Nieuwe zittingen

Op Isis gingen wij rustig verder.
Ons werk vroeg van ons allen volle overgave en heilige aandacht.
Nu eerst konden wij beginnen.
Ik verzocht hun allen aanwezig te zijn.
Op het vastgestelde uur traden zij binnen en ik trad uit mijn lichaam.
De opperpriester stelde zijn vraag en de eerste luidde: „Waar bent u, priester van Isis?”
Dit werd steeds weer gevraagd, om te controleren of er bewustzijn was bij hen die waren uitgetreden.
Dan gingen zij waarnemen, de gevleugelde verwijderde zich en men ging verder.
Ik antwoordde: „Ik ben in de stoffelijke ruimte.”
„Is er dan een onzichtbare ruimte?”
Ook deze vraag was weer een strikvraag om de gevleugelde op de proef te stellen.
Ik zei hem: „Er is een zichtbare en een onzichtbare ruimte.
Uw innerlijk leven is voelend en denkend en dat is de ziel en is onzichtbaar en behoort tot de onzichtbare wereld.”
Hij vroeg: „Als ik hier sterf, gaat dan mijn ziel daarbinnen?”
Een merkwaardige vraag vond ik dit voor hem en Dectar liet mij voelen dat dergelijke vragen nog niet waren gesteld.
Ook hij vond het vreemd, doch ik antwoordde: „Als er grote liefde in u is, Vader van Isis, dan kunt gij „ingaan” waar licht is en het licht u wacht.
Mochten er andere krachten in u zijn, dan wacht de duisternis u op.”
„Waarom liefde.”
„Omdat „Hij”, die ons allen schiep, alléén „Liefde” is.”
„Wie is die „Hij”, waarover gij spreekt?”
„De Goden van Isis zeggen, dat wij allen kinderen van „Hem” zijn, wanneer wij „Hem” willen volgen.”
„Kunt gij „Hem” zien?”
„Als ik u allen zie, dan zie ik „Hem”, zeggen de Goden tot mij.
Gij kunt „Hem” zien in de dieren, het planten- en bloemenleven, en in alles wat tot het leven behoort.
Dat alles is in wezen „Hij” of de God van al het leven.
Al dat leven is als „Hij” is.”
„Men noemt hem daar als zodanig?”
„Men noemt „Hem” hier de enige God van al het leven.
Buiten „Hem” zijn wij niets.
Gij noemt mij een God en ik ben het, indien „Het Leven” in mij is.”
Opnieuw verviel hij in zijn haat voor mij terug en zei: „Als gij om kastijding vraagt, zo moet gij nogmaals zeggen dat gij een God zijt, dan kan zulks geschieden.”
Ik was gereed en antwoordde: „Als gij wist wie ik ben, en dat weet gij, dan liet gij thans uw masker vallen en zal uw oudheid in het „kind-zijn” overgaan en daarin terugkeren en kunnen wij grote dingen beleven en gij volgt „Hem”, die wil, dat wij zijn zoals „Hij” is.
Doch blijft gij haten, dan staat de duisternis voor u open.”
„Weet gij, priester van Isis, tot wie gij spreekt?”
„Zijt gij vergeten, Vader van Isis, dat ik de lievelingsdieren van de farao heb gekregen?
Daarbij behoort macht en geeft aan mij het recht over leven en dood te beslissen.
Gij wapent u thans verkeerd, opperpriester, want ik treed u tegemoet met al mijn liefde die in mij is, die ik ook hier voel en tot mij komt.
Doch kunt gij niet vergeven, noch vergeten, ga dan heen en gij stoort niet meer ons éénzijn met de Goden.
Wilt gij echter toch verdergaan, dan los ik daar voor uw ogen op en ik ga tot de Koning, het Hoofd van Egypte.
Gij kunt thans volgen wat gij zelf wilt.”
Als een gebroken mens zag ik hem en hij gaf aan meester Sma het bevel voor hem vragen te stellen.
Deze meester, de enige die nog gevoel bezat, stelde zijn eerste vraag:
„Vertel ons, gevleugelde, wie is die God waarvan gij spreekt, want er zijn vele goden die wij hebben leren kennen en die ook u leerden.”
„Priesters van Isis, luistert.
De wonderen die u heeft kunnen volgen waren machtig en zijn ons door de goden geschonken.
Andere priesters leefden in de ruimte waarin ik nu ben, doch allen droegen die gaven niet welke ik van de goden heb ontvangen.
Maar er is maar één God.”
„Uw antwoorden hebben wij gehoord en wij danken u.
Is daar rijk en arm?”
„Is voor God een arme zijn kind niet?
Kan een God van „Liefde” onderscheid maken?
„Hij”, die de enige God van al het leven is, die ons mensen heeft geschapen en al het andere leven, „Hij” is, zoals men „Hem” hier kent, de enige God, die over leven en dood beslist.
„Hij” is de God van sterren, planeten en zonnen en zal dat eeuwigdurend blijven.
Als gij allen op de „weide” bent, ziet gij dan niet in vorige levens?
Dan is er bewustzijn in u en kent gij „Hem”, de God van ons allen.
Ook zij, die hier leven, kennen en aanvaarden „Hem”, alléén God, de „God” van liefde.
Deze wijsheid, priesters van Isis, is alle mensen duizenden manen vooruit.”
„Gij zegt, dat wij zijn zoals „Hij” is en dat zij „Hem” in de dieren en al het andere leven kunnen volgen?”
„Zijn de schrijvers gereed, zo ga ik verder.
Al dat leven, meesters van Isis, heeft „Hij” doen geboren worden.
Wij allen keerden tot „Hem” terug.
Is dit duidelijk?
Kunt u aanvaarden, dat wij allen bezig zijn te worden zoals „Hij” is?”
„En u kunt daarin zien, priester van Isis?”
„Al dat leven kan ik volgen, meester Sma.
Ik zie het hier voor mij, doch ook op aarde is het te zien.
Wij allen gaan hoger, om de allerhoogste hemelen te bereiken.
Hier is het steeds dag, maar ook de mensen worden steeds mooier.
Allen worden hier ontvangen, die thans nog op aarde leven, maar zij moeten „Hem” volgen.
Eerst dan zullen zij de wonderen in hun eigen leven aanschouwen en ze zich eigen maken.
Zij, die „Hem” volgen, kunnen niet meer haten en zijn vergevingsgezind, hebben lief alles wat leeft, omdat het tot „Zijn Leven” behoort en kunnen aanvaarden de wonderen, die zij niet begrijpen, maar die voor hen toch wijsheid zullen zijn.
In het leven maakt hij plaats voor hem, die liefde bezit en „Hem” volgt, omdat „Hij” licht is.
De duisternis moet overwonnen worden.
Waarin ik nu zie is voor u nog niet bekend, deze wonderen zijn nieuw voor Isis, alléén hier weet men ervan.
Indien de Vader van Isis dit voelt, komen de Goden tot hem en volgen hem de meesters van Isis.”
Nog wilde mijn leider hem helpen, maar hij stond op en ging heen.
Wij gingen verder en meester Sma vroeg: „Priester van Isis, de wonderen zijn machtig, maar wij willen u gaarne helpen en in alles bijstaan, nu de opperpriester is heengegaan.
Wij allen zijn gereed en zullen zorg dragen dat er geen stoornissen meer tot ons komen en voelen ons vereerd door de Goden en de God van ons allen te worden onderwezen.
Zo wachten wij af, dat wij vragen mogen stellen.”
„De Goden willen, dat gij vragen stelt, meester Sma, ook ik ben gereed.”
„De dood is dus eeuwigdurend leven?”
„Een zeer mooie en bewuste vraag, meester Sma, ga zo verder.
Waarachtig de dood is het eeuwigdurende leven, want er is geen dood, in niets, in welke vorm gij het leven ook ziet, niets kan sterven, er is alléén leven.”
„Hebben de dingen, die gij daar voor u ziet, namen?”
„Als ik tot de duisternis ga, dan is dat een sfeer, maar een duistere sfeer en daarin, zoals gij allen reeds weet, leven mensen die het duistere leven zoeken.
De lichtende hemelen noemt men hier tevens sferen en de mensen hebben hun eigen naam mogen behouden en de bomen en bloemen, de vogelen en al het andere leven herkent men daaraan.
Maar waar ik ook zie, daar is leven en al dat leven volgt „Hem”, alléén „Hem”.”
„En zijn er veel van die sferen?”
„Ik zie er heel veel, maar men zegt dat ik ze allen niet kan waarnemen, omdat ik zover nog niet ben.
De Goden zeggen, dat iedere sfeer weer anders is en naar licht haar schoonheid bezit.
Al de mensen die hier leven, moeten zich de wetten eigen maken en aan dat hogere leven beginnen, willen zij die hogere sferen kunnen bereiken.”
„Dat is nieuw voor Isis en wij zijn u zeer dankbaar.
Wij vragen: Staat het vast, dat eenieder die daar naar verlangt, die hogere werelden als eigen bezit en vleugelen ontvangt?”
„Niet één ziel wordt buiten dit wonderbaarlijke gesloten, allen gaan verder en zullen eens die hemelen bereiken.”
„U zegt, dat allen de Grote Vleugelen bezitten, maar voelt u waardoor?”
„Zij allen leefden eens op aarde.
Hoe hun leven daar ook geweest is, zij leven nu in het volle en waarachtige licht en gaan verder.
Door aan hen liefde te geven zijn zij zover gekomen, het is dus alléén door de „liefde” mogelijk.”
„Dat is machtig, priester van Isis.
Zijn zij zich daarvan bewust?”
„Zij, die hier leven, volgen in prachtige Tempels een leer, doch daarna gaan allen op weg en zullen de vreemdelingen die zij ontmoeten helpen.
Daardoor gaan zij ontwaken en volgen zij „Hem”, die wil dat allen worden geholpen.
Zij volgen de wetten op en leren ze kennen en begrijpen.
Op de plaats waar de wonderen beleefd worden gaan zij „in” en hun meesters verklaren aan hen de wonderen, die hen allen heel groot en bewust maken.
Al deze mensen bezitten de Grote Vleugelen, zij zweven door deze ruimte en vele andere werelden en worden de leraren weer van anderen.
Deze wonderen, die wij thans hebben ontvangen, zijn aan hen reeds eeuwenlang bekend, want zij zijn daarin ontwaakt en al deze wonderen behoren hun dus toe.
Allen begrijpen de wonderen en men aanvaardt, omdat zij „Hem” hebben leren kennen.”
„Het is prachtig.
Wij zijn gereed en vragen: U zegt, dat al die mensen eens op aarde leefden, was dat steeds in één land?”
„Gij kunt aanvaarden, meester Sma, dat alle zielen in alle landen onder alle volkeren hebben geleefd en daarvan deel uitmaakten.
Er is niet één ziel op aarde, of deze is geweest waar mensen leven en alle volkeren toebehoren.”
„Zij zijn daardoor ontwaakt?”
„Allen bezitten dat, wat meester Dectar thans voelt en ontvangen heeft.
Zij leven in zaligheid en geluk en zijn in al die levens bewust.
Zij waren „man” en „vrouw”, kind, broeder en zuster, al die toestanden op aarde moet de ziel volgen en beleven, wil haar innerlijk tot vol bewustzijn komen.”
„Het is prachtig, meester van Isis, en wij zijn u zeer dankbaar.
De schrijvers zijn gereed en wij vragen: Zijn er daar ook dieren, ik bedoel het wilde soort, kunt u ons daarop antwoorden?”
„De Goden zeggen, dat uw vragen zeer duidelijk zijn.
Het antwoord is: Het wilde diersoort gaat hoger en ontvangt andere stoffelijke lichamen, waarin het innerlijke dier bewust wordt, om dan in deze wereld als het volmaakte en hoogste soort verder en hoger te gaan.”
„Uw antwoord is volmaakt, priester van Isis.
Hoe is het bloemen- en vruchtenleven daar?”
„De bloemen hebt u gezien en de vruchten zult gij thans ontvangen.
De Goden van Isis zijn zeer tevreden.”
Ik zag van mijn wereld uit, dat mijn leider hen allen gelukkig maakte.
Hij liet mij antwoorden: „Priesters van Isis, gij eet thans geestelijke vruchten, ze zijn u door de Goden geschonken.
Eet ze op, mijn vrienden, ze zullen u krachtig maken.
Maar ik ga verder.
De dieren in deze wereld behoren allen tot de allerhoogste soorten.
Hoe hoger zij gaan, des te schoner zij worden en zij zullen opnieuw, zoals wij zielen het moeten beleven, op andere lichamen geboren worden.
Al dit leven, priesters van Isis, keert tot „Hem” terug en zijn kinderen van God, in welke vorm het innerlijke dier ook leeft.
Het wilde soort blijft op aarde en sterft, zoals ook in ons alle haat moet oplossen, willen wij hoger kunnen gaan.
Kunt gij allen dus uzelf overwinnen, zo staan al deze hemelen voor u open, of de poorten blijven gesloten totdat gij uw hoofd buigt en de wetten aanvaardt.”
„De Goden kunnen u al deze wonderen verklaren?”
„Gij kunt nu vele wonderen verklaren, meesters van Isis en hetgeen bekend is volgen, want gij zelf behoort tot het allergrootste wonder dat God geschapen heeft.
Wij allen zijn de mensen ver vooruit, doch gij zijt priesters van Isis en bewust, zodat gij mij volgen kunt.
Volgt daarom uw eigen leven, in u is alles aanwezig, want gij maakt deel uit van al die macht en kracht en de wetten behoren u toe.
De Goden vragen thans aan u allen: Gij hebt wonderen mogen beleven.
Kunt gij al deze wonderen aanvaarden?”
„Ja, meester van Isis.
Wij zijn gereed.”
„De Goden dragen aan mij op al deze wonderen te beschrijven, gij kunt mij daarbij helpen.
Indien er één onder u is die toch aan alles meent te moeten twijfelen, zo spreek en gij zult het antwoord ontvangen.”
„Wij zijn gereed u te helpen en wij aanvaarden alles.”
„Als de Hogepriester onze hulp wil aanvaarden, wij allen zijn heel dankbaar.”
„Ik dank u, meesters van Isis, ons werk kan beginnen en wij zullen gereedkomen.
Maakt goed, wat gij allen eens hebt misdaan en het licht van deze wereld kome in u allen.
Ik keer tot u terug, want de krachten zijn verbruikt.”
Weldra was ik weer bewust in mijn stoffelijk leven.
Wij controleerden alles en gingen uiteen.
* *
*
Van mijn leider kreeg ik het bericht, dat wij op andere wijze de zittingen mochten houden en dat hij zelf dan tot hen zou spreken.
Op deze zittingen zouden wij direct vanuit die wereld worden toegesproken, waardoor alle meesters zouden aanvaarden.
Ook op deze zittingen was een hoogwaardigheidsbekleder aanwezig en gaf ons het zegel van de Koning.
Aan de werkelijkheid zou niet worden getwijfeld.
Ik nam in hun midden plaats, bij een zwak rood licht en onder de geur van kruiden ging ik in trance.
Nu echter bleef ik in mijn organisme.
Mijn leider sprak tot hen allen vanuit zijn wereld.
Zijn stem was verstoffelijkt en duidelijk te horen.
Hetgeen hij zei, luidde:
„Priesters van Isis, ook nu beleeft u een groot wonder, want de Goden willen, dat gij mij hoort spreken.
Gij ontvangt nieuwe wetten voor de Tempel van Isis.
U leest mij de bestaande wetten voor, waarvan er vele zullen vervallen; andere en betere komen daarvoor in de plaats.”