Mijn overgang

Ik wist reeds geruime tijd, dat ik tot je mocht terugkeren.
Het heeft mij de kracht gegeven, om staande te kunnen blijven.
Alleen die wetenschap heeft mij alles doen uithouden.
Hoe moeilijk is het voor jou, zoveel van ons leven te weten en toch op aarde te moeten leven, maar je bent bewust, je ziet en voelt; anders was het niet mogelijk.
Op aarde was het voor mij een raadsel, nu ken ik dat raadsel, ik ben het zelf.
Je voelt wel, wat dit voor mij is.
Nu weet ik, dat op aarde reeds de eeuwigheid heerst.
Dat voor ogen houdende kun je alles verdragen en verwerken en daarin bewonder ik je, Jozef!
Ik vind het alleen reeds een wonder, dat je mij hoort en ziet en dat ik zie, dat mijn woorden reeds op het papier staan.
Dat zal prachtig worden, want ik heb veel te vertellen, maar ik zal bij ons gesprek op het kerkhof beginnen.
Je weet reeds, dat ik er spijt van had en je hebt me ook al vergiffenis geschonken.
Ik wist toen dat ik je pijn deed en, hoe het kwam weet ik niet, maar ik deed het moedwillig.
Ik vond het prettig, je in je ziel te raken en toch wist ik niet waarom, wat ik zeer vreemd vond.
Nu weet ik dit alles; het waren invloeden, om, door op mij in te werken, jou te kunnen raken.
Een instrument voor deze zijde heeft daar onder te lijden en zal steeds worden aangevallen.
Je ging niet diep op mijn spotternij in en alles wat je zei ging langs mij heen als zovele dingen, die het leven op aarde innerlijk kunnen verrijken.
Ik wist niet beter, Jozef.
De mensen doen elkander vaak pijn, bewust en onbewust, maar het meest met voorbedachte rade en dat is verschrikkelijk.
Eerst later voel je er de verschrikking van, wanneer alles zich voor je oplost en je het probleem gaat begrijpen.
Maar dan voel je eerst met recht, hoever je van die andere mens afstaat.
Als je ziet en voelt, dat je het heiligste hebt bezoedeld, dan eerst begint er diep in je iets te ontwaken.
Zo geschiedde het met mij aan deze zijde.
Zo’n ontwaken doet heel erg pijn, je voelt wroeging, zodat je innerlijk verteert, je voelt het als zweepslagen op je naakte lichaam.
Je verlangt ernaar om alles weer goed te maken, maar dan komt de grote smart, dat je het niet kunt.
Die mogelijkheid heb je je zelf ontnomen en eerst dán voel je, hoever je van hen verwijderd bent.
Je zou op je knieën naar hen toe willen kruipen, maar ze zijn onzichtbaar voor je.
Zij leven aan deze zijde in andere en hogere gebieden en zijn gelukkig en zij, die spotters, leven in de duisternis en zullen daar blijven, wanneer zij niet in staat zijn alles weer goed te maken.
En al die tijd voel je het, knaagt het aan je ziel, zodat je eraan ten onder kunt gaan.
Zo voelde ik mij toen ik begreep; zo moeten de mensen zich hebben gevoeld, toen zij Gods volmaakt Kind aan het kruis sloegen.
Het is de eeuwige waarheid, dat de mens zal leren en zijn hoofd zal buigen, wanneer de waarheid hem wordt getoond, totdat zijn persoonlijkheid tot in de kern geknakt en gebroken is.
Ik voelde ontzag voor die Grote Onbekende Grootheid, voor God.
Daarom nam ik mijn woorden terug en begroef mijn oude ik.
Nu weet ik wat spiritualisme is en betekent, nu ik zelf geest ben en leef.
Toen ik van je heenging zat ik te rillen en te beven op de wagen.
Waarom, dat wist ik niet.
Ik dacht dat ik kou had gevat, maar vroeg me af waar dat zo ineens vandaan kwam en vond het erg vreemd.
Het was niet gewoon en ik voelde me angstig.
Maar waarom die angst zo ineens?
Verschillende gedachten vlogen door mijn hoofd, maar ik kwam er niet achter.
In mij was er iets dat op mij inwerkte en ik dacht, dat komt van hem, door dat vervloekte spiritisme en de doden.
Voortdurend voelde ik van die koude rillingen en meende, dat iets warms me goed zou doen.
Toch keerde ik steeds in gedachten naar jou terug en dan voelde ik die angst weer in mij opkomen.
Zo gingen enige dagen voorbij, maar ik kon mij van die vrees niet bevrijden.
Er spookten rare dingen door mijn hoofd.
Veronderstel nu eens, zo dacht ik, dat ik spoedig moet sterven?
Als ik dan leef, zoals hij zegt, dan zal ik tot hem terugkeren en zeggen, hier ben ik en ik zou kloppen zó hard, dat hij geen rust meer had in zijn eigen huis.
Waarom ik zo vertoornd op je was, begreep ik maar steeds niet.
Daarna werd ik nog meer onrustig en werd de angst steeds heviger, zodat ik dacht dat je me behekst had.
Ik wilde je komen opzoeken, maar kreeg er de gelegenheid niet voor.
Wie weet wat er dan zou zijn geschied, want ik kende mezelf niet meer.
Zouden het de doden zijn, vroeg ik mij af, die mij angstig maken?
Neen, want dat is toch onzin?
Weer gingen er enige dagen voorbij, maar ik bleef in die onverklaarbare toestand.
Daarna voelde ik mij ziek, echt ziek, ik voelde dat ik koorts had en toch gaf ik er niet aan toe.
In deze toestand leefde ik enige dagen en intussen voelde ik mijn angst vermeerderen.
Het was alsof de duivel mij op de hielen zat en dat alles schreef ik daaraan toe, dat ik met jou over het spiritisme had gesproken.
Ik voelde me steeds onrustiger en zieker worden.
Maar hoevele malen gebeurt het niet, dat je te ziek bent om uit je ogen te kijken en dat je toch moet werken, totdat je erbij neervalt.
Je moet wel werken, want voor jou neemt men een ander.
Dus sleepte ik mij voort, steeds maar voort en wist met mijzelf geen raad, daar mijn angst bleef.
Nu eens gaf ik de schuld aan jou, dan aan mijn ziekte.
Toch loste zich dit raadsel niet voor mij op en het werd steeds onnatuurlijker.
Had ik hem maar nooit geroepen, hij heeft die angst in mij gelegd, zo dacht ik.
Het kan niet anders, want dadelijk toen je heenging, ben ik het gaan voelen.
Ik heb naar mijn eigen noodlot gevraagd, ik had niet moeten spotten.
Steeds groter werd mijn angst, toch liet ik er niemand iets van voelen, maar trachtte meer van het spiritisme te weten te komen.
Wanneer ik met vrienden moest wachten, dan bracht ik het gesprek daarop.
Ik vroeg hun of zij iets van spiritisme afwisten.
Spiritisme, zeiden er enkelen, daar word je zenuwziek van.
Daar heb je het al, dacht ik, dat is schuld aan mijn onrust.
Mijn zenuwen zijn alleen reeds in de war, omdat ik er met hem over heb gesproken.
Maar ik, die voor niemand bang was, moest ik mij dan aan dat vervloekte gedoe overgeven?
Toch keerde het telkens in mij terug en ik kon hiertegen niets inbrengen, zodat ik dacht gek te worden.
Maar nu ik alles weet en begrijp, Jozef, is alles machtig en leerzaam en heeft het een diepe betekenis.
Ik wist niet beter en al had ik beter geweten, ik geloof niet, dat ik de diepe betekenis ervan zou hebben gevoeld.
In mij werkte het; in mij lag de angst en die angst betekende, dat ik spoedig zou sterven.
Geen seconde heb ik daaraan gedacht, die waarheid lag ver van mij af.
Ik schreef dat onbestemde gevoel toe aan mijn ziek zijn en aan al die andere dingen.
Veel mensen zullen iets dergelijks beleven en, als zij zoiets beleven, dan is het hun dood op aarde.
Het was een waarschuwing, een innerlijke stem, die tot mij sprak, maar die ik niet verstond, niet wilde verstaan, omdat ik alles verwierp wat met dit andere leven te maken had.
Er waren natuurkrachten aan het werk en die krachten hadden met mij te maken.
Er ging in mij iets breken; met een geestelijk probleem was ik verbonden en dat was mijn aardse dood.
Zo zullen veel mensen hun dood van tevoren voelen en dit toch niet begrijpen, omdat zij onnatuurlijk zijn en die natuurkrachten hebben gesmoord.
Dat alles komt, omdat wij het geestelijke leven niet willen leren kennen.
De eeuwige vlam, die in ons is, kan niet branden, omdat we haar geen geestelijk voedsel geven.
Dan is de mens een levende dode.
Voel je wat ik bedoel, waarom ik angstig was en wat die angst betekende?
Hoe natuurlijk is het, maar hoe diep.
Het gevoel daarvoor, dat ik had moeten bezitten om dit alles van tevoren te kunnen aanvoelen, bezit jij, Jozef.
Jouw gevoel, jouw innerlijk vindt afstemming op dit leven.
Jij en al die andere mensen, die een zelfde afstemming bezitten, staan voor die natuurkrachten open.
Een groot geluk is het, dit gevoel innerlijk te bezitten.
Aan deze zijde is het licht en licht betekent wijsheid van geest.
Hoe zou ik die geestelijke inwerking hebben kunnen aanvoelen?
Dood was voor mij immers dood!
In mijn diepste innerlijk moest ik het eeuwige leven voelen, doch ik voelde het niet.
Duizenden mensen zullen die krachten niet voelen en toch ligt het zo dicht bij hen, want ze zijn het zelf.
Men kan het alléén voelen en wanneer zij zichzelf stuk voor stuk willen afbreken, hun hoofden willen buigen, zolang zoeken, totdat zij zichzelf hebben gevonden, dan eerst gaat er een andere wereld voor hen open en zien zij heerlijke natuurtaferelen, horen zij schone muziek en voelen ze de stilte des geestes.
En is het niet de moeite waard dit alles te ontvangen?
Daarvoor heeft de mens zichzelf te zoeken, want diep, heel diep in hem, ligt de eeuwige afstemming.
Oud en jong, arm en rijk, geleerd en niet geleerd, wij allen hebben het te leren; wij zijn kinderen van één Vader.
De voorspelling nu, die in mij lag, die ik voelde en mij onrustig maakte, de voorspelling dat ik zou sterven, ging dus door gebrek aan geestelijke afstemming en liefdekracht verloren.
Tot aan de laatste dag hield ik mij staande en toen ik ’s morgens wakker werd, was het de laatste dag van mijn leven op aarde.
Maar laat ik niet vooruit lopen.
De laatste dag dat ik werkte en ’s avonds thuis kwam, ging ik aanstonds naar bed, want ik had koorts en voelde mij ernstig ziek.
Een dokter wilde ik niet laten roepen, ik hield niet van doktoren.
Mijn vrouw raadde het mij toch aan, maar ik bleef weigeren.
Die nacht heb ik geen oog dicht gedaan.
Voortdurend dacht ik aan jou en gooide me van de ene zijde op de andere, maar kon niet in slaap komen.
Toch begon ik te voelen, door er steeds aan te denken, dat het de ziekte was die mij zo van streek had gemaakt.
In de morgen was mijn keel gezwollen, zodat ik bijna geen adem meer kon halen.
Toen moest er een dokter komen.
Maar wanneer kosmische wetten en krachten een einde aan ons aardse leven maken, zou de dokter mij dan, wanneer ik hem bijtijds had geroepen, hebben kunnen redden?
Een vraag, Jozef, die zich duizenden zullen stellen en waar maar één antwoord op is en dat is: neen!
Vreemd, zullen de mensen denken, maar toch is het de waarheid, de heilige waarheid, want het is Gods wil.
De compressen die mijn vrouw mij om mijn hals had gelegd, gooide ik er weer af, omdat ik dacht te zullen stikken.
Na de medicijnen, die de dokter mij gaf, sliep ik enige uren in en werd wat verlicht wakker.
Reeds had ik er spijt van dat ik hem niet eerder had laten roepen, want wat kan een mens toch eigenwijs en koppig zijn.
Die koppigheid maakte mij onhandelbaar en heeft mij menige strijd aan deze zijde gekost.
Een half uur daarna voelde ik me nog veel ellendiger, ik kon mijn ogen niet meer openhouden, mijn keel brandde en ik voelde een hevige koorts.
Mijn gehele lichaam gloeide alsof het in brand stond, zodat ik voelde dat het steeds ernstiger werd.”
Gerhard wachtte nu even en zei na een kort ogenblik: „Ik moet mij sterk concentreren, maar alles ligt vast op een geestelijke film en die film laat de meester afrollen.
Niets is ervan verloren gegaan.
Mijn gehele aardse leven ligt daarop vast.
Ik word dus geholpen, alleen zou ik dit alles niet kunnen vertellen, want ik ben niet taalkundig.
Maar waar een wil is, is een weg.
In de middag keerde de dokter tot mij terug en schudde zijn oude en verstandige hoofd.
Hij kon er blijkbaar niet uit wijs worden.
Alles wat er werd gesproken hoorde ik en ik was mij bewust van wat erom mij heen geschiedde.
Het werd avond.
Ik dacht dat mijn hoofd uiteen zou springen, toch hield ik mij rustig en begon te denken.
Toen keerde mijn angst terug, die ik die ganse dag niet had gevoeld en ik begreep dat ik zou sterven.
Ik wilde spreken en het aan mijn familieleden vertellen, maar ik kon niet.
O, die kwelling, te moeten sterven en dat te willen zeggen en niet te kunnen spreken.
Die verschrikkelijke innerlijke strijd zal ik nooit vergeten.
Slapen wilde ik niet al zou ik het hebben gekund, maar evenmin wilde ik sterven.
Ik haatte de dood en alles wat met hem te maken had.
Alles in mijn omgeving zag ik in een waas gehuld en in dat waas zag ik schimmen.
Toen ik die schimmen waarnam, wilde ik schreeuwen, doch kon het niet.
Ik lag daar als gebroken en kon mij niet verroeren.
Het was afschuwelijk, want mijn angst werd verschrikkelijk.
Die schimmen wandelden om mijn bed heen en weer en stoorden zich aan niets.
Heel duidelijk zag ik lippen, die tot mij praatten en die ik niet kon verstaan en ogen die mij aanzagen en verslonden, die vroegen en lachten tegelijk.
Daarna zag ik, dat die schimmen menselijke gedaanten waren, waarvan ik rilde.
Die gedaanten zweefden om mij heen, waren boven en onder mij, maar, hoe ik mij ook inspande, ik kreeg hen niet duidelijk te zien.
Het bleven schimmen in een waas gehuld en zij waren bezig mijn laatste uren op aarde te vergallen.
Tenminste dat dacht ik, want later in de sferen werd mij duidelijk gemaakt, dat het de broeders van Gene Zijde waren, die de stervenden komen halen.
Met al de krachten die in mij waren spande ik mij in, ik wilde kalm blijven en me nog niet angstiger laten maken.
Ieder mens, die tot het laatst bewust is, zal schimmen zien.
Dat zien en waarnemen is de verbinding met het leven aan Gene Zijde.
Het geestelijke leven gaat hij voelen, hij gaat erin over en langzaam maar zeker gaat zich dit proces voltrekken.
Het is het afscheid van de aarde; het aardse leven valt van je af en je gaat in dat, waarin die schimmen leven, over.
Maar voor miljoenen mensen is het sterven verschillend, omdat ook al die mensen anders voelen en niet gelijk zijn.
Ieder mens heeft zijn eigen afstemming en afzonderlijke toestand en naar het gevoel en de liefde, die hij bezit, zal hij het overgaan naar deze wereld beleven.
Voor de één is dit geluk, licht, liefde en warmte, voor de ander een verschrikking.
Maar wat voor allen gelijk is – en allen zullen dit ondervinden en beleven – dat is, dat zij zullen leven en levend hier aankomen.
Toen mijn einde naderde, werden de schimmen duidelijker.
Ik zag, dat het mensen waren, mensen zoals jij en ik en duizend anderen.
Ik wilde het zo gaarne aan mijn familieleden zeggen, maar ik kon niet, mijn keel zat dicht en ik had geen macht meer over mijn stoflichaam.
Ik zag mijn vrouw en kind en hoorde hen schreien en dan te weten dat ik moest sterven!
Een ondragelijk gevoel overviel mij, want ik kon mij nog steeds niet verroeren, zodat ik dacht waanzinnig te worden.
Ik lag daar zo stil, maar mijn geest werkte en leed ontzettend.
Niets ontging mij en toch moest ik afscheid nemen van de aarde.
Het maakte mij razend, want ik wilde niet sterven; ik was nog zo jong.
Woest en wild werd ik, omdat ik niet kon spreken.
Toch moest het; ik wilde mij oprichten, maar ook dat kon ik niet.
Geen van allen, die om mij heen waren, voelde iets van mijn verschrikkelijke strijd.
Mijn borst kromp ineen en mijn hart bonkte in mijn keel, toch was ik mij van alles bewust en bleef dat tot aan de laatste seconde.
Kort voor mijn einde kon ik mij opeens oprichten.
Waar zo plotseling die krachten vandaan kwamen, begreep ik niet.
Doch ook daarvan werd ik aan deze zijde overtuigd en ik leerde hier de werking van het gevoelslichaam in die uren kennen.
Ik wilde hun zeggen, dat ik ging sterven en stootte enige geluiden uit, maar mijn woorden gingen verloren.
Zij hebben mij niet begrepen; zij verstonden mij niet.
In al die ellende kon ik nog denken.
Toen riep ik om jou, om jou alleen, want het raadsel werd voor mij opgelost en ik dacht te begrijpen.
Plotseling drong het tot mij door en wist ik, dat die schimmen door je tekenden, dat je schilderstukken door die schimmen ontving.
In een haastig tempo vlogen mij duizenden gedachten door het brein; ze waren niet tegen te houden.
Ik verzamelde al mijn wilskracht en wilde spreken, maar het was alsof mijn keel vaneen scheurde.
Ik dacht aan mijn aardse leven, aan familie en bekenden; ik wilde niet sterven en verzette mij ertegen.
Door alles heen voelde ik mijn einde naderen.
Had ik mijn ogen gesloten en mij rustig neergelegd, ik zou in stilte, in geestelijke rust zijn gestorven.
Maar ik zei je zo-even, ik wilde niet, ik haatte de dood.”
Weer wachtte Gerhard een kort ogenblik en ik zag, dat hij in diep gepeins verzonken was.
Zijn handen op zijn voorhoofd gedrukt en voorover gebogen, stond hij naast mij.
Wat ging er op dit ogenblik in hem om?
Na een korte pauze zei hij: „Ik was in gedachten en je voelde het.
Nu kom ik aan het einde van mijn aardse leven.
Ik ga nu die verschrikkelijke strijd weer beleven en moet mij daar ernstig voor concentreren.
Ik moet mij duidelijk kunnen uitdrukken, anders heb je er niets aan en gaat het mooie verloren.
Want schoon is het, hoe verschrikkelijk het ook was.
Dat roepen om jou was het laatste, wat ik op aarde heb gesproken.
Als het tenminste spreken was, het geleek meer een schor geschreeuw, een angstaanjagend geluid.
Op dat ogenblik ben ik gestorven.
Ik voelde me wegzinken en dacht te vallen in een diepe afgrond.
Er scheen geen einde aan te komen en onder dit vallen dacht ik heel snel en ging mijn gehele aardse leven aan mij voorbij, tot aan het ogenblik van vallen en sterven.
Toen dacht ik uit elkander te worden getrokken, voelde een hevige schok; mijn geesteslichaam ging uit het stoflichaam en ik was vrij.
Ik schreeuwde om hulp, maar er kwam geen hulp.
Daarna voelde ik me duizelig worden en nog dieper wegzinken.
Toen wist ik nergens meer van en was ik voor de aarde dood.
Op aarde dood, maar in de geest geboren, in de geest leefde ik en dat betekende de eeuwigheid.”