De psychische trance
Van de geestelijke inspiratie komen we nu tot de psychische trance.
Het afdalen in een gave is nu het beleven van de occulte wetten en het in verbinding komen met de astrale wereld.
Hoe dieper het medium de gaven beleven kan, des te schoner en rijker wordt de geestelijke wijsheid, omdat thans het volkomen éénzijn beleefd kan worden.
Nu moet echter het gevoelsleven aanwezig zijn of ge zijt niet geschikt voor deze gave.
De occulte zekerheid treedt nu naar voren; door de psychische trance kunt ge weten wat van uzelf en wat van Gene Zijde is, deze gave schakelt onherroepelijk iedere eigen gedachte uit!
Alle geestelijke gaven kunnen onder inspiratie uw eigen levensgraad ondermijnen, u heel veel leed en smart bezorgen.
Door de trance is het occulte gevaar nog groter, omdat nu een geest geheel bezit neemt van uw stoffelijk en innerlijk leven en tot uw diepste weefsels en zielebewustzijn afdaalt, en omdat beide organismen volkomen uitgeschakeld moeten worden, willen wij op eigen kracht werken.
Dit is het bezeten zijn van het bewuste of onbewuste weten, van de zieke of gezonde levensgraad voor ons leven hetgeen u de ontwaking kan brengen voor uw leven, doch tevens uw ondergang kan betekenen, want ge zult zweven tussen leven en dood.
Ge zult geestelijke wijsheid ontvangen of het krankzinnigengesticht binnentreden.
Die scheidingslijn wordt nu getrokken.
De gaven hebben pardon voor u noch voor ons, ze vragen thans om beleefd te worden.
Niet één mens van de aarde kan eraan ontkomen.
U hebt deze begenadiging ontvangen, uw leven is op deze hoogte gekomen of ge moet aanvaarden, dat ge hiervoor nog moet ontwaken met alle verschrikkelijke gevolgen ervan.
Wij kregen ons geestelijk contact op aarde, doordat we deze wetten hebben leren kennen en dus al de gevaren voor onze mediums kunnen voorkomen.
Het natuurlijke overwinnen van al die ellende hebben wij beleefd en thans kunnen we het leven van ’n medium overzien, wat noodzakelijk is, willen we iets tot stand brengen.
Het medium in onze handen is een kind van God en dat kind, zei ik u reeds, kan de hemelen betreden, omdat wij tezamen dienen!
Maar de occulte wetten voeren u over de drempel van de geestelijke inspiratie ons leven binnen.
Komen de geestelijke gaven tot volle ontplooiing, dan zinkt uw eigen bewustzijn uit het organisme weg, maar zal bewust in ons leven zijn of onder het gebeuren inslapen, al naargelang we dat zelf willen.
Dit grootse gebeuren is dus niet meer dan het veranderen van uw eigen toestand.
Ge laat anderen met uw organisme handelen, ge geeft u over aan hogere machten, omdat ge weet, dat de astrale wetten tot uw leven zijn gekomen, maar gaat zelf uit uw organisme en uw toekomstig leven tegemoet, waarvan u de wetten bewust of onbewust beleeft.
Het bewuste inslapen is voor beide organismen; zowel het stofkleed als het zieleleven moeten het instellen, door onze concentratie bereikt, ondergaan en u bent in onze handen.
Dat deze gaven in onze handen zijn is voor u als mens niet zó zeker, omdat de charlatans zich meester hebben gemaakt van de Grote Vleugelen.
Maar die zekerheid willen wij u schenken en al die lieden onschadelijk maken, indien mogelijk zelfs bewust vernietigen, omdat tal van mannen en vrouwen er ’n smerig product van hebben gemaakt, dat de heilige uitstraling niet meer verdient.
Doordat de psychische trance al de gaven vertegenwoordigt, spelen deze lieden met leven en dood, doch intussen scheppen ze onnoemelijk veel kwaad en zij zijn als giftige reptielen niet willen wezen, ja, voor vele mensen als duivels!
Deze zogenaamde mediums geven de goedgelovige de schamele weerspiegeling van het waarachtige, verkopen ons terwille van hun eigen bestaan, ze mismaken de gaven en bezoedelen ons leven.
Van het hoogste goed aan u en ons door God geschonken, hebben zij een charlatan-contact opgebouwd, een onmenselijk spel, dat door hén gespeeld wordt, maar waarvan wij ongewild deel uitmaken.
Niet één van hen denkt maar een ogenblik aan Christus – aan Golgotha – en aan al de christenen, die zich hebben ingezet voor het geestelijke weten en de ontwaking van de mensheid.
Deze charlatans gaan over lijken.
Ze bedriegen bewust en onbewust, willens en onwillens, maar hun levens zijn gevaarlijk!
Deze onbewusten denken nu, dat ze door geesten worden geholpen, dat Gene Zijde hen bijstaat omwille van hun duister bestaan.
Ze willen met Gene Zijde te maken hebben en toch, ze schakelen ons leven en de wetten van God volkomen uit en gaan hun eigen gang.
Deze mensen maken van de occulte wetten een gewoon pretje en daarvoor dient dan de psychische trance.
Hun bestaan is schrijnend-onwetend, walgelijk onwaarachtig, is levenloos.
Het dode-ik spreekt tot hen allen.
We kunnen veronderstellen, dat dit voldoende is voor de goedgelovige massa, doch dat is niet waar, want zij aanvaardt alles, omdat ze meent dat deze mannen en vrouwen een mooi werk verrichten.
Maar het ogenblik is gekomen, dat wij de goedgelovigen de ogen zullen openen, hun aantonen wat ze eigenlijk bezitten en door wie ze belogen en bedrogen worden.
De Egyptenaren zouden zeggen – „Zie deze Zon en ga in, gij onwetende” – wat voor hen betekent: tot hiertoe en niet verder!
Deze ongelukkigen spreken in trance, door het allerheiligste aan ons geschonken.
Ze hebben het op zich genomen geestelijk ongelukkigen te helpen, die arme zielen voor korte tijd hun eigen lichaam te schenken.
Deze worden dan door de wetgevende macht – een aards leider – toegesproken en daarna de hemelruimte ingestuurd met de belofte van beterschap.
O, Christus toch!
Dit zijn de eerste twee graden voor de gaven die naar de verheven macht grijpen, de eerste gevoelsgraden in het eigen bestaan, die echter geen gaven kúnnen beleven, omdat deze mensen niet te bereiken zijn.
Hun onbewuste levens heb ik u reeds duidelijk gemaakt, al deze mannen en vrouwen komen niet van zichzelf los.
En toch bezitten ze gaven?
Voor kunst en voor de geestelijke gaven roept het eigen gevoelsleven hun het halt toe.
Wetenschap of sport, het doet er nu niets toe, het gevoel móét aanwezig zijn of ge bereikt niets en elkeen kocht zich bewust gevoel, om daardoor boven anderen uit te blinken.
Hier sprak ik al over, ik vertelde u van de occulte wetten en gaf u de bewijzen dat ge met uw eigen leven strandt, als het hogere ik moet spreken.
Ik heb u hiervoor de psychische trance moeten verklaren en u door het oude Egypte moeten aantonen, hoe heiligend de psychische trance wel is en welke wonderen erdoor ontstaan.
Nu zult ge beleven wat uw charlatans ervan maken!
Hoe zij deze gave beleven komt eerst goed tot uiting, als hun monden zich openen en het mismaakte woord volgens de wetten gesproken wordt.
Ge ergert u dood aan hun vergrijp, waarvan de ellende niet te overzien is, maar die nu door ons zal worden belicht.
Gij tast dan niet langer in het duister, ook zij niet, thans zullen ze mogen wéten!
Ge weet al, hoe diep de psychische trance is, hoe heilig dit goddelijke geschenk kan zijn, indien het door Gene Zijde als de Grote Vleugelen beleefd wordt.
Deze lieden bezoedelen het evenwel.
Deze dames en heren hebben het hoogste bezit van het oude Egypte op Westerse wijze versjacherd en niemand kan hun het halt toeroepen.
Deze eerste gevoelsgraden zijn daarom het kaf onder het geestelijke koren, dat door ónze mediums vertegenwoordigd wordt.
En desondanks gebruiken ze de gaven voor hun doeleinden.
Maar ze komen niet boven hun levensgraad uit, hun eigen gevoeligheid is remmend en vernietigend afbrekend.
De één wordt kunstenaar, een ander kan echter nimmer zijn hoogte bereiken, en zo zijn er mediums en charlatans.
De laatsten hebben onze wereld verkracht!
Kunst van de aarde kan niet nagemaakt worden, wanneer het gevoel ervoor niet aanwezig is; dát kan alleen de kunstenaar.
Maar de geestelijke gaven worden nagemaakt én tentoongesteld.
Zelf dragen ze het uithangbord, de charlatans, leest ge: „Hier is de bekende ziener, die raad geeft in alles!
Kom toch, ik heb de gaven!”
Weer een andere persoonlijkheid geeft seances en stelt zich voor het onkruid aan deze zijde open.
Al deze mensen eigenen zich de gaven toe, want ze hoeven er niets voor te leren.
En de goedgelovigen willen bedrogen worden.
Aan de geestelijke weg kunnen deze mensen maar raak timmeren en hun schouders ophalen wanneer het bedrog vastgesteld is, omdat niet één mens in staat is, hun het geestelijke hált toe te roepen.
De goedgelovige massa is schuld van alles, maar daar hebben we weinig aan nu we weten, dat de mensheid voor deze wetten moet ontwaken.
De ingewijde ergert zich dood – zoals ik u reeds zei – en kijkt door hun maskers, hij weet dat het bewust bedrog is.
Anderen daarentegen vinden het gekregene prachtig.
Jaren gingen er voorbij en de charlatans leefden zich uit en Gene Zijde werd door hen duizendvoudig ontkleed.
En toch, géén van allen heeft zélf de naakte waarheid gezien of gevoeld, hun levens zijn ingeslapen, levend dood, maar toch verzekeren ze u, dat ze de wijsheid hebben ontvangen.
Het medium in de derde graad van het gevoelsleven kan niet eens de fysische trance beleven, wat willen nu de eerste graden beginnen?
Duizenden van deze soorten leven er onder uw midden en voelen zich mediamiek, gaan in trance en beliegen en bedriegen u, omdat ge onvoorbereid tot hen gekomen bent.
U kunt nu niet door hun heenkijken, en ze weten dat en begrijpen hierdoor, dat ge maar hebt te aanvaarden wat zij u brengen willen.
Nú staat ge voor uw naald en hooiberg en moet ge sensitiviteit bezitten, wilt ge kunnen vaststellen waar het bedrog leeft en waar het goede.
Het is mogelijk, dat we u door onze kosmische helderziendheid zullen wijzen waar het ding ligt en dan hebt ge maar te tasten, indien ge ertoe in staat bent, want velen van u zijn geestelijk verlamd en kunnen geen hand uitsteken.
Foei toch, denk niet, dat wij ons vermaken om de onnozelheid van het aardse karakter.
In ons is heilige ernst, om uw gevoel voor ons leven wakker te maken doen we alles, hiervoor geven we ons beste ik.
Ik zal u voor de ernst van het leven moeten zetten en u moeten aantonen, hoe schrikbarend het medium-tal is toegenomen, wat u de weg naar het hoogste versperd heeft.
Deze obstakels ruimen wij voor u op, want we ontleden voor u het bedrog in trance, gepleegd door jong en oud, rijk en arm, bewust en onbewust, willens en onwillens, naar eigen aard en eigen gedachte.
Mannen en vrouwen worden ons geopenbaard, zullen hun taak op aarde leren kennen, vaders en moeders van kinderen moeten aan een geheel ander werk beginnen, omdat God het wil!
Hoe er geseanceerd is door hen, bedrogen is door hun eigen wil, grenst aan het ongelooflijke!
In alle landen wordt er geknoeid, duizenden mensen vergrijpen zich aan de astrale wetten en de geestelijke gaven, ook in uw land is het indroevig en erbarmelijk slecht, en dit alles doordat de massa zoekt, God wil leren kennen en zich wil verzekeren van een eigen hemel.
Omdat het bedrog zich zo eenvoudig aandient en te bespelen is, hebben zich tal van deze lieden meester gemaakt van de Grote Vleugelen en zien en horen, wat niets te betekenen heeft, omdat het Westen zich volmaakt kan bemantelen.
Het Westerse kind gaat over lijken en dat willen we thans voorkomen.
Nu die mensen weten, dat het leven na de dood voortgaat, willen ze het directe contact bezitten, maar of ze deze gevoeligheid in zich dragen, weten ze niet.
Dat gaat hun ook niets aan, de gaven zijn immers voor elkeen.
Dit zijn de mensen, die medium willen zijn.
Ze voelen iets, maar dat voelt uw hond en kat ook.
Ze beleven hun eigen instinct en denken nu, dat het begaafdheid is!
Anderen voelen zich tot het mediumschap geroepen doordat Christus hen voor het astrale leven heeft geopend en daarom willen ze binnentreden, anderen volgend, die hun voorgingen.
Door hun geloof en bewustzijn kwamen ze tot deze stap; de kerk kan hun geen geestelijk voedsel schenken, spreekt liever over een God van verdoemenis en zo, en daarom zonderen ze zich af en gaan zoeken.
De sensitieven onder hen met iets van de nonchalance in zich omtrent God en eerlijkheid, klampten zich aan de geestelijke gaven vast en werden medium.
Hiervoor hoefden ze maar hun ogen te sluiten.
Maar de meer bewusten onder hen voelden al spoedig, dat er geen gevoel in hen aanwezig was om deze hogere zaken te beleven, de meer lagere graden echter grepen toe en wáren het.
In hen was geen geloof, geen greintje van dat, wat het andere kind van God voor bedrog behoedt.
Het werden de gevaarlijksten op de occulte weg en ze behoorden vanaf dat uur tot de bedriegers, die met hun giftig levenssap anderen ombrachten.
Hun instinct had geen betekenis voor onze wereld, ze streefden naar het psychopathische gebeuren, doch voelden het niet, begrepen er niets van, maar verkochten het als oprechte levenswaarheid.
Hiervoor hoefden ze de ogen maar te sluiten en het woord vloeide over hun lippen en ze spraken in trance, anderen leenden hun lichaam eventjes en dan konden ongelukkigen van onze zijde geholpen worden.
De goedgelovigen beleefden deze zittingen en, onvoorbereid als ze waren binnengetreden, werden ze bedrogen en buiten de zo begeerde hemelen gesteld.
Al deze mensen zochten tevergeefs naar God en naar de schatten van de hemel, want hier waren geen trancemediums aan het woord; zotteklap werd hun verkocht, door lieden die zich de gaven hadden toegeëigend.
Al die mensen dachten met Gene Zijde in verbinding te zijn gekomen, doch spoedig bleek, dat het woord geen betekenis kreeg, een lege vertolking vertegenwoordigde van het eigenlijke, hét echte, dat achter de sluier leefde en dat zij zochten.
Was dit nu Gene Zijde?
Werd er door een meester van Gene Zijde zó gesproken?
Is dat nu een medium?
Teleurgesteld keerden ze huiswaarts.
Hun innerlijk leven begon te denken, de waarde te schatten van hetgeen werd gezegd, en weldra kwam het eigen verzet tot ontwaking.
Ze begrepen het, dit was een charlatan, deze mens had zich de gaven toegeëigend óf er bestond geen leven na de dood.
Immers, was dát nu geestelijke wijsheid?
Maar heel veel van deze zielen weten niet beter en vinden het gebodene hemels.
Nog niet bewust van hun netelige positie gingen ze zonder argwaan hun teleurstelling tegemoet, die straks moest komen, want dit bedrog zou tóch eens ontmaskerd worden.
Deze mediums kunnen zich alles toeëigenen wat ze maar willen, toch komen ze nimmer boven hun eigen gevoelsleven uit, dat hun eens het halt zal toeroepen.
Hun eigen wereld houdt hen gevangen en het zijn de wetten van ons leven en die voor de geestelijke gaven, die hen zullen brengen tot het hoofd buigen, het heilige neerknielen aan de voeten van de meester.
Niet iedere hond kan voor politiespeurder dienen, en dit geldt eveneens voor deze tweedegraadsmensen, die medium willen zijn.
De levensgraden van u als mens zullen u zeggen of de mediamieke sensitiviteit is bereikt.
Nu die niet beleefd kan worden, spelen deze mensen met de wetten van leven en dood.
Het merendeel van de mensheid staat thans voor het geestelijke leven open, want Christus kwam ervoor naar de aarde en van Zijn leven willen al die mensen meer weten.
De bedoeling is om voor Apostel te spelen, want dat is hun hemelvreugd, dat gaat ver weg en is de moeite waard; met wat minder zijn ze niet tevreden.
Het gaat hen erom, iets in deze benarde maatschappij te zijn, voor anderen te doen, maar daarvoor is het woord nodig.
En nu ze dat zelf niet bezitten, spannen ze onze wereld voor hun geestelijke karretje en roepen hun doodgegane dominees toe te trekken, want ze hebben haast.
Waarheen gaat een dergelijk span?
Nu zijn ze iets geworden, men buigt voor deze levens.
De massa ziet hen als de eerstelingen, die voor Christus de leeuwenkuil ingingen, zich offerden.
Maar het bloed, dat deze charlatans door de aderen stroomt, is walgelijk slecht, is vergiftigd, omdat ze zélf weten, dat het gevaarlijk spel bewust gespeeld en het geestelijk vandalisme beleefd wordt.
Kent ge hen niet?
Kunt u zich een beeld vormen van deze ontheiliging, nu ge enigszins voorbereid zijt op het grote gebeuren?
Ik denk van niet, want hiervoor is nodig, dat ge de wetten kent en vooral de gaven, en wel die van de helderziendheid – in derde en vierde graad – of ze bedriegen u.
Hun loslippigheid grenst aan het ongelooflijke, het zijn ware toneelsuccessen.
De psychische trance gaf hun deze mogelijkheid om de goedgelovigen te bedriegen en van zichzelf iets te maken, waardoor ze onherkenbaar werden voor het onbewuste-ik.
De trance is een masker, toch moet ge er doorheen kunnen kijken.
Die mensen willen de geestelijke gaven bezitten en weten niet, dat wij ze in handen hebben gehouden om al dit bedrog te voorkomen.
Ze verkondigen u astrale wijsheid, ze zijn helderziend en helderhorend en verbinden u met uw geliefden, zo zeggen ze, doordat ze zich openstellen voor het geestelijke contact.
Tóén deden ze iets, en nú waren ze in het geheel niet meer te herkennen, het medium ging in slaap.
De ogen vielen dicht, het stoffelijke gesnurk werd gehoord, en ontkent u nu maar eens dat zij mediums zijn!
De spiritisten hebben hieraan zélf schuld.
Ze hebben hun deuren voor deze charlatans geopend, ze lieten deze bedriegers en bedriegsters in het openbaar optreden, want de leden van hun vereniging moesten iets beleven, anders liepen ze weg en konden ze hun deuren wel sluiten.
Maar dan was het ook uit met hun dictatorschap, het iets willen zijn door anderen, wat niet in hun bereik is op eigen kracht.
En ook déze vertegenwoordigers van het spiritistische leven zagen niets van het bedrog en noemden de vertoonde kunsten zelfs vrij goed.
Zij zouden maken, dat deze charlatans konden terugkeren.
Als begonnen wordt strompelen de trancemediums de zaal binnen, al vrijwel in slaap en onder de begeerde invloed en nu zullen wij als astrale wezens tot de aanwezigen komen.
Maar het geestelijke woord liet lang op zich wachten.
Het gekreun en ogenknippen van die mediums hebben de toeschouwers al leren kennen en het zegt hun niets meer.
Ze wachten op het geestelijk woord, dat echter niet gesproken wordt.
Het medium staat achter de spreekstoel naar adem te snakken – nog is het even wachten – de toehoorders vragen zich af of het nu komt, maar neen, het is alweer zesdehands!
Altijd en eeuwig hetzelfde.
Het is weer onbeholpen, er zit geen wijsheid in die preek.
Zijn ze hiervoor hun kerken uitgelopen?
Wordt door deze mediums het eeuwige leven vertegenwoordigd?
Of?
Neen, dat kan niet, want wie zal zich aan deze heilige zaken vergrijpen?
En toch, geachte lezer, het gesnak naar adem en dat zielegekreun is geestelijke na-aperij!
Het naar adem snakken wil zeggen, dat de ziel van het medium, plaatsmakend voor ons leven als de astrale persoonlijkheid, het stoflichaam gaat verlaten.
Nu neemt de geestelijke leider het organisme over.
Dat afscheidnemen van het lichaam kost kracht, denken de charlatans, de aanwezigen moeten echter zien, dat het niet zo eenvoudig is, en ook al worden er door het medium en ons tal van astrale wetten beleefd, dit dikdoen en aanstellerige gedoe is prullerig en onmenselijk.
Maar voor hen heeft de trance een aanvang genomen.
Deze mensen apen na hetgeen een medium in het begin van de ontwikkeling soms beleven kan als het tegenwerkt.
Dit is dus onontwikkeld zijn, het ervaren medium heeft er geen weet van, want voor ons is het kreunen kracht verspelen.
Het zenuwstelsel reageert nu tot vijfentwintig procent de hartslag mindert en dat verliezen van kracht, het loskomen van het organisme brengt deze verschijnselen voort bij onontwikkelde mediums.
Deze mensen denken nu, dat het juist een beeld geeft van de eigen krachten, en willen nu de toehoorders imponeren.
Hoe gebrekkig hun „trancen” is van uit onze wereld gezien, daarover is waarlijk een toneelstuk te schrijven en ge zult gieren van het lachen, zo onbeholpen zijn hun frases.
Maar het gaat ons om de heilige ernst van dit gebeuren en om het versjacheren van de Grote Vleugelen.
Onverwachts, ontdaan van elk aanstootgevend gevoel, nemen wij het menselijke organisme over.
We kennen vele mogelijkheden om tot eenheid te komen, deze lieden slechts één mogelijkheid, ze beleven hun snurk- en gekreunmethode en komen er niet van los.
Het publiek of huiselijke kring moet dan zeggen: „De geesten zijn in aantocht.”
Wij zeggen u en zullen u aantonen, dat we deze onhebbelijkheid onherroepelijk willen voorkomen, want het is kracht verspelen voor niets; we nemen de organische stelsels op volle kracht over, zijn nu één met het medium, en het stoffelijke bewustzijn komt in ons bezit.
Nu laat het ontwikkelde medium zich volkomen los of het deugt niet voor deze gave, want er mag geen reageren aanwezig zijn, die wil is niet te overwinnen, zodat wij machteloos staan.
Door het gevoelsleven van het medium komen wij tot de geestelijke eenheid; als voor het schrijven en spreken stellen we ons in op de wetten voor de occulte problemen, die we hebben moeten overwinnen.
Ons instellen op de stemorganen volgt en wij zijn gereed om te spreken.
Onze mediums kreunen niet, kunnen hoogstens het „vaarwel aarde” in gedachten uitroepen, maar meer ook niet, want ze zijn los van het stoffelijke mechanisme.
Omdat wij de organen soms even aan onze concentratie moeten gewennen, zuchten we nu en dan even, maar dat heeft weinig betekenis en wordt meestal niet opgemerkt.
In het oude Egypte konden de zieners het uittreden volgen.
Wee hem, die dacht komedie te kunnen spelen, deze priester moest zich na de trance zelf kunnen verdedigen of hij werd een prooi voor het wilde dier.
Het gekreun had voor hen geen betekenis, men wilde zuiver geestelijk beleven en ontvangen, onzin verkopen duldden de hogepriesters niet.
Die verschijnselen waren voor hen de verzwakking van de gaven en het bezoedelen van de occulte wetten en behoorden het onrijpe mediumschap toe.
Het was voor velen het geestelijke vermaak van een priester, die echter onder verkeerde invloeden stond.
Nu werd er over dit leven beslist en de kastijding toegepast.
Egypte waakte over de geestelijke gaven, over het geschenk van de goden, in de priesters leefde heilige ernst.
Wanneer ze met de ruimte verbonden zouden worden en de God van hun Tempel zou spreken, hadden ze het eigen weten en denken volkomen in hun macht en waren ze gereed om te ontvangen.
Men hoefde hun niets wijs te maken, allen waren meesters op hun eigen terrein.
De Westerling kan geen controle toepassen, maar wij zijn gekomen om u die wapenen tegen het bedrog te schenken.
Nu kunt ge uw charlatans onschadelijk maken, het geestelijke weten wordt u thans geschonken.
U moet weten, dat een charlatan gekortwiekt is en niet hoger kan gaan dan het eigen gevoelsleven aan kracht bezit.
Indien u hem dan ziet fladderen, begrijpt ge, dat hij moet neerstorten.
Hij zal daarna misschien ondergronds z’n praktijk voortzetten, maar dan hebt u van hem geen last meer.
Hij kan nu uw leven niet meer bezoedelen, uw heengegane liefde niet afbreken, en het over lijken gaan is uitgesloten.
U geeft hem nu de gelegenheid niet meer om stukken en brokken te maken van dit heilige bezit!
Dacht u waarlijk, dat Gene Zijde de goede mediums deze hocuspocus liet beleven en van ons heilige éénzijn een laag-bij-de-gronds toneelstuk maakte?
Dat wij hen als het ware geestelijk en stoffelijk zullen aftakelen en nog voordat we beginnen de ribben zouden laten breken?
Dit nietszeggende spel, het aanstellerige goedkoopdoen, heeft voor ons geen betekenis en behoort tot de geestelijke afbraak.
U leert hierdoor juist het negatieve kennen, het onwetende, het gezoek naar de wereldlijkheid.
Deze mannen en vrouwen vergeten, dat de astrale wetten dergelijke poespas niet toelaten.
Ze beleven hun speelgoed, maar verkrachten ons leven erdoor.
Door deze lieden kan geen geest van het licht tot u spreken.
Onder al deze mensen is niet één medium in onze handen; deze handelen zélf, willen iets zijn voor de aarde, maar moeten het vleugellam-zijn aanvaarden.
Deze onbewuste mentaliteit is reeds door zichzelf gekortwiekt, wij hoeven dat niet eens te doen, maar ge moet de occulte wetten kennen of ge kijkt niet door de opgezette maskers heen.
Nu behoren ze tot het ondierlijke leven, want een dier zou zich niet vergrijpen aan deze schatten, en het is geen wonder dat een goedgelovige het ook niet aanvaarden kan, dat hierin bedrog gepleegd wordt.
En toch, ze bedriegen en beliegen u, ze gaan over het lijk van uw eigen kind, wij zullen u dat aantonen, want hun praktijken zijn ons bekend.
We kregen jaren de gelegenheid om hen te volgen en kunnen nu het volle licht laten schijnen over hun bedrog.
Of ze zich ook ontwikkelen in de wetten van de wedergeboorte, het helpt hun niet, vroeg of laat vallen ze tóch!
Ze verkwanselen geestelijk licht en bewuste hemelen, maar dat kost u geld, om niets gaat de zon op.
Hun meesters zeggen dat, geestelijke leiders, maar ook die zijn levend dood.
We weten het, deze mensen zijn niet te bereiken en praten zélf!
Maar ze lopen zich tegen de astrale wetten te pletter, onze wijsheid kan hun immers niet zomaar geschonken worden?
Ook dit is alweer een wapen in uw hand, ge kunt hun levens peilen.
Gaan ze in trance, dan spreekt Gene Zijde van achter dat masker tot de aarde, maar het woord is angstig beknabbeld door het lage ik, is muisachtig mismaakt en heeft geen bezieling.
Het leven is eraan ontnomen, levend dood is deze geestelijke vader of moeder, die aan u iets te zeggen heeft.
Ze grasduinen in de occulte wetten en de geestelijke gaven, maar weten niet, dat dit oerwoud hen verzwelgen kan, ze bewandelen die paden en kijken naar het groen, doch steken er zelf niets van op; het is het geestelijke voer voor hen, die aanwezig zijn.
Ze worden ervoor betaald of doen het om te dienen, maar hoe dan ook, ze breken meer af dan dat ze opbouwen.
En de toehoorders wachten, velen denken:
„Dat zijn mediums?”
Anderen willen tegen zichzelf zeggen:
„Die mensen hebben geen gaven, ze liegen en bedriegen.”
Maar dat kan niet of hun leven zou een vloek betekenen.
Zo is het, ze zíjn een vloek voor u en voor velen.
Ze hebben het over het akker wieden, het onkruid verwijderen in het eigen levenstuintje, alles opnieuw groeperen en rangschikken, voor orde en tucht zorgen, en niet naar het tuintje van buurman en anderen kijken, verdergaan en steeds hoger willen, maar met al hun gepraat komen zij niet boven de preek van uw dominee uit.
Ze hebben hun baard laten groeien en vinden het vreemd, dat de mensen daar niet meer ontzag voor hebben?
Droegen de apostelen geen baard?
Zij dragen er ook een, deze mannen, maar toch worden ze niet verafgood.
Naar hen wordt smalend geluisterd!
Hun preek bleef onder het aardse bewustzijn.
En zo is het, door hen spreken geen geestelijken van de aarde, uw eigen dominees kunnen het beter.
Die geesten van hen moeten doodgewone stervelingen zijn, die hun studie volkomen hebben vergeten, denken de ontgoochelde toehoorders.
Maar het is heel anders, deze mensen hebben zich niet alleen de gaven toegeëigend, doch ook nog het leven van deze dominees, die nu bezoedeld worden.
Dit zijn napraters, mensen die nergens ontzag voor hebben, anders vergrepen ze zich niet aan de gaven en aan het leven van een ander, die overgegaan is en zich niet kan verdedigen.
Dit is het ergste wat er is.
Wij tonen het u, opdat ge zijt voorbereid.
Grote God, roepen velen, hoe kan het toch.
Is er wel een leven na de dood?
Waarom spreken die geesten niet over het astrale leven?
Nooit komt er één woord over het astrale bestaan waarin ze leven en waarvan wij verlangen meer te weten.
Nu zitten ze naast hun spiritistische zusters en broeders en deze beweren dat dit medium heel goed moet zijn.
Spreekt Gene Zijde of ...?
De spiritisten weten van het echte of verkeerde niets af, ook al doen ze alsof ze het weten.
Ze zien niet, dat ze bedrogen worden.
Zij laten deze bedriegers op de goedgelovigen los en vragen zich niet af, wat die mensen ervan denken, ze komen niet tot deze opbouwende gedachten, zij weten het!
Ze worden zélf bedrogen, maar zien het niet doordat ze bewierookt worden.
Ze vertegenwoordigen onze wereld en ze dienen, denken ze, in werkelijkheid echter breken ze meer af dan dat ze opbouwend werken.
Ook die zielen zijn nog levend dood!
Gene Zijde komt thans om ook hun de ogen te openen.
Of hebben ze gedacht, dat hun spel met leven en dood niet gezien is?
Gene Zijde heeft hen niet vergeten, ze worden nu door ons belicht en ze leren zichzelf wellicht kennen.
En uw charlatans als menselijke hyena’s waarschuwen wij om met hun bewust bedrog op te houden, en de onbewusten raden we, zich af te vragen wat ze eigenlijk doen, want het leven na de dood stelt hun voor de Goddelijke wetten!
Ze moeten ophouden de persoonlijkheid van hun dominee te bezoedelen; deze levens willen met rust gelaten worden en doen ze dit niet, dan zullen ze beleven, dat er toch nog verdoemenis is, ook al komt het verbleken van hun eigen levensgraad dan door henzélf tot stand.
Die mannen en vrouwen, die heilig willen doen, moeten dat maar proberen door hun ellendige zelf en niet door óns leven, ze moeten zich inkrimpen of de astrale kramp doorboort hun leven en slokt hun bewustzijn volkomen op, maar dan zijn ze ziende blind en niet meer op aarde.
En dat kan plotseling geschieden, want God kent hun gespot!
Er zijn maar enkele goede mediums op aarde, geachte lezers, maar die bewusten hebben u iets te zeggen, want al de psychische gaven kunnen wij door dit gevoelsleven tot werking brengen.
Op uw grote aarde leven hoogstens vijf van deze instrumenten.
De rest van al de duizenden anderen beleven bewust en onbewust bedrog.
Maar in de steden leven zeker honderden mediums, die zich loslaten op de goedgelovigen en het evenwicht van deze zielen verstoren en ongelooflijk veel kwaad doen.
Als hongerige jakhalzen werpen ze zich op de geestelijke gaven en op datgene, wat wij aan onze instrumenten hebben doorgegeven.
Zij hebben hun deel daarvan genomen en verkocht om zich een goed bestaan te verzekeren.
Deze lieden vertegenwoordigen thans de Grote Vleugelen, maar in die onbeholpen handen blijft er niet veel van het goddelijke geschenk over, dat eens door de allergrootsten van het oude Egypte op kosmische wijze gekend en beleefd is.
Door hen is het heilige wonder dierlijk verkracht.
Het echte medium staat voor de krankzinnigheid, want de occulte wetten voeren u van de aarde weg en maken u los van het eigen-ik.
Maar deze mensen voelen er niets van en willen er ook niet mee te maken hebben, ze spelen voor geestelijke, ze voelen zich dichter bij Christus dan wie ook.
God kent geen verdoemenis, zij verdoemen zichzelf voor lange tijd, als hun dit maar duidelijk wordt.
Het medium in het oude Egypte werd een prooi van het wilde dier, indien het zichzelf of de gaven bezoedelde.
Uw charlatans doen jaar in jaar uit niets anders.
Het is hun bestaan geworden.
Maar het giftige reptiel moest in het oude Egypte over die levens beslissen.
Als Amon-Ré hun geen genade gaf, waren ze onherroepelijk verloren.
Maar stonden ze in hun recht, dan hielpen de Goden hen.
En waarlijk, velen werden geholpen, de dieren waren hun vrienden en zo mak als uw schoothondje.
Ze sloten vriendschap met het giftige serpent en toonden aan, dat ze onschuldig waren aan het geestelijk bedrog, dat door hen gepleegd werd.
Egypte waakte over deze heilige zaken, totdat ook hun bewustzijn, moed en kracht gebroken werden door het kwaad.
De Westerse charlatans doen het anders, ze volgen een eigen weg.
De mannen laten hun baard groeien en de vrouwen bidden wat meer, en beschermen zich met het gezegende kruisje.
De baarden doen Apostel-achtig aan, het kruis voert hen naar de deemoedigheid terug, die ongevoelig als ze zijn, niet hun deel is, maar waardoor ze respect afdwingen.
De vrouwen werken met Christusbeelden en het blijde uitstralende levenslicht, dat géén van de toehoorders kan bekoren, maar afschrikt.
Men doorziet het bedrog, doch komt niet tot handelen.
In uw eigen tijd kunnen mediums niet op brandstapels neergelegd worden, maar deze lieden verdienen niet anders!
Ik volgde twee van deze charlatans op aarde, terwijl ik mij voor mijn taak gereedmaakte.
Ze hadden er geen erg in, dat ze door Gene Zijde gevolgd werden, daaraan denkt trouwens niet één van hen, zo zeker voelen deze mensen zich.
Ze storen zich aan niets en gaan rustig hun gang.
De eerste is een onbewuste bedrieger, hij weet niet beter en denkt gevoel te bezitten om als medium te kunnen dienen, maar de andere bedroog bewust.
Toen deze de gedachte kreeg om voor medium te gaan spelen, liet hij eerst zijn baard groeien, want dat stond apostelachtig.
De eerste sprak tot zijn schare en was niet in trance, doch sloot de ogen en ging voor de toehoorders in slaap.
Nu sprak door hem een astraal dominee, die zijn aardse leven met het eeuwige had mogen verwisselen.
Het ging een tijdlang goed, totdat de aanwezigen er genoeg van kregen en hem voor een lege zaal stelden.
Voor die mensen kon ’n aardse dominee het beter.
Deze man had hun niets nieuws te vertellen, de preek bleef onder het normale gehalte.
Dat onkruid wieden in eigen tuin was al zo oud als de mensheid, dat geloofden ze nu wel.
Waren ze hiervoor uit hun kerken gelopen?
De geestelijke dominee liet hen zingen en dat scheen hun thans belachelijk toe.
Ze vroegen zich af of deze man in zijn nieuwe leven niet anders deed.
En van de preek vielen ze in slaap.
Ook de andere man, die voor medium wil gaan spelen, is aanwezig.
Het is een type, dat alles weet en niets tot stand brengt.
We volgen hem, met mij enige dominees, wier leven ze bezoedelen.
Het begon eigenlijk als volgt.
De eerste had op een zondag een preek door de psychische trance gehouden en wilde huiswaarts keren.
De ander vroeg hem op nonchalante wijze:
„Wat heb je vanmorgen verdiend?”
Deze, een grote jongen, maar levend dood, goedmoedig en erg kinderachtig, voelt zich overbluft en zegt:
„Nou, laat eens kijken, vanmorgen had ik twintig gulden.
Twintig gulden,” herhaalt hij nog eens en is tegelijk weg.
„Wat vreemd,” denkt het grote kind, „wat wil die man van mij?”
Hij sukkelde huiswaarts, denkend over de onverwachte vraag, maar komt niet achter het probleem.
Hij stelt zich op zijn leider in, maar ook die zegt niets en dan houdt hij het er maar op dat het nieuwsgierigheid van die ander was, meer niet.
Maar de bewuste bedrieger komt intussen tot grote plannen.
Hij zegt tegen zichzelf: „Moet je daar nu ’n studie voor maken?
Wat willen die dominees eigenlijk, dit is niet eens moeilijk.
Ach, hoe zongen die spiritisten fijntjes?
Dat is heerlijk en ik hoef niet zoveel te zeggen.
Wat bidden en heel veel zingen en de uren vliegen voorbij.
Daarna centjes tellen.
Wat die sufferd kan, kan ík zeker.”
Wij volgen hem en zien, dat hij een week lang over de Bijbel gebogen ligt, hij wil zich gereedmaken voor een morgendienst.
Kernachtige woorden en leuke gezegden moet hij in zich opnemen, want dat slaat in.
Hij mag die niet vergeten, anders zouden ze gaan denken, dat hij geen dominee is en dat moet niet.
Hij moet beslagen ten ijs komen.
Maar die spiritisten eisen niet zóveel, ze weten niet beter.
En twee weken later spreken de dominees van de eerste door zíjn organisme.
Hij weet te handelen, kan optreden en het andere medium heeft het maar te aanvaarden.
De eerste kijkt verbouwereerd, is terneergeslagen en zelfs verdrietig, maar weet niet beter te doen dan te berusten, Gene Zijde heeft hem gestraft, zo heeft de geweldenaar hem toegevoegd.
„Je bent niet meer te gebruiken, je hebt geen bezieling.
De leiders zeggen, dat ze voortaan door mij zullen spreken.
Je weet het dus, ik moet je deze boodschap doorgeven.”
„Maar ... dat kan toch niet?”
„Wat kan niet?”
„Ze kunnen mij toch niet zomaar op straat zetten?”
„Op straat zetten?
Wie zet je nu op straat, je staat toch al met je beide benen op straat?” ginnegapte de ander.
„Dat is onzin, ik zal ... !
„Niets, niets doe je, man, de leiders zeggen, dat er van jou geen bezieling uitgaat, je hebt het woord niet.”
„Heb ... i... k–ke, het woord niet?”
Hij stottert, is waarachtig droevig, maar kan zich tegen ’n dergelijke overmacht niet verzetten en geeft zich over.
Dan maar huiszittingen.
Het is wel jammer, want het ging zo heerlijk.
Bij de bedrieger is het baardje heerlijk gegroeid en hij voelt zich gereed om in trance te gaan.
De zaal zit vol mensen, die verlangend zijn te weten wat het nieuwe medium te zeggen zal hebben en hun aan wijsheid zal schenken.
Er stond bij de ingang vermeld wie zal spreken, ook de astrale persoonlijkheid kent men reeds, de genoemde overgegane dominees hebben al meermalen tot hen gesproken, maar dit is een nieuw medium, een ster.
Men zegt, dat hij reeds als kind in handen was van die andere wereld.
De verwachtingen zijn groot.
Het orgel speelt reeds, de aanwezigen stellen zich op Gene Zijde in, wij zien van deze wereld uit mannen en vrouwen, meer vrouwen dan mannen, vergrijsd en gekromd onder de levensslagen die te verwerken zijn gekregen, hunkerend echter naar het geestelijke woord, dat aanstonds gesproken zal worden.
Is het ’n meester, die zal spreken?
Neen, dat kan niet, een dominee zal het woord voeren, in trance wordt er gesproken, maar ze zullen zién.
Dan gaat de deur open, de leiders van de bijeenkomst treden binnen, voorop het geestelijke instrument.
Hij gaat onmiddellijk naar het spreekgestoelte.
De mensen zien hem zuchten, een kreunen volgt, dan gaan de ogen al dicht en is de psychische trance over zijn leven gekomen, de ziel is uit het lichaam verbannen en Gene Zijde treedt naar voren.
Zij, die denken wat helderziend te zijn, doen nu hun ogen open en zien.
Waarachtig!
Achter hem staan geesten!
Prachtig is het astrale licht, als kristal zo helder, doorschijnend goud is het.
Het orgel speelt zacht, en er wordt begonnen.
Heerlijk is alles.
Er zal gezongen worden.
Na het zingen opent het medium zijn mond.
De dominee, die naast mij is, volgt de bezoedeling van zijn persoonlijkheid.
De charlatan verkracht zijn leven.
Is dit een medium, vragen zich de mensen onder de preek af?
Ook het andere medium is aanwezig en luistert met volle aandacht.
De man achter het spreekgestoelte slaat met zijn vuisten, men hoort het meubel kraken.
Dan, even onverwachts als zijn fel reagerende ziel het deed, komt hij tot bezinning en moet er gebeden worden.
Het is weer anders dan voorheen, voelt men, maar er wordt gebeden.
Dan vertelt de dominee iets van het woord, dat geschreven is voor allen, niet voor de dieren, maar voor de mensen.
Hoe heeft Paulus gehandeld?
Waren de apostelen dan niet de discipelen van Christus?
En moeten wij hen niet opvolgen, moeten wij niet nabeleven, wat zij hebben gekregen en van God ontvingen?
Het gaat goed, denkt men, er zit werkelijk pit in de preek, met kracht worden ze op hun vingers getikt, wordt hun het leven getoond, dat ze moeten volgen.
In hem leeft een dominee, beweert hij, maar hij had er zelf voor moeten kunnen studeren, wij moeten beamen, dat hij er iets van maakt!
Het einde komt, in wezen niets nieuws, denkt men, maar dat kan nog komen.
Het gaat niet boven dat van zijn vriend en collega-medium, maar de dominee zegt het nu strenger, hij kan van zijn stem gebruik maken, deze is krachtiger.
Die van de ander was vaak niet eens te horen.
De spiritisten fluisteren nog wat en zingen hun liederen, bidden toegeeflijk, blijven nog eerbiedig afwachten, maar kijken uit naar het hogere bewustzijn.
Als dat eens tot hen kwam!
Maar na enige tijd is het woord nog niet tot hen gekomen.
Er gaan weken voorbij van afwachten en dat zingen en bidden begint hun zoetjesaan te vervelen.
Dat kunnen ze thuis ook wel en zonder dwang, buiten ieders gedachtenkring.
Het eerste werkelijke astrale woord moet nog gesproken worden.
Ze gaan voelen en begrijpen, dat dit medium hun onzin verkoopt, de preken blijven kurkdroog.
Met de geestelijkheid van de aardse, nu astrale dominee, hebben ze geen rekening gehouden.
Met vuisten op tafel slaan zegt hun niets, kunnen ze zelf ook.
En telkens schrikken is té vermoeiend.
Na enige maanden hebben ze het geestelijke woord nóg niet ontvangen.
De zaal is op een morgen leeg, er komen nog maar een paar mensen luisteren, ze denken, dat het wonder wellicht nog kan geschieden.
Het baardje heeft geen aantrekkingskracht meer, hij legt er nu geld bij.
Hij kan de zaalkosten niet betalen en daar is het hem niet om begonnen.
Maar hij komt op een prachtig idee.
Resoluut vertelt hij zijn collega-medium, die trouw is blijven komen, wat hij eigenlijk wil.
De onbewuste bedrieger hoort hem aan en knikt; hij voelt er wel iets voor.
„Zie je,” zegt hij, „je mag nu weer gaan spreken.
Maar ik moet je de dominees verkopen.
Duur zijn ze niet, ze kosten vijftien gulden.
Voel je er wat voor, dan kan je weer gaan praten, met mij doen ze wat anders.”
Ze komen overeen, dat hij het bedrag in twee keer zal betalen; hij heeft in geen maanden iets verdiend.
Het grote kind spreekt weer in trance.
De aanwezigen weten niets van het gesloten contract en verwachten opnieuw een geestelijk wonder, en daarbij komt, dat ze hun God toch ergens moeten zoeken en ze meer willen weten van Gene Zijde.
Ook de bedrieger is aanwezig en luistert, voelt zich nog steeds mediamiek, maar hij is in ontwikkeling voor andere gaven, weet men reeds uit zijn mond.
Het medium spreekt, het gevoelsleven stelt zich op de occulte wetten in, probeert alles om te geven en het de aanwezigen naar de zin te maken, maar hij kan de psychische trance niet beleven, hij blijft met z’n beide benen op de grond.
Weer is het woord moeilijk te beluisteren.
De mensen begrijpen het geval niet, vallen elkaar lastig door vragen te stellen en komen toch niet achter de waarheid.
„Is dit Gene Zijde?
Is er een leven na de dood?
Worden de mensen daar suffig?
Zullen we na dit leven al ons eigen weten van hier verliezen?
Is deze dominee zinkende?
Deze is absoluut kinderlijk naïef, heeft geen begrip meer van de Bijbel en zegt vreemde, onsamenhangende dingen, eigenlijk kletspraat!”
„Waarom spreek jij niet meer?” vragen de heren van het bestuur aan de bedrieger.
„Dit is niks, je spreekt beter.
We zullen je maar voor zondag noteren.”
Is dat wat?
Spreekt hij waarlijk goed?
Dan zal hij spreken.
Hij komt opnieuw tot ’n besluit en zoekt zijn ongelukkige collega op.
„Ik praat weer, ze hebben het mij gevraagd.”
„Wie?”
„Ook wat, het bestuur natuurlijk.
Wie anders.”
„En ik?”
„Je hoeft mij dat geld niet te geven, ik praat nu toch weer.”
Hij praat weer in trance, slaat nu niet hard met zijn vuisten als voorheen, maar vertelt toch ook geen nieuws.
De toehoorders komen nog een keer kijken, maar dan blijft de zaal leeg, weer moet hij er geld bijleggen en eindelijk ophouden.
Eerst wil hij het in andere steden proberen, maar ook daar heeft men hem niet nodig.
Hij kan medium zijn, grote waarheden komen er echter niet door dit instrument tot de aarde; nee, de aardse dominees doen het beter.
En toch, hij moet leven en dus zoekt hij het nu hogerop.
Wij zien hem thans knoeien op donkere zittingen, hij is een fysisch medium geworden.
Ook nu worden de aanzittenden bedrogen.
Maandenlang gaat het goed, hij verdient veel beter, de avonden brengen hem geld op, doch daarvoor zien de spiritisten dan ook geestelijke wonderen.
Er komen nu materialisaties en dematerialisaties, directe-stem en levitaties tot stand, maar hij bezwendelt de mensen en bezoedelt onze wereld!
Dit is een geestelijke dief!
Zijn collega komt tot staan, niemand wil hem meer beluisteren, hij is medium af.
Gene Zijde heeft hem niet meer nodig, hij vindt het wel jammer, de mensen willen steeds meer en hij doet toch zijn best.
Of hij medium is, kan de man zelf niet beoordelen maar niettegenstaande dat, krijgt hij altijd de neiging tot spreken en wanneer hij zich geeft komt er niets van terecht.
Hij is gevoelig, maar gevoeligheid is nog geen mediumschap zo ge straks zult ervaren.
De andere bewuste bedrieger wordt eindelijk ontmaskerd, men steekt ineens het licht op en ziet, dat hij met tafels en stoelen, die door Gene Zijde geleviteerd hadden moeten worden, zelf aan het changeren is.
Een tijdlang houdt hij zich stil, durft hij geen seances meer te houden, maar toch zijn er nog altijd mensen, die geloven, dat hij gaven bezit en zittingen willen, totdat eindelijk de poorten van de gevangenis voor hem opengaan en men hem opnieuw het halt toeroept.
Nu durft hij niet meer en zegt Gene Zijde vaarwel.
Uw charlatans gáán zo ver.
Dit zijn uw geestelijke dieven, uw bedriegers op het occulte gebied.
Kan God dit goedvinden, vragen de goedgelovigen zich af?
Hoe zijn wij te beschermen tegen dergelijk kwaad?
Hoe kunnen wij door deze bedriegers heenkijken?
Dachten deze dames en heren werkelijk, dat wij aan deze zijde niet wisten, dat ze ons leven versjacheren?
Weten ze zelf niet, dat ze spotten met het leven van Christus?
Geloven ze niet, dat God ons de macht zal schenken om hen onschadelijk te maken?
Denken ze, dat we eeuwigdurend machteloos blijven toezien, en zij hun gang kunnen gaan met hun bewust bedrog?
God schonk ons deze genade, onze instrumenten leven op aarde, door hen zullen we onze wijsheid doorgeven en u waarschuwen voor de duistere praktijken van de bedriegers.
Wij zijn nu bezig u de geestelijke wetten te verklaren en hierna zult u voorbereid zijn.
U leert hen thans kennen, zowel de goeden als de kwaden.
De één knoeit bewust, anderen onbewust, maar allen knoeien!
En dat ze kunnen knoeien is alleen door de goedgelovigheid van spiritisten, van de geestelijke waarheidzoekers, het christenbewustzijn.
Deze charlatans spreken in trance en genezen, ze zien en ze horen voor u, geven geestelijke boodschappen aan u door, die uit onze wereld zijn ontvangen, en voorspellen u de toekomst, maar ze brengen u van de wal in de sloot.
Deze mensen zijn dierlijk bewust, de astrale duisternis wacht hen op!
Wanneer ze ons leven binnentreden, beleven ze dan ook hun eigen narigheid en ellende, het eigen sterfgeval staat hen op te wachten.
Maar thans als een demonische woesteling, die hen door hun smerig spel van de aarde leegzuigt, hen vertrapt en weer opraapt om ze nog dieper in de ellende te trappen, en dat is hetgeen waar ze op aarde naar vragen.
Wij hebben eeuwen op het verlossende ogenblik moeten wachten, nu leven onze instrumenten op aarde en kunnen wij u voor deze geestelijke ellende waarschuwen.
De sluier van ons leven wordt opgelicht.
Deze lieden vergrijpen zich aan de astrale wetten, uw dood en die van uw geliefden kan hun niets schelen.
De onbewusten weten niet beter, maar ook zij hebben te leren, dat ze af moeten blijven van de geestelijke gaven, die voor hen niet te bereiken zijn.
Ze weten echter, dat ze tijdens hun spreken bewust zijn, het dichtdoen van de ogen is voor onze wereld niet voldoende, wij kijken door hun leven heen.
Dit is bewust bedrog!
Ze moeten hun eigen levensgraad aanvaarden, ook uw aardse schilder moet dat aanvaarden, maar deze mensen komen nu tot het bedriegen, niemand roept hun het halt toe.
Het gaat té gemakkelijk.
De spiritisten willen bedrogen worden, die mensen – zeggen de bedriegers – eisen toch niets.
Ze zingen en ze zeggen netjes hun gebeden op en geven hun de mogelijkheid om te meesteren.
Een ander medium, een vrouw, ging nog verder.
Ze vergreep zich niet alleen aan de Grote Vleugelen en tal van andere gaven, maar zelfs aan Christus.
Ook zij bedroog bewust.
De volgelingen van haar dachten, dat zij gaven bezat.
En deze onbewuste bekommerde zich om niets, ze voelde zich voor haar taak gereed.
Behangen als ze was met haar groot kruis, sprak ze de schare toe en ging de ongelukkigen, die geholpen moesten worden, in trance voor, stond zo’n avond haar organisme aan Gene Zijde af en diende de astrale wereld.
Maar het levenswater van de aarde vloeide op een keer langs haar middel, verkilde het heilige woord, zodat deze ontheiliging haar veranderde in een wilde kat en een vloek deed haar lippen verschroeien.
Nu bezweek dit monsterachtige mensenkind en gaf zich over.
Dit monsterachtige geknoei mochten wij onschadelijk maken, en hierdoor verdween ook zij van het spiritistische toneel.
Op haar avonden kwamen er ongelukkigen, die dan door haar geholpen moesten worden.
Belachelijk was het gebeuren.
Indien het niet zó droevig onze wereld en de occulte wetten had mismaakt, zouden we waarlijk pret hebben gekend, zo toneelachtig waren de bedrijven die opgevoerd werden.
Wij volgden ook haar en met mij vele dominees, wiens leven werd bezoedeld en die zich ervan wilden overtuigen, hoe men op aarde Gene Zijde bespotte.
Haar spotten overschreed alle grenzen van het christenbesef voor kerk en Christus, wat slechts door de allerdiepst gezonkenen tot stand kon worden gebracht, zo vreselijk bedroog dit vrouwelijk medium.
Ze had enigszins het gevoel gedachten telepathisch te kunnen overnemen, doch dat is te weinig voor de geestelijke gaven, waarvan ze dacht, dat God, Gene Zijde die aan haar geschonken had.
De psychische trance eigende ze zich maar toe en nu was ze medium.
Een studie hoefde ze er niet voor te maken, het ging voor haar als gesmeerd.
Ze hoefde er haar ogen maar voor te sluiten, een beetje vreemd te doen en het geheel smakelijk op te dienen.
Haar toehoorders konden tevreden zijn.
Nu spraken er geesten door haar.
Maar hoofdzakelijk gaf ze zich voor haar reddingsseances, want deze ongelukkige geesten moesten geholpen worden, niemand bekommerde zich om deze wezens.
Die ongelukkigen werden door een meester aan deze zijde naar de aarde gebracht, en daar door een aards leider toegesproken, waarna ze moesten beloven aan een beter leven te beginnen.
Gene Zijde werkte dus hand in hand met de aardse mens en alles ging prachtig.
Leider en medium werkten samen voor dit doel en hadden al heel veel ongelukkigen mogen helpen.
De een werd de schaduw van de ander, waar hij was kon men het medium ook vinden, ze deden één werk.
En ze begrepen elkaar uitstekend.
Ze wisten er alles van, gaven zich geheel en genoten er zelf door, ontwaakten in de geest én bouwden er zich een hemel door op, geloofden ze en anderen met hen.
Geruime tijd volgden wij deze bedriegers, totdat we konden ingrijpen en ook hen onschadelijk waren.
De aanwezigen vonden alles prachtig en gezegend.
Dit wonderlijke mens was ongelooflijk en tevens onuitputtelijk.
Ze waren dankbaar dat ze deze avonden mochten beleven.
Ze kregen hun bewijsjes en ze zouden tevreden zijn geweest, als er op den duur toch niet gedachten in hen waren opgekomen, die teleurstellend werkten en hen eigenlijk weer het seanceren vergalden.
Aan de zittingen mankeerde iets.
Dat met die ongelukkigen was wel prachtig, maar ook steeds hetzelfde, ze wilden ook wel eens iets anders.
Die zuiplappen, die bekeerd moesten worden, het was heel mooi, bewonderenswaardig, maar ook weer echt leger-des-heils-achtig.
Er waren er onder hen, die het heerlijk vonden en er nimmer genoeg van kregen, maar velen waren er, die naar andere verschijnselen snakten en de geeuwhonger begonnen te krijgen.
Zij bleven uitkijken naar het geestelijke wonder, maar dat kwam nog niet.
Voelde de dame hun verlangens?
Kon zij deze wensen inwilligen?
Ze begreep zoveel, wellicht, je kon immers niet weten?
Het medium hield wat zij opving in haar gedachten, ze zou eraan denken, ze wilde haar toehoorders heel gaarne tevreden stellen.
Haar geestelijke leider had haar nog nooit in de steek gelaten.
Ze zouden het spoedig genoeg beleven.
En zo kwam het, dat de geestelijke leider, die door haar sprak, nadat ze het lichaam had verlaten, zei, dat het vanavond heel mooi zou worden.
Hij maakte z’n praatje, stelde zich heel gewoon – als op aarde bij dergelijke avonden geschieden kan – voor en gaf hun te kennen, dat het wonderbaarlijk zou worden.
„Jullie,” zo zei de astrale meester, „mogen het medium wel dankbaar zijn.”
Allen waren in hun schik, het spel kon beginnen.
Het medium was intussen zichzelf geworden.
Hieraan scheen haar organisme gewend te zijn.
Ze werd soms tien keer achtereen in en uit haar lichaam geslingerd, wat wel zeer vermoeiend moest zijn volgens de aanzittenden.
Niettemin, zij presteerde het.
Het woord was gesproken.
Gene Zijde had nu verteld dat wonderbaarlijke dingen zouden gebeuren en ze moest nu woord houden.
In haar is er wel een klein beetje angst, want ze weet wat de meester aan die zijde bedoelt.
Maar als het moet, geeft ze zich over, meer kan ze er zelf niet aan doen.
Het duurde nog even, de aanwezigen verlangden heel erg naar het wonder en dat prikkelde het medium.
Opnieuw kwam de geestelijke leider.
Wij van onze kant voelen, dat het medium angstig is, ze heeft angst dat het huis zal instorten, er is iets in haar dat traag werkt.
We zien en stellen vast, dat het laatste beetje schaamte en menselijkheid een gevecht op leven en dood in haar voert, maar het moet verliezen, omdat de lagere karaktereigenschappen toch reeds lang de overhand bezitten en het gevecht zullen winnen.
Hier, beleven we, vecht het laatste verstandelijk gevoel tegen een overmacht van onmenselijkheid.
Het oude liedje, het goede tegen het kwade, maar het kwade zal overwinnen.
Voor vijfennegentig procent is ze reeds overwonnen, deze persoonlijkheid, en die laatste vijf procent zal zich makkelijk gewonnen geven.
Het lagere in haar vecht om de tien gulden, die men haar voor deze zittingen geeft, het beste-ik om op te houden en aan haar eigen leven te denken; maar ze moet eten, het lichaam heeft ook nog iets te zeggen en staat naast die overheersende massa.
Wat moet ze doen?
En dan gebeurt het verschrikkelijke.
Christus kwam tot deze kleine schare, dit clubje mensen, waaronder intellectuelen, en sprak, had iets te zeggen.
Wij dachten:
„Wee u, o mens der aarde, gij die u vergrijpt aan het allerheiligste in het Universum, wéé u!”
Maar ze bracht het allerhoogste, hoger gaan was voor haar niet mogelijk.
Christus had van haar organisme bezit genomen en sprak tot hen allen.
Heilig, heilig was dit ogenblik!
Ze vielen op hun knieën neer en bogen hun hoofden.
Maar dit zou haar val worden!
Christus had nog niet veel te zeggen, maar dat kwam wel.
Hij sprak slechts enkele woorden.
Ze probeerde het voorzichtig, nóg stond het huis boven haar, niets, niets geschiedde er, nu Christus aan het woord was.
Hij moest zich eerst op hun aardse levens instellen en dat werd begrepen.
Enkelen kijken schichtig de hoogte in, willen iets van Christus zien – dit ogenblik komt wellicht niet meer – en ze staren het medium aan, waarin Christus is afgedaald.
Het hart bonkt die mensen in de keel, het is niet te geloven, maar ze denken iets te zien van de goddelijkheid in en om het medium.
Het kruis achter Christus, waaraan hij eens gestorven is, is het stoffelijke beeld, waarop Hij hen wijst.
Hij zegt:
„Wilt ge mij zien?
Zie dan naar dit kruis, mijn kinderen, en je hebt mijn leven.”
Christus is reeds vertrouwelijk met hen, hij stelt hen gerust, niets dan rust zal er in hen afdalen, zo geeft hij hun te kennen, wanneer het aardse leven in opoffering, zoals zijn kind – het medium – dat doet, wordt volbracht.
Hij slaat zich op de borst en zegt nog:
„Ik ben de weg, de waarheid en het leven.”
In volslagen rust gaat Christus uit het lichaam en dan kan het medium even op haar verhaal komen.
Zij, die hebben opgekeken, worden door de anderen benijd.
„Ja,” zegt de aardse leider, „nu kun je van de gelegenheid gebruik maken, maar we weten niet altijd of het mag.”
Hij wijst naar de brutalen en zegt: „Jullie boffen, maar ook wij,” zegt hij nu tot de anderen, „zullen het mogen beleven.
Ik weet zeker, dat we deze heiligheid opnieuw zullen beleven.”
Ze moeten vertellen wat ze hebben gezien.
Het medium zit te luisteren, ze is klaarwakker en geniet ervan.
Die gekeken hebben beschrijven het wonderbaarlijke gebeuren voor haar.
Een zegt er:
„Jammer, kind, dat je dat niet kunt zien, maar je kunt niet alles beleven, je hebt toch al genoeg.
Jij bouwt je ’n eigen hemel op.
Christus zei het zo lief, zo zacht.
God, hoe is het mogelijk!”
Lang tijd om te praten hebben ze niet, ze moeten er maar van genieten wanneer ze weer in hun eigen levens afgedaald zijn; uitdrukkelijk is gezegd, dat Christus zal terugkeren en de avond is zo voorbij.
Waar is de tijd gebleven.
Er komen weer ongelukkigen door.
’n Vrouw die haar man zoekt, door wie ze geslagen is maar van wie ze toch nog houdt.
Een jongeman, die verdronken is en niet van de aarde kan loskomen.
De leider komt door en heeft iets te zeggen.
Het medium is alweer buiten westen, maar binnen in haar spookt het ’n beetje.
Nog heeft ze haar angst niet geheel overwonnen.
„Laat ons bidden, kinderen.
Is er geen liefde in ons?
Is er niet in ons liefde, omdat Christus is gekomen?
Heeft Christus u niet op het kruis gewezen, dat Zijn lijden vertegenwoordigt?
Is niet in u allen het grote verlangen ontwaakt om te willen dienen?
Begrijp goed, gij aardlingen, wie dit beleven mag legt zichzelf strengheid op.
Wij moeten God danken voor deze genade.
Diep moeten wij ons hoofd buigen en Hem volgen.
Laten we bidden.”
De hoofden gaan naar beneden, de kleine schare is in- en ingelukkig.
Daarna komt de aardse leider aan het woord, ook hij heeft iets te zeggen.
De geestelijke leider heeft zich teruggetrokken en het medium is weer wakker.
De heiligheid is zo groot en het gegevene zo bovenaards geweest, dat hij en het medium zich wel iets permitteren kunnen.
De man maakt van de gelegenheid gebruik en zegt:
„Wat we vanavond hebben mogen beleven, vrienden, grenst waarlijk aan het ongelooflijke.
Als ik het niet zelf had beleefd, kon ik het niet geloven.
Ik zie echter, dat het medium moe is, ze is doodop van de emotie.
Als ik spreken mag voor haar meester aan die zijde, vind ik, dat we vanavond moesten ophouden.
Het is voldoende zo.”
Hij kijkt langs al die gezichten en voelt medewerking.
Het medium zucht, ze doet doodmoe en ze kijkt naar de klok.
Het is eigenlijk geen tijd om op te houden, maar Christus was er.
De aanzittenden gunnen het haar, ze knikken haar van hun plaatsen goedgeefs toe.
„En daarbij komt,” zegt de leider, „dat we zeker nog even willen praten.”
De leider heeft gelijk.
Ze praten wat na.
Christus is aanvaard en wordt op handen gedragen, en het medium krijgt haar tientje.
Ze drinken hun thee en maken dat ze uit de voeten komen.
De anderen kunnen door al de heiligheid niet van elkaar loskomen en blijven praten.
„Weinig mensen zullen iets dergelijks beleven,” zegt er een.
„Wat een kracht heeft ze, een prachtmedium is het!”
„Hoe ongelooflijk was die uitstraling,” zegt een van degenen die opkeek.
De anderen willen er meer van weten, maar ze kan het niet verklaren.
„Dat moet je zelf kunnen zien,” zegt deze vrouw, „het is niet in woorden uit te drukken.”
„Maar wat zág je dan,” willen de anderen weten.
„Licht, alleen licht, maar zo anders.”
Ze weten het nu.
De avond gaat voorbij, ook wij gaan heen, maar zullen terugkeren.
Meer mediums moeten we bezoeken, intussen gaan wij naar het Oosten en beleven daar andere wetten.
Van het stuitend bedrog vallen we in het waarachtige duister van de magiërs en fakirs, en we kunnen gevolgtrekkingen maken, een enorme wereld ligt er voor ons open.
We leren de waarachtige wetten kennen en het bewuste en onbewuste bedrog, het Oosterse en het Westerse medium, we gaan van stad tot stad, van oord naar oord, we beleven tempeldansen en het duistere ondergrondse gewroet, wij staan in deze levens en kunnen de mens in alles volgen.
Voor ons als astraal bewusten is niets ontoegankelijk meer op aarde, dit hebben zich de dominees, wiens tolk ik ben, eigen mogen maken.
En in mij is het heilige weten gekomen van de ruimte, waar ik ook ben, overal zie ik mijzelf, al dit leven behoort mij toe.
In deze week beleefden wij duizenden eeuwen.
Toen het mijn tijd was, verliet ik hen en keerde tot het Christus-medium terug.
Maar onderweg vroeg ik mij toch af, of haar toehoorders hun verstand hadden verloren.
Ik kende deze mentaliteit, voor mij en miljoenen aan deze zijde is hun toestand niet vreemd meer, ook wij hebben te midden van de wonderen aan Gene Zijde in extase geleefd, en vergaten ons eigen leven erdoor.
Maar weet u, dat deze zielen bewust krankzinnig zijn?
Is dit geloven nog menselijk?
Voor de astrale wereld is het het alles van zichzelf inzetten en het alles aanvaarden, maar op deze wijze zijn we er niet door verantwoord.
God vraagt van ons mensen de algehele overgave en wij vragen het van al onze instrumenten, doch deze overgave is ziekelijk.
Elk medium moet de eigen verantwoordelijkheid behouden.
De meesters, die voor de aarde werken, eisen zelfs de volle honderd procent zelfbewustzijn van hun instrumenten, omdat ze het leven van de geest, van onze wereld moeten vertegenwoordigen.
Dat wil zeggen, als zij zich maar gewillig aan alles overgeven, ons werk er onherroepelijk door verwaast.
Wij eisen natuurlijke overgave, de ziekelijke heeft geen betekenis voor ons leven en is onmenselijk.
Deze mediums breken meer af dan ze opbouwen!
Wij verlangen niet, dat ze ons als bliksemafleiders aanvaarden, we vergeten nimmer, dat ze nog op aarde leven en het bovennatuurlijke door ons moeten beleven, maar dat ze tevens hun eigen leven te beleven hebben.
Velen zijn gevallen, omdat ze zelf geen kritisch gevoel meer in zich voelden, waardoor hun overgave een catastrofe werd!
Deze goedgelovige toeschouwers, van wie ik sprak, hebben hun eigen-ik volkomen afgelegd.
Blindelings aanvaarden ze wat hun gegeven werd, en dat moet voor hen allen noodlottig worden.
En dan te denken, dat er onder hen mensen zijn, die tot het intellect behoren, een maatschappelijke taak hebben te verrichten.
Hoe komt het, dat deze mensen zo’n eind van hun waarachtige leven gaan, dat ze zich voor een dergelijk gedoe volkomen geven?
Is er in hen niets meer, dat nog als bewust mens denken en voelen kan, en hun het onwaarschijnlijke van alles kan aantonen?
Is hun leven zó verward als dat van de volken, die zichzelf thans afslachten?
Ook dat is waanzinnig, maar niet zó vreemd als wat deze lieden doen, die voetstoots aanvaarden, dat Christus tot hen gesproken heeft.
Wij vinden het de aftakeling van hun persoonlijkheid, dit heeft niets met overgave uit te staan, het is voor onze wereld het gebrek aan sensitiviteit, die geestelijk moet zijn en dan een graad betekent voor onze wereld.
En die missen al deze mensen, ze moeten zich die nog eigen maken.
Het is het terugzinken in het prehistorische tijdperk, maar deze lieden behoren tot de twintigste eeuw en hebben het maatschappelijke denken geleerd.
Ze hebben onderricht gehad en gekregen en zijn vaders en moeders geworden.
Heeft de moeder het moederschap niets gezegd, noch geleerd?
Kan de man als schepper zichzelf zó volkomen aan anderen overgeven?
Het zal u makkelijker zijn hun innerlijk leven aan te voelen, wanneer mij, over hen sprekend, het woord kuddedieren over de lippen komt.
(Tussen haakjes in eerste druk: Ook al wil ik hen geenszins met het dier vergelijken, want wij hebben ontzag voor de mens als het leven van God.)
Toch is deze vergelijking geenszins overdreven!
Is het door hun geloof voor en in Christus, of is het door de sensatie, dat hun innerlijk gesplitst is?
Wij weten zeer goed, dat al deze mensen zich aan het eeuwige leven vastklampen, ze allen door dit weten de sprong over hun eigen kist durven maken, maar of ze bewúst voor Christus de leeuwenkuil in durven gaan betwijfel ik zeer.
En bovendien stralen ze deze bewuste bezieling niet uit, zodat we wel moeten aanvaarden, dat ze nog naar al deze mogelijkheden moeten toegroeien en nog niet tot het geestelijke ontwaken zijn gekomen.
En aan al deze mensen heeft uw maatschappij geen armoede, maar het zou toch beter zijn, als ze zich veranderden, want door hen is de charlatanerie ontstaan, waardoor het Westen zich thans uitleeft.
Op de volgende zitting manifesteert Christus zich wéér, en putten ze al hun eigen krachten uit, want de heiligheid doet hen bezwijken.
Christus vroeg hun, om hem te helpen en drong erop aan, de ongelukkigen niet te vergeten.
Ze moesten weten, dat ze eens naast hem zouden staan in de hemel, na welke woorden zij schreiden als kinderen; zo’n geluk kregen ze niet iedere dag en ze schaamden zich niet voor hun tranen.
Maar het medium kreeg weer angst, ze dacht nog steeds, dat het huis zou instorten, wanneer de naam Christus over haar lippen kwam.
Doch toen ze er enigszins aan gewend was, ging het als vanzelf en was het kleine beetje goed in haar definitief overwonnen.
Aan deze zijde zou ze echter weer voor alles komen te staan, want ze leefde eeuwig.
Maar zelf was ze er nog niet zo zeker van, die bewijzen moesten ook haar nog gegeven worden.
En Gene Zijde sprak er niet over.
Ze wist, dat de komedie vanuit haar leven tevoorschijn kwam, zichzelf opbouwde met de hulp van de anderen en eigenlijk niets met het rouwfloers had uit te staan.
Het was voor haar alles echt aards.
De ogen van het medium vielen weer dicht, het welgebouwde lichaam schudde potsierlijk door elkaar en ze was in trance.
Toen de aanzittenden zich op het nieuws instelden, ze er echt voor gingen zitten, bleek het, dat de meester aan Gene Zijde en niet een ongelukkige doorkwam, waarop de verschijnselen al wezen.
Hij had zich zeker bedacht.
Ze moeten elkaar in het lichaam gepasseerd zijn, denkt er een, anders kan het niet, want de ongelukkige liet zijn komst al merken.
Het medium had zich wonderlijk snel bedacht, de meester had iets moeten zeggen en dat had ze bijna vergeten.
Hij kwam steeds ná Christus.
„Begrijpt ge, vrienden, wat het zeggen wil, dat Christus tot u teruggekeerd is?
Maar Christus wil, dat we ons schoon werk voortzetten.
De ongelukkigen mogen niet vergeten worden.
Ik kom slechts een kort ogenblik en trek mij nu terug, ge moet nu uw best doen.”
En jawel, de geestelijke leider is nog niet weg, of de dame krijgt mannenallures en ze lijkt stomdronken.
Ze hebben dat meermalen meegemaakt, de verschijnselen ervan komen hun bekend voor, ze zijn ervoor gereed.
Het medium wringt zich uit haar stoel en gaat voor hen staan.
Ze staat niet vast meer op haar benen, er komt dus weer een dronken vent tot hen, die geholpen moet worden.
Zij kijken allen naar het mediamieke instrument en daar heb je het al, het eerste woord is:
„Ik wil ’n borrel hebben.”
Wat nu?
Thans komt het aardse weten voor de dag, in de persoon van de man die deze zittingen leidt.
Hij heeft het woord en stelt vragen aan de ongelukkige geest.
Hij bidt met de ongelukkigen, geeft hun raad en doet als een biechtvader.
Dit is zijn taak en hij weet veel van de wetten, is een occult geleerde, en van hem gaat eigenlijk alles uit, hij is hier de man.
Hij kent Gene Zijde, hóé weet niemand, maar ook dat is een gave.
„Wat?” zegt de aardse leider, „wil jij ’n borrel hebben?
Wil jij ’n borrel hebben?” vraagt hij nogmaals en wacht af, hoe het medium als dronken man zal reageren.
Hij meent te voelen, dat het een dronken matroos is.
Maar hij zal dit ongeluk wel kleinkrijgen.
„Ik moet ’n borrel hebbe,” vraagt de ongelukkige opnieuw en zingt neuriënd een matrozenliedje.
De leider reageert weer en zegt:
„Kalm aan wat, mannetje, je bent hier niet in een kroeg.”
Het medium moet nu antwoord geven, daar is het wachten op.
Maar de dronken matroos wringt zich tussen de aanzittenden en kijkt ze een voor een dronkenmansachtig aan.
Hij haalt zijn schouders op en zegt:
„’n Saaie boel is het hier, dat moet ik je zeggen.”
Het medium staat nu in hun midden als ’n dronken man kan doen, trekt lelijke gezichten en kijkt loensachtig, hikt ook nog en is echt dronken.
„Ik wil ’n borrel hebbe, versta je dat, man?
’n Borrel wil ik hebbe en gauw ook of ik slaat de boel kapot.”
Nu wordt het menens.
Het is de matroos heilige ernst, dat is hem aan te zien.
De leider scharrelt om hem heen, is voor en achter hem, maar dit spel valt niet in de smaak van de matroos en hij zegt nu:
„Wat moet je toch, ventje, geef me liever ’n borrel.”
Hij kijkt om zich heen, neemt de omgeving in zich op en vraagt quasi nieuwsgierig: „Waar ben ik hier?
Waar ben ik?”
Het medium kijkt de kring rond, knipoogt tegen allen, maar de aanzittenden voelen zich huiverig en zitten doodstil.
Maar ze volgen met belangstelling het drama, dat hun opgediend wordt.
„Ga eerst eens rustig zitten,” zegt de leider, „dan zal ik je alles vertellen.”
De dikke (tussen haakjes in eerste druk: vrouwelijke) matroos – het is geen gezicht – strompelt naar haar plaats toe en gaat zitten.
Benen van elkaar, echt matroosachtig.
Ze zit er nu stil en onverschillig bij en de aanzittenden voelen zich opgelucht.
Maar ze weten ook, wanneer ze hem redden is er weer een steen op het dak van hun geestelijke woning gelegd.
Hierdoor bouwen ze zich een eigen paradijs.
Nu spreekt de leider haar toe.
„Je moet naar me luisteren, vriend.
Waar kom je vandaan?
Wie bracht je hier?
Weet je dat niet?
Heb je daar niet op gelet?
Heb je niet gezien, wie je naar hier bracht?
Dat moet je toch gezien hebben?”
Een gek gevraag is het en de matroos heeft gelijk met te zeggen: „Man, klets niet!”
Maar dan horen ze een innerlijk gebrom en ze maken eruit op:
„... Een vent met licht bracht me hier.” En daarna verstaanbaar: „Wat moet je ervan?”
De leider is geraakt door dat „vent” en dat nog wel over hun geestelijke leider, hij kan dit niet goedvinden.
Hij roept triomfantelijk uit:
„Juist, heel goed, mijn beste man, dat is het.
Maar dat is geen vent!
Dat is een meester?
Een beetje ontzag voor Gene Zijde.
Dat is een geest van het licht.
En die bracht je naar de aarde, naar ons toe, want we moeten je helpen.
En wij willen je helpen, zie je.
Je moet nu eens goed naar mij luisteren, vriend.”
„Ik luister wanneer ik dat wil, versta je, man?” zegt het medium.
„Ik wil muziek en ’n borrel hebben.
En nu opschieten, geen geklets meer.”
De leider weet geen raad meer, dit is ’n lastige.
Hij suft wat en de matroos schreeuwt hem toe:
„Vooruit nou, sta niet te suffen, schenk eens in.”
En nu tegen de heer des huizes: „Kom, kerel, geef me ’n borrel.”
De heer des huizes blijft waar hij is, maar de matroos komt in de kring en zegt, dat het een schijnheilige boel is.
Hij slaat met z’n armen naar de leider, voelt zich wild worden en er ontstaat een gevecht.
Enige van de aanzittenden, de mannen en de leider rollen al over de grond, maar de matroos is heel sterk.
De anderen vliegen achteruit om zichzelf te beschermen.
Mannen en vrouw rollen over elkaar heen, nu ligt de vrouw onder en toch wringt ze zich los alsof ze de duivel zelf is, zo slingert ze de mannen van zich af.
Maar de leider bespringt haar van achteren en krijgt nu de matroos op de grond.
Hier heeft de matroos niet op gerekend, vier tegen één is wat veel en hij geeft zich maar gewonnen.
Toch wil hij nog ’n borrel hebben, maar de leider duwt hem naar z’n plaats terug.
Nu heeft híj wat te zeggen.
„Kijk nu eens, beste man, wat je gedaan hebt?
De kleren van het medium zijn stuk en dat is jouw schuld.
Dat heb je nu van je dronkenschap.
Het is schande.
Kijk, vriend, dát gaat niet langer zo!
Hier moet verandering in komen.
Je bent bij ons gebracht om geholpen te worden en dat willen we dan ook bereiken.
Weet je, dat je op aarde gestorven bent?”
Die is raak, de matroos schrikt, het is te zien en te voelen.
„Gestorven?” lezen de aanzittenden van het gelaat, maar meer geeft het dronkemansgezicht niet te lezen, doch de leider voelt, dat hij zijn kans krijgt en gaat verder.
„Wis en zeker, beste man, je bent gestorven.
Je bent dood.
Hier op aarde gestorven en in een ander leven binnengetreden.
Nu is er een geest van het licht tot je gekomen, die je heeft geholpen en naar hier gebracht.
Je moet nu aan een ander leven beginnen.
Je moet leren bidden, mijn beste, en je hoofd buigen voor God.
Een ander leven wacht je.
Voel je dan niet, man, dat je in een ander lichaam leeft?
Begrijp je niet, dat dit lichaam je geleend is?”
Ook die woorden zijn raak – voelen de aanzittenden – de leider is goed, hij weet het.
De vrouw in trance lacht smakelijk om de preek en haar gelach is aanstekelijk voor de leider, ook hij moet zijn lach tonen, even maar, want alles is toch te ernstig.
De matroos heeft iets te zeggen, ze voelen het.
Ruw en scherp, eigenlijk rochelend zegt de man:
„Loop naar de duivel met je geklets, ik leef immers?”
Nu is het woord aan de leider, hij spant zich in, hij weet nu dat het moeilijk is.
Hij bekijkt het menselijk gedrocht sarcastisch en schudt het wijze hoofd, maar zegt:
„Voel je dan niet, dat je in een ander lichaam leeft?
Voel je niet,” herhaalt hij, „dat dit lichaam niet van jou is?”
De matroos komt nu in de ban van dit gevoelige woord en trekt met z’n schouders, hij voelt zich op de vingers getikt.
Hij treuzelt nog, maar dan wil hij er meer van weten.
Hij betast het lichaam, bestrijkt zichzelf, onderzoekt scherp de lichaamsvormen en denkt na.
De aanzittenden volgen dit onderzoek en denken er het hunne van, ze weten nu, dat het winst oplevert.
Deze wetenschap, voelen ze, moet hij eerst verwerken.
Ze volgen het tafereel met spanning en zijn nieuwsgierig wat het einde zal zijn.
Zal dit zieleduister nu aanvaarden?
Zal dit dronkemansleven tot het begrip komen, dat er meer is tussen hemel en aarde dan ’n borrel?
Ze bespieden hem, dringen door tot achter dit masker en begrijpen.
Spannend is het.
Ze horen hem zeggen: „Wat gek, wat gek toch!”
Weer volgt dat betasten en het zoeken naar de waarheid.
De leider voelt zich tevreden.
Ze knijpt zichzelf, het vrouwelijke wonder, en zegt nu:
„Ik ben een vrouw!
Ik ben een vrouw?”
De leider ziet thans zijn moeite beloond, er komt begrijpen in dit levend dode mensenkind.
Nu kan hij glimlachen.
Hij krijgt dit ongelukkige leven eronder.
Hij zet zich schrap en zegt:
„Zo is het, beste man, dit is ’n vrouwenlichaam.
Dit lichaam is je even geleend.
Wees nu een beetje voorzichtig, nu je weet, dat dit het lichaam van ons medium is.
Hierdoor kunnen wij met elkaar praten.
Nu geen fratsen meer, versta je?
Een medium is een kostbaar instrument.
Je moet dankbaar zijn, dat je dit beleven mag.
En nu ter zake.
Je moet weten, man, dat je op aarde gestorven bent.
Hier is niets aan te veranderen.
En wij moeten je van je eeuwige leven overtuigen.
We doen dat gaarne en je ziet, we proberen alles om je wakker te schudden.
Weet je, dat je op aarde gestorven bent?
Weet je dat niet?
Ik bedoel, hoe je gestorven bent?
Dat moet je toch weten?”
De matroos weet er niets van, hij kan dit alles zomaar niet aanvaarden.
Hij leeft immers.
Toch gaat de leider verder en tracht de matroos te overtuigen.
Even later geeft de matroos zich wat gewonnen, maar vindt toch, dat het een saaie boel is en vraagt weer om een borrel.
Hij betast het lichaam nog wat en wil nu wel luisteren.
„Je moet aan een ander leven beginnen.
Je bent op aarde gestorven,” herhaalt de leider.
„Je moet dit aanvaarden, man, eraan ontkomen kan je toch niet.
Waar ben je verdronken?
Je bent immers verongelukt?”
De aanzittenden weten, dat de helderziendheid van de leider nu op de voorgrond treedt.
Dit is een machtig wapen van hem en hij kan ervan gebruik maken om de ongelukkigen de waarheid te zeggen, indien zij blijven weigeren.
Nu is er contact, want hij kan praten.
Hij vraagt:
„Ben je nog dronken?”
Erg dom gevraagd, maar de matroos zal wel reageren en hij doet het ook.
„Ik ben stomdronken, man, zie je dat dan niet?
En ik moet ’n borrel hebbe.”
De leider negeert hem nu en zegt weer: „Heb je nooit van spiritisme gehoord?
Van seances, waarop geesten komen, die dan door aardse mensen worden geholpen?”
„Ja, ik geloof van wel, maar dat het zo’n zootje was, wist ik niet.
Wat voor slijmjurken zitten hier toch bijeen.
Moet je die lange gezichten eens zien.”
Het is raak.
De aanwezigen vinden dit het toppunt van brutaliteit; hoe heidens!
Hoe kan een mens zó diep zinken.
Medelijden moest je hebben met dit brok leven.
Droevig is het.
Wat konden zij dan gelukkig zijn, nu ze reeds wisten, dat er een eeuwigdurend leven was.
En deze matroos leefde reeds in die andere wereld en wist eigenlijk niets, was er droevig aan toe.
Hoe ongelukkig waren deze mensen.
Maar de leider gaat verder.
„Wij willen je helpen, beste man.
We willen je de ogen openen.
Geloof het toch, vriend, je bent gestorven en je moet aan een nieuw leven beginnen.
Je moet dit leven vaarwel zeggen, dit is jezelf bewust vernietigen.
Vraag Christus om hulp.
Vraag het onze leider, hij zal je helpen.
Roep om Christus, vriend, en de hulp zal je gegeven worden.”
Dit is raak geweest, de matroos vraagt bevend:
„Waar is Christus dan?”
„Vraag het onze leider, beste man, de meester in je eigen leven, hij zal raad geven.
Doe het man,” nu is de stem van de leider ontroerend, hij geeft alles van zichzelf, „grijp deze kans met beide handen aan, doe het toch, we zouden het zo gaarne willen.
We willen, dat je hoger komt, zie je, dóe het!”
De aanzittenden zetten er hun hoofd voor in, nu is hij gewonnen, maar ze vergissen zich lelijk.
De matroos geeft zich nog niet, maar de leider is nu onder inspiratie gekomen en trekt hem in zijn gloedvolle rede op en weer staan ze voor het afwachten.
Nu zegt het dronken gezicht:
„Christus om vergiffenis vragen?
U zegt – de beleefdheid komt – dat ik Christus om vergiffenis moet vragen?”
Het antwoord ligt de leider op de lippen, maar de matroos is hem net voor en barst in lachen uit.
De woorden die nu gezegd worden zijn striemend voor hen allen, maar ze kennen dat wel.
„Het is hier al net als bij het Leger des Heils.
Ik doe dat niet, ik ga niet voor die mensen op mijn knieën liggen.”
Er is toch verandering gekomen.
„Doe het dan maar in gedachten, je hoeft het niet eens hardop te doen, man, ook dat is goed.
Doe het, doe het toch!”
De heilige ernst van de leider raakt toch het dronken innerlijk van de matroos.
Het hoofd gaat naar beneden, het moest ook eens te lang duren voor het medium.
De aanwezigen zien wel, dat een dronken matroos niet spoedig te bekeren is.
Het hoofd hangt nu op de schouders en de matroos is in gedachten.
De aanwezigen bidden voor hem, er is berouw in dit mensenhart gekomen, ze voelen het.
Het gehele program is kunstig.
Van het gebed gaat niets uit, het is het gemurmel van sensatiezieke mensen, onbewust en toch weer bewust van hun doen en laten geven ze zich voor de ongelukkige.
Maar ze denken: wat heeft dat mens toch een prachtige gaven.
Wat die dame al niet kan.
Het is een wonder, ze beleven grote dingen.
Maar plotseling springt het medium op alsof haar een insect gestoken heeft, ze wil een borrel hebben.
De leider weet het, zó doen nu eenmaal ongelukkigen, bij de haren moet hij hen uit dat verschrikkelijke leven trekken en vooral geduld, heel veel geduld, of ze bereiken niets.
Hij knikt de anderen wijsgerig toe, ze begrijpen het moeilijke van het geval, en een dak op de geestelijke woning is zó spoedig niet verdiend!
Hier moeten ze alles voor inzetten, ze weten nu eenmaal, dat het heel moeilijk is.
Ze kunnen nu weer van voren af aan beginnen.
Hij zucht diep, ook de anderen zuchten.
Dit is het toppunt.
Zou je zo’n man niet ...?
Het medium dacht intussen: nog wat tegenstribbelen, ze moeten niet denken, dat het vlug gaat, dronken mensen zijn nu eenmaal lastig.
Opnieuw beleven ze een kort gevecht, maar ze laat zich spoedig overwinnen en wil luisteren.
De leider voelt het, nu is het kwaad in dit leven onschadelijk gemaakt.
Ze bidden voor hem.
Dan valt de matroos op de knieën, buigt het hoofd en smeekt om hulp.
Voor hun ogen geschiedt het.
Hij verzet zich niet meer, het ogenblik is gekomen.
Ze denken, dat Christus hem aangeraakt heeft.
Intussen komt het medium vrij van de matroos, en wat zal er nú gebeuren?
Het medium rijst omhoog, richt het hoofd op, staat nu in hun midden als een overheerser, maar men voelt, dat het heilig is.
Christus legt zijn handen op het onzichtbare hoofd van de matroos, die thans weer in de astrale wereld is aangekomen, en liefkoost de zondaar.
De hand van Christus woelt over het onzichtbare hoofd, allen beven van emotie.
Christus heeft dit leven in zijn eigen hemel opgetrokken.
Hoe kan het ook anders.
„O, heiland,” roepen ze in extase Christus toe.
„O, heiland.”
En hun heiland zegent hen.
„U ziet,” zegt Christus, „wat het gebed vermag.
Ik dank u voor het grote werk aan mijn kind gedaan.”
Christus steekt hen een pluim op hun hoed en vindt nu, dat er gebeden moet worden.
Je kon immers niet weten, of de matroos zich alsnog zou bedenken.
Ze bidden met Christus en dan zegt Christus:
„Mag ik mijn kinderen bedanken?”
Maar ze willen geen dank, ze vinden Christus erg lief.
Ze beleven, wat niemand op aarde beleven kan, hoe ongelooflijk het ook is, het geschiedt, ze zien het wonder voor zich.
Zij beleven de waarachtige goedheid van Christus, Christus is zelf ontroerd, maar hij moet weg ook nog en gaat, trekt zich terug in de astrale wereld.
De aanzittenden buigen, ze zijn nu eerbiedig en kijken niet naar het medium.
Maar de matroos komt terug en ook hij moet danken, heel veel dank brengen, omdat hij zó geholpen is.
„Hier!” zegt hij, en wijst met zijn vinger naar de plaats waar Christus gestaan heeft, „Hier stond Christus!”
Dat klopt, want Christus stond daar en het medium kan het niet weten, zij is in trance.
Een mooi bewijs is het.
Het medium moet erdoor schreien, de anderen hadden hun tranen reeds afgedroogd en beginnen opnieuw.
Dit is het mooiste ogenblik, allen zijn ontroerd, niet één is er koel onder gebleven.
Het verstijfde hart zal nu bezwijken.
De matroos dankt allen.
Hij vraagt nog of hij nog eens mag terugkeren en hij belooft hun zijn best te zullen doen.
Hoe goed ze voor hem zijn geweest, kan hij niet eens verwerken.
Hij trekt zich met moeite terug, hij moet het lichaam verlaten.
De leider komt en vindt, dat ze mogen ophouden.
Het is een prachtavond, zegt deze geestelijk bewuste en verdwijnt weer achter de schermen van leven en dood.
Wat ze hebben beleefd, zegt het aardse leiderschap, is een groot wonder.
En zo is het, moeten ze beamen, het is ongelooflijk.
Het medium komt uit haar slaap, ze veegt zich het zweet af en wordt nu bewierookt.
„Wat een gaven hebt u toch.
U bent een bijzondere kracht.
O, wat voor een genade is het en waar heeft ’n mens het eigenlijk aan verdiend.
Het is ongelooflijk, mevrouw!”
Ze krijgt haar tientje en gaat weer heen en met haar de leider.
Mijn hemel, zegt er een, hoe kan het.
Ook de heer des huizes vindt, dat het bijna niet te aanvaarden is.
Als deze mensen nu maar even hadden doorgedacht, zouden wij hen van deze zijde uit angstig hebben kunnen maken, doch ze waren nóg niet te bereiken.
Toch legde ik in de heer des huizes twijfel en ging heen, met mij de anderen, die dit alles volgden en voor zichzelf tussen leven en dood een studie maakten van al deze verschrikkelijke methodes.
Dit zijn nu reddingsseances.
Ik vertel u de heilige waarheid, u moet dus niet denken, dat ik u een leeg verhaal opdis; de wetten van ons leven staan dit trouwens niet toe of ik bega grote fouten.
Deze seances hebben echter een heel andere betekenis.
Of er waarlijk gered kan worden is alweer een heel ander probleem, dat zal ik u aanstonds verklaren.
Dit alles is het bewuste afmaken van Gods Heilig Kind en zóver gaan uw charlatans.
Ze ontzien niets!
Hoe goedgelovig deze toehoorders zijn, grenst waarlijk aan het ongelooflijke, en deze mensen leven in uw midden.
Ze zijn tot alles in staat en gaan over lijken, zei ik u reeds.
Maar wat hebben ons de astrale wetten te vertellen?
In de allereerste plaats: dit is geen medium, maar een vreselijke bedriegster.
Zij is een geboren toneelspeelster.
Ze bedriegt bewust, ook al is er in haar het gevoel, dat de mogelijkheid van beïnvloeding door Gene Zijde toch bestaat en ze denkt gaven te bezitten.
Maar ze ging zover, dat we konden ingrijpen en haar afschuwelijk leven onschadelijk konden maken.
Wat is een astrale wet?
Kan een dronken matroos ineens bekeerd worden?
En kan dit leven door Christus worden aangeraakt?
Hier kunt u zelf al het antwoord op geven, maar de astrale wetten vertellen u het volgende: in de duistere hellen aan deze zijde leven miljoenen zielen van deze afstemming, mensen, die dronken deze wereld binnentraden, anders gezegd, die door hun dronkenschap de dood ingingen.
Maar wanneer u een borrel drinkt op aarde, wil dat nog niet zeggen, dat u aan deze zijde een helbewoner bent, een demon.
Een borrel stemt u nog niet op een hel af, hiervoor moet u oneindig veel meer kwaad hebben gedaan en zó diep in modder en slijk wegzinken, dat ook uw leven op aarde een hel is.
Al uw medicijnen worden ervan gemaakt.
Dronkenschap is voor onze wereld dan ook iets anders, dan deze spiritisten zich wijsmaken.
Zijn er in u geen andere eigenschappen, dan dat u een borrel drinkt, dan voert de borrel u naar een heel andere sfeer.
In een schemerland treden deze zielen binnen, dáár moeten zij voor ons leven ontwaken.
De hel, waarin mensen leven, die tevens kunnen moorden, is het land van haat, maar niet iedere borreldrinker is een moordenaar.
En nu het volgende.
Wanneer u in een dergelijke toestand zou sterven, blijft slechts het dronken lichaam op aarde, want de ziel is niet dronken.
De ziel komt hier aan en slaapt zich wakker.
Doordat zij slapende hier is aangekomen denkt zij nog op aarde te leven.
In de aardse roes is de dood niet beleefd.
De ziel zelf is klaarwakker en nuchter, volkomen vrij van aardse roes.
Hoe wil een astraal mens nu terugkeren in die dronkenschap?
Voelt u het onwaarschijnlijke?
Indien de matroos, om eens bij hem te blijven, niet voor het hogere leven openstaat, kunnen wij hem niet helpen en is er met hem ook door u niets te beginnen, we laten deze zielen aan hun lot over en – omdat het immers toch niets uitricht – denken wij er niet aan, hem naar de aarde te brengen, zodat spiritisten hem wakker kunnen schudden.
Zo we het wel moesten doen, zou hieruit duidelijk spreken, dat wij hier met miljoenen bewuste geestelijke wezens met onze mond vol tanden staan en zélf geen hand kunnen uitsteken en kunt u dat geloven?
Ook al is het tandenvraagstuk alweer een ander probleem, ge moet aanvaarden, dat wij deze dronken en toch nuchtere zielen aan deze zijde niet eens hoeven te helpen, want hun geestelijke toestand redt zichzelf.
Ze slapen zich gezond en eerst dan beginnen wij aan hun ontwikkeling.
Dat, wat dronken was, bleef op aarde achter, de ziel staat nu voor de eigen geestelijke afstemming.
We laten deze zielen doen wat ze zelf willen, maar al spoedig komen ze tot het vragenstellen, waarna ze van hun eigen toestand overtuigd kunnen worden.
Als ze hardnekkig willen volharden in hun onbewust gevoelsleven, en niet aan een hoger leven beginnen, is niet één ziel aan onze, noch aan uw zijde in staat hen te helpen.
Aan deze zijde heeft hun onzin geen betekenis meer.
Maar zij, die te helpen zijn, hoeven we niet eerst naar de aarde te voeren en onderweg dronken te maken, zodat de spiritisten een beeld krijgen, hoe onwillig toch deze mensen wel zijn, ook dat is té banaal, té onbeholpen en niet mogelijk!
Die zielen worden ook niet naar de aarde gebracht, ze leven slechts in het brein van deze bewuste en onbewuste bedriegers.
Al dit onnozele gepraat is geestdodend!
Het heeft eigenlijk niet eens zin er dieper op in te gaan.
Toch is dit redden van zielen zo angstaanjagend en zó ontzettend veel mensen houden er zich mee bezig en willen hierdoor hun eigen hemel verdienen, dat het nodig is erover uit te wijden.
Het vragen van een matroos om een borrel klopt niet met de astrale wetten.
En wanneer deze man toch trek heeft in zijn aards borreltje, dan keert hij met duizenden van deze zielen terug naar de aarde en drinkt nu door de stoffelijke mens z’n borrel.
Dat is mogelijk, want hij komt door de levensaura van de mensen heen en eet en drinkt zoveel hij dat zelf wil.
Is hij verzot op iets lekkers, dan zoekt hij eenzelfde mens voor zichzelf op aarde uit, man of vrouw komen in zijn leven en hij dwingt het aardse gevoelsleven ertoe juist dat te eten en te drinken, wat hij wenst en waaraan hij door zijn verlangen vastzit.
Zij doen dus iets anders, dan de spiritisten zich voorstellen en komen nu door de astrale wetten tot stoffelijk éénzijn.
Op deze wijze worden er door hen zelfs kinderen geboren, ook dat ligt in handen van de astrale mens.
Ons leven is waarachtig, we leven in de wetten en kunnen deze ons eigen maken, maar die wetten moeten door het aardse wezen beleefd worden.
Dat wil zeggen, dat de matroos zijn persoonlijkheid moet veranderen, wat jaren kan duren.
En daar wachten wij niet op, of ons eigen leven stond stil.
De spiritisten kennen deze wetten niet en spelen op hun avond met leven en dood, verkrachten de geestelijke gaven en bespotten het leven van Christus.
Er komen geen dronken mensen naar de aarde!
Veel vroeger is het redden van ongelukkigen op seances wel beleefd.
Door een geest van het licht werden die zielen naar de aarde gebracht om geholpen te worden, maar dat helpen geschiedde op andere wijze.
De spiritisten hebben zich van dit gebeuren meester gemaakt en redden nu wat er te redden valt, maar hun redden heeft geen betekenis meer.
De zielen op wie ik doel, hadden tijdens hun stoffelijke leven alle bestaande wetten tussen leven en dood overschreden en waren aan deze zijde ingeslapen.
Ze bevonden zich in een toestand als uw kwallen aan het strand en daarin móest verandering komen.
Nu werden ze naar de aarde gebracht, daalden in het organisme van het medium af, dit lichaam trok nu het onbewuste zieleleven omhoog en het wakker worden volgde.
Dan kon het gebeuren dat hij, die als medium fungeerde, er de krankzinnigheid door moet aanvaarden, want het kwam voor, dat een ziel, die tot bewustzijn kwam, het stoffelijke lichaam weer voelde en dat organisme niet wilde verlaten.
Hierin werden de wetten uit ons leven en die van het stoffelijke organisme beleefd, waarvoor de aanwezigheid van een meester nodig was.
De ziel maakte zich dus door het afdalen bewustzijn eigen en kon nu aan het eigen ontwaken beginnen.
Maar deze bezieling gaf aan het zieleleven de kracht om zich voortaan staande te houden.
Toen echter Gene Zijde waarnam, dat de spiritisten deze wetten bezoedelden en van het gebeuren een spel maakten, zij waarlijk dachten dat zij het ongelukkige kind van God konden helpen, trok Gene Zijde zich terug en volgde een andere methode.
Wat op aarde het medium onderging, beleefde in ons leven een vader en moeder.
Deze moeder sloot zichzelf in het leven van haar kind op en bleef nu op deze wijze haar eigen liefde helpen.
Hierdoor ontwaakte haar kind en bleef bewust, daar zij, of de vader, de concentratie van het kind versterkte, zodat het geestelijke inslapen niet weer kon intreden.
Al uw krankzinnigen beleven iets dergelijks.
Velen van hen worden op deze wijze door een liefdegeest, als beschermengel, geholpen, of ook déze zielen zinken diep in het eigen leven weg, waardoor de demon, die met dit leven verbonden is, zich uitleeft.
Wat dus vroeger waarachtige hulp voor deze zijde op aarde betekende, is nu kletspraat geworden in handen van hen, die gehoord hebben, hoe eens de klokken hebben geluid.
Nú wordt er door géén geest meer gered, dat redden geschiedt door de moeder of de vader van dit kind aan deze zijde.
Niet één ziel wordt meer naar de aarde gebracht – hóórt u het goed – niet één mens kan op deze wijze geholpen worden, omdat aan deze zijde miljoenen mensen leven, die gereed zijn om zichzelf ten volle in te zetten voor deze zielen.
We hebben hiervoor het aardse medium niet meer nodig!
Doordat de ziel kan uittreden, de psychische trance beleefd kon worden, was het voor onze wereld mogelijk opnieuw in het organisme af te dalen en de wetten ervan te beleven. Op die avonden werd er echter astrale wijsheid ontvangen en wel zó machtig, dat op die avonden alle psychische wetten voor de krankzinnigheid werden verklaard.
De aanzittenden beleefden dan geestelijke wonderen.
Thans is het kletspraat, grote onzin, wat ze er zelf van maken, en ons leven wordt door deze lieden belachelijk gemaakt.
Een geestelijk meester, die van een waarachtige seance de leiding had, was een kosmisch bewuste, hij had de wetten leren kennen en ze zich eigen kunnen maken.
De leegte van hetgeen uw spiritisten beleven is zó vreselijk, zonder dat ze er zelf een goed begrip van hebben.
Het is hierom, dat God ons dit wapen gaf en wij zullen hen erdoor onschadelijk maken, want de Eeuw van Christus eist van u en van ons het ontwaken.
En u leeft in deze openbaring.
Wij willen afbreken, wat in jaren door die onwetenden opgebouwd is en nog bezig is opgebouwd te worden, wij zullen hun gered vernietigen.
De goeden worden door ons niet aangevallen, maar het bedrog en het quasi beleven van deze astrale wetten moeten ophouden.
We roepen hen toe:
„Gene Zijde brengt sinds lange tijd niet één ongelukkige meer naar de aarde om gered te worden, want aan Gene Zijde staan miljoenen zielen gereed om te mogen dienen.
Wij doen dat nu zélf!
Wij hebben hiervoor niet één medium meer nodig, en in wezen ook nimmer nodig gehad!
Niet één reddingsseance op aarde, waar ongelukkigen worden gebracht, is waarachtig, of heeft voor onze wereld betekenis.
Wij slaan uit uw handen dit middel om een eigen hemel, een dak boven uw hoofd aan deze zijde te bouwen.
Wij moeten u dit spel met leven en dood afnemen, omdat onze wereld inziet, dat Christus als de Centrale Figuur in Gods ruimte, belogen, bedrogen en bezoedeld wordt en ge uzelf daardoor vernietigt.”
Niet één medium is in onze handen om ongelukkigen te helpen, wij hebben hiervoor geen mediums nodig, nogmaals, wij doen dat zélf!
Toch redt men op aarde maar, duizenden mediums denken er goed werk door te doen, maar al die mediums zijn bewuste en onbewuste bedriegers, bezitten geen gaven, want wie denkt te kunnen redden is zélf bezig – hij moet liever trachten zichzelf te redden van het lege bestaan, dat hij leidt.
Al die mensen moeten aan het toneel gaan, daar kunnen ze zich uitleven, en liever afblijven van onze heilige zaken.
Nogmaals, we roepen hun van deze zijde toe: redt u zélf!!!
Deze aanzittenden aanvaarden op een wijze als het kuddedier weet te aanvaarden en moeten voor het normale leven op aarde nog ontwaken.
Zij bezoedelen al de christenen die vóór Christus de brandstapel op gingen, het leven van de mediums, die voor ons leven een taak te volbrengen hebben, en daarom moet deze onbeholpen mensen, die zoveel kwaad doen en opnieuw scheppen, het middel ontnomen worden, zodat ze niet langer kunnen blijven doorgaan met dit afschuwelijke gespot.
Door deze spiritisten durven wij het woord spiritisme of spiritualisme niet eens meer uit te spreken, zó hebben deze mensen het heilige contact tussen uw wereld en de onze bemodderd, besmet, op een wijze als maar weinig heilige zaken door het stoffelijke mensenkind verdierlijkt zijn!
Deze kanker is zó vreselijk ingevreten, de wonde zó tot stinkens toe verrot, dat geen heelmeester, hoe kundig ook, in staat is hier redding te brengen; hij staat machteloos tegenover een dergelijke omvang.
In deze handen zijn geestelijke gaven nog gevaarlijker dan het mes van een onervaren chirurg, die het levende deel bewust vermoordt!
Deze ongeoefende hand toch snijdt in het levende kind Gods en zal te aanvaarden hebben, dat hierin de wetten worden overschreden en zo doen uw spiritisten, zij scheppen méér armoede, méér ellende, dan geestelijk gewin, en dat in Naam van Christus!
Het offeren van deze mensen heeft voor onze wereld geen cent waarde.
Hun geoffer is de vernietiging van het allerheiligste.
Dit soort gebeden is modderachtig slecht en bezwangerd van een duivels bewustzijn.
De goedgelovigen moeten hiervoor nog ontwaken, tot deze zielen behoren echter ook intellectuelen.
Wij komen niet tot u, of tot hen die naar zulke seances verlangen, wij willen bewust kunnen werken en gooien onze levens niet als paarlen voor de zwijnen, we weten, dat de paarlen reeds vele duizenden eeuwen in de modder weggezonken zijn.
Zoek zelf, wij geven u raad, maar essentiële raad, geen wartaal, wij stellen u voor de astrale wetten en die roepen u het geestelijke halt toe!
Kunnen mensen, die toch Christus hebben leren kennen, zó erbarmelijk ziek zijn, dat ze deze onzin aanvaarden?
Ik zei u toch, het zijn bewuste krankzinnigen.
Maar deze krankzinnigen spelen met het heilige vuur en dat vuur moeten we hun ontnemen en daar doen wij alles voor.
God gaf óns deze genade!
Door onze mediums leggen wij hun onbeholpenheid vast, de mensheid zal er ons eens dankbaar voor zijn en ook zijzelf, indien het bewuste weten in hen gekomen is.
Wij steken het vuur aan om hun avondjes in brand te steken en volkomen te vernietigen, we zullen hun géén middel meer in handen laten.
Volstrekte eerlijkheid zullen wij betrachten, maar wij brengen voor hen de astrale wetten op aarde.
Nu mogen ze weten!
Volgens de wetten van leven en dood is dat gered het laagste gedoe, dat ge als mensen en als kinderen van God op aarde beleven kunt en gij geeft erdoor blijk nog tot het kuddedier te behoren!
Op de volgende zittingen van de boven beschreven kring beleefden we weer iets anders, de dame was onuitputtelijk.
Het medium komt elke week een avond, ze reist haar clientéle af en doet enorm veel goed.
En haar geestelijke leider volgt haar trouw als een hond naar al die zittingen en is haar levensbeschermer geworden.
De aanwezigen hopen weer op een mooie avond en de aardse leider zegt dan ook, dat ze erop kunnen vertrouwen, haar leider heeft het medium nog nimmer in de steek gelaten.
De laatste dagen was het tenminste weer ongelooflijk.
Máár, zegt hij, zoals het hier is hebben ze het nergens.
Dit is liefde, waar hij zelf geen woorden voor heeft.
Maar nu mond dicht, het medium gaat al inslapen, ze heeft haar taak alweer aanvaard.
„Ja,” zegt nog een dame, „het is zo, ze doet geweldig veel goed met haar gaven.
Ik zal het niet vergeten, het is wel de moeite waard om hiervoor mijn steentje bij te dragen.
U kunt ervan verzekerd zijn, ik zal haar niet vergeten; trouwens, wij hebben er al over gesproken.”
Het zuchten van het medium en het zwakke gekreun dringt tot hun gesprek door.
Het is alsof ze onder narcose ligt en haar onbewuste ziel toch iets van de zware operatie voelt.
Thans nog te praten is heiligschennis.
Het spel van leven en dood kan beginnen!
Het medium mompelt iets, maar het is niet te verstaan, het blijft in de mondholte opgesloten, daarna horen de aanwezigen een soort gepiep, zodat ze niet met recht weten te zeggen, wat het eigenlijk is, maar er schijnt iemand op komst te zijn.
Ikzelf kijk waarachtig nog om mij heen of er geesten gekomen zijn die van haar organisme bezit wensen te nemen, zo suggestief is de voordracht van de dame in trance.
En weer piept ze.
Mijn broeder, die naast mij staat, eens een dominee op aarde, die de wetten wil leren kennen en wiens gids ik ben, glimlacht, maar kijkt mij aan en neemt mijn voelen en denken over.
Ook op zijn mooi gelaat is droefheid te lezen en minachting, omdat hij het aardse wezen op leugen en bedrog betrapt.
Het gevoel dat nu in hem is, trekt groeven op zijn gelaat.
Wij staan in hun midden, worden door niemand waargenomen en kijken nu naar al deze mensen.
Niets is onbegrijpelijk voor ons.
Mijn broeder in de geest zal zich deze wijsheid eigen maken, nu hij zijn schone taak op aarde heeft volbracht.
Hij leeft thans in de werkelijkheid.
De dame doet als een kind.
Dat nemen wij waar en zij die op aarde zijn.
We kunnen dus aannemen, dat er heden geen dronkelap hun vredige uren zal bezoedelen, thans is het een kind, dat geholpen moet worden.
Welke wijsheid zal men hun thans schenken?
Ze doet nu heel erg kinderachtig, de dame van veertig, en pruilt eigenlijk maar wat, het is een duidelijk piepen, dat haar mond tevoorschijn roept, waardoor de aanzittenden moeten geloven, dat ze als een kind is.
Dat is nu het belachelijke, waarom we even onze heilige ernst naast ons neerleggen.
Wij voelen ons met de stoffelijke mens volkomen één, zodat we in staat zijn u een duidelijk beeld te geven van alles wat zich alzo voordoet.
Ik leg alleen dat vast, wat ik met mijn eigen ogen mocht aanschouwen en volgens de astrale wetten kan beleven, want de aanzittenden hebben hun normale verstand verloren.
Ik zie, dat ze enige woorden wil zeggen, haar mond spant zich.
Het aardse leidertje denkt reeds te voelen wie het is, die tot hen is gekomen vanuit onze wereld.
Hij vraagt dan ook:
„Wat is er, kleintje?”
De anderen zijn stomverbaasd.
Een kind is het?
Zij hebben het geen van allen nog gezien, maar híj zag het.
Is dit helderziendheid of hebben ze het met elkaar afgesproken?
Maar u ziet het, niet elkeen is voor dit leiderschap geschikt.
Dit is aangeboren talent.
Ook het medium kent haar taak, ze begrijpen elkaar volkomen.
Ze zegt nu:
„Ik moet mijn moeder hebben.”
Het is afgrijselijk, hoe ze de kinderlijke stem verkracht.
Ik vind deze vertoning niet zo best.
Maar dat kan nu moeilijk anders.
De leider moet nu antwoord geven en hij is ervoor gereed.
Hij zet zich in postuur, kijkt toch even langs al die blijde gezichten en vraagt dan:
„Is je moeder dan niet bij je, kleintje?”
„Nee,” pruilt het medium, „ik weet niet waar moeder is.”
„Dit zullen wij eens even voor je in orde maken, schat.”
Het kind verdwijnt van het toneel, de geestelijke leider komt even om de hoek kijken en zegt:
„Je moet deze kleine schat helpen, vrienden.
Haar moeder is nog op aarde, maar het is een slecht mens.
Toch zoekt de kleine schat naar haar moeder en komt hierdoor in ons leven niet tot rust.
Ze is zeven jaar oud en verdronken.
Help haar dus, ze heeft alles verloren.”
Onzin, had de dame erachter moeten zeggen, fout!!!
Er is geen kind van zeven jaar, dat door haar tot de aanzittenden spreekt.
Ze speelt weer haar spel, ze weten nu, wat hun te wachten staat.
Een boel narigheid is zomaar ineens op alle aanwezigen gegooid, zonder erbij te denken zitten ze er middenin.
De mensen krijgen het benauwd.
Wat leeft er toch een hoop ellende tussen leven en dood, enige moeders krijgen tranen in de ogen.
Hiervan weet de mensheid weinig af.
Arm kleintje toch, laat een moeder zich ontvallen, waardoor ze de anderen in haar diep meevoelen trekt, die nu op hun beurt weeklagen.
„Die moeder toch,” zegt een ander.
„De één heeft haar, anderen niet.”
Maar dit bedoelt ze niet en ze verduidelijkt: „Ik bedoel, de één vertrapt dit geluk, anderen willen het bezitten en krijgen het niet, hoe het verlangen ook is.
Het is wel hard.
Wie werkelijk verlangt staat met lege handen.
Slonsen ...,” zegt ze, „hebben alles.”
Men kijkt in haar richting.
Of ze gelijk heeft of niet, de zitting staat stil, allen luisteren, zelfs de dame in trance en het leidertje zijn zo in haar praten verdiept, dat ze Gene Zijde en het kind totaal vergeten.
Maar dan herstelt de leider zich en hij zegt:
„Monden dicht, alstublieft, straks kunt u praten.
Er moet gewerkt worden.”
Hij is alweer gereed en zegt:
„Moet je eens goed luisteren, schatje.”
De leider wil verdergaan, maar het kind valt hem in de rede en vraagt:
„Waar is moeder nou?”
De leider vindt het onhebbelijk.
Hij zegt dan ook:
„Je moet luisteren, kleine meid.
Dat zal je toch daar wel geleerd hebben.
Het is niet netjes, nietwaar, iemand in de rede te vallen.”
Hij gaat verder.
Het kind trekt met haar mondje van veertig.
„Daar, waar je bent, dat is het hiernamaals.
Weet je dat?”
Het duurt even, dan komt het antwoord.
Het medium moet eerst denken, overleggen waarheen dit gesprek haar brengt, maar ze zal zich er wel uit redden.
„Ja, dat weet ik, mijnheer, de zusters vertellen ervan.
Maar waar is moeder nou?”
Het kind voelt scherp aan, het is het opdringerige van de oudere persoonlijkheid, maar de leider gaat er niet op in en antwoordt:
„Moeder komt straks, kleintje, zolang moet je nog geduld hebben, maar dan komt moeder tot je.
Zal je zolang geduld hebben?”
„Maar duurt het heel lang, mijnheer?
Wat denkt u?”
Ze is rap, dit kind, te oud eigenlijk, de leider weet niet wat hij moet antwoorden.
Maar dan komt het ineens.
„Nee, lieveling, het duurt niet lang meer en je moet je best doen.
Rustig afwachten en lief zijn.
Zal je dat doen, schat?”
Het kind is niet tevreden en stelt hem voor nog grotere problemen, hier zijn kat en muis bezig, tezamen spelen ze hun spel.
Kort en bewust is de vraag:
„Van wie heb je dat, weet je dat?”
„Wat?” zegt de leider.
„Je, je ... Ben je ...,” had hij bijna gezegd, een straatmeid ...
Hij bedenkt zich echter vlug en kijkt de kring rond.
Ze weten het allemaal, het is ’n bij-de-handje.
Het antwoord is:
„Waar ik dat van weet, kleintje, van de meester.
De meester aan jouw zijde, in de wereld waarin je bent, heeft het mij gezegd.
Zal je nu je best doen?”
„Ja, mijnheer,” piept het medium.
„Goed zo, mijn lieve schat.
We zullen nu tezamen bidden.
En daarna zal de zuster, die je hier bracht, je weer terugbrengen.
Maar vergeet niet, je moet nimmer vergeten, dat je tegen oudere mensen u moet zeggen.
Zal je erom denken?”
„Ja, mijnheer.”
Allen bidden voor de kleine meid, de hoofden gaan naar beneden, maar ze mogen erbij blijven zitten.
Deemoedig zijn al deze mensen, het is en blijft voor hen heilige ernst.
Ze bevinden zich op heilige bodem en neem hun dat nu maar eens af, zeg ik tegen mijn geestelijke broeder naast mij.
Ze zijn diep ontroerd over het kleintje, dat een kind van hen is geworden.
Maar de kleine meid piept alweer en wil iets vragen.
Ze horen:
„Mag ik nog eens terugkomen, mijnheer, het is hier zo prettig.”
„Maar natuurlijk, lieve schat, natuurlijk, kom maar gerust.
De zuster zal het je wel zeggen.”
„Wat is het hier mooi, mijnheer, u bent zo lief voor me.”
Ze voelen veel voor het kind, de aanwezigen, en ze begrijpen nu, dat het is heengegaan.
„Wat een reis, wat ’n reis heeft dat ding te maken,” laat zich een van hen ontvallen.
De anderen begrijpen, wat ze hiermee zeggen wil.
Een antwoordt haar en zegt:
„Ze beleeft meer dan wij in die ruimte.
Maar het is een lange weg, ze komt helemaal uit ... ja, waar komt het kind eigenlijk vandaan?
Weet u dat?”
De leider zegt: „Dat is nogal logisch, uit haar sfeer natuurlijk, het is heel eenvoudig.”
Meteen is het gesprek beëindigd.
Nog zegt er een:
„En zo’n kind nog, grote mensen verliezen zich in de ruimte.”
„Maar er is toch een zuster bij haar,” zegt alweer een andere moeder.
En de leider antwoordt:
„Weet je dat nog niet?
Jullie moeten nadenken, of de wijsheid ervan gaat verloren, aan je leven voorbij.”
De man heeft gelijk, het gepraat staat plotseling stil en het medium is wakker.
Men zal haar nu vertellen wat er is geschied, voordat er iemand anders komt.
Wat zeggen ons de astrale wetten?
Wat is de werkelijke, de énige waarheid?
Deze, die nu volgt!
Een kind, dat het aardse leven op jonge leeftijd verlaat, wordt aan deze zijde door een geestelijke moeder opgenomen en liefderijk verzorgd zoals een aardse moeder het niet zou kunnen.
Hoe goed en groot de moederliefde ook is, hoe innig de banden tussen moeder en kind ook zijn, het sferengeluk en de sferenliefde overtreffen in alles het aardse liefdegevoel, ook dat van moeder en kind.
Natuurlijk wil de aardse moeder haar kind niet verliezen, wat heel eenvoudig is, daar het kinderbezit het heiligste voor de moeder is en door God aan ons mensen is geschonken.
Maar een kind van die leeftijd, dat niet meer naar de aarde hoeft terug te keren, is een engel.
En dit kind als engel vertegenwoordigt één en vele andere astrale wetten, daar het een kind is.
Zijn sterven heeft astrale betekenis.
De ziel heeft deze vroege dood en deze overgang naar het astrale leven te beleven en zelfs in eigen handen.
Dit houdt verband met het oorzaak en gevolg van die ziel.
Zij heeft nu iets op aarde beleefd en keert terug naar de sferen van licht.
Dit is het verdergaan in de geest, het terugkeren tot God.
Is het beleefde volbracht, dan treedt onherroepelijk de dood voor dit leven in!
Moet deze ziel echter nogmaals naar de aarde terugkeren om iets goed te maken of te beleven, dan trekt de wereld van het onbewuste dit zieleleven aan.
Deze wereld is voor de ziel om uit te rusten en zich gereed te maken voor de nieuwe geboorte.
De ziel daalt nu tot het vonkstadium af, dat is tot het ogenblik van het ontwaken, toen de schepping een aanvang nam.
Als vonk Gods kan de ziel in het moederorganisme afdalen, waarna het groeiingsproces kan beginnen.
Als volwassen bewustzijn kan de ziel niet in het moederlichaam afdalen, omdat de ziel de vrucht dooddrukt, daar er thans té veel bezieling is.
De ziel als vonk wordt nu in de moeder wakker, waarna het groeiingsproces begint.
Gaat dit zieleleven daarentegen verder, is ze vrij van deze geboortewet, dan trekt het bewuste hiernamaals dit leven aan en blijft de ziel haar zelfstandigheid behouden.
Nu vangen de sferen van licht dit leven op en leven dit kind en miljoenen anderen dus bewust verder.
Men weet aan deze zijde, wanneer deze zieltjes sterven en dan gaat de moeder aan deze zijde naar de aarde om haar beschermeling af te halen.
Tijdens het sterven, dat heel veel van uw kleintjes zélf reeds te voren kunnen waarnemen en het dan aan hun ouders meedelen, zien zij een engel bij het bedje, en het kind weet, dat deze engel het komt halen.
De kinderen, jongen of meisje, zien dat licht, grijpen ernaar met beide handjes en geven zich aan dat licht, aan hun geestelijke moeder over.
Op aarde zijn de ouders bedroefd, ze weten echter, dat God hun lieveling in Zijn armen genomen heeft, maar van de waarlijke gebeurtenis en de astrale wetten weten de ouders, noch hun dokter, iets af.
De geestelijke moeder neemt het geestelijke leven van de aarde in haar stralende armen, drukt het aan haar hart en voert het naar de sferen van licht.
Zij gaat regelrecht naar de afstemming van het kind, een hemel, waartoe het kind behoort en waarop het afstemming heeft.
En een kind van zeven jaar, ook al zou dat kind aards kattig zijn of andere fouten hebben, heeft niets met de stoffelijke zonden uit te staan, dit kind treedt een kindersfeer in het leven na de dood binnen.
En hiervan hebt u op aarde geen begrip.
Als moeders dit weten, zijn ze, of kunnen ze gelukkig zijn; voor hun lieveling wordt aan deze zijde gezorgd.
Na hun dood zien ze hun lieveling terug, maar dan wellicht als volwassen mens, want ook het kind leeft verder naar het volwassen bewustzijn.
In ons leven wordt echter het kind niet gespaard.
De opvoeding is van dezelfde aard als ook het volwassen mensenkind geniet en op te volgen heeft.
In ons leven kennen wij geen verzachtende omstandigheden.
Dat is aards en onnatuurlijk.
In ons leven moet het kind alles van eigen leven en bewustzijn afweten en de wetten van God aanvaarden.
Aan deze zijde leeft het kind in de waarachtigheid van God, wat op aarde niet door het kind beleefd kan worden.
Het kind beleeft de stoffelijke afbraak én de geestelijke opbouw, die iedere ziel, als kind of volwassene heeft te aanvaarden.
Dat is de astrale wijsheid, die het kind zich eigen moet maken.
God kent hierin geen verzachtende omstandigheid, ook voor het kind niet!
Ik geloof niet, dat u mij aanvaarden zult, wanneer ik u meedeel, dat er aan onze zijde geen kinderen leven.
Nogmaals gezegd, aan Gene Zijde leven geen kinderen!
Is dat niet vreemd voor u?
Klinkt het niet in uw oren als iets, dat ge toch niet kunt aanvaarden en onzin is?
Toch spreek ik de heilige waarheid uit en ik zal het u dan ook verklaren.
U moet namelijk weten, dat u als mens reeds miljoenen levens achter u hebt.
Dat wil zeggen, als een kind op aarde sterft, sterft het organisme, de ziel blijft leven en is oeroud!
Het lichaam is jong, de ziel heeft – alléén op aarde al – duizenden levens volbracht en kent geen jong-zijn meer.
Dit is nu de astrale en de kosmische betekenis voor het zieleleven, dat als kind op aarde sterft.
Uit dat bewustzijn put nu de ziel, wanneer zij als sferenkind aan deze zijde wakker wordt.
Dat wil zeggen, dat de ziel nu haar vorig bestaan binnentreedt en daarin volkomen bewust wordt.
Want het laatste, vroeg afgebroken leven, gaf de ziel niet voldoende aan kracht en bewustzijn om zich staande te kunnen houden.
Dit bewustzijn is dus te weinig voor een bestaande wereld.
De ziel treedt dus – ik maak het u op verschillende wijzen duidelijk – dat vorige leven binnen.
Dit is het vorige bewustzijn van de ziel, het bewustzijn voordat ze naar de aarde terugkeerde.
De ziel wordt nu wakker en vraagt om de moeder.
De zuster begint het kind duidelijk te maken, dat het op aarde is gestorven.
Het kind staat als de volwassen mens voor deze wetten, deze astrale werkelijkheid, en heeft die te aanvaarden.
Verzachtende omstandigheden zijn er niet.
De geestelijke moeder draait er niet omheen, onomwonden vertelt ze het kind, dat het de aarde heeft verlaten.
Voor het kind van zeven jaar is dat een groot wonder en het wil er meer van weten.
Is de band met de aardse moeder nu innig, dan vraagt het kind naar de moeder.
Het jongere kind zal de vragen niet hoeven te stellen, het kleintje weet er niet meer van.
Het kind is ingeslapen en aan deze zijde wakker geworden, alsof het in de wereld van u geslapen heeft en de honger het kind wakker schudt.
Overheerst nu de aardse liefdeband, dan gaat de moeder, als het kind zover is, met haar kind naar de aarde en mag het zijn ouders en wellicht zijn zusjes en broertjes zien.
De moeder vertelt het kind over hun leven en alles wat nu reeds voor het bewustzijn van het kind noodzakelijk is, zodat het leert begrijpen.
Als deze band tussen moeder en kind waarlijk van geestelijke aard is, zal de geestelijke moeder in géén geval deze liefde verbreken, integendeel, deze band zelfs verstevigen, omdat zij anders in strijd zou zijn met de wetten van God, en tevens omdat liefdebanden niet te verbreken zijn.
Een geest van het licht verbreekt geen liefdebanden.
Wij bouwen op!
Dat dus een kind, levend in deze onmetelijke ruimte, naar de aardse moeder gaat zoeken, is daverende onzin, potsierlijk, onbewust en onwetend.
Deze opvatting van spiritisten is zó dom, zó bekrompen, dat wij er geen woorden voor hebben om aan te tonen, wat voor wartaal en krankzinnig geklets deze onbewusten spreken, waarmee ze onze wereld en het leven van het kind belachelijk maken!
Ook al zou de aardse moeder slecht zijn, dan nog is niet één kind in staat te beleven, wat nu op spiritistische seances beleefd wordt.
Wanneer het verlangen ín het kind aanwezig is, voert de astrale moeder het kind naar de aarde en leert het kind het eigen leven kennen.
Nu ontvangt het kind in de sfeer der aarde levenswijsheid.
Het kind kijkt door de ouders heen, ziet de zusjes en broertjes en ontwaakt erdoor.
Het kind ziet, dat vader en moeder en de broertjes nog moeten ontwaken, dat zij niet weten, wat het zelf reeds weet en het begrijpt nu, dat ze hun leven op aarde moeten afmaken.
Het kind, dat vroeg de aarde verlaat, bevindt zich in een kosmische begenadiging.
U hoeft niet te denken: dat arme kind!
Dit leven staat boven u en heeft u iets te schenken.
Dit kind is verder dan u, het heeft afscheid genomen van de aarde en is gereedgekomen met het oorzaak en gevolg of met dat, waarvoor het laatste leven is beleefd en van God werd ontvangen.
Vroeg sterven is dus een genade!
Indien u het tenminste aanvaarden kunt, de astrale wetten kunnen het u afdoende verklaren.
Deze zielen als stoffelijke kinderen zijn voor heel veel leed en smart bespaard gebleven.
Denk niet, dat het leven op aarde in vergelijking met ons leven in de sferen van licht iets te betekenen heeft.
Een kind treft in de sferen geen leed, het kan niet in de duistere sferen afdalen, het is een engel in de geest.
Het kind, dat zijn kringloop op aarde nog niet heeft volbracht en slecht is, kan de sferenhemel van het kind niet binnentreden, deze ziel zal terugkeren naar de aarde, om er te ontwaken en te beleven en zich de wijsheid van dat leven eigen te maken.
Maar ook hiervoor kennen wij weer andere wetten, elk jaar bezit ze, d.w.z. de ouderdom van het kind bepaalt, waar het kind na de dood zal binnentreden.
Is het nu niet diep droevig, dat dergelijke charlatans de wetten van leven en dood mismaken?
Zich door het leven van ons een vermaak scheppen?
Het kind, dat sterft, leeft aan deze zijde in een geluk, waarvan ge u geen denkbeeld kunt vormen.
Datzelfde kind voelt zelfs de ellende van de achterblijvenden.
U hoeft uw gestorven kind niet te bewenen, het kind beweent u.
Maar het kind zal geen leed en smart behouden, doordat de astrale moeder deze ziel de wetten verklaren zal.
En wanneer het weten in het kind gekomen is, ziet en voelt het uw leven aan en komen het begrijpen en het geluk.
U bidt voor uw kind, maar ook dat is niet nodig.
Bid liever voor uzelf!!!
Ik zeg het anders: het kind heeft uw gebed niet meer nodig, want ú bent de ongelukkige, niet het kind!!!
Het kind leeft te midden van wijsheid en ontzagwekkend geluk, u in armoede, wellicht in stoffelijke en geestelijke armoede.
Hiervan heeft het kind geen weet, niets, niets stoort dit engelenbewustzijn.
Dit is het geschenk van God, maar het kind heeft zich de wetten ervan eigen moeten maken.
Het kind, dat verwaarloosd is op aarde, maakt zich van die ellende bij aankomst onmiddellijk los.
Nu gaat het kind in het eigen bewustzijn verder, met naast zich de geestelijke moeder, en groeit op naar het volwassen bewustzijn.
Vergeet nu dit niet: wij als mensen hebben in deze ruimte meer dan miljoenen ouders beleefd.
Waar zij leven en wie het zijn weet u op aarde niet en dit is maar goed ook, of het zou nu een vreselijke chaos worden.
Niettegenstaande dat, zal de mensheid deze wetten toch eens moeten aanvaarden, omdat Christus ze u door Zijn Heilig Evangelie heeft gebracht.
Nu is het mogelijk – ik kom hierop terug – dat het kind de moeder uit het vorige bestaan voor zich ziet en dan worden deze zielen weer verenigd.
Hoort u het?
Dit zal voor vele moeders, omdat ze nog onbewust zijn van de Goddelijke wetten, smart betekenen.
Immers, het is háár kind.
Maar ik zeg u, wij hebben duizenden vaders en moeders gekend.
De moeder zal nu denken, dat zij haar lieveling moet afstaan.
En dit is een onbewuste gedachte, echt aards.
Voor God verliest u geen liefde.
Maar God wil, dat ge de universele liefde beleven zult en u die liefde eigen maakt.
Aan deze zijde zijn wij zover.
U hebt dus te leren al het leven van God lief te hebben, want al die mensen op aarde zijn Gods kinderen.
Een moeder dus, die alleen haar eigen kind liefheeft, heeft voor God geen liefde, kent geen liefde, deze liefde is egoïstisch.
Zo de moeder haar eigen kind wil terugzien, wil zij liefde ontvangen van haar eigen kind, dat thans in de armen van een geestelijke moeder gelukkig is, zal ze zich volkomen moeten overgeven, eerst dan kan zij haar eigen kind liefhebben, óf deze moeder sluit zichzelf voor de universele liefde af!
Dus al is deze geestelijke moeder in de sferen dichter bij uw kind en zijn deze zielen tot geestelijke eenheid gekomen, toch is men hier niet bezig om u als moeder uit te schakelen.
Het universele bezit ligt in uw eigen handen!
Iedere moeder moet zich dus voor het geestelijke moederschap bekwamen.
Het zijn de wetten van God, die ook voor u op aarde gelden.
Het zieleleven van het kind kan deze wetten niet ontlopen!
Het kind treedt onmiddellijk na het sterven de sferen binnen.
Indien u zich op deze reinheid en heiligheid kunt instellen, voelt u, hoe afschuwelijk dit spiritistische gedoe is.
Dit geluk en al deze heiligheid worden door deze mensen besmet.
Wanneer u mijn boek „De Kringloop der Ziel” hebt gelezen, hoef ik u niets meer te zeggen.
Indien dat niet het geval is, het volgende.
In dat boek vertelde ik, dat het mij gegeven werd om opnieuw geboren te mogen worden.
Máár, ik zou weer naar de sferen terugkeren.
En dat geschiedde.
Maar voordat het zover was, maakte mijn meester mij in de moeder wakker.
Hij riep mijn naam, ik hoorde hem en begreep alles.
Stelt u zich dit eens voor.
Ik was toen tussen de zes en zeven maanden oud.
Dat wakker maken kan slechts door een meester geschieden en voor ons die dit beleefden is het een wonderlijke gebeurtenis.
Toen ik geboren zou worden sloot ik zelf mijn leven af en kroop door de navelstreng.
Dit snoer sloot mijn adem af en verbrak het contact met de moeder.
Ook deze macht, kracht en wet leefden in mij.
Ik had die wet in eigen handen en dit maakte het mij mogelijk direct naar de sferen terug te keren.
Mijn moeder bracht dus een dood kind ter wereld.
Maar zo ze haar kind had moeten behouden, ik dus als ziel mijn leven op aarde had moeten beleven, zou er van dood geboren worden geen sprake zijn geweest.
De wét moet voor ons deze belevenis mogelijk maken.
Op deze wijze leerde ik het groeiingsproces kennen en maakte ik mij de wetten bewust in de moeder eigen.
Ik beleefde in haar de Goddelijke schepping.
Dat dit een openbaring is, hoef ik u zeker niet te zeggen.
Ik keerde terug naar de sferen en onderweg reeds zag ik mijzelf groeien en tot het vorige stadium terugkeren.
Ik aanvaardde weer mijn volwassen bewustzijn.
Dit zijn de astrale, maar Goddelijke wetten, die wij ons als mens eigen moeten maken.
Ook ik verlangde ernaar ze te leren kennen en dit geldt voor ieder mens, die de sferen van licht heeft bereikt.
Alles is dus heel anders, dan uw spiritisten zich voorstellen, evenals het houden van reddingsseances waarmee zij menen goed werk te verrichten.
Het is veel grootser, machtiger, goddelijker, dan hetgeen zij er in hun kletspraat over verkondigen.
Ik zeg u nogmaals, in de sfeer der aarde leert het kind met de astrale moeder de wetten kennen.
En wij hoeven niet naar die ouders te zoeken, wij vinden uw naald in een hooiberg terug, ja, al zoudt ge het ding in het midden van de oceaan loslaten, we halen het voor u naar boven, voor ons zijn er geen onmogelijkheden meer, het ding zélf trekt ons tot zich.
Wanneer vogels dit instinct kunnen bezitten, zouden wij dan als mens er ons niets van hebben kunnen eigen maken?
Het dier beleeft nu een astrale wet en u als mens moet u het gevoel ervoor eigen maken.
In dit stadium is het dier verder dan het menselijk wezen.
Ook die wetten zult ge na uw leven aan deze zijde leren kennen.
Het „ja, schatje” en „ja, lieveling” en „vraag het maar aan de zuster, die zal het je wel zeggen”, zijn zo onbeholpen krankzinnig, dat het zich alleen maar in het brein van deze mensen kan afspelen.
Duivels gedoe is het!
In hun gebeden moesten ze blijven steken, ze zouden dan geen kwaad meer kunnen doen voor zichzelf.
De zittingen gingen intussen verder.
Na dit meisje werd er een monster aangevoerd.
Die duivel moest als al de anderen geholpen worden.
Begrepen deze mensen wel wat er zou geschieden, indien dit waarlijk zo was?
Voelden ze het afschuwelijke gevaar niet?
Het gehele huis zou afgebroken kunnen worden en het medium is direct krankzinnig, als het monster waarlijk daar was.
Het medium trapte links en rechts en dit was eigenlijk het enige dat de toeschouwers te beleven kregen.
Het medium wilde ermee zeggen: Zie eens, hoe wild dit monster is!
Opnieuw werden haar de kleren van het lijf getrokken en zelfs sloeg het monster het zo gastvrije medium een bloedneus.
Wij walgden!
Op aarde echter vond men het geweldig.
Dit vreselijke monster moest geholpen worden.
Toen de dame de bloedneus kreeg, vond ze het blijkbaar voldoende, opeens greep tenminste de geestelijke leider in.
Hij zei:
„In ijzeren boeien hebben we dit beest moeten slaan.
We voeren hem naar de duisternis terug.
Toch zal dit diermens eens begrijpen, wat u allemaal voor hem deed.
Als het medium aan deze zijde is, mag zij hem van de boeien bevrijden, maar dat duurt nog wel honderdvijftig jaren.
Dit als dank voor het lenen van haar lichaam.”
Begrijpt u deze onzin?
Voelt u, hoe onwaar alles is?
Wij gaan deze demonen eerst voor u uit de hel slepen, hen daarna in uw lichaam laten afdalen om daarin alles kort en klein te laten slaan en eindelijk met hen vechten om hen murw te krijgen?
Voelt u het jammerlijke en stumperige van alles, lezer?
De aardse geleerde zei nu, schijnbaar woedend en teleurgesteld:
„Zet je geestelijke woning nou maar voor zo’n astrale hond open.”
Dit varken in astrale toestand kon hij niet (de) baas worden.
Steeds was hij heer en meester op dit terrein.
„Maar je ziet,” zegt hij tegen de aanzittenden, „we moeten nog heel wat op dit gebied leren.
Ik krijg hen er meestal onder, maar dit kreng!”
Wat vertellen ons de astrale wetten?
In ijzeren boeien sloeg men dit wilde astrale varken.
IJzeren boeien, alsof de astrale geen betekenis hebben.
Maar weten de spiritisten dan niet, wat eigenlijk astrale boeien zijn?
Als een gevangene bracht men hem weg, de meester werd hierin bijgestaan door zijn helpers.
Maar de astrale persoonlijkheid zelf is een boei, mijn waarde spiritisten, is een hel en is een wereld in ons leven.
Een boei is een mens en is een geestelijke afstemming.
En die afstemming, mijn vrienden, sluit zich voor de hogere wereld zélf af.
In ons leven hoeven wij geen demonen te boeien, dat is niet mogelijk en wij zouden in strijd zijn met de wetten van God, want God straft niet één kind.
Die mensen sluiten zichzelf voor al het andere, hogere leven af en zien alléén hun eigen soort!
Het is de levensgraad, die ze in ons leven vertegenwoordigen.
En deze demonen, monsters van mensen, zijn in geen tien eeuwen te temmen en wij denken er ook niet over.
Gód stráft hen niet, ze straffen zichzelf!
Die mensen kunnen wij niet eens bereiken, als u het weten wilt.
Niet één ziel is ertoe in staat om één van deze duivels in boeien te slaan, want miljoenen zouden ons vermoorden, en er zou een gevecht ontstaan tussen goed en kwaad, dat we steeds voorkomen, omdat de ellende niet te overzien is.
En dat soort zouden wij op aarde brengen om geholpen te worden?
Is deze astrale meester krankzinnig?
Wie gelooft u, dat krankzinnig is?
Als een meester zo gek is, behoort ook hij tot dat soort en leeft hij in geestelijke armoede.
Geachte spiritisten, blijf met uw handen van al deze wetten af, ge besmet u zelf!
Maar dit alles was nog niet voldoende, Christus kwam ook nog, deze avond.
„Ja,” zegt de Heiland, „jullie zien, hoe gevaarlijk slechte mensen kunnen zijn”.
Intussen legt Christus zijn handen op de bloedneus en geneest hem ook nog.
De aanzittenden beleven heilige zaken, maar toch is er nu wat angst in hen.
Waarheen voert hen dit gebeuren?
„Het is de moeite waard,” zegt Christus, „dit te mogen zien.
Je weet nu, dat ik de duivelen kan opsluiten; mijn leven overheerst.
De gelukzaligheid zij met u.”
Weg was Christus.
Ze konden van geluk spreken, dat ze hun leven niet hadden verloren.
Ze zitten er nu bij alsof ze geen tien kunnen tellen, want er is iets.
Wat is het?
De leider schudt hen even wakker en verklaart, hoe dat allemaal mogelijk is.
Maar het belachelijke, dat het medium zelf haar bloedneus vasthoudt, zich door Christus zelf bestraalt, wil niet uit hun gedachten, ze vonden het ineens heel vreemd.
Maar waarom eigenlijk?
Omdat Christus met jij en jou praat en zich dan weer herinnert, dat hij een godheid is?
Die taal bevalt hun niet.
Christus zegt zo weinig en wat hij zegt heeft zo’n geringe inhoud!
Neen, het kan niet, het is niet mogelijk, er moeten stoornissen zijn.
Deze astrale hond heeft hen wakker geschud.
Hiervoor moet ze haar lichaam niet lenen, zegt de leider.
Maar wanneer men aan Gene Zijde vindt, dat het moet, wat willen wij mensen dan?
De aanzittenden knikken, luisteren, maar de leider voelt, dat er iets is.
De trancevrouw moet nu over honderdvijftig jaar de boeien verbreken.
Een eer voor haar en een beloning voor het werk, dat ze doet.
Zegt het u niets?
Ons zegt het, dat deze mensen volslagen psychopaten zijn en niet meer in uw maatschappij thuis horen.
Met deze spiritisten dalen wij straks in deze hellen af en daar zullen ze hun eigen soort zien.
Het medium voelt iets, ze zinkt weer weg en er komt een dominee.
De man moet goedvinden, dat hem de waarheid wordt verteld.
Hij had in zijn leven niet over verdoemenis moeten spreken, nu leeft hij in de gevolgen ervan.
Maar deze bewoner is toegeeflijk.
Hij zegt tot de schare, dat hij zijn best zal doen en dat zij niet moeten vergeten, hoe het werk, door hen gedaan, eens gezegend zal worden.
Hij is eerst de verdoemde, even later de wijsheid zelf.
De aanzittenden slikken het en kijken, maar enthousiast zijn ze niet.
De leider houdt een praatje met de geest, ze hebben het over het geloof en over de apostelen.
„Ja,” zegt de dominee, „ik was geen apostel, ik heb het leven niet gekend.
Maar kan ik het helpen?
Worden we niet verkeerd ingelicht?
Gaat u maar verder, vrienden.
Het is machtig mooi wat ge doet.
Weet ge dat wel?
Ik ben getuige geweest, hoe ge aan een donker bestaan licht gaf.
Ik zag Christus.
O Heiland, zegen mijn leven.”
De dominee ligt al op de grond, hij bidt, zoals hij in zijn aards leven niet heeft kunnen bidden.
Maar de aanzittenden zijn potdicht, ook dit prachtige gebed zegt hun niets!
Wat is er toch met hen?
Toen de dominee door hen en zij door hem geholpen waren, kregen ze hun zegen en zakte het gordijn.
Het spel met leven en dood was weer ten einde.
De aanzittenden konden hun zitgeld betalen.
Weer werd er even nagepraat en nadat alles geregeld was voor de komende zitting, gingen de beide persoonlijkheden rustig weg.
Maar de huisheer was niet meer zichzelf.
Angstig is alles, dacht hij.
En de anderen dachten er precies zo over.
Die gedachten werden door ons versterkt, de twijfel aangestookt zó, dat ze zich er niet meer van konden bevrijden.
Ik bleef nu met de heer des huizes één, want ik wilde, dat hij ons zou gehoorzamen, eerst dan konden wij ingrijpen.
Na twee dagen kreeg ik hem zover.
Op de volgende zitting is het instrument van mijn meester aanwezig.
De huisheer is zijn hulp komen inroepen.
En mijn meester zegt zijn instrument, dat hij zich geheel aan hem moet overgeven.
Meer hoeft hij niet te doen.
Hij moet hun vertellen, wat hij of zijn meester van hun avonden denkt.
De leider kijkt naar de nieuweling en het medium begroet hem ook al.
Had ze het maar niet gedaan, nu was ze meteen voor de aanzittenden fout en werd het eerste bedrog vastgesteld.
Haar leider zegt:
„Heerlijk te zien, dat zich steeds meer mensen voor ons leven gaan interesseren.
Hoe meer kinderen van God overtuigd worden, des te schoner is ons werk.
Geef mij uw hand.”
De dame drukt in trance de hand van ons instrument en nu kan hij weer gaan zitten.
De anderen vinden het verdacht.
Dit, ons instrument, weet meer van de wetten af dan allen bijeen en dit klopt dus niet.
Hij is geen nieuweling op dit gebied.
Ziet het medium dit dan niet?
Het eerste leugentje wordt vastgesteld, de ziel gaat weer denken en kijkt vanuit haar duisternis midden in het licht.
De dame gaat in trance, ongelukkigen komen door haar en worden geholpen.
Verschillende persoonlijkheden komen er vanavond, allen moeten de ogen worden geopend.
Als de avond bijna voorbij is, Christus het woord neemt en zegt, dat hij langer blijft, zinkt ons instrument in de bewuste trance.
Ik handel voor hem, maar hij is nog in zijn stofkleed.
Ik trek de gastheer aan zijn jasje, we gaan naar de keuken.
Ik zie de doek die ik hebben moet en maak het ding kletsnat.
De man ziet het en vraagt:
„Wat doet u nu?”
Hem antwoorden doe ik niet, we keren terug naar de huiskamer.
Christus praat tot de kinderen.
Ik ga achter Christus staan en wring de natte doek op de hals van het medium uit.
Ze schrikt, alsof de duivel achter haar staat, kijkt om en vergeet dat zij in trance is en Christus in haar leeft en spreekt en brult:
„Vervloekte rotzak!”
Ze weet zich ontmaskerd en wil weg, maar de deuren worden afgesloten.
Nu moet er gepraat worden.
Men eist van beiden dat ze ophouden of er worden politiezaken van gemaakt wegens bedrog.
Ze zijn ontdekt, maar de leider heeft nog iets te zeggen.
Hij vliegt op de dame af en zegt:
„Heb ik het niet gedacht, lelijk loeder?
Je hebt mij al lang bedrogen.”
Hij wil haar te lijf gaan, maar dat wordt voorkomen, dit moeten ze buiten dit huis maar doen.
Het vreselijke stel gaat weg.
Nu brengen wij ons instrument in de psychische trance.
De aanzittenden hebben zich neergezet, ik spreek hen toe, vertel hun over al deze wetten, totdat ze weten, hoe verschrikkelijk deze zittingen zijn geweest.
Nu zijn ze met Gene Zijde in verbinding en kunnen hun tranen niet weerhouden, thans schreien ze van reine menselijke ontroering.
Ze vragen, of wij niet tot hen kunnen blijven komen, maar dat gaat niet, we hebben andere dingen tot stand te brengen.
De huisheer zegt: nooit en nooit meer van dat soort mensen in mijn huis.
Mijn hemel, wat een les, wat een les.”
Zoek en behoud het goede, maar doe uw ogen open, laat u niet bedriegen.
Haal desnoods onze mediums erbij; indien wij denken, dat het de moeite waard is, willen wij u waarschuwen.
Eerst dán bent u verantwoord.
Deze mensen, die zich uitgeven voor mediums, zijn charlatans.
Ze spotten met het heiligste van uw leven.
Ze bekommeren zich niet om uw leed en smart, om uw afgestorvenen, ze breken uw leven.
Dat christenen dergelijke onzin kunnen aanvaarden, is bijna niet te geloven en toch leven deze zielen in uw midden.
Allen lopen zich te pletter, maar scheppen intussen enorm veel leed en ellende.
Al deze mensen zoeken naar het hogere leven, doch geven zich maar meteen onvoorwaardelijk over.
En dat moet niet, indien ge niet weet of de geestelijke heiligheid tot u gekomen is.
Deze overgave is machtig mooi, maar ze moet u niet naar de krankzinnigheid voeren.
De één geeft zich voor medium uit, een ander luistert ernaar en is al net zo ongelukkig.
Dit medium willen zijn is het bergafwaarts gaan van de persoonlijkheid, is duidelijke ondergang.
Honderden van deze mensen heb ik in hun doen en laten gevolgd en niet één psychisch trancemedium onder hen ontmoet.
De psychische trance is een heilig wonder en ligt zomaar niet te grabbel op straat.
Boekdelen zou ik erover kunnen vullen, maar ook dat is de bedoeling niet, dit is al voldoende.
Al die mannen en vrouwen eigenen zich de geestelijke gaven toe, noemen zich helderziend en helderhorend, maar ook dat zult ge leren kennen.
Hun onzin werd eindelijk gevoeld en weer was het uit.
Doch er zijn nog tal van deze diep gezonkenen, die zich van het oordeel van anderen en het bedrog niets aantrekken en verdergaan.
Eén medium van de duizenden, die ik volgde, bezit gaven, want wij maken geen oorlog op dit gebied, we bouwen op!
In het oude Egypte was dit het heiligste en het allerhoogste dat bereikt en beleefd kon worden, maar in het Westen lopen duizenden van deze lieden rond en zeggen de Grote Vleugelen te bezitten.
Elke stad bezit hen zelfs.
En de mensen zijn aan hun dol gepraat gewend.
Ze vliegen als motten op het heilige licht af, maar verbranden hun vleugeltjes.
De occulte gaven zijn nu het bezit van de massa geworden, maar dat kan niet!
Niet één geest is in staat om deze mensen in zijn leven op te trekken.
U moet dit van ons aanvaarden.
Zoekt u de goede mediums eens?
Ge hoeft niet te zoeken, deze mediums in onze handen treden zelf naar voren en hebben u iets te zeggen.
U hoort absoluut van hen en indien u niet van hen hoort, pas dan op.
Weet nu dat ge u op gevaarlijk terrein begeeft.
De gevoeligen, de bewuste en onbewuste bedriegers willen iets voor een ongelukkige doen, maar bezitten geen gaven.
Kunnen nu al deze mensen niets bereiken?
Is er niet één goed medium onder hen te vinden?
Is álles bedrog?
Wij weten heel goed, dat tal van mensen tijdens een zitting onbewust zijn van hun doen en laten, maar dat neemt niet weg, dat ze niet te bereiken zijn en ze dus deze gaven niet kunnen bezitten.
Wat ze wel kunnen bereiken is het volgende, doch ik heb het u reeds verklaard en ga er nogmaals op in.
Indien ze geestelijke zittingen willen beleven, iemand zich in staat acht tot mediumschap en er desondanks van de psychische trance geen sprake is, kunnen wij, althans hun overgegane familieleden, door de geestelijke inspiratie werken zoals dat voor het kruis en bord geschiedt.
De moeilijkheden, die nu overwonnen moeten worden, zijn precies dezelfde.
Niettemin is het te proberen, ogen dichtdoen en zuchten en kreunen is daarbij niet nodig, ge zijt dan reeds bezig met bedrog en tevens sluit ge u voor de zuivere wetten af.
Ga zitten en voel aan!
Komen er nu gedachten in u, geef ze door, maar houd er rekening mee dat ze fout kunnen zijn, daar ze door uw eigen gevoelsleven heengaan en wij u niet kunnen uitschakelen.
Hier moet u steeds rekening mee blijven houden, nimmer kunt ge hoger komen dan uw eigen gevoelsgraad is; die andere gevoeligheid moet ge u nog eigen maken en dat is in één leven niet mogelijk!
De waarachtige trance is een heilig wonder.
Aan het woord kunt ge onmiddellijk vaststellen of Gene Zijde tot u gekomen is.
Wij brengen u geen bewijzen, ons gaat het erom uw leven in de geest op te trekken.
Een aardse sensatie verbreekt dit éénzijn.
Het medium in de psychische trance is voor de aanzittenden een openbaring.
Nu kunnen wij doorgeven wat we willen en wij verklaren u in deze toestand Gods ruimte, omdat wij al deze wetten hebben leren kennen.
Wanneer de meesters op aarde spreken, treedt het medium uit het organisme en dat geschiedt in stilte, buiten uw weten om.
Heiligend is dit ogenblik, nu zijt ge met onze wereld tot geestelijke en kosmische eenheid gekomen.
Hieraan zult ge u overgeven, omdat ge voelt en vast kunt stellen, dat deze mens onze wijsheid bezitten kan.
De wijsheid bewijst u dus de werkelijkheid en zij moet vaststellen of Gene Zijde spreekt.
Wie dat als medium niet beleven kan, praat zélf!
Die mannen en vrouwen zijn niet van het eigen-ik te bevrijden.
Indien ge toch wilt trachten zelf iets te bereiken, dan is het voor u beter het kruis en bord of de planchette te gebruiken, want het waarachtige psychische trancemedium leent zich er niet voor.
Die mediums hébben een grote taak voor de aarde te volbrengen en die gevoelskracht wordt door ons niet versnipperd.
Nogmaals, één op duizenden mediums, die ik volgde, bezit de Grote Vleugelen, en dat komt, omdat dit het hoogste is, wat ge als medium bereiken en ontvangen kunt.
Maar desondanks wordt er thans „getrancet”!
Voor het Oosterse medium is de werking weer anders, omdat hij zelf wil beleven, en dus niets van onze zijde ontvangen kan.
Nu leert hij de stoffelijke en geestelijke trance kennen.
Kan de yogi alléén de psychische trance beleven, dan weet hij al, dat er voor hem eigenlijk niet veel te beleven valt, omdat hij zijn lichaam niet kan overwinnen.
Maar uw charlatans eigenen zich al deze wetten toe, ze stappen eroverheen en nemen ze eenvoudig in bezit.
U in het Westen weet niet, hoe moeilijk het is om van uw organisme los te komen.
Ik ga u straks echter al deze moeilijkheden verklaren en wij volgen de eerste magiër, die zichzelf verloor, maar toch verder ging en door andere levens het zo begeerde bezit bereikte.
En dat willen uw Westerse mediums bezitten?
Omdat ze wat gevoelig zijn willen ze zich deze overmachtige concentratie maar toeëigenen?
Wij komen u geen verhaaltje vertellen, wat we thans doorgeven komt rein en zuiver tot u, het gevoelsleven van ons medium hebben wij in al de graden en wetten overwonnen.
Hieraan hoeft ge niet te twijfelen!
Wij zullen u aantonen, dat we meer van God afweten dan zelfs het Oosten zich in al die eeuwen eigen heeft kunnen maken en dit dan moet het bewijs voor u zijn, dat thans Gene Zijde aan het woord is!
De psychische trance overwint het moederschap.
Dit zult u wel niet zo dadelijk begrijpen en dit heeft dan ook een verklaring nodig.
Maar het wil dit zeggen.
In de moeder zijt ge tot eenheid gekomen.
In de moeder groeiden de stoffelijke weefsels ineen met de ziel, ze moeten losgelaten worden, wil de trance beleefd worden.
En die eenheid groeide tezamen op en werd mens.
Ziel en stof zijn nu als de ogen in uw hoofd, uw mond, waardoor ge spreken kunt, of uw benen waardoor ge voortgaat.
Wat is de mens zonder al deze organen?
En toch de psychische trance eist van u al die organen los te laten, te zien en te voelen buiten het bestaande, eerst dan kunt ge u overgeven en is uw gevoelsleven in staat een dergelijke ontwikkeling in zich op te nemen.
Ruk deze stelsels eens uiteen?
Maak eens los wat de natuur tezamen heeft gebracht en dat reeds het volwassen stadium heeft bereikt?
God weet, dat ge als mens Zijn wetten hebt te leren, maar wat weet ge in het Westen van al deze ondoorgrondelijke wetten af?
Het Oosten kan u zeggen hoe moeilijk het is, want daar probeert niet één straatoccultist zich te vergrijpen aan het hoogste, omdat elkeen weet, dat de vloek wordt uitgesproken en in aantocht is, zodra de handen grijpen naar dat wat hoog boven het eigen bewustzijn ligt.
Maar het Westen gaat over lijken!
De Westerse onderzoeker gaat dan ook niet op het geseanceer van het Westen in, wanneer hij eenmaal het Oosten heeft leren kennen, want, zo zegt hij, als het dáár niet te vinden is, wat wil dan het Westerse medium beginnen?
En zo is het, het Westen moet nog voor de occulte wetten ontwaken.
Maar ónze instrumenten ontvangen kosmische wijsheid, de charlatans echter beleven armoede en ellende, ze strijden voor het kwade.
Wie dit niet aanvaarden kan, moet dan maar zijn eigen gang gaan en zich te pletter lopen.
Wij zeggen u, uw geestelijk leven wordt erdoor bemodderd.
De psychische trance eist jarenlange ontwikkeling.
Het beste medium kan er niet aan ontkomen.
In het oude Egypte deed men er veertig jaar over, soms ook iets korter, naargelang het medium aan gevoel bezat en de hoogte van zijn bewustzijn was.
En dan waren deze begaafde zielen nog voor hun taak geboren.
Het Westerse gevoelsleven vergeet de eigen taak, vereenzelvigt zich met het hogere ik van onze zijde en brengt disharmonie onder velen.
De gelovigen worden bedrogen en onder de voet gelopen, wat toch allemaal eens goedgemaakt moet worden.
Deze doordrijvers zullen aan onze zijde de smarten van Satan leren kennen, ze vragen er iedere seconde van de dag om.
Onvergetelijk is hun monsterachtig leven, aan deze zijde zullen ze hun eigen levensfilm kunnen bewonderen, want al hun geknoei ligt vast!
Niet één mens komt op eigen kracht buiten het bewustzijn, het eigen leven houdt u gevangen, wat u dus alléén door deze zijde kunt beleven.
Dat is uw zekerheid om te weten of er gezwendeld wordt, nu spreekt Gene Zijde of alles is lariekoek.
Wij overtuigen u van onze eenvoud, maar het woord zelf voert u door de hellen en de hemelen naar de kosmische graden van de ruimte.
Het is het geschenk van de wetende mens in eigen graad en bewustzijn aan u als mens van de aarde.
Maar het woord én de gaven zijn in onze handen.
Het is Gods wil, dat wij u in ons leven optrekken en thans het occulte kwaad bewust vernietigen.
Wij waken als kinderen van God over de Grote Vleugelen, waarvoor duizenden mensen hun leven hebben ingezet.
Zoek, zoek steeds, maar behoud het goede!
Duizenden mensen zochten en aan het einde van hun weg stonden ze voor zichzelf, voor het nuchtere ik, dat bedrogen werd.
Maar zo ge luisteren wilt, zult ge thans kunnen weten.