Naar de aarde, om van mijn leven te vertellen

Op eigen krachten kon ik je vinden en je weet hoe ik gekomen ben, daarover behoef ik je niets meer te vertellen.
Ik voel reeds het einde van ons samenzijn naderen.
Kon het nog maar jaren duren, dan zou ik je nog veel kunnen vertellen, maar ik ben aan het einde gekomen, Jozef.
In die paar jaren, die ik hier leef, heb ik al veel van dit leven geleerd, doch denk je nu eens in hoeveel een geest uit de vierde en vijfde, zesde en zevende sfeer over dit leven zou kunnen vertellen.
Voel je, dat het leven oneindig is?
En dat de mens op aarde dit niet kan verwerken?
Ik leef in de eerste sfeer en er zijn er zes die boven de mijne liggen en waarover jij reeds in je boeken hebt verteld.
Voor mij zullen die sferen nog honderden jaren onzichtbaar blijven.
Toch ben ik gelukkig; eens zal ook ik daar binnentreden.
Zullen de mensen het kunnen geloven?
Neen, beste Jozef, dat kunnen zij niet, maar dat eisen zij ook niet, die in de hogere sferen leven.
Zij vragen alleen, dat zij hun eigen leven aan dat van hen gaan toetsen en anders gaan denken.
Eerst hier zullen zij zich gewillig overgeven, want dan komen zij voor de naakte waarheid te staan en dan is het óf aanvaarden en aan zichzelf beginnen te werken, óf vele en vele jaren geestelijk dood blijven, evenals zij op aarde leefden, dachten en voelden.
Nu heb ik verteld van mijn eigen leven en ik dank God, dat dit mij is toegestaan.
Maar als ik niet aan mijzelf had gewerkt, dan had ik mijn eigen weg gevolgd en niet die van hen, die hier leven en ons onderwijzen.
Dan had ik misschien lang geschreid, heel lang, totdat ik mijzelf had leeggeschreid, zoals zij, die in mijn vorige sfeer leven en nog niets van dit leven afweten.
Goddank zijn mij de ogen geopend.”
Gerhard hield op en ik hoorde hem zeggen:
„Meester Alcar, hoe moet ik u danken, maar u wilt geen dank, ik weet het.
Ik kan u alleen danken en gelukkig maken, als ik u zeg dat ik mijn best zal blijven doen en vol vuur aan mijzelf en voor anderen zal werken.”
Nu hoorde ik Alcar zeggen: „God zegene u!
Als ik werk voor u heb, zal ik u, zoals nu is geschied, laten roepen.”
Ik zag Gerhard diep zijn hoofd buigen voor Alcar, terwijl hij voortging: „Jozef, jou dank ik voor alles, wat je mij hebt gegeven.
Hoe moeilijk is het voor mij, om nu van je heen te gaan.
Voorlopig blijf ik op aarde, omdat ik mij heb voorgenomen, mijn familieleden op deze weg te brengen.
Of het mij zal gelukken, ik weet het niet, want hun geloof houdt hen tegen.
Wil je hun dit boek geven, als het uitkomt?
Je zult hen vinden, je weet waar ze zijn.
Toe, probeer het; ik zal op hen inwerken, zodat ze het zullen lezen.
Daarvoor zal ik bidden, God om steun vragen; mijn leermeester en mijn grootvader zullen mij helpen.
Misschien bereik ik er één.
En als jouw tijd komt, weet dan, dat ik één van de schimmen zal zijn, die je in je laatste uren zullen helpen.
Van tevoren zul je mij zien en dan, Jozef, zijn we voor eeuwig tezamen.
Ik moet er niet aan denken, maar het komt!
Welk een geluk!
Vol liefde zal ik tot je komen.
Schrijf, Jozef, velen moeten het weten.
Wanneer er enkelen de ogen zullen opengaan, zijn de meesters tevreden en gelukkig en is ons gemeenschappelijk werk beloond.
Geve God, dat het geschiedt.
Eens leefde ik op aarde en thans ben ik in de eeuwigheid; ik ben niet dood, maar leef eeuwig, eeuwig voort.
Nu sluit ik mijn ogen, want aan alles komt een eind, ook aan dit geluk, alleen niet aan de liefde en aan het eeuwige leven.
Beste Jozef, in stilte ga ik heen, naar hem, mijn leermeester in de geest.
Vaarwel, Jozef, ik ga.
Je Gerhard.”
Gerhard loste op, verdween achter de sluier; ik wist dat hij daar leefde en dat ik hem terug zou zien.
Alle anderen leven daar, waar licht en eeuwig geluk is.
Geachte Lezer, wat moet ik hier nog aan toevoegen?
Ik zou hun eerlijk en diep menselijk betoog maar verkleinen.
Ook ik ga in stilte heen, maar eerst dank ik God voor de genade, dat ik voor hen, die zijn heengegaan en terugkeerden, als instrument mag dienen.
Moge het enkelen overtuigen en de ogen openen.
’s-Gravenhage 1937.
J. R.
 
Alcar zegt:
„Heb geen angst voor de dood
Want het Eeuwige Leven is in u.”