De verbinding met jou op aarde

Onderweg zei de broeder, dat mij een verrassing wachtte, waarvan hij mij, voor ik naar school ging, had verteld.
Ik was zeer nieuwsgierig en kon mij niet voorstellen wat het zou zijn.
Ik was dankbaar nu eens enige vreugde te ontvangen; ik zag de broeder aan en vroeg mij niet zolang te laten wachten.
„Luister,” zei hij: „Het is mij door hogere geesten toegestaan, u naar de aarde te begeleiden, om daar met u een seance bij te wonen.
Daar, op die seance, zult u iemand terugzien, die u op aarde heeft gekend.”
„Mijn ouders?” vroeg ik onmiddellijk, „helpt u mij om hen te kunnen bereiken?”
„Neen, geen van uw familieleden, doch wanneer de verbinding tot stand komt, zult u hem dadelijk herkennen.”
„O,” zei ik, „dan weet ik wie u bedoelt.”
De broeder glimlachte.
„Jozef,” riep ik uit, „niemand anders zou mij dit grote geluk kunnen verschaffen, hij is te bereiken.”
Ik had goed gevoeld, want de broeder sprak: „Hem zullen wij bezoeken.”
Toen vatte ik zijn beide handen en dankte hem innig.
„Zijn eigen leider heeft mij dit opgedragen, doch er zijn nog meer verrassingen, maar die komen later.”
Daar had ik nu in het geheel niet aan gedacht; het was dus werkelijk een grote verrassing.
„Waar heb ik dat aan verdiend, broeder?”
„Aan uzelf, u bent zo ver ontwikkeld dat men u dit kan laten beleven, maar er komen nog meer verrassingen.”
Vol van geluk keerde ik in mijn eigen omgeving terug.
De zon straalde voor mij en haar stralen dronk ik gretig in.
Nu eerst begon ik te leven; hoe heerlijk is het, dit te mogen voelen.
„Ik zou u, zoals ik reeds eerder duidelijk maakte, naar de aarde hebben kunnen terugvoeren, doch dan zouden al die belevenissen, die u thans heeft doorgemaakt, verloren gaan.”
Ik begreep de broeder en vond het heerlijk, dat mijn ontwikkeling geleidelijk geschiedde.
„Wij handelen, dat zal u thans duidelijk zijn, naar de innerlijke kracht die de mens bezit en waarop hij afstemming heeft.
Schrede voor schrede bent u hier binnengetreden, maar anderen, die men voor het feit stelt, zullen zichzelf voor lange tijd verliezen.
Doch ook dan is dat berekend, hier doet men niets of men weet waarvoor men het doet.
Anderen dus moeten en zullen terugvallen en dat terugvallen is nodig, omdat zij op een andere wijze niet te bereiken zijn.
Maar dán zullen zij opstaan en opnieuw beginnen.
Ik maak u dit duidelijk, omdat u zult kunnen aanvoelen, dat iedere menselijke afstemming een persoonlijke toestand is, waarnaar wij handelen.
Tevens zei ik u toen, dat er in u enig bezit aanwezig was.
Die krachten stelden mij dus in staat, op deze wijze te handelen en u ons leven te tonen.
Zo gaan wij steeds verder, totdat u de eerste sfeer hebt bereikt en in andere handen zult overgaan.”
„Moet ik dan van u heengaan?” vroeg ik verwonderd.
„Wij zullen nimmer scheiden, eeuwig zullen wij één zijn en blijven, innerlijk verbonden, doch u zult werk verrichten, zoals ik en vele anderen doen.
Wij zullen spoedig vertrekken.
Thans laat ik u alleen en kom u straks halen.”
Je kunt je voorstellen, Jozef, dat ik gelukkig was, nu ik je terug zou zien en je weet nu meteen, waarom ik zo lang op mij liet wachten.
Maar hoe een seance zou zijn, daar had ik geen vermoeden van.
Op aarde had ik het niet beleefd, omdat ik er angstig voor was en het duivelswerk vond, maar nu voelde ik de grote genade ervan.
Lang behoefde ik niet te wachten en weldra konden wij vertrekken.
Spoedig hadden wij de aarde bereikt.
De broeder ging mij voor en wij traden een huiskamer op aarde binnen.
Ik zag verschillende mensen bijeen, die om een tafel zaten, waarop een houten kruis lag en een bord, waar het A.B.C. op vermeld stond.
Je kent natuurlijk al die benodigdheden om te seanceren.
Ik begreep er echter op dit ogenblik niets van en toch voelde ik al spoedig wat dit kruis en bord hadden te betekenen.
Vele hoge geesten zag ik, maar hoe ik ook tuurde, jou zag ik niet.
Dit was voor mij een grote teleurstelling.
Toch was ik niet ontmoedigd, daar de broeder mij later de oorzaak vertelde.
Eén van die hoge geesten was de leider van allen.
Het was de meester, onder wiens hoge leiding je staat, maar niet jouw leider, doch de meester van al deze hoge geesten.
Je weet wie ik bedoel.
De seance was reeds begonnen en wij moesten geduldig de tijd afwachten, daar aan mij de gelegenheid zou worden gegeven iets te zeggen.
Om al die mensen hing een blauwachtig waas, waardoor zij voor deze wereld volkomen waren afgesloten.
Voor de duizenden geesten, die in de sfeer der aarde leefden, waren deze mensen, dus zij, die aan de seance deelnamen, onzichtbaar.
De broeder zei tot mij: „Voor ons is het een grote genade, om in verbinding te treden, maar ook voor hen op aarde.
Velen op aarde trachten deze verbinding tot stand te brengen.
Anderen hebben weer te lijden, omdat hun verbindingen, waar zij jaren en jaren aan hebben gewerkt, door aardse mensen, die het spiritualisme voor sensatie gebruiken, verbroken worden.
Zij zien hun arbeid van jaren vernietigd.
Maar wee hen, die deze verbindingen moedwillig verbreken, zij laden op hun schouders strijd en smart, door het geluk van een ander te vernietigen.
Zij vergeten, dat de meesters naar de aarde komen, in die sfeer van hartstocht en geweld, om hun geestelijk voedsel toe te dienen.
Zij vergeten de moeilijkheid van ons leven en tevens, dat wij zo heel gaarne met onze geliefden in verbinding treden.
Zij, Gerhard, zijn het, die leed en smart brengen, waar geluk gebracht had kunnen worden.
Deze meester, die zich met hen verbindt, is een meester uit de zevende sfeer.
Op deze wijze worden aardse mensen in de geest verbonden en vele bewijzen van voortleven worden zo aan hen gegeven.
Toch zijn er velen niet tevreden en vragen steeds om meer bewijzen.
Wanneer die bewijzen echter niet komen, dan heeft het spiritualisme volgens hen geen waarde, is hun avond verknoeid en hebben zij hun interesse daarvoor verloren.
Zij weten niet hoe moeilijk het voor ons is, om steeds de voor hen gewenste bewijzen te kunnen aandragen.
Van hen wordt verlangd, dat zij hun persoonlijkheid voor enige uren zullen afleggen.
Door concentratie en wil worden deze verbindingen tot stand gebracht.
Wanneer hun geliefden een korte tijd aan hun zijde mogen vertoeven, zijn zij niet alleen zeer gelukkig, doch putten daaruit kracht om zich verder te ontwikkelen.
Wanneer ook zij overkomen, zullen zij voor eeuwig verbonden worden.
Doch velen van ons hebben te lijden, doordat die mooie verbindingen verbroken worden.
De wijze waarop, zijn vele.
In de eerste plaats zijn daar de lieden, die het spiritualisme misbruiken voor sensatie.
Dan zij, die zich voor instrument uitgeven en onze wereld vervalsen en de mensen bedriegen.
Zij zullen later veel leed hebben te ondergaan, wanneer zij dit leven binnentreden.
Verder, die zich niet willen openen en zich te veel voelen.
Voor al deze mensen is het beter er niet aan te beginnen, want zij weten niet dat zij op heilige bodem staan en dat er een ontzaglijke kloof moet worden overbrugd en wel die, die tussen het aardse leven en het eeuwige gaapt.
Zie thans toe wat zal geschieden.”
Nu zag ik duidelijk, dat een hoge geest een aards mens in beslag nam.
Het was iemand van middelbare leeftijd die als medium diende.
Het was zeer wonderlijk voor mij en vooral om het van deze zijde af te zien.
De geest straalde een prachtig licht uit, waarin zijn gehele wezen was gehuld en trachtte van het stoflichaam bezit te nemen.
Duidelijk zag ik de geest in de stofmens afdalen en verdwijnen terwijl de twee uitstralingen zich verbonden, zich als het ware mengden.
Ik begreep, omdat ik beide uitstralingen waarnam, dat de mens op aarde een gelijke gevoelsuitstraling moest bezitten, wilde de mogelijkheid ontstaan om die mens te kunnen bereiken.
Had hij een andere uitstraling, één die zich niet mengde, dan bestond er geen mogelijkheid om zich door dat aardse instrument te manifesteren.
Hoe groot is de genade voor de geest, dat hij van een aards mens, een stoflichaam, gebruik kan maken.
De broeder zei mij, dat ik dit juist had gevoeld en dat hij mij had geholpen door in stilte op mij in te werken.
Dit zou hij steeds doen.
Tevens voelde ik, dat de geest een heerlijk gelukkig gevoel in dat aardse kleed zou achterlaten, wanneer hij straks dat lichaam zou verlaten.
Nu zag ik, dat de aardse geest zijn eigen stoflichaam ging verlaten.
Het medium werd door liefdegeesten opgevangen, die hem uit de kring voerden, om hem naar de sferen te brengen waar hem het geestelijk leven zou worden getoond.
Met geestelijke wijsheid geladen zou hij naar de aarde terugkeren.
Maar plotseling keerde de uitgetreden mens in een flits terug en botste in zijn eigen lichaam.
Het was een vreselijke schok, die wij in onze eigen lichamen voelden natrillen.
Wat was er gebeurd?
Ik voelde, dat er een storing was, doch vanwaar die storing kwam, kon ik niet vaststellen.
Het stoflichaam kromp ineen door het snelle terugkeren van de geest, het zweet brak hem uit, zijn hart bonsde hem in de keel.
Dit zag en voelde ik duidelijk en ik begreep hoe moeilijk het was voor beide wezens.
Ook de geestelijke leider, de geest die uit het stoflichaam werd gedreven, voelde dit verschrikkelijke gebeuren, alsof hij met kracht uit dit lichaam werd geslingerd.
De mens als medium, ontwaakte met een vreselijke schok, zoals ik reeds zei, doch werd door aardse hulp geholpen.
Aan onze zijde maakte men lange passen (magnetische strijkbewegingen) over zijn stoflichaam, waardoor hij wat kalmer werd en ruimer kon ademhalen.
Ik voelde het grote gevaar van dit gebeuren.
Een andere intelligentie zei door het kruis en bord, wat er was geschied.
De geest concentreerde zich op hen die het kruis vasthielden en al deze mensen werden in gevoel uitgeschakeld, zodat hij tot hen kon spreken.
Om het kruis lag nu een dicht blauw waas en dat waas bestond uit geestelijke en aardse krachten, uitstralingen van geest en mens.
Nu voelde ik, dat de hoge geest zich concentreerde en het kruis kwam in beweging.
Duidelijk zag ik welke letters werden gespeld, al die letters vormden woorden en die woorden werden zinnen en zo wist de mens wat er was geschied.
Hoe eenvoudig het ook was, voor mij was dit wonderlijke gebeuren haast onbegrijpelijk.
De aanzittenden noemden alle letters op en toen zij het bericht hadden ontvangen, lazen zij het aan alle anderen en aan het medium voor, om hem gerust te stellen, daar hij zeer overspannen was.
„Wij worden,” hoorde ik, „door de elementen gestoord.”
Elementen, dacht ik, wat betekent dat nu?
De aanzittenden wisten het blijkbaar, maar ik, die hier aan deze zijde leefde, wist van niets.
De broeder zei, dat ik mij op hem moest concentreren en toen ik dat deed begreep ik het grote gebeuren.
Ik hoorde een hevig onweer en de regen viel bij stromen neer.
Door deze natuurkrachten was er een storing ingetreden.
Hoe wonderlijk, dat ik daarvan niets gehoord had.
„Gij ziet,” zei de broeder, „alles is verbinding en concentratie, dit alles zult u nog leren.”
Daarop zei de leider weer door het kruis, dat zij het medium in beslag zouden nemen.
Zij mochten hem in deze toestand niet achterlaten, daar zijn zenuwlichaam dan gestoord zou zijn.
Allen moesten zich nu instellen en concentreren; ook moest er gebeden worden.
Dan hoorde ik de hoge leider nog zeggen: „Deze storing is niet onze schuld, doch aardse zorgen zijn de tegenwerkende krachten.
Wij hebben onze berekening gemaakt en deze storing zal ophouden, wanneer het medium zich geheel wil geven en van alles kan losmaken.”
Wij allen aan deze zijde baden en ook de aanzittenden waren in gebed verzonken.
Dit ogenblik was heilig voor mij; zoiets schoons had ik nog niet beleefd.
Achter mij stonden honderden ongelukkige geesten die deze seance mochten bijwonen en in stilte waren gekomen.
De broeder maakte mij daarop attent, want ik had hen nog niet gezien.
Weer trachtte de geest zich met de stofmens te verbinden.
Nu ging het beter en gemakkelijker en spoedig zag ik het medium uittreden en de reis naar de sferen nam een aanvang.
Goede God, wat zijn de gaven, die de mensen van U ontvangen, groot.
Zo waren mijn gedachten, toen ik dit verhevene zich zag voltrekken.
Daarna beleefde ik weer een ander wonder.
De uitstraling van de hoge geest zag ik glanzen op het stoffelijk gelaat, zodat de aanwezigen het duidelijk opmerkten.
Een heilig ogenblik was aangebroken en wij bogen onze hoofden.
Maar ik zag, dat de aanzittenden hun hoofden niet zo diep bogen als wij aan onze zijde.
Zij wisten en zagen niet, wie tot hen sprak.
De lichtende gestalte, die van het stoflichaam beslag had genomen, begon nu door datzelfde lichaam te spreken.
De stem van het instrument was zacht en veranderd; ik had het medium voordien met een andere stem horen spreken.
De geest maakte gebruik van de aardse organen en het spreken gelukte volkomen.
De intelligentie sprak de aanzittenden toe en deze ontvingen een geestelijke les, een boodschap uit dit leven.
Alles handelde over liefde en de grote betekenis daarvan.
Hun werd duidelijk gemaakt, hoe zij zouden moeten leven, wilden zij de sferen van licht bereiken.
De intelligentie vertelde van zijn leven in de sferen en op aarde.
Zestienhonderd jaren – ik beefde bij het vernemen ervan – leefde de geest reeds in de sferen.
Ik dacht: O mens, wee u, die dit leven bezoedelt en vernietigt.
Nu eerst begreep ik de woorden van mijn eigen leermeester, dat degenen zouden te lijden hebben, die deze verbindingen moedwillig zouden verbreken.
Het werd een mooie en leerzame les voor mij en nadat zij was beëindigd, zag ik, dat het medium was teruggekeerd en weer in zijn lichaam afdaalde.
Het medium werd in een verheven toestand wakker en voelde zich gelukkig.
Daarna mochten zij vragen stellen en men vroeg raad in ziekte en voor andere aardse zorgen.
Toen trad er een geestelijke dokter naar voren, die ook alweer een hoge afgestemde geest was en die hun op al hun vragen antwoord gaf.
Op gesloten brieven werd een rechtstreeks antwoord gegeven en daarna werden die brieven geopend en zag men, dat het juiste antwoord was gegeven.
Ik vond dit zeer wonderlijk, ik zou het niet hebben gekund en ik begreep daardoor, hoever al deze geesten van mij verwijderd waren.
Zij wisten niet alleen wat de aardse mens vroeg, doch tevens werd de juiste diagnose gesteld.
Ik hoorde de aanzittenden verwonderd zeggen: „Hoe is het mogelijk; zij weten alles.
Voor hen zijn er geen geheimen.”
Zeer dankbaar was degene, die werd geholpen.
Andere aardse vragen werden weer door een andere intelligentie beantwoord.
Daarna mocht ik in de kring treden en zo gebeurde het, dat ik voor het eerst op aarde mijn stem mocht laten horen.
Dat dit voor mij een sensatie was, behoef ik je niet te zeggen.
Maar hoe ik me ook concentreerde, ik bracht er niets van terecht.
De hoge meester zei toen tot de aanzittenden: „Hij is te voren nog niet doorgeweest, u moet hem helpen.”
Toen hoorde ik zeggen: „Kunnen wij u helpen?”
Een dame met een mooie uitstraling stelde mij die vraag; zij had een liefdevolle stem.
„Gaarne,” spelde ik.
Mijn gedachten kwamen hortend en stotend door en goddank dat ze mij begrepen.
Doch ik voelde wel, dat ik door de hoge geest was geholpen.
Ik zei: „Zeg aan Jozef, dat ik hier ben; hij kent mij en weet wie ik ben.”
Maar ik noemde niet mijn naam en zei alleen: „De koetsier, dan weet hij het wel.”
„Goed,” zei de dame die tot mij sprak, „ik zal hem uw boodschap overbrengen.”
Ik verstond haar woordelijk.
O, ik had haar kleed wel willen kussen, zo blij was ik, dat zij mijn boodschap aan jou wilde doorgeven.
Ik weet hoe teleurgesteld je was, dat ik niets van ons gesprek had gezegd, maar dat komt straks en dan zal je dit ook duidelijk worden.
Op deze seance, ik voelde het, heerste veel geluk.
Ik zag twee geesten, die aan onze zijde leefden en van wie de vrouwen of geliefden in de kring waren.
Hoe sterk zulke verbindingen zijn, behoef ik je niet te vertellen.
Zij leefden en de mens op aarde wist van dit leven af en hierdoor waren zij weer met elkander verbonden.
Voor enige uren waren zij innig tezamen.
Door de hulp van mijn leermeester had ik dit alles begrepen.
Hoe ontzaglijk groot is dan het spiritualisme, hoe mooi zijn zulke zittingen.
Hier werd wijsheid door het kruis ontvangen, maar wij kunnen dit op verschillende andere wijzen doen, zoals mij de broeder zei.
Bijvoorbeeld door een tafel die door middel van kloppen het alfabet spelt.
Dit is een heel eenvoudig middel om verbinding te ontvangen.
Hoe beefde en rilde ik toen de broeder mij dit vertelde, daar ik wist hoe ik indertijd dat tafeltje had bespot.
Maar dat alles lag nu reeds ver achter mij en ik begreep nu, hoe onwetend de mens kan zijn.
Met gebed eindigde deze avond; een andere keer zou ik mogen terugkomen.
Hoeveel heerlijks had ik in de sfeer der aarde mogen beleven!
Wat nu, dacht ik, zou ik naar mijn eigen sfeer moeten terugkeren?
Ik wist het niet, doch na ons vertrek zei de broeder: „Thans zal ik u het stofleven duidelijk maken, waarover u op school hebt geleerd; kom, volg mij!”
„Wij gaan dus niet terug?”
„Voorlopig blijven wij in de sfeer der aarde.”
„Zal ik hem dan nu niet zien?”
„Ja, straks!”
Maar dat straks werd de volgende dag, omdat ik eerst andere toestanden zou beleven.
Wij wandelden door de straten, alsof we nog op aarde leefden.
„Wij zijn geest,” zei de broeder, „en toch kunnen wij alles meemaken, wat de stofmens op aarde beleeft.
Wij gaan in hun leven over en wat de mens beleeft, voelt en ziet, beleven wij ook.
Zoals wij ons op een seance kunnen verbinden, is dat in het normale leven ook mogelijk.”
Thans zag ik het aardse leven duidelijker dan toen ik op aarde leefde.
Nu zag ik overal doorheen en dat kon ik toen niet.
Ik zag de mensen en met hen de astrale mens.
Nu traden wij een aards gebouw binnen, waar vele mensen bijeen waren en ik muziek hoorde.
Deze muziek klonk roffelend, knarsend, krijsend en gillend in onze oren.
Waar waren wij?
„In een bioscoop,” zei de broeder, „wij zullen hier echter niet blijven, doch ik wilde u duidelijk maken, dat wij ook dit kunnen beleven.”
Ik zag vele geesten, die allen hier waren om toe te zien of om hun geliefden te beschermen.
Deze vertoning vond ik, vanaf deze zijde gezien, zeer onnatuurlijk.
Ik voelde de bespotting van het leven; er lag daarin iets, dat een groot gevaar voor het geestelijke leven inhield.
De mens wilde zich vermaken en op deze wijze werd hun vermaak geboden.
Ook wist ik, dat door de film het geestelijke leven kan worden vertoond.
Wat ik nu zag was echter slechts sensatie; hier werd iets vertoond, dat in de geest geen waarde en geen opvoedende kracht bezat.
Dit was pure hartstocht.
Zo werd de mens beïnvloed en zijn gevoel besmet.
Om de mens bevonden zich vele demonen.
Dierlijke wezens zag ik, die ik aan deze zijde nog niet had gezien.
„De aardse mens,” zei de broeder, „kan zich voor deze wezens niet verbergen.
De astrale mens zoekt vermaak en zij vinden dit, slechts door zich met de mens op aarde te kunnen verbinden.”
Hoe natuurlijk was alles.
Duidelijk hoorde ik de stoffelijke stemgeluiden, ik zag alles zoals de mens het in zijn stoflichaam beleefde.
„Hoe machtig is het, dit aan deze zijde te beleven,” zei ik tot de broeder.
Ik zag het leven op aarde, zoals ik het nog niet had gekend.
Wij gingen nu naar andere lokaliteiten, die ik vroeger nooit zou hebben bezocht.
Doch de broeder wilde dat ik het dierlijke in de mens zou leren kennen, want ik zou zulke wezens in de donkere sferen terugzien.
Hij maakte mij alles duidelijk en ik rilde van zoveel verdierlijking.
Ik zag de mens, die zichzelf en anderen had vernietigd.
In stilte dankte ik God, dat ik dit tijdens mijn stoffelijke leven niet had gekend.
Vele mannen en vrouwen zag ik bijeen.
Hoe diep waren zij gezonken.
Vele mannen liepen in de vallen, die voor hen waren opgezet.
Ik wist dat deze lieden nog op aarde leefden, maar zag het vanaf deze zijde en het was afschuwelijk.
Wij zagen door hen heen en voelden wat zij wilden en zagen achter die maskers de hartstocht en de verdierlijking.
Hoe kunnen mensen zichzelf zo vergeten?
„Deze wezens,” zei mijn geleider, „zijn wel het diepst gezonken en zullen eerst aan deze zijde de diepte van hun eigen donker en verschrikkelijk leven zien, wat voor hen niets dan ellende zal betekenen.”
Om en in hen zag ik de astrale wezens; zij hielden de vrouwen omstrengeld; het dier dat op aarde had geleefd en op aarde was teruggekeerd.
Zij beleefden eenzelfde leven als op aarde, toen zij nog in het stoflichaam leefden.
Steeds dieper zakten zij in de modder en zouden daarin vele jaren blijven, totdat zij eens aan een ander leven zouden beginnen.
Hoeveel hadden al deze mensen af te leggen?
Wanneer ik hun leven aan het mijne toetste, dan was ik een heilige.
En toch had ook ik nog geen bezit.
Ik zag in een diepe duisternis en rilde als ik aan al die ellende dacht.
O, als de mensen wisten, dat zij nooit alleen zijn, dan zouden zij zich voor al dat verschrikkelijke afsluiten.
Iedere gedachte, die zij koesteren en uitzenden, wordt opgevangen en zo trekken zij datgene aan, wat zij zelf willen en daarop gaan zij door.
Dan is er geen wezen meer, dat hen zal kunnen bevrijden.
Ook hier bleven wij niet lang, want ik zou mij niet staande hebben kunnen houden.
Op deze wijze leerde ik geestelijke wetten kennen, die ik op de school had geleerd.
Thans stond ik in de waarheid van het leven en voelde in mij die krachten, zodat, wanneer ik nog op aarde had geleefd, ik aan die dingen niet zou hebben meegedaan.
Door een kort aards bestaan zag ik de arme mens zijn eeuwig leven vernietigen.
Zij, die verlangen koesterden naar huiselijk geluk, als man en vrouw elkander begrijpen, van het aardse leven iets willen maken en wanneer zij een kind bezitten en mogen opvoeden, dát is wel het hoogste geluk en tevens de grootste genade, die God de mens kan schenken.
Daarvoor leeft men op aarde; dat is de hoogste van al die menselijke toestanden.
Dat is groot en heilig geluk, dat is de weg bewandelen die alle mensen eens bewandelen zullen.
Ik zag het leven op aarde bij dag en bij nacht, wanneer de mens in diepe rust is verzonken.
Dan eerst bekruipt het astrale dier de slecht levende mens, om hem zijn levenssappen uit te zuigen.
Dit alles maakte de broeder mij duidelijk.
De astrale mens wringt zich in het menselijk brein en men voldoet aan zijn verlangen, omdat men denkt die dingen zelf te willen.
In het diepst van de nacht moordt en steelt de mens, door eigen hartstochten en astrale krachten daartoe gedreven.
Doch ook wanneer de zon schijnt, zijn de dierlijke krachten niet tegen te houden.
Een verbinding blijft een verbinding en alles zal beleefd worden, wanneer de mens zich daarvoor openstelt.
„U voelt wel,” zo sprak de broeder tot mij, „dat er nog heel wat veranderd moet worden, voordat zij kinderen willen zijn van onze en hun heilige Vader.”
Daarna bezochten wij verschillende kerken en andere gebouwen en ik begreep, dat alleen het spiritualisme in de dogma’s verandering zou kunnen brengen.
De spiritisten hebben de verbinding tussen ons en de aarde tot stand gebracht.
Ik dankte de broeder voor deze uitleggingen.
Nu toonde hij mij iets heel merkwaardigs; het was het overgaan van een mens naar deze wereld.
Wij gingen door de huizen heen en in één ervan bleven wij.
De broeder zei: „Zie, onze broeders zijn daar de helpende geesten om de stervende geestelijke bijstand te verlenen.”
Wij bevonden ons in een ruim slaapvertrek, waar een oude man te bed lag, die niet lang meer zou leven.
Naast het bed zaten verschillende familieleden die schreiden, maar de man, die zou overgaan, had geen groot leven volbracht.
Ik zag de schimmen, die ook ik op mijn sterfbed had waargenomen, het waren de geestelijke helpers aan deze zijde.
Ieder mens, die overgaat, wordt op deze wijze geholpen.
Maar er waren niet alleen helpende geesten, doch ook zij, die reeds aan deze zijde leefden en hem leed en smart zouden berokkenen.
„Deze stervende,” zei de broeder, „wordt door velen opgewacht en allen zullen hem rekenschap vragen van hetgeen aan hen is misdaan.”
Voorwaar geen heerlijk vooruitzicht, dacht ik.
„Kom, wij gaan verder.
Ik zou u vele sterfbedden kunnen tonen, doch dat komt eerst later.
Op school heeft men u daarvan verteld en nu zult gij dat alles beter kunnen begrijpen.
Deze is niet één van de gelukkigen, die hier aankomen.”
Daarna beleefde ik nog vele andere afstemmingen, menselijke toestanden, waarvan mij op school was verteld.
Nu begreep ik al die overgangen; het was anders niet mogelijk geweest.
Toen voerde hij mij naar een plaats en hier was wel het schoonste, wat ik tijdens mijn aardse wandeling beleefde.
Wij traden een vertrek binnen, waar een mens bezig was met schrijven, wat ik duidelijk kon zien.
Ik wilde het gezicht van de man, die daar zat te werken, zien; hij zat met de rug naar ons toe gekeerd, doch de broeder hield mij tegen.
„Blijf,” zei hij, „u mag hier niet storen.”
Om hem heen zag ik door de kracht van de broeder een lichtende gestalte, die de aardse mens inspireerde.
„Zie,” sprak de broeder, „voorwaar een schone verbinding; hij, die schrijft, is een medium in onze handen.
Hij ontvangt en is bezig dat op te schrijven, wat zijn geleidegeest, of controle, zoals men dat noemt, hem wil geven, maar hij heeft het van tevoren aan deze zijde beleefd.
Dit medium treedt uit zijn stoflichaam en ontvangt ons geestelijk leven, zoals u op de seance is getoond.
Hij treedt echter bewust uit zijn stofleven, wat maar aan enkelen gegeven is.
Het wezen, dat u naast hem ziet, is een geest uit de vijfde sfeer, een meester van het licht.
Reeds vroeger was ik met deze leider in verbinding en heb ik werk mogen verrichten.
U ziet, Gerhard, dat het medium innig met ons leven en zijn meester is verbonden.
Hij dient voor ons als instrument en zijn leider wil de mensen van ons leven overtuigen.
Wij mogen niet storen, daarom belette ik u toe te treden.”
Enige meters van de plaats verwijderd, stond ik hen gade te slaan.
„O, welk een genade,” zei ik tot de broeder, „dit te mogen ontvangen.”
„Deze mens is in gevoel ver van de aarde verwijderd.
Hij heeft de sferen gezien en is reeds in de hel afgedaald, om het leven daar mee te maken, maar begeleid door zijn leider.
Al die belevenissen zal hij vastleggen en u ziet hoe dit kan geschieden.”
Om de aardse mens zag ik het blauwe waas, dat als een muur van geestelijke kracht om hem lag.
Daarin kon men vanaf deze zijde niet binnen dringen; voor onze wereld was hij afgesloten.
„Een prachtige verbinding,” zei ik tot de broeder, „iets schoners had u mij niet kunnen tonen.”
Nu voelde ik iets anders, het was of ik mij tot hem aangetrokken voelde.
Ik wist de betekenis daarvan niet en wilde of durfde die niet vragen, beangst als ik was, mij iets in te beelden.
Toch kon ik mij van dat gevoel, dat zo plotseling in mij was gekomen, niet vrijmaken.
Ik kon mij niet weerhouden aan de broeder te vertellen wat ik gevoelde en ik zei dus: „Ik heb een zeer merkwaardig gevoel ontvangen, wat ik u niet durf zeggen, omdat ik mij niets wil wijsmaken.”
„Wat is het Gerhard, zeg het mij gerust.”
En toen de broeder glimlachte, voelde ik dat hij er meer van wist.
„Als ik naar hem kijk, dan zie ik Jozef, kan dat?”
„Luister, Gerhard.
Hij, die daar bezig is ons leven vast te leggen, is uw vriend op aarde, die u, voor u heenging, van ons leven heeft verteld.”
Ik drukte de handen van de broeder van louter geluk.
„Jozef!
Is het Jozef?
Welk een geluk hem op deze wijze te mogen terugzien.”
Tranen sprongen mij in de ogen.
Hoe groot is de geest, die hem leidt en hoe groot is de betekenis van deze boodschap!
Een heerlijke taak.
Nu kan ik je dit alles zeggen, Jozef.
Toen ik je voor het eerst zag, kon ik dat niet; ik mocht alleen nog maar toezien.
Ik voelde eerbied voor de hoge leider en liefde voor jou.
Toen kwam er een ogenblik, dat ik dacht te zullen bezwijken.
De hoge geest draaide zich plotseling om, zag mij aan en glimlachte.
Hij wist, dat wij hier waren en het contact werd verbroken.
Je stond op en ging heen.
Je kwam uit het voor de aarde onzichtbare blauwe waas en wandelde door mij heen en ik hoorde je zuchten van de doorgestane emoties en van de kracht van de inspiratie.
Ik schrok geweldig, want ik dacht: nu zal hij mij zien.
Maar o, wat een teleurstelling, je zag mij niet, ook jij deed alsof ik er niet was.
Ook jij was blind en je was toch helderziende?
Ik riep je bij je naam, maar je hoorde mij niet.
Doof, dacht ik, ook hij is doof en blind.
Maar hij is toch een begenadigd instrument?
„Is hij helderziend?” vroeg ik aan de broeder.
„Niet alleen helderziend, doch hij kan ook onze stemmen horen.”
„Maar hij hoorde mij niet, toen ik hem in het voorbijgaan bij zijn naam riep en hij wandelde door mij heen, alsof ik er niet was.”
Ik was sprakeloos!
Toen keerde je terug en nog zag of hoorde je mij niet.
Wat was ik bedroefd.
Hij, die mij van dit leven vertelde en zei, dat hij geesten zag, zag in werkelijkheid niets, was blind en doof zoals alle andere mensen.
Zo had ik het op school toch niet geleerd!
Hoe gaarne had ik je willen spreken, want ik voelde je drang en sterke wil om ons leven te leren kennen.
Ik voelde, dat je er meer van wist dan ik, die hier reeds leefde.
Al je krachten legde je in dit werk, je stelde je als een kind open; iedereen kon zomaar bij je binnenvallen.
Maar toch, hoe je ook open stond, je was voor mij en vele anderen afgesloten.
Geen wezen, geen geest zou je, buiten hem die je leidde, kunnen bereiken.
Je was dadelijk weer in verbinding en in snelle vaart vlogen je vingers over de schrijfmachine.
In deze toestand kon ik je niet meer aanvoelen, je was in gevoel ver van mij verwijderd.
Je stoflichaam voerde het werk uit, je geest werd in dit leven opgetrokken.
De broeder liet mij dit alles aanvoelen, ik zou het anders niet hebben begrepen.
De broeder maakte mij nu attent op de schilderijen, die je uit deze wereld had ontvangen en een nieuw wonder werd mij getoond.
Ieder stuk had zijn eigen uitstraling.
Daarna, toen ik al die werken had bewonderd, zette ik mij dicht naast je neer en bleef je steeds door aanzien.
Ik kon mijn gedachten niet van je afhouden.
Toch botste ik tegen iets aan, ik kon niet door het waas heendringen; door niets vanaf deze zijde werd je gestoord.
Wonderlijk, dacht ik.
Beiden waren jullie één, de meester, die naast je stond, had zich in gevoel met jou verbonden.
Eén van ziel, één verlangen, één leven voelde ik.
Door jou zo terug te zien, brak er iets in mij door, het was het verlangen om ook zo te zijn.
Ja, dat wilde ik mij eigen maken.
Zou ik je nog kunnen inhalen?
De mens, die op aarde de geestelijke verbinding reeds heeft ontvangen en ernaar leeft, is de geest aan deze zijde ver vooruit.
Wanneer de stoffelijke kwellingen worden opgeheven, gaan zij naar die oorden, die ver boven die der aarde liggen.
Het zijn begenadigde mensen, die op aarde reeds van een eeuwig leven weten.
Maar nogmaals, Jozef, wannéér zij ernaar léven, anders heeft alles geen betekenis.
„Ja,” riep ik onverwachts, „zoals híj wil ik worden.”
Ik zei reeds, er was iets in mij gebroken, iets geboren en wakker geworden, ik wilde mij dit eigen maken.
„Zoals hij wil ik worden, ik wil zien en voelen als hij!”
„Gij zult dit ontvangen, Gerhard,” zei de broeder, „gij zult voor anderen gaan werken, zoals hij reeds op aarde doet.”
„Ik wil het leven voelen, waarin hij leeft, ja, dat leven wil ik leren kennen.
Zult u mij helpen?”
„Gij bent reeds bezig,” antwoordde de broeder, „en spoedig zult ge beginnen.”
„Maar waarom ziet hij mij niet?” vroeg ik.
„Dat zal ik u duidelijk maken, luister: Dit instrument ziet alleen dan, wanneer zijn leider het wil.
Hij ziet dus door de wil van deze hoge geest.
Dit heeft hij in de jaren, waarin deze verbinding tot stand is gekomen, geleerd.
Hij stelt zich dus alleen open, wanneer zijn leider het nodig acht.
U zult dit later beleven.
In deze toestand mag hij niet worden gestoord.
Hij wandelde door u heen en toch voelde hij u niet; ook zou hij niets tegen u hebben gezegd, zelfs niet wanneer hij u voelde of waarnam.
Hij ziet alleen op bevel en sluit zich voor alles af.
Wanneer hij dit niet kon, zouden duizenden astrale wezens op hem afstormen en zijn geestelijke verbinding vernietigen.
Een dergelijk instrument is kostbaar.
Niet spoedig heeft men een medium tot op deze hoogte ontwikkeld.
Zijn leider ken ik reeds lang, omdat ik voor deze meester werk heb mogen verrichten.
Ik weet daardoor hoe de meester op hem inwerkt en hem voor al deze gevaren afsluit, zodat hij niet te vernietigen is.
Al roept u nog zo hard, hij zal u niet horen om de eenvoudige reden, dat zijn leider dat niet wil.
Wanneer deze verbinding verbroken is, zult u hem kunnen bereiken, maar ook dan alleen, wanneer zijn leider het goed vindt.
De mens die als instrument voor hogere machten dient, moet een sterk en krachtig zenuwlichaam bezitten; als zij zwak zijn, kunnen zij voor dit werk niet worden opgeleid.
Wanneer er zich een storing of splitsing tussen geest en stoflichaam zou voordoen, dan voelt u wel, waarheen men hem zou voeren.
Doch, ik zei u reeds, men zoekt met tact deze instrumenten uit en dan nog treedt een groot aantal verschillende krachten naar voren die alle kunnen tegenwerken.
Een medium zoals hij, moet in de eerste plaats een groot vertrouwen en sterk geloof bezitten.
Dan veel liefde voor ons werk en de wil om de mensheid te dienen.
Wanneer zij zich onvoorwaardelijk overgeven en alles aan hun leiders willen overlaten, zullen zich geen storende factoren kunnen voordoen.
Zij hebben zich in alles over te geven, d.w.z. zich geheel uit te schakelen en dat geheel uitschakelen is niet zo eenvoudig; dat is het mediumschap en dan eerst is een instrument te bereiken.
Hoe verder, luister nu goed, zich een medium ontwikkelt, hoe hoger de sferen zijn waar een instrument kan binnentreden, maar zoveel te groter worden ook de gevaren, want voor velerlei krachten staan zij open.
U heeft het leven in de sfeer der aarde gezien en ik toonde u de astrale wereld en nu vraag ik u: is het dan een wonder, dat zijn leider hem afsluit om geen wezens te zien dan alleen, wanneer hij denkt dat het nodig zal zijn?
Nogmaals, men moet een sterk zenuwlichaam bezitten, anders kunnen zich storingen voordoen en zullen verschillende lichamelijke ziekten tevoorschijn treden.
Vergeet niet, dat hij al die overgangen, die gij op school hebt geleerd heeft mogen beleven door uit te treden.
En om dan toch op aarde te moeten leven, dat kost kracht, heel veel inspanning.
Wanneer dit instrument zichzelf als mens voelde – u begrijpt wel, wat ik hiermee bedoel – zou het niet mogelijk voor hem zijn, zich voor al dat leven op aarde te kunnen uitschakelen.
Doch hij geeft zich in gevoel als een kind aan zijn leider over.
Dit is nodig en daarin ligt het geheim, dit alles tot stand te kunnen brengen.
Het is overgave, Gerhard en een groot vertrouwen en geloof; het is liefde jegens ons en voor de mens op aarde, het is het leed en de smart te willen omzetten in een heerlijk rustig weerzien aan deze zijde.
Dat is dienen, niet anders dan dienen.
Dat gevoel ligt in hem.
Hij, uw vriend, leeft in gevoel aan onze zijde.
Hij geeft zich geheel en zal dat blijven doen.
Daarvoor ontvangt hij onze wijsheid en met die geestelijke schatten keert hij naar de aarde terug, zoals hij thans bezig is op schrift vast te leggen.
Hij is vol van ons leven en hoeveel tact nodig is voor hen, die een dergelijk instrument bezitten, is schier ongelofelijk.
Het zijn dan ook alleen geesten van het licht, die zoiets mogen en kunnen doen.
Het zal u dus duidelijk zijn, Gerhard, dat het instrument al die geestelijke waarheid, die het door uittreding heeft beleefd, tevens bewust in het stofleven moet verwerken.
Maar, wie religieus leeft, gaat niet verloren en wie zich als een kind kan overgeven, zal een wijsheid in de geest ontvangen, zoals de geleerden der aarde niet kennen.
Is dit eenmaal tot stand gekomen, dan is alle gevaar voorbij en gaat het medium bewust in ons leven over.”
„Mijn God,” zei ik, „welk een bezit!
Op aarde reeds zoveel van ons leven af te weten!
Dreigt er voor hem geen gevaar meer, broeder?”
„Neen, Gerhard, dat gevaar heeft hij overwonnen, in niets dreigt er voor hem gevaar.
Hij is bewust en wie zich van zijn toestand bewust is, die leeft en draagt dit als eeuwig bezit.
Hij, uw vriend, heeft zich van alle stoffelijke genoegens en verlangens bevrijd.
Hij leeft alleen voor zijn leider en zijn gaven en voor de drang, iets voor de mensheid te mogen doen, en dit vernietigt alle gevaar.
Hij leeft, zoals een instrument behoort te leven, wil het als medium iets bereiken.
Gij ziet, wat hier is bereikt.
De mens op aarde zal dit echter nog niet aanvaarden, omdat men zelf wil zien en horen.
Hij is diep in ons leven gedrongen, maar de mens, die stoffelijk leeft en denkt, kan de heiligheid van ons leven niet aanvoelen.
Toch worden er velen bereikt en die enkelingen zullen ons weer helpen het spiritualisme op aarde te verspreiden.
Op dit werk kan Gods zegen rusten, doch het kan ook een vloek worden en daarvoor zorgen zij, die zich vergeten.
Het moeten sterke benen zijn, zoals men zegt, om de weelde te kunnen dragen, maar velen kunnen dat en dan eerst wordt er veel tot stand gebracht.
Nogmaals, Gerhard, maak u over hem niet bezorgd; hij is in goede handen.”
Dit was de eerste keer, Jozef, dat ik je na mijn dood op aarde ontmoette.
Groot, heilig en rein zijn deze gaven, die de mens van God heeft ontvangen.
Vliegensvlug vlogen je vingers over de machine en in de tijd, die ik bij je was, had je tien grote vellen vol geschreven.
Spoedig zou een deel zijn vastgelegd.
Ik had je op aarde gekend en wist wie je was.
Je had nooit iets geleerd en dan dit te kunnen, dat was wonderlijk voor mij.
Nu doorleefde ik zelf wat ik toen zag.
De woorden, die ik op het kerkhof tot je had gesproken, striemden mijn ziel.
Hoe heilig was het geestelijke leven en het spiritualisme; ik zou dit nu wel duizend keer willen herhalen.
Om je heen lag een grote rust, de rust van de geest, die door je werkte en je leider was.
Ik voelde nu, dat de broeder wilde heengaan; toch kon ik mij niet van je losmaken.
Tijden achtereen zou ik hier wel willen blijven, maar er moest een einde aan komen.
Een wetenschap was ik rijker geworden en nu was het geen teleurstelling meer, dat je mij niet waarnam.
Ik begreep de grote moeilijkheid, medium te zijn op aarde.
Om in ons leven reizen te mogen maken en toch daar te moeten blijven leven, Jozef, het was voor mij een raadsel hoe jij dit kon uithouden.
Toch voelde ik het en ik behoefde mij niet meer angstig te maken, want er werd immers voor je gezorgd.
Daarna namen wij afscheid van jou en de meester.
Onderweg vroeg ik de broeder verschillende dingen, die hij mij duidelijk maakte en toen eerst was ik geheel gerust.
Daarna bezochten wij kerkhoven en zagen daar de aardse mensen, die de graven van hun geliefden gingen bezoeken.
Vreselijke tonelen zag ik, maar wáárom zoeken zij hen dáár?
Ze zijn er immers niet!
Zet uw bloemen naast hun portret in de kamer, waar zij hebben geleefd en gewerkt en met u hebben gesproken, maar leg niet die kostbare bloemen op de graven, waar niets dan beenderen rusten.
Het bedroeft de geest, die aan deze zijde leeft.
Dit wil ik de mensen vanaf deze zijde toeroepen.
Zij bezoeken hun doden en naast hen, in een prachtig gewaad en licht, schrijden zij voort, die men dood waant.
Is het niet droevig, dat men daarvan op aarde niets weet?
Toen ik op dat kerkhof met jou over al deze dingen sprak, Jozef, ik zei het reeds, sprak ik de grote waarheid uit, dat beenderen niet konden spreken.
Ik spotte en dat had ik niet mogen doen.
Bij de mensen, die treurden, zag ik de geest, die droevig gestemd was omdat hij hen niet kon bereiken.
Verschillende toestanden zag ik daar, waarvan er één mij diep trof.
Daarvan zal ik je vertellen.
Plotseling dacht ik aan mijn eigen stoflichaam.
Waar lag mijn kleed?
Was het op dit kerkhof begraven?
Ik zag mijn leermeester aan en hij wist direct, wat er in mij omging.
Ik begreep nu ook, waarom wij op deze plaats vertoefden.
Ik vroeg dus de broeder: „Is hier mijn stofkleed?”
Mijn leermeester nam mijn hand in de zijne en zei: „Zult gij u sterk genoeg voelen om uw eigen lichaam te zien, Gerhard?”
Ik dacht na en zei: „Ja, ik wil mijn eigen lichaam zien.
Nu ik dit alles heb beleefd, wil ik ook dat beleven, hoe verschrikkelijk het ook mag zijn.”
„Kom, volg mij.”
„Hoe weet u waar ik ben begraven?”
„Concentratie, mijn vriend, niet anders dan gedachtekracht.
Gij zelf vormt thans mijn verbinding; door u zal ik dus het andere, dat u eens toebehoorde, terugvinden.”
Ik beefde en voelde mijn hart hevig kloppen.
Wij wandelden langs verschillende graven en eindelijk hield mijn leermeester mij staande.
Ik las: Hier rust G.D.
„Uw eigen kleed,” zei de broeder tot mij, „uw lichaam, wat dit tijdens het aardse leven verborg.”
Ik nam plaats op de rand van mijn eigen graf en zag naar mijzelf.
Daar lag ik, dood, maar ik leefde hier en zag naar dat, wat mij eens toebehoorde.
Door de aarde zag ik mijzelf in staat van ontbinding.
Kun je je iets afschuwelijkers voorstellen, Jozef?
Ik dacht aan mijn leven op aarde.
Bloemen versierden mijn graf, door mijn geliefden daar neergelegd.
Ik voelde hun liefdegedachten voor mij, die gestorven was.
Afgrijselijk was dit toneel.
Waarom, zo dacht ik, zoekt u mij hier, moeder, en niet in uw nabijheid?
Hoevele malen waren mijn geliefden reeds hier geweest en hadden geschreid, zodat ik hun leed kon voelen!
Straks zouden alleen de beenderen overblijven, lang zou het niet meer duren.
Hoe ik ook wilde, in dat lichaam kon ik niet binnendringen.
Iets hield mij tegen en ik voelde, dat het mijn leermeester was, die mij dit belette.
Ik had mijn aardse kleed afgelegd en een ander ontvangen dat eeuwig voortleefde.
Mijn God, hoe machtig is dit weerzien, hoe klein en nietig moet zich de mens voelen, die dit mag beleven.
Ik voelde mij dan ook nietig en klein; het had mij overrompeld.
Hoe afschuwelijk het ook was, het beeld was leerzaam.
Hier trachtte mijn moeder mij terug te vinden, hier vloeiden haar tranen, maar hier zou ik nooit terugkeren.
Weg wilde ik, ver hier vandaan.
Ik had gedacht, dit alles te kunnen verwerken, maar toch werd het mij te machtig.
Hoe groot is God, die dit alles bestuurt.
Van stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren!
Ik dacht aan deze woorden.
Ik was stof geweest en weer tot stof geworden.
Op de rand van mijn eigen graf bad ik innig, heel innig, dat ik de kracht zou mogen ontvangen om mijn geliefden de ogen te openen.
Daarvoor bad ik en mijn leermeester met mij.
Hier zou ik nooit terugkeren, dat wist en voelde ik.
Moeder, mijn lieve moeder, o kom hier niet meer!
Ik leef en ben gelukkig en zal u eens terugzien.
Strooi bloemen op menselijke paden, wanneer zij nog in leven zijn.
Geef liefde, moeder, aan alles wat leeft, dan eerst voelt u het eeuwige leven en zult u mij hier niet meer zoeken.
Dan weet u, dat ik leef en tot u kan terugkeren.
Zoek mij hier niet; dat wat hier ligt, wil ik niet meer zien.
Goddank, ik leef en dat daar is dood.
Nog eenmaal staarde ik naar mijn kleed en ging toen heel snel van de plaats weg, om niet terug te keren.
Toen dacht ik aan jou, Jozef, en bewonderde je nog meer, dat jij vanaf de aarde ons leven ging vastleggen, om het zo aan de mensheid bekend te maken.
In stilte gingen wij heen; ik was in diep gepeins verzonken.
Daarna bezochten wij spiritualistische kringen, waar velen bijeen waren.
Wij kwamen in een grote zaal, waar van voorwerpen boodschappen werden doorgegeven.
Om een medium zag ik verscheidene geesten, die verlangden te worden toegelaten, daar er in de zaal familieleden van hen waren.
Velen werden op deze wijze verbonden, doch honderden aan onze zijde en even zoveel op aarde keerden teleurgesteld huiswaarts, omdat zij geen verbinding hadden ontvangen.
Wanneer de mensen konden waarnemen hoeveel geesten daar tegenwoordig waren, zouden zij het niet kunnen geloven.
Toch werden er maar enige herkend.
Ook dit werk is schoon en heilig, het is mooi om zich daarvoor beschikbaar te willen stellen.
Ik leerde op aarde zeer veel en begreep hoe moeilijk het was, om ons te zien en te horen.
Die moeilijkheid leerde ik kennen, doordat de broeder mij alles duidelijk maakte nu ik op aarde mocht terugkeren.
Vandaar bezochten wij andere landen.
In mijn leven was ik nooit op reis geweest, maar nu maakte ik met de broeder grote reizen en leerde ik de gehele planeet aarde kennen.
Wonderlijk was alles, wat hij mij toonde.
Hij drong met mij overal binnen, ongevraagd betraden wij paleizen en andere voorname plaatsen en gebouwen.
Onderweg ontmoette ik vele geesten, broeders en zusters, die deze plaatsen leerden kennen zoals ik.
Wij reisden van noord naar zuid, van oost naar west.
Dat nam geruime tijd in beslag.
Veel ervan begreep ik en ik zag wonderlijke dingen.
Ik zag taferelen, die ik hier niet wil noemen, maar ik zag de waarheid van het leven op aarde en ook alle verschrikkingen daarvan.
O, wee hem, die zich vergeet!
Wanneer men leeft zoals zij, die ik zag, hen wachten de sferen der duisternis.
Dan zullen zij zien, horen en voelen, wat zij misdreven.
Plotseling zei de broeder tegen mij: „Hier zullen wij even blijven.”
Ik keek om mij heen om te zien wat hij mij wilde tonen.
Hij zei echter niets en dat vond ik vreemd, daar hij mij steeds alles duidelijk maakte.
Nu echter begon ik te zien waar ik was en daar voor mij zag ik jou.
Wat een verrassing!
„Jozef,” riep ik, „ik ben het!”
Je voelde mij terstond en zei: „Jongen, ben je het werkelijk?
Ik heb je bericht ontvangen, Gerhard wat ben je veranderd!”
Vol dankbaarheid omhelsde ik de broeder.
Ongemerkt waren we weer bij jou teruggekeerd en wel op de plaats waar je aan de seance deelnam.
Ook dit was wonderlijk voor mij, dat men zo snel alles kan terugvinden.
De broeder hielp mij daarna om mij met jou te verbinden.
Ik hoorde je tot mij spreken en je weet dat ik niet veel kon zeggen, wat ook voor mij een teleurstelling was.
Doch, toen ik vernam waarom ik niet veel mocht en kon zeggen, was ik dankbaar.
Alleen jij begreep het niet en nu eerst is het ogenblik gekomen, dat ik het je kan zeggen.
Nu weet je ook waarom ik die hele week niet bij je kwam.
Ik was met de broeder op reis, toch was ik reeds bij je geweest, maar werd toen niet met je verbonden.
De gehele avond stond ik naast je en toen het einde kwam gingen wij heen.
Eerst daarna vernam ik dat, als ik mij staande kon houden, ik tot je zou mogen terugkeren om door jou, zoals je leider het deed, van mijn eigen leven te vertellen.
De broeder wist het reeds lang, omdat de meester het aan hem had meegedeeld.
Je weet reeds wat er is geschied en nu kan ik dus verdergaan.
Maar dit wil ik je toch nog even zeggen, alvorens verder te gaan: Wat ziet men aan deze zijde ver vooruit, Jozef!
Is het niet wonderlijk?
Toen ik nog op aarde leefde, wist men reeds aan deze zijde, wat zou geschieden.
Op de terugweg naar mijn eigen sfeer vertelde de broeder mij van dit grote gebeuren.
Hoe gelukkig was ik, toen ik daarover vernam.
De hoge geestelijke leiders, je kent hen, hadden tot de broeder gezegd, dat ik een gedeelte van het boek mocht vullen.
Inderdaad, wanneer zij dat willen, kan een hoge geest honderden jaren vooruit zien.
Toen ik dan in mijn sfeer terugkeerde, had ik veel, heel veel te overdenken.
Daarvoor zocht ik de stille natuur op en daar maakte ik mij alles eigen.
Maanden gingen ermee heen, maar toen ik eindelijk gereed was, was de tijd aangebroken om in de duisternis af te dalen.
Nu was ik voorbereid, Jozef; eerst door de school, daarna door het leven op aarde en, toen ik alles tot in het diepst van mijn ziel doorleefd had, was ik eindelijk gereed om voor anderen en aan mijzelf te gaan werken.
Ook had ik in die tijd gesprekken gevoerd met de mensen die ik ontmoette; nu zouden zij mij niet meer kunnen beïnvloeden, want ik stond nu vast op de geestelijke weg.
Het was in mij gaan dooien; ik had mijzelf leren kennen.
Aan vele mensen, waarmee ik een gesprek aanknoopte, vertelde ik van hetgeen ik had mogen beleven.
Stel je voor, dat ook zij mij uitlachten en het niet wilden of konden aanvaarden.
Dat waren de levend-doden; zij hadden dat reeds meermalen gehoord, maar zij geloofden het niet.
Het waren mensen, die voorlopig nog niet zouden ontwaken.
Nu zag ik door hen heen en kende hun afstemming.
Zij noemden mij de pastoor, omdat ik nog steeds in het zwart gekleed was.
Ook hier weet men gekheid te maken en te spotten.
Maar je voelt wel, dat zij zichzelf bespotten.
Ik liet hen rustig lachen; zij zouden voorlopig blijven lachen.
Zij verkeerden reeds jaren in deze weinig gevorderde toestand.