgepraat!
Hun zien heeft men niet meer nodig, elkeen moet ervan walgen.
Ze zullen worden verbannen uit de maatschappij, deze vrouwen en mannen zullen werken en ze zullen hun medemensen met rust laten!
Gene Zijde zorgt ervoor!
Een ander moedertje zoekt hulp voor zichzelf, ze voelt zich niet goed en gaat tot de helderziende, een andere beroemdheid.
Ze is voorbereid, van haar zullen ze niets weten, ze moeten het háár zeggen.
„Zeg het maar” – zegt ze dan ook, als de man vraagt, waarvoor ze eigenlijk gekomen is.
„U bent immers helderziende, ik zie niet.”
Hij is op z’n tenen getrapt, erg ook, ze zal dat moeten betalen.
Het is erg dom, maar ze kent de mentaliteit niet van deze lieden, ze kunnen kwaad worden ook nog.
En de ziener zál het haar zeggen.
Ze moet echter nog even geduld hebben, over enige seconden ziet hij het.
Toen kwam het fatale woord.
„Uw man bedriegt u.”
„Wat zegt u?”
Vreemd, dat mensen telkens hetzelfde vragen, wanneer ze vreselijke waarheden te horen krijgen.
Maar ze is geschrokken.
„Hoort u niet, wat ik zeg?
Uw man bedriegt u.”
„Mijn ... man?
Mijn ... man be ... Ik kom voor me ...’
Voor mezelf, had ze willen zeggen, maar ze vraagt:
„Wat krijgt u?”
„Eén vijftig.”
Gauw verdiend, denkt de ziener, maar de vrouw is weg.
Waarheen gaat ze?
Regelrecht naar haar man, die politieagent is.
Ze scheldt hem de huid vol en de man denkt, dat ze gek geworden is.
„Wat zeg je, kind, waar woont de man?
Waar zeg je?”
Hij vliegt op een fiets weg, belt rustig aan en vraagt: „Bent u mijnheer O.?”
„Ja, agent, wat is het?”
Binnen drie minuten is de man buiten westen geslagen.
De politieagent telefoneert ook nog de ziekenwagen voor hem en gaat rustig weg.
De vrouw is naar huis gegaan, hij vertelt z’n superieuren wat hij gedaan heeft en krijgt z’n straf.
Maar dat is niet het ergste.
Hij kan praten en zelfs heel goed, maar z’n vrouw gelooft hem desondanks niet.
Hij is en blijft ’n bedrieger, de woorden van de charlatan hebben hun uitwerking niet gemist.
Hun leven is als een hel, men wil het haar duidelijk maken, niets helpt.
De vrouw is innerlijk kapot.
Binnen vier maanden zijn ze gescheiden.
Deze feiten en duizend andere tonen u aan, hoe deze mensen zien.
Geld speelt voor hen een grote rol, ze moeten leven en hun wijsheid verkopen.
Anderen houden seances, vragen hun entree en de geesten zorgen voor de rest, als er eerst maar contact is.
Al die mensen doen goed, geloven ze, behoren tot de hogere soort en geven hun boodschappen door.
Op deze wijze worden de goedgelovigen uitgekleed.
Gene Zijde zegt het en dat is ’n wet, hiervoor gaan ze door het vuur.
Maar ze weten niet, dat hun zieners en zieneressen geen gaven bezitten en wij dus voor een dergelijke wereld niet te vinden zijn.
Ze brengen leed en smart en behoren tot het uitschot van de maatschappij.
Dieven worden achter slot en grendel gezet, deze mensen dieven dag in dag uit en kunnen verdergaan, ze hebben gaven.
Kan hiertegen niets worden gedaan?
Kunnen de parapsychologen dit niet ter hand nemen?
Laten ze toch die mensen wetenschappelijk onderzoeken, ze zijn ertoe in staat.
Wacht niet langer, ze doen zoveel slecht, ze vernietigen uw levens.
Is dit nog niet voldoende?
Als de zittingen worden gehouden en madame gereed is, kan het kruishout gaan draaien of ze psychometreert.
Gene Zijde zegt het – ze moeten elkaar helpen en liefhebben, het medium moet ook leven.
Heb je niets over?
Wat moet je met al dat geld doen?
Moet zij verhongeren?
Dacht u, dat zij niet gaarne een mooie jas wil bezitten?
Er zijn meer vrouwen helderziend dan mannen.
Weet u waarom dat zo is?
Ik zeg u: niet één mens weet het in het Westen, en in het Oosten zult ge ernaar moeten zoeken.
Ik ben bang, dat ge deze wijsheid niet tegenkomt.
En toch ligt de waarheid zo dicht bij u.
Aan deze zijde leert ge al deze wetten kennen en staat ge voor de wonderen van God, die u als mens beleven moet.
Meer vrouwen dan mannen beoefenen de helderziendheid, lenen zich voor de charlatanerie of doen het om te dienen.
Nu wij echter weten, dat het organisme deze helderziendheid bezit en niet de ziel of de persoonlijkheid en Gene Zijde deze mensen niet helpt, komen we vanzelf tot het organische instinct.
We gaan deze vrouwen anders zien.
Het organisme geeft aan het zieleleven de natuurlijke gevoelsgraad door, deze stoffelijke intuïtie.
Deze moeders, als helderzieneressen, staan dichter bij de natuur dan de zieners, het moederlichaam geeft het aan de ziel.
De moeder is met de natuur verbonden en dat weet iedere geleerde, het is bekend en heel eenvoudig.
Maar het is hierdoor, dat deze vrouwen zich helderziend voelen.
Als man lopen wij naast de schepping, de moeder beleeft de schepping, ze schept zélf!
Doordat de moeder de schepping in zich draagt, haar organisme het is, waardoor zij de verhoogde sensitiviteit beleeft, voelt deze persoonlijkheid zich tot de helderziendheid aangetrokken.
De moeder, die van helderziendheid niets afweet, wordt het door het dragen van haar kind, tal van moeders zijn in die negen maanden helderziend, ook dit is wetenschappelijk bewezen.
U ziet, het kind geeft haar intuïtie en beleven is voor de moeder gevoel en met dat gevoel is ze volkomen één.
Maar buitendien bezit het moederorganisme die gevoelskracht, ook al heeft ze nimmer als moeder kinderen gebaard, het natuurlijke leeft in haar.
Wie als vrouw nu openstaat voor de geestelijke gaven en wat brutaliteit bezit, doet het, maakt van haar natuurlijk gevoel gaven, en is een zieneres.
Ze voelt zich één met de natuur, staart niet in een lege ruimte, maar is één en verbonden, wat voor haar de stoffelijke intuïtie is en waardoor de ziener ziet.
Hierdoor leren we, dat het lichaam de ziel ver vooruit is.
Immers, de ziel ontvangt dit gevoel van de natuur, maar moet het zich eigenlijk nog eigen maken en dit is dan de geestelijke sensitiviteit.
Wat deze moeders nu bezitten en wat haar afstemming kan zijn, is één van de graden, die ik telkens opnoemde.
Moeders nu, die gelovig zijn en karakter bezitten, denken er niet aan zich voor zieneressen uit te geven.
Ze voelen, dat ze deze gaven niet bezitten.
De andere soort doet het, omdat deze vrouwen tot de dierlijke en grofstoffelijke graden behoren.
Ook zij dienen leugen en bedrog en gaan als hun mannelijke collega’s over lijken!
Straks ontmoeten wij juist het tegendeel, het is nu de man, die het hoogste bereikt en de vrouw, die haar machteloosheid moet aanvaarden, omdat deze verkregen gevoeligheid haar thans aan de Aarde gebonden houdt.
Want een vrouwelijke Rembrandt bestaat er niet in uw wereld, en dat is ook niet mogelijk.
En dat niet mogelijk zijn, is nu een wet, die de moeder te beleven heeft, haar organisme houdt haar in eigen toestand gevangen.
Duizenden vrouwen doen aan kunst, maar de man kunnen ze niet evenaren, hetgeen erop wijst dat dit natuurlijke wetten zijn.
Ook het organisme heeft weer de eigen graden, wat weer wil zeggen, dat niet elk lichaam deze sensitiviteit bewust aan de ziel kan doorgeven.
Het ene lichaam is gevoeliger dan het andere.
Weet u waarom?
De geleerde zou het u kunnen zeggen, maar zijn studie gaat niet zó diep, hij moet hiervoor nog ontwaken.
Het kerngezonde lichaam bezit deze van de natuur gekregen sensitiviteit, de andere organismen hebben soms een stoffelijke besmetting ondergaan.
Ziekten kunnen soms juist voor deze gevoeligheid het ontwaken betekenen, want zieken zijn weer hevig gevoelig, door de ziekte keert de stoffelijke zwakte naar het zieleleven terug.
De ziel overheerst thans het organisme en de ziel moet aanvaarden.
De natuurlijke intuïtie op volle kracht is nu gesplitst, doordat het organisme tijdens de vele eeuwen, die voorbijgingen, bezoedeld is.
Geen enkel lichaam is op volle sterkte, natuurlijk is het verzwakt, omdat ook hierin weer graden liggen en aanwezig zijn.
Nu komen man en vrouw tezamen, geen van beiden is op volle lichamelijke kracht, het kind dat geboren wordt mist de stoffelijke intuïtie.
Hierdoor treden er zwakheden naar voren, waardoor de organische sensitiviteit verloren gaat.
Het is hierdoor, dat niet iedere moeder deze bewuste lichamelijke helderziendheid bezit.
De moeder beleeft die werking, is ingesteld op leven en dood en wil voor zieneres spelen, uit innerlijke drang of om te kunnen leven, deze komedie is door de moeder te spelen.
Hiervoor is een kleine dosis brutaliteit nodig: de aangeboren intuïtie doet de rest.
Deze aangeboren intuïtie is het, waardoor vrouwen zich geroepen voelen voor dit werk, meer dan mannen, omdat de moeder het dichtst bij de natuur staat en door de natuur één is met dit gevoelsleven.
Ook de dierenwereld bezit deze stoffelijke graden en dit is voor het dier intuïtie.
Een herdershond bijvoorbeeld is in staat het wolveninstinct te evenaren, maar uw schoothondje zit vastgenageld aan het nietige organisme.
Uw kat heeft iets van het roofdier, omdat de kat tot die soort behoort.
De duif heeft de intuïtie en ze is aangeboren, het diertje stelt zich in op het eigen huis en de oriënteringskracht, die de dierlijke intuïtie is, voert het beest naar huis terug.
Hier heeft de duif geen landkaart voor nodig, dit is sensitiviteit, het instellen op het eigen bezit, voor het dier hok of huis.
Omgeving!
Aan de omgeving ligt het weten vast, de hoogste soort – hoort u het – kan het; is deze soort verteeld, beschadigd, gemaakt door de lagere paring, dan is het dierlijke instinct volkomen verzwakt en uitgeput, versnipperd.
Niet elke hond kan als politiespeurder dienen, de hoogste soort is ertoe in staat, de rest is lichamelijk verzwakt en heeft de natuurlijke intuïtie afgelegd.
Dit geldt tevens voor de mensen, ook de mens als Westers wezen heeft het natuurlijke instinct verloren.
Nog vraagt zich de onderzoeker af, waardoor die oerwoudbewoners toch zoveel intuïtie bezitten, die de stadse mens volkomen kwijt is.
Is het zo onnatuurlijk?
U bent gesplitst, zei ik u reeds enige malen, uw maatschappelijk leven maakte, dat het natuurlijke afgelegd werd.
U kunt dit aanvaarden.
Het oerwoudinstinct is nog onbesmet!
Deze mensen kunnen onfeilbaar het andere leven, dat in gevaar is, opzoeken, niet alleen aan de bewijzen, de sporen die zijn achtergelaten, maar vooral door hun eigen natuurlijke, hun stoffelijke helderziendheid.
En dit is voor de onderzoeker nog steeds een groot raadsel.
Wij hebben deze stoffelijke en geestelijke raadsels voor onszelf opgelost, want ze behoren tot ons leven en bewustwording.
Het dier bezit deze aangeboren sensitiviteit, ook gij als mens, want Moeder Natuur schonk u deze genade.
U als mens bezit slechts één graad voor het stoffelijke leven, het dier evenwel vele organismen, voordat het de hoogste soort heeft beleefd.
De tijger legt het organisme én het instinct af, maar het innerlijke leven van dat dier keert op aarde terug en zal eens – schrik niet – uw leven veraangenamen als zangvogel, of het leeft in de natuur en is uw doodgewone mus.
Het leven van het dier moet omhoog, steeds verder, om het hoogste voor God te beleven.
Dat is de gevleugelde diersoort, die met ons mensen tot God terugkeert, wat het doel van Onze Vader is!
Nonsens?
Aan deze zijde leert u al deze wetten kennen, ze behoren tot ons kosmisch ontwaken.
Maar voelt u, hoe machtig diep alles is?
En toch weer zo eenvoudig, indien u de natuur en uw eigen leven kent.
Zegt het u niets?
Ons zegt het, dat God rechtvaardig is; wat u heden niet bezit, wacht u op in het andere leven.
Wat een ander toebehoort, is ook van u, maar denk niet, dat het u thans reeds geschonken kan worden, elkeen beleeft z’n eigen leven, de wetten van het „oorzaak en gevolg”, de karmische wetten.
In het oude Egypte wist men reeds lang, waarom priesteressen soms gevoeliger waren dan de priesters, maar ze begrepen ook, dat een vrouw nimmer de Grote Vleugelen kon dragen; ze zou eronder bezwijken en ze kwam toch niet van haar eigen natuurlijke sensitiviteit los.
De aarde houdt haar gevangen, nu moet de ziel vrij zijn van iedere beïnvloeding, want lichamelijke stoornissen overheersen het zieleleven en dit is afbrekend.
In het Westen kent men al deze wetten niet, het Westen moet hiervoor nog ontwaken.
Alles is heel eenvoudig.
Op verschillende wijzen heb ik het u mogen aantonen.
U voelt nu tevens, dat uw telepaat de natuurlijke hoogte niet kan bereiken, omdat ook hij is gesplitst en hij behaalt thans slechts vijfenzeventig procent.
Hier komt hij niet bovenuit.
De honderd procent wordt door een Oosterling bereikt door zijn studie, maar dan nog staat hij op eigen benen, omdat ook hij zelf wil beleven; de geestelijke graad echter ligt niet in zijn handen en die graad kan hem eerst het bovennatuurlijke wonder geven en voor hem dan het zesde zintuig zijn.
De een doet het met koffiedik, een ander met de kaart, weer anderen zien in droog zand of in helder water.
Die in het water kijken volgen een natuurlijke weg, de rest behelpt zich alweer en beleeft het schaduwbeeld van het heldere water, dat natuur met natuur verbindt.
Het kristal-zien is het waarnemen van de oorspronkelijke wet, die Moeder Natuur tevens in het organisme heeft neergelegd.
Het zien in helder water is Oosters en het enige, dat de eigen verkregen sensitiviteit wakker maakt.
Het water spreekt en omdat het levend is, komt het ene leven tot het andere en zo is het dan mogelijk om helder te zien.
Het zand en de kaarten, het koffiedik en de voorwerpen zijn slechts middelen om tot concentratie te komen, het eigenlijke zien heeft niets met al deze benodigdheden uit te staan.
Alléén het water is een spiegel voor de ziel.
Het water schakelt volkomen het eigen denken uit en ge komt tot het passief zijn en wat ge daarna waarneemt kan het toekomstbeeld zijn.
Ook hierin ligt gevaar, omdat geen mens in het Westen zich volkomen kan geven.
Steeds weer roept uw innerlijk leven u een halt toe en moet ge uw hoofd buigen.
De Oosterling ziet heel scherp in het water, maar hij weet, dat dit slechts concentratie is en het voorkomen van eigen gedachten.
Nu het geloof en het gevoel spreken, treden de psychometristen naar voren.
Nu volgen deze zielen het geestelijke gebied en zijn soms nog gevaarlijker dan de laagste soort.
Zij behandelen geestelijke zaken, maar bedriegen bewust en onbewust.
Velen denken gaven te bezitten, dienen als trancemediums en zien, horen en voelen, maar wat is het?
Wat denkt u bijvoorbeeld van deze dame?
Een psychometriste geeft een geestelijke avond.
Ze behandelt eerst voorwerpen, daarna worden de bloemen gezegend, dus een bloemenavond, trance, zien en horen enz.
enz.
En dat op één avond?
Dat kan, voor hén is alles mogelijk.
Van foto’s stelt ze prachtige dingen vast, ze geeft raad voor ziekten en voor zaken, ze is van alle markten thuis.
Ze is op dit ogenblik in trance, een aards zuster leeft in haar en spreekt vanuit haar astrale wereld de schare toe.
Dat is allemaal onschuldig en heel mooi, maar er is meer.
De aanwezigen wikken en wegen, ze zijn verlangend om het geestelijke woord te mogen horen, maar het komt niet.
De zuster praat wat, ze heeft het zo goed en zou niet meer naar de aarde terug willen.
Maar als ze hun best doen, komt toch alles in orde.
Christus leeft op hun lippen, allen schermen met Christus, want voor Christus heeft een goedgelovige ontzag.
U ziet daarom steeds Christus om hen heen en dat helpt, daar gaat kracht van uit.
De zuster spreekt en zie, in de zaal is een ander vrouwtje, ook zij valt in de psychische trance, ook zij heeft last van de Grote Vleugelen gekregen, maar het verheft haar niet, ze moet erbij lopen.
Eerst neemt ze uit de bloementuin, die zich daar uitstrekt, een bloem, richt zich weer op en wandelt naar de dame in trance.
Het publiek denkt: Wat zou die moeten?
Ze doet echt manachtig.
En jawel, daar zal je het hebben.
Ze loopt parmantig, het is een man, je zou het zweren.
Nu is ze bij het podium.
De aardse leider kijkt haar aan en denkt: Wat moet dat mens hier?
Maar ze laat zich niet storen, één-twee-hup en ze is er, ze staat nu voor het medium in trance.
En ook daarin wordt iets van een ander leven gevoeld.
De dame uit de zaal zegt:
„Lieve zuster, mag ik u deze bloemen schenken voor alles wat u voor mij tijdens het aardse leven hebt gedaan?”
De zaalmensen rekken hun halzen, ze willen er geen woord van missen.
Maar de trancedame moet dat niet.
Of zij nu ineens vergeten is, dat de psychische trance haar bewustzijn uitgeschakeld heeft, of niet, ze reageert echt menselijk en zegt:
„Ga weg, wijf, wat moet je hier doen?
Wil je mij hier ook nog het gras onder m’n voeten wegmaaien.
Maak dat je wegkomt.”
De trancedame uit de zaal wil nog zeggen: „Kent u me dan niet, ik ben dominee Van K.”, maar dat hoort men niet, ze staat ineens weer te midden van de anderen en kan gaan zitten.
Hoe ze bijkomt, moet zij weten, ze zit.
En spoedig doet ze haar ogen open en kijkt even zo vrolijk rond, want heeft zij er iets mee te maken?
Ze was in trance.
Maar dat neemt de massa niet, de massa wil er meer van weten, doch de meester van hen allen zal een woord spreken.
„Mijne dames en heren.
Ik moet u toespreken.
Dit is geen manier van doen, dit stoort en dat moet voorkomen worden.
Gene Zijde heeft dit strak moeten aanpakken.
U hebt wellicht gehoord, wat het medium in trance zo-even zei.
De leider zegt, dat het een duistere geest was, door deze stoornis tevoorschijn getreden.
Wij verlangen dat ge hier zijt, maar ge moet uzelf kunnen beheersen, of we moeten andere maatregelen nemen.”
De man vindt het voldoende en waarlijk, hier kunnen ze het mee doen.
Maar men zucht, men voelt bedrog, men voelt aardse ruzie.
Wás de dame in trance?
Ze moeten het maar met zichzelf uitmaken, het circus gaat door, het publiek moet iets beleven, heeft recht op een voorstelling.
Er zijn mensen in de zaal die het snappen en die hardop zeggen: „Net goed, dat wijf denkt dat ze alleen medium is.”
Wij zeggen u, een gestorven dominee kan zijn hartelijkheid aan deze zijde betonen.
Heeft hij hier geen gelegenheid?
Moet hij er eerst voor terug naar de aarde?
Voelt u de poppenkast?
Hoe arm is Gene Zijde, hoe arm toch; mens, houd op!
Deze mensen willen nu hun hemel verdienen, willen zich geestelijk ontwikkelen.
Maar de avond verliep en een volgende kwam.
Entree is gewoonlijk vijfentwintig cent, of, als er een heel goed medium is, een halve gulden, het hoogste moet vanavond betaald worden: vijfenzeventig cent!
Wat is er dan?
Dat zult ge weldra weten en mogen beoordelen!
Een andere vrouwelijke magiër is bezig, maar heeft zich eerst volgezogen aan de levende uitstraling van Christus.
Christus staat achter haar en er branden kaarsen.
Ook wierook brandt er, ze leven in een heerlijke stemming.
Het is duur, maar, u ziet het, het is eerste klas.
De zaal zit vol, deze dame trekt, de mensen vinden dat neerliggen voor het kruis en dat volzuigen van de aura mystiek.
Dat zegt iets, de anderen beginnen zo droog, hier leef je van op, het geeft je iets, maar ze vraagt ook wat.
Ze zegt, ik heb iets te brengen en daar zullen ze voor betalen.
Of ze gelijk heeft weet ik niet, maar ze doet het.
Ze is met ’n voorwerp bezig, zoekt en tast, neemt de dingen in haar handen, legt ze weer weg, is tot diep nadenken gekomen, maar blijft zoeken.
Ze neemt nu ’n portretje in haar handen, kijkt erop, voelt, wrijft met haar vingers over de foto heen en zegt:
„Van wie is deze foto?”
Een man van veertig steekt z’n vinger op en zegt aarzelend: „Van mij.”
De dame kijkt naar haar bezoeker, dan naar het portret en wrijft verder, ze moet de aura voelen, eerst dan komt ze in contact.
Deze foto gaf het meeste af, weten ze in de zaal, ze is begonnen.
Toevallig, denkt de man, ik kom nooit hier en ben direct aan de beurt.
Het is ’n bof.
De psychometriste heeft hoofdpijn gekregen, ze wrijft met haar rechterhand over het voorhoofd, die pijnen moeten weg, maar de zaal weet, dat de inwerking van de foto op haar lichaam overgaat.
Dit moet ze tonen, ze weten dan, dat het spel met leven en dood is begonnen.
De ingewijden weten wat dergelijke vertoningen betekenen, de man van de foto vindt het erg vreemd, maar hij wacht af.
„O,” roept ze, „ik voel me zo akelig, mijn hoofd barst.”
Ze kijkt naar de bezoeker, maar hij reageert niet, hij zit daar doodstil.
„De man van deze foto doet goed werk en hij klaagt over z’n hoofd.”
Ze verwacht antwoord, maar de man weet niet, dat hij antwoorden moet.
Voor de zieneres is het de controle of zij hierop veilig verder kan gaan.
De dame is geïrriteerd, omdat de man geen mond opendoet.
„Mijn hemel, wat ’n hoofdpijn heb ik,” polst ze opnieuw en ze vraagt de man dan hard en scherp:
„Klopt het?”
Hij zegt ja noch neen, hij weet het niet.
Waarom, denkt hij, zou ik iets zeggen?
Ziet ze of ziet ze niet?
Hij buigt z’n hoofd, denkt aan iets, gaat in gedachten terug naar wat hij heeft beleefd en schreit.
Hem rollen de tranen over de wangen.
De vrouw ziet het en denkt, dat ze raak is.
Rammelend gaat ze verder.
Plotseling krijgt ze ’t benauwd en grijpt naar haar keel, die als dichtgesnoerd is.
Ze stikt bijna en zakt zo’n beetje in elkaar.
Ze speelt dat stikken, de zaalmensen beleven het.
Ze vraagt de eigenaar van de foto:
„Is u dit verschijnsel bekend?”
Weer geen antwoord, hij schreit nog en zij denkt dat ze verbinding heeft.
Ze heeft medelijden met hem en zegt:
„U moet het niet zo ernstig nemen, beste man, er is geen dood.
Mijn leider zegt – en dit is een geestelijke boodschap voor u – dat hij uw broer zal helpen.”
In de man komt leven, hij kijkt even naar de dame op en buigt dan z’n hoofd, ze heeft hem wakker geschud.
„Er is geen dood, er is alleen leven, u moet niet schreien.
Mijn leider zegt – ze luistert nu in de ruimte, naast haar wordt er gesproken – dat hij uw broer zal helpen.
God is liefde.
Het is vreselijk, maar hij helpt uw broer.
Mijn leider zegt, en dat is van uw broer, dat hij niet verder meer kon leven, het leven viel hem te zwaar.”
In de bezoeker is leven gekomen.
Iedereen kijkt naar hem, hij schijnt niet te snappen wat ze zegt.
Het is op zijn gelaat te lezen.
De dame gaat verder.
„Mijn leider zegt dat hij tegen al die verschrikkingen niet opgewassen was.
Hij kon niet tegen dat gesar.
Maar hij is nu teruggekeerd tot God.
Hoe schoon is zijn taak geweest.
Velen hebben hem lief.
Ook daar houdt men van hem.
En door zijn aardse taak zal men hem niet vergeten.
Is dit niet versterkend?
Het moet u troost geven.
Hij heeft z’n taak volbracht.
Uw broer is hier en hij laat u groeten.
Sterkte, moed houden, Bernard!
Ik leef.
En mijn leider zegt nog tot u: Geloof het, hij werd niet begrepen en daarom maakte hij een einde aan zijn leven.”
Pats, het is eruit, maar de zaal schrikt.
Wat heeft die man bewijzen gekregen, met naam en paard.
Prachtig is het.
Dit is nog eens psychometreren.
De mensen hebben medelijden met hem.
Ze willen deze man zien en hij lijkt lamgeslagen.
Nu ze opgehouden is, verwacht de dame, dat hij haar en de leider zal danken.
Doch hij staat op, rustig schuift hij naar voren en stapt op de dame toe.
Glimlachend vangt ze hem op.
Het geschiedt niet zo vaak, want de mensen moeten blijven zitten.
Goedig staat ze het toe, het is de moeite waard.
Hij stapt naar het podium.
In de zaal heerst hevige spanning.
De vrouw kijkt hem aan, de man had iets willen zeggen, maar ze is hem net voor.
„Kom morgen tot mij, beste vriend, ik heb dan wellicht nog een boodschap voor u.”
Ze knikt hem liefdevol toe, maar dan gaat z’n mond open en terwijl hij zich zo opstelt, dat hij tegen de zaal en tot de dame kan spreken, zegt hij:
„Ik was nog nimmer hier.
Ik ben hier voor het eerst.
Maar toen gisteren mijn vader na langdurig lijden stierf, dacht ik, dat de spiritisten mij wel iets van zijn dood konden vertellen.
Maar wat hoor ik hier?
Ik heet Piet en geen Bernard.”
De zaalmensen staan op.
De dame wordt vuurrood.
Ze is woedend.
De man zegt rustig: „Mijn vader was loodgieter, dame, en geen zelfmoordenaar.
Vuile leugenaarster!
Kletswijf!”
En tegen de mensen in de zaal: „Sufferds zijn jullie allemaal.
Laat je niet bedriegen door dit wijf, het is spotten met God, smerig bedrog!”
Hij wil nog meer zeggen, maar de psychometriste overschreeuwt hem en roept:
„De zaal uit, schoft.
De zaal uit, ploert.
Wil je mij schaakmat zetten?
Eruit!”
De man draait zich om en gaat rustig heen.
Hij zal nooit hier terugkeren.
Met hem gaan honderd mensen weg, ze hebben er nu genoeg van, ze vinden hem flink, want de meeste mensen durven niets te zeggen.
De dame moet zich verantwoorden en maakt ’n smoesje, maar dit wordt toch niet aangenomen.
Een tiental mensen blijft zitten, doch de aardigheid is eraf.
Dit zijn uw psychometristen, de spiritistische mediums.
Maar hieronder bevinden zich enkele goede, dat wil zeggen, ook zij voelen aan, maar zijn voorzichtiger.
Ze geven zich niet, angstig dat ze zijn, dat men hen op fouten betrapt.
Deze zette alles op één kaart en verloor.
Een zelfmoordenaar zit vast aan zijn eigen organisme, is niet in staat om terug te keren naar de aarde, maar voor deze mediums kan alles.
Straks komen wij deze wetten nog tegen en zal ik u er meer van vertellen.
Onder deze mensen bevinden zich goede en slechte, maar onderzoek hen eens, u houdt er niet één over.
En toch is er op zo’n avond ’n mogelijkheid om met onze wereld in contact te komen, maar dan alleen door geestelijke inspiratie.
Wie kan zich echter volkomen overgeven?
Wie van al deze mensen is passief?
Nu mogen er geen gedachten in het medium zijn, het zélf-denken is als de riem van uw hond, ze leggen zichzelf aan het eigen leven vast en nu zijn wij niet in staat hun één gedachte te schenken.
Die mediums leven in de derde graad van het gevoelsleven en kunnen ook schrift ontvangen, staan open voor het schilderen en tekenen, doch deze zijde moet kunnen werken, iets kunnen bereiken, anders beginnen wij er niet aan.
En omdat toch al die mensen zichzelf zoeken, zijn er zo weinig goede onder hen te vinden en beleeft u dergelijke nonsens.
Schandelijke kletspraat wordt u voor geestelijke wijsheid verkocht.
Het zijn mensen, die iets willen zijn en zich nu vergrijpen aan de geestelijke gaven.
Eén op duizenden van deze mensen is te bereiken, de rest komt niet van zichzelf los.
Ge leeft nu in een spiritistisch doolhof.
Iedere oprechte spiritist weet het, allen hebben hun geestelijke tol moeten betalen, niet één mens ontkomt hieraan.
Treffers zijn zeldzaamheden, omdat nu de gaven moeten spreken, met dit aanvoelen zijn ze voor dit werk niet gereed.
Indien ze een foto van hun eigen levensgraad in handen krijgen, waarnaar ze zoeken, is het soms mogelijk, dat ze een naam of gebeurtenis aanvoelen, bijna allen draaien om de werkelijkheid heen.
Ze zoeken contact, maar dat is geen helderzien, het is alléén wat aanvoelen.
En dat kunnen uw hond en kat ook, maar het blijft gevaarlijk.
Voor onze wereld is het bewust bedrog!
Weinig mensen, die het geestelijke contact op de goede wijze beleven.
Het medium, dat dit werk moet verrichten, leeft in de vierde graad van het gevoelsleven en is in onze handen.
Wat ge thans beleeft is namaak.
Zeldzaam zijn deze mediums, omdat Gene Zijde dit instrument in handen heeft en het een geheel andere taak volbrengen moet.
Niettemin is het mogelijk, andere mediums hebben op deze wijze duizenden mensen mogen helpen en ongelooflijk veel goeds verricht, maar bij hen regent het geestelijke bewijzen.
Dan zetten wij recht wat door charlatans kromgeslagen is.
Deze mediamieke charlatans, de mediamieke muggen op dit gebied, zijn als giftige insecten, hun steek is besmettelijk.
Houd hen uw eigen licht voor en ze vliegen eropaf, want hun gezicht is aan de duisternis gewend.
Ze verschrompelen voor uw ogen of ze bijten u de zaal uit.
Ge staat nu voor het geéstelijke gif, voor de onderwereld van het spiritualisme, waardoor ge uw eigen ontheiliging moet aanvaarden.
Geef hun deze mogelijkheid niet.
We weten, dat God u de gaven kan schenken, tevens is het duidelijk, dat de één verder is dan de ander, u nét iets voor is en de gaven bezit.
De andere levensgraad is niet te bereiken.
En een andere betekenis is er niet.
Deze lieden zuigen zich vol aan Christus, ze liggen neergeknield en bidden, spreken over God is liefde, maar behoren zelf tot de hellen.
Is het niet afgrijselijk, dat men dergelijke typen toelaat het heilige podium te betreden?
De spiritisten hebben schuld aan het bemodderen van ons leven, van Christus en uw eigen bewustzijn, ze spelen met leven en dood en zetten hun mensen iets voor of lopen weg.
Laat hen weglopen, maar verlaag uzelf niet, na dit leven staat ge voor al uw zelf-geschapen ellende.
Angstwekkend is het wat ze beleven, dierlijk gedoe, dat gekraakt wordt door de vijanden van het spiritisme.
Is het ’n wonder, dat men u voor onnozel verklaart?
Laat de massa weten, dat een medium iets bijzonders is.
Maak de goede niet af door de bedriegers te laten optreden, sta naast de goede, eerst dán is er iets te bereiken.
Thans is het een mesthoop, ge trekt al het kwade tot u en keert bezoedeld huiswaarts.
Het is wel merkwaardig, dat juist die mensen medium zijn, die er niets van willen weten.
Deze zielen zoeken niet naar de gaven, deze schatten zijn tot hen gekomen op eigen kracht, want wie zoekt, sluit zichzelf voor de gaven af.
Hoe deze mensen hun contact beleven leert ge aanstonds, want wij volgen thans de waarachtige gave van helderziendheid en dan leert ge tevens de meester aan deze zijde kennen.
Eén eigen gedachte en ge staat alleen, omdat wij willen dienen en nu dient ge u zelf.
En al deze charlatans doen niets anders!
En als ge denkt dient ge uzelf.
En de charlatans doen niet anders!