Ik leer de hellen kennen

Op onze reis over de aarde sloegen we niet één volk over, en toch, toen we weer in Rotterdam op ons punt van uitgang aankwamen, waren ernaar aardse tijd gemeten slechts luttele dagen verlopen.
Vader zei me toen, dat we nu de aarde konden gaan verlaten.
Wat ik er beleven moest, had ik er beleefd.
Al wilde ik graag weten, waar Annie nu leefde en Liesje, mijn kind, viel het me toch moeilijk me van de aarde los te maken.
De sfeer der aarde hield me vast, maar ik moest verder.
Waarom kon ik me niet van de aarde en de daar heersende chaos losmaken?
Dit was de reden, mijn zusters en broeders, ik vond het vreselijk thans van de aarde weg te moeten gaan, waar ik u wist, te midden van de verschrikkelijkste problemen.
Dit gevoel in mij leeft ook in miljoenen, die in het eeuwige leven zijn, want wij állen hebben met u te maken.
Duizenden banden binden ons aan u, is het dan zo verwonderlijk, dat het moeilijk valt u achter te laten?
Is het vreemd, dat we u telkens weer op het hart zouden willen drukken: bega geen domheden meer, breng uw eeuwig leven niet in gevaar door Gods wetten te overtreden.
Ons leven hier is hemels, het is rijk, groots en natuurlijk.
Werk dus aan uzelf, opdat u dadelijk óók hier kunt binnentreden.
Doe het goede, haat niet en schiet evenmin op het leven van God, want u levert uzelf over aan de demonen der hel, ze zuigen u straks leeg en zoeken u te vernietigen, zo ze het zouden kunnen.
Stem u af op het goede.
Door het kwaad te zoeken, graaft u uw eigen graf.
Gijzelf metselt een muur om u heen, waarin ge gevangen zit.
Het helpt niet of ge schreeuwt in uw nood.
Niemand hoort u of kan u helpen.
God gaf u het leven en de dood: het leven om u in staat te stellen ervaringen op te doen en geestelijk te groeien, de dood om u het ééuwige leven te doen binnentreden.
Bevecht onophoudelijk de foute eigenschappen, die u zouden willen doen afstemmen op de hellen, werk aan uw innerlijk, opdat uw binnentreden straks zal geschieden in een van de hemelse sferen aan onze zijde!
Nooit was mijn verlangen om iets voor de mensheid te doen groter dan thans, nu ik op het punt sta de aarde te verlaten.
Als Jack, voel ik, zou ik de mensheid kunnen dienen en vader zegt mij thans, dat dit mogelijk is.
Over een honderd jaar wellicht zal ik weer op aarde zijn en geboren worden te midden van de Duitsers!
Onder dat volk zal ik een taak krijgen en me aansluiten bij die kern van geleerden en kunstenaars, die al hun krachten zullen inspannen om hun volk beter en nobeler gedachten bij te brengen en het geestelijk hoger op te voeren.
Ik zeg mijn vader nu, dat ik de aarde wens te verlaten en bereid ben hem te volgen, waarheen hij gaat.
Misschien vraag ik hem, is er thans ook gelegenheid mij naar mijn vrouw en naar Liesje te brengen.
Wij zweefden weg van de aarde.
Zij verwaasde en loste eindelijk geheel op.
Hetzelfde geschiedde met de sterren en planeten.
Een nieuwe wereld werd zichtbaar voor mij.
„Dit is onze, astrále wereld dus,” laat vader mij voelen, „toch heerst hier duisternis.
Ik breng je naar de allerlaagste hellen en ik zal je tonen, waar al die aardse woestelingen en vernielers thans leven.
Hun toestand moet je leren kennen.
Op onze tocht zul je verder Annie zien en anderen, die op aarde hun dood vonden en zichzelf hier nog niet hebben kunnen terugvinden.”
De toestand van deze laatsten begreep ik, ook ik had mezelf eerst moeten leren kennen, alvorens er orde in m’n innerlijk kwam.
En nog was er veel, dat me bekend moest zijn, wilde ik een beeld hebben van mezelf.
Stikdonker was het hier, toch kon ik zien en waarnemen.
Ik kende deze duisternis al van de Grebbelinie.
Daar zag ik twee soorten duisternis, de ene behoorde tot de aarde en heette daar de nacht, en de andere, waarin ik nu leefde, was de astrale duisternis.
Het is hierin, dat de duivelen leven.
Vader zegt mij, dat we nog altijd in de sfeer der aarde zijn.
Deze hellewerelden behoren tot de aarde, ze geven plaats aan die mensen, die God vervloeken en Zijn Leven vernietigen, waar ze het kunnen.
Hier moeten ze eerst tot rust komen, waarna hun geestelijke opbouw een aanvang kan nemen.
In deze lege wereld ga ik waarnemen.
Ik zie scherp en duidelijk, dat in deze duisternis mensen leven en het kan niet anders, hun hele karakter zegt me, dat dit de wezens zijn, die ik in de oorlogsdagen bezig zag, terwijl zij hun demonische gevoelens uitleefden.
Vader bevestigt het me.
Nu staan we midden tussen deze wezens.
De aarde is ver van ons verwijderd, lang duurde het, voor we hier waren.
Ik weet nu, dat, al behoren de hellen tot de stoffelijke ruimte, deze werelden toch uit elkaar liggen en van elkaar te onderscheiden zijn.
Hoe dieper we in het leven hier doordringen, hoe duidelijker het waar te nemen is.
Hier wonen dus nu al die boosdoeners, die met hun laarzen-gestamp en geschetter hel en duivel wakker maakten en naar de aarde lokten.
Prachtig klonk hun die ketelmuziek in de oren, maar alweer verraden ze er hun afstemming mee.
Voor die potten- en pannenmuziek zou niemand in de sferen van licht te vinden zijn.
Het gekrijs hoort thuis in de hellen, bij hun laarzengestamp.
Toevende in hun wereld voel ik me akelig arm en ellendig.
Dit is het gevoel, dat in deze rampzaligen leeft, verdierlijkt als hun innerlijk is.
In hun duisternis kruipen ze rond, anderen liggen er als levenloos bij.
Kijk ik naar hen, dan kan ik hen scherp volgen in hun doen en laten, door mijn concentratie worden ze zichtbaar.
Richt ik mijn aandacht op een ander, dan lost hun leven op.
Zo donker is het hier.
Als ik vader vraag of dit nu de allerlaagste, de diepste hel is, antwoordt hij bevestigend.
Vuur zie ik hier niet.
Goddank!
Waardoor die neerliggende en voortkruipende zielen, die Gods wetten overtraden wél aangevreten worden, is door het vuur van hun eigen hartstochten.
In het aardse leven zochten ze ontucht en gemeenheid, hier vinden ze ellende en smerigheid.
Kwellend voor hen is de stank, waarin ze leven.
Het is de stank, die van hun eigen innerlijk uitgaat.
Ik kan geen woorden vinden, die deze afschuwelijke reuk kunnen weergeven.
Hij is erger dan de weerzinwekkende lucht, die van een rottend kadaver uitgaat.
Ik weet geen naam voor dit astrale geweld.
Even maar heb ik me erop ingesteld, doe ik dat niet, dan merk ik niets van de stank.
En in deze verschrikking leven mensen, die haar niet kunnen ontlopen, zolang de verdorvenheid van hun innerlijk niet optrekt.
Dit is de laagste hel en naarmate we hoger komen, verandert het leven en neemt het in verschrikking af.
Duister is het echter in álle hellen.
Ik schrei me leeg, nu ik al hun ellende zie.
Vader laat me voelen, dat ik dit leven in geen honderd jaar zou kunnen begrijpen en dat dit thans ook de bedoeling niet is, want we moeten verder.
Hij wil me alleen tonen, dat de hellen de zielen niet eeuwig binden en hen evenmin door vlammen laten teisteren.
Hij wil me het bewijs geven, dat de geestelijkheid op aarde wartaal spreekt!
De hel is niet eeuwig en in haar brandt geen vuur.
God kán Zijn kinderen, Zijn Eigen Leven niet eeuwig verdoemen, zei Angelica eens, en thans zie ik in die werkelijkheid.
Is het niet verschrikkelijk, dat de priesters op aarde met deze onwaarheden, die niets anders dan godslasteringen zijn, de gelovige zielen angst en schrik aanjagen?
Zij willen de mensheid over God en Zijn heilige zaken inlichten – en vertellen intussen zonder een schim van bewijs en zich beroepend op de onfeilbaarheid van hun kerk, de grootst mogelijke nonsens.
God is liefde, roepen ze uit en vervolgen in één adem: maar wie zondigt, veroordeelt Hij tot branden in het eeuwige vuur!
Wat is het voor een bewustzijn, dat zich zó tegenspreekt?
Zo klein en arm is hun opvatting over Gods Wezen, dat hoe langer hoe meer leken zich van hen afwenden.
Hun geloof in God en Christus, hun gevoel zegt hun, dat hun Schepper goddelijker en lieflijker is dan uit de tegenstrijdige opvattingen van die kerken van de aarde zou blijken.
Deze zielen weigeren langer de verschimmelde denkbeelden te aanvaarden over een hel, die eeuwigdurend het zieleleven doet branden, en een God, die door zulks toe te staan toch niet anders mag heten dan een menselijk wezen, dat háten kan.
Ook in dit opzicht staat de mensheid voor het ontwaken.
Ontelbare gelovigen raakten de kerken al kwijt door het prediken van deze monsterachtige opvattingen, die Gods ware Wezen verlagen en versluieren.
Een God, die Liefde is, kan niet verdoemen.
Al Zijn kinderen, die Zijn wetten overtreden en daardoor zichzelf afstemmen op de hellesferen, krijgen daarentegen van Hem hun kans zich een hoger bestaan eigen te maken.
Niemand, geen ziel in de ruimte, gaat verloren of kán verloren gaan.
God wil dat niet, want al Zijn leven moet tot Hem terugkeren.
Past deze gedachte niet beter bij een God van Liefde dan het denkbeeld, dat Hij vanuit Zijn wereld rustig zou kunnen toezien, hoe een deel Zijner Schepselen om zonden, die zij – zéker, uit éigen wil! – begingen, voor ééuwig in de hellen brandt, liever dan hun de kans te geven hun fouten in te zien en zich, na hun verkeerde eigenschappen in goede te hebben omgezet, een hémel te openen?!
De kerk heeft al in zovele opzichten, door de wetenschap gedwongen, leerstellingen als onjuist moeten opgeven: ook haar opvattingen ten aanzien van de eeuwige hel zal zij moeten wijzigen.
Tot nu toe heeft ze zich schamper uitgelaten over alle opvattingen, die met de hare in tegenspraak zijn, en betoont ze zich bot afwijzend jegens deze.
Toch zal dit eens veranderen.
Nu de Eeuw van Christus begonnen is en het bewustzijn van de mensheid voor de kennis van Gods reine, natuurlijke wetten openstaat, kan Gene Zijde eindelijk het verlossende woord spreken.
Thans is de mensheid zover, dat haar de wetten Gods verklaard kunnen worden.
Hierop heeft Gene Zijde moeten wachten.
Maar nu zal ze zich door geen kerk laten weerhouden om de mens wétend te maken ten aanzien van God, het leven en het hiernamaals.
Gene Zijde – schampert de kerk.
Ja, antwoorden de meesters uit het leven na de dood.
Gód gaf ons de taak Zijn kinderen te vertellen van onze ervaringen, die we na onze stoffelijke dood in Zijn ruimte mochten opdoen.
Zij zullen het bewijzen doen regenen, laat vader mij voelen, want thans is daarvoor het ogenblik gekomen.
Geen seconde te vroeg of te laat.
Deze bewijzen en de reine natuurlijkheid van de te openbaren wijsheid zullen zelfs hen doen verstommen, die menen God en Zijn kinderen een dienst te bewijzen door al wat van onze zijde komt uit te krijten voor duivels werk.
De kerken willen hun gelovigen vasthouden, hen aan zich binden, en al naarmate deze zich in groter getale afwenden en langs andere wegen Gods wáre Wezen trachten te vinden, worden hun pogingen fanatieker.
Vreselijk zijn de bedreigingen tegen eenieder, die twijfelt aan wat de kerken hem te geloven voorhouden, die zélf denkt – en afvalt.
In ’t bijzonder ageren ze fel tegen hen, die zich bezighouden met en geloven in de occulte verschijnselen.
God bedreigt u met Zijn eeuwige straffen, zo zeggen zij, als u waarde toekent aan de geestelijke manifestaties.
Zo trachten ze hun gelovigen schrik aan te jagen en aan zich te binden.
Het baat hun weinig of niets, de talloze wetenschappelijke bewijzen, die voor het voortleven na de dood gegeven zijn, hebben al miljoenen mensen kunnen overtuigen.
Onder de druk van deze bewijzen en om het groeiende aantal afvalligen, die de kerken hierdoor boeken, hebben de kerken trouwens hun houding al ten dele herzien.
Ze zijn ermee opgehouden álle occulte verschijnselen voor bedrog en fantasie uit te krijten, maar trachten thans voor een en ander een verklaring te geven.
Zelf las ik op aarde vele van de boeken, waarin zij hun opvattingen neerlegden, en telkens weer viel mij op hoe verwarrend hun verklaringen waren.
Thans is de katholieke kerk zover, dat ze toegeeft, dat de ziel van een overledene zich aan aardse wezens kan manifesteren.
Dat iedere ziel zulks kan, wijst ze echter af, of althans: het staat niet iedere ziel vrij.
Het kan alléén geschieden met Gods toestemming.
Zo houdt ze de vrijheid in de beoordeling van de verschijnselen aan zich.
Pást het haar, dan betreft het een ziel, die met Gods verlof zich aan de aarde bekendmaakt en in elk ander geval is het duivels werk!
Er is in al die boeken geen sprake van een onpartijdig onderzoek met de heilige wil de occulte verschijnselen te leren kennen en te doorgronden.
En de oorzaak ligt voor de hand.
Als de kerkgeleerden doen wat zo vele wetenschapsmensen al deden, zouden ze het grootste deel van hun kerkelijke leer, die ze de eeuwen door met fanatisme als zijnde „onfeilbaar” hebben uitgedragen, moeten prijsgeven of belangrijk herzien.
De kerken zouden u dan moeten erkennen, dat ze de eeuwen door een volslagen verkeerd beeld van God en Zijn heilige wetten hebben gegeven, en gelooft u dat ze dit met de invloed, die ze thans nog op de massa hebben, zullen toegeven?
Liever maken ze dus de occulte fenomenen belachelijk, negeren ze, of stellen ze in een verkeerd licht.
Voorzeker, zegt vader, behoort veel van wat zich als een echt occult verschijnsel aandient tot bewust bedrog, ook op dit terrein slaan de charlatans hun slag, vergrijpen bedriegers zich aan de heiligste zaken – en het is het goed recht van de kerken en hun geleerden deze schandelijke praktijken aan de dag te brengen.
Maar zeker zo schandelijk als het optreden van deze bedriegers is de methode van de kerken om ook de zuivere, rein-geestelijke verschijnselen, die door de wetenschap aan bovennatuurlijke inmenging worden toegeschreven, te negeren, te verdraaien of af te maken!
Toch zullen de Goddelijke waarheden, die door deze verschijnselen openbaar worden, ook de mensheid bereiken en overtuigen.
En géén kerk of geleerde zal dit kunnen tegengaan.
Vader zegt mij, dat ik straks grote ogen zal opzetten, als ik bij het in bezit nemen van mijn hemel miljoenen katholieken en protestanten zal ontmoeten, en deze, zegt hij, hebben hier in de astrale wereld moeten ervaren, dat hun op aarde door de priesters en dominees leugens waren verteld.
Hoe vreselijk hun ontgoocheling was, is met geen pen te beschrijven.
En eerst moesten ze loskomen van al die, hun ingegeven verkeerde voorstellingen, alvorens ze eraan konden beginnen zich een hemel eigen te maken.
Denkt u, lezers, dat al die zielen niet verlangend zijn hun geliefden op aarde te verlossen van de nonsens, die de kerken hun wijsmaken?
Zij allen snákken ernaar het gif weg te nemen, dat door de geestelijkheid op aarde in de harten van hun geliefden wordt gespoten.
Al die neerhalende, spookachtige vertelsels over een eeuwige verdoemenis, een eeuwigdurend verbrandingsproces, ze moeten uitgebannen worden.
Lang genoeg hebben ze de mensheid angst en beven bezorgd, de gelovigen, die God zochten te dienen, doen huiveren.
Ik wil geen priester of dominee of kerklid pijn doen met mijn woorden, geloof dat.
Ik zou immers mijn hemel bezoedelen en me afsluiten voor de sferen van licht.
Mijn verlangen om u in de waarachtigheid van Gods leven te voeren, doet me echter zo fel spreken.
Ik weet me bezield door de miljoenen, die u van deze zijde af volgen en liefhebben en u zoeken te overtuigen.
Wij vragen u zich los te maken van al die onbewuste leerstellingen, die lang verouderde begrippen, welke u vér van God en Christus voeren, en u liever open te stellen voor de wijsheid, die Gene Zijde op velerlei wijzen aan u wil openbaren, en de wijsheid is, waarin de hóógste engelen aan deze zijde bewust werden.
Vader voerde mij naar de hellen, niet om mij op de verschrikkingen van het leven daar te doen ingaan – al wil ik die toch straks leren kennen – maar wél om in de duisternis hier het licht van een heilige waarheid te zien schijnen: in Gods ruimte is geen eeuwige hel, is geen vuur.
Denk het u toch eens in, gelovigen der aarde: Er is geen eeuwige verdoemenis.
Géén ziel gaat verloren, eenieder keert terug naar zijn Schepper.
God wil, dat we Zijn wetten, Zijn schepping leren kennen.
Het is een lange weg naar Hem toe, maar geen ziel of zij komt zover.
Bezin u hier eens op, laat de ontzaglijke betekenis ervan eens op u inwerken en dank dan God om Zijn liefdebetoon, want God is liefde, oneindig is Zijn Wijsheid, onpeilbaar diep al Zijn wetten.
De kerken doen hun gelovigen huiveren voor het stervensproces, dat hen een eeuwige hel kan binnenvoeren.
Zij jagen u vrees aan voor uw Schepper en schrijven Hem, Die een en al liefde is, de wreedste aller straffen toe: een ééuwige foltering – denkt u het zich eens in – in een brandende hel.
En dat alles zonder een schimmetje van bewijs – gelóven moet u het! – en ze beroepen zich op uitspraken, die in de loop van de eeuwen onherkenbaar misvormd zijn.
Welk een vreselijke verantwoording hebben uw kerken op zich geladen, hoe willen zij dat goedmaken jegens de God van al het leven?
Durft één priester, één dominee zich zijn toestand in te denken, als hij moet ervaren, dat hij de God, Die hij dacht te dienen, dag in dag uit in alle toonaarden gehoond en bezwádderd heeft, door Hem, Die een bron van liefde is, als een God van verdoemenis voor te stellen?
En toch, ééns, bij zijn binnentreden hier, zal hij deze vreselijke werkelijkheid moeten aanvaarden.
Het leven zélf zal hem daar overtuigen hoe Gods heelal wezenlijk is ingericht.
En dan zullen zij het hoofd buigen en zich gelukkig prijzen te kunnen uitroepen: God is waarachtig liefde en voor verdoemenis is in Zijn wereld geen plaats!
Vreselijk zijn de toestanden, die vader mij in de hellen laat zien en toch komt het verdriet van daareven niet meer in mij terug.
Ik weet, dat géén van deze ongelukkigen verloren gaat, ook voor hen heeft onze Schepper als zij zich bezonnen hebben in Zijn hemelen een woning gereed.
Het land van haat heet de plaats, waarheen vader mij thans voert.
De naam zegt al, welke zielen hier verblijven.
Zij hebben te leren wat het zeggen wil lief te hebben.
Daartoe moeten ze zich losmaken van de haat, die hen hier gevangen houdt.
Ook hier is alweer geen vuur; koud en dor is het land, want waar liefde ontbreekt, kan geen groen gedijen.
Ze hebben het zo kwaad nog niet, zeggen de demonen hier, ze leven, hebben plezier, ze kunnen zelfs naar de aarde gaan, als ze dat willen, om daar alles te genieten, wat hen trekt.
Hartstocht en geweld – nóg zoeken ze niet anders.
Ik zie hun leven – gelijk Dante beleef ik thans de hellen in het leven na de dood.
Gelijk Dante – nooit heb ik kunnen denken, dat ik dit nog eens beleven zou.
Ik las eens zijn beschrijving, bekeek de platen, die Doré erbij tekende.
En thans ervaar ik, dat veel van wat zij uitbeeldden met de werkelijkheid overeenkomt.
Veel, maar lang niet alles.
De ganse werkelijkheid is ook niet te beschrijven of uit te beelden, laat vader mij voelen.
Dante bezocht met zijn beschermengel de hellen en hemelen, ons instrument deed dat met zijn meester en ik thans met mijn vader.
Hoe dankbaar ben ik God, dat dit aan mij gegeven is.
Miljoenen mensen bevolken de hellen.
Al die wezens gingen door hun verkeerde daden op aarde te gronde.
Hier leeft haat naast haat.
Hier zoekt de ene dief, de ene moordenaar de ander op.
Demonisch is hun uitstraling.
Ik wil straks hun leven leren kennen.
Alle graden van het kwaad zijn hier vertegenwoordigd.
Het zieleleven in al z’n schakeringen kan ik hier doorvorsen.
God schenkt mij die mogelijkheid, omdat ik mij een hemel eigen maakte.
Duizenden met mij zullen in de hellen afdalen om een studie te volgen en zich daardoor voor een hogere bewustwording gereed te maken.
Voorlopig echter zullen we deze oorden van verschrikking verlaten.
Het ogenblik is daar, zegt vader, om mij in verbinding te brengen met Annie, mijn vrouw.
Nog één blik werp ik achter mij.
Ik wil werken en dienen, komt er in mij, al deze rampzaligen moeten ontwaken.
Ook zíj zijn vonken Gods – hun moet echter de liefde eigen worden, opdat zij een hemel kunnen binnentreden.
Ook de mens op aarde moet zich haar eigen maken.
Alles van mijzelf wil ik inzetten om de mensheid de ogen en harten te openen voor Gods heilige wetten.
Opdat ook ik eens tegenover mijn Goddelijke Vader kan getuigen: ik heb eraan meegeholpen om de héllen te doen oplossen.