De tweede proef
Dectar vond ik een wonder.
Zijn wezen bezat iets geheimzinnigs.
Dan weer was hij lichtend en leefde hij, maar soms overviel hem de duisternis en even later bezat hij de gevoelens en verlangens van een klein kind, doch de ouderdom van een opperpriester.
Dat van mijn Moeder begreep ik.
In mijn leven was een geheim en wellicht mocht ik eens alles weten.
Isis was een en al geheimzinnigheid, doch ik zou de krachten willen bezitten, om al die geheime machten onschadelijk te maken.
Er waren hier veel priesters geweest, doch het priesterschap hadden zij niet mogen behalen; voordien waren zij reeds vermoord.
Ik voelde wat Dectar bedoelde, want ik zag al die kleine wezentjes waarvan hij had gesproken.
Hier leefden priesteressen en ik begreep, toen hij van al die gruwelijkheden vertelde.
Isis, mijn Isis, Godin van deze Tempel, waar is hier de liefde?
Wij allen zoeken het licht, dat de duisternis moet verlichten.
Zij allen gingen ten onder, maar in mij komt er licht, kracht en geweld, door hetgeen ik nu reeds weet.
Eens zal Isis groot zijn en stralen en haar liefde uitzenden, aan hen die daartoe behoefte hebben.
In mij was er rust, maar duizenden dingen drongen zich aan mij op en het was, alsof de natuur wraak nam op diegenen, die hier aanwezig waren en in mensengedaanten rondwandelden.
Wanneer ik een dier was, zou ik hen onverwachts aanvallen, doch ook daarvoor waren zij geestelijk gewapend en zij zouden het van tevoren reeds weten.
Mijn wapen zou heel anders moeten zijn, dat ik tussen leven en dood gereed moest maken.
Mijn lieve vriend voelde ik in alles, doch zijn haat was verschrikkelijk.
Aan hem waren geheimen getoond, of hij had ze kunnen volgen.
Ik voelde echter, dat hij nog meer wist, maar dat hij mij niets wilde vertellen.
In mij was er een kracht, die mij zei rustig te wachten en geduld te hebben.
Na korte tijd keerde Dectar terug.
Hij was zeer opgewekt en een heel ander mens.
„Zullen wij maar dadelijk heengaan, Venry?”
„Ik ben gereed, Dectar.”
Wij traden de ruimte, waar ik reeds geweest was, binnen.
Een ogenblik later kwamen de Hogepriesters en weldra werd met proeven-nemen begonnen.
Ik was geheel mijzelf.
De vogel die toen niet luisterde, voldeed nu aan mijn wil, want daarmee werd begonnen.
Daarna volgden enige andere proeven, waarvoor verschillende diersoorten dienden, doch de moeilijkste soort had ik onder controle.
Dan gingen zij tot andere proeven over.
In het midden van de zaal stond een instrument en ik voelde, dat dit de weegschaal was, waarvan Dectar mij had verteld.
Op dat ding moest ik plaatsnemen en mijn evenwicht behouden.
Het ding hing aan vier koorden, die tezamen bijeen kwamen in een kogel en die kogel hing weer op een puntige as.
Het was meer een instrument om te balanceren, dan om gewogen te worden.
Dit scheen het geval ook te zijn, doch daaraan lag de innerlijke weegschaal vast.
Door concentratie en sterke wil, moest men zijn evenwicht kunnen behouden.
Ik nam op de weegschaal plaats, doch rolde er onmiddellijk weer af.
Hoe ik mij ook concentreerde, mijn evenwicht kon ik niet behouden.
De anderen deden het mij voor, ook de Hogepriester en zij bleven in evenwicht.
Wat zij konden, moest ik kunnen en opnieuw nam ik op het ding plaats.
Voor de tweede maal mislukte de proef.
Ik was dus nog niet gereed en niet mijzelf genoeg, want er waren krachten in mij, die ik niet onder controle had.
Het instrument was zo scherp berekend, dat hij, die er op plaats nam en in zijn denken en voelen zich niet kon beheersen, bezweek.
Opnieuw nam ik plaats, doch moest ophouden.
De onevenwichtigheid, die tussen beide lichamen lag, voelde ik heel duidelijk, doch mijn geest moest dit tot stand kunnen brengen.
Een andere priester zette zich neer en ook Dectar volgde hem op, allen volbrachten het en zo was deze kracht het bezit van die rustige persoonlijkheid, die nodig was, om de diepte van zichzelf en de mystieke wetten en werkingen van de geest op deze schaal te controleren.
Ik voelde echter, dat ik het zou hebben gekund, indien er maar tijd was, doch wat Dectar mij van zijn eigen leven had meegedeeld, had mij in deze toestand gebracht en ik was eigenlijk niet gereed.
Toen zij zagen, dat ik het niet kon, moest ik op een rustbed gaan liggen.
Het was een houten rustbed, waarvan de voetstukken de aarde raakten.
Het geheel was zo geconstrueerd, dat mijn lichaam met de aarde in aanraking kwam, want de steunpunten waren enige meters diep in de aarde gedrongen, doch daarvan was niets te zien.
Men vertelde mij deze constructie, omdat ik moest weten, wat deze bank betekende, dat er geen vragen in mij zouden opkomen tijdens mijn inslapen.
Maar dit contact was nodig en was voor de verbinding met de aarde, wanneer mijn lichaam was ingeslapen.
Toen ik mij had neergelegd, mijn beide armen langs mij heen voor de rust, voelde ik hun ontzettende inwerking en begreep ik, dat de concentratie van de Hogepriesters een aanvang had genomen.
In korte tijd viel ik reeds in slaap.
Maar nu ging ik uit mijn lichaam en hoorde, dat men mij vragen stelde.
Ik gaf hun echter geen antwoord.
Maar, o, wee, men volgde mij, zij konden mij in deze wereld zien.
Nu hoorde ik heel streng en bevelend tot mij zeggen, zoals Dectar eens tot mij had gesproken:
„Spreek, gij zult spreken!”
Mijn mond ging open en ik vroeg hun, wat zij van mij wilden weten.
Nu hoorde ik:
„Waar zijt gij?”
„Naast mijn lichaam,” zei ik.
„Hoe ziet u dit?”
Ik keek om mij heen en zei: „Omdat ik in een ruimte ben en daar voor mij ligt mijn organisme.”
„Gij kunt duidelijk uw lichaam zien?”
„Ja, heel duidelijk.”
„Ziet gij ons allen?”
„Ik zie alles.”
„Kunt gij u verwijderen.”
„Ja, ik kan mij verwijderen.”
„Ga dan, wij zullen u volgen.”
Ik verwijderde mij van mijn organisme en stond nu voor de ingang en wachtte af.
„Ga verder, hoorde ik, treed naar buiten, ga verder, gij kunt verdergaan.”
Nu wandelde ik door de deur heen en stond buiten.
„Terugkeren”, riep men mij toe en ik keerde terug.
Ik leefde als vroeger in deze wereld, doch thans onder hun controle.
Hun onderling contact kon ik volgen en ik begreep, dat ik op mijn hoede moest zijn.
Het was mij duidelijk, dat ik mij een macht van wetten en krachten eigen moest maken, wilde ik hen kunnen weerstaan.
En daarvoor had ik jaren nodig.
Hun macht was groot, diep hun peilen en instellen en hun volgen was wonderbaarlijk.
Maar verschrikkelijk hun wil.
Allen zagen mij en konden mij in alles volgen.
Toen voelde ik, dat zij mij lieten terugkeren en of ik wilde of niet, ik daalde in mijn eigen stofkleed af en werd wakker.
Ik mocht mij kleden en met Dectar vertrekken.
Wij stelden ons op hen in, doch wij beleefden nu, dat wij reeds waren afgesloten.
De verbinding met hen was weer verbroken.
In onze eigen ruimte durfden wij eerst denken en toen zei Dectar tot mij:
„Ditmaal ben je niet te ver gegaan, Venry.
Weet je, wat er is geschied?”
„Wat is dit voor een proef, Dectar?”
„Een muur van kracht is nu om je heen gelegd, Venry, maar zij zullen trachten toch daar doorheen te komen.”
„Wat heeft dit weer te betekenen, Dectar?”
„Een astrale muur, Venry, waarin je moet blijven en waarin je de dagen en nachten zal doorbrengen, zodat zij je kunnen bereiken.”
Onverwachts voelde ik het afschuwelijke van deze heren meesters.
Dectar zei:
„Daar zal je heel veel beleven en ik vertelde je ervan.
Men zal je door vuur laten wandelen; dieren zal men op je afzenden, slangen zullen je omringen, die je door hun beet zullen doden.
Doch veel is slechts schijn, Venry, om de angst die in je is te vernietigen.
Maar je zal denken in de werkelijkheid te zijn en de waarachtige werkelijkheid te zullen beleven, maar ik waarschuw je, ga er niet op in en blijf jezelf.
Deze proef is heel kort, die volgen, duren langer en dan ga je reizen maken.”
„Ik dank je, Dectar, en zal doen wat je zegt.”
„Denk erom, Venry, ook dit moet je beleven en je eigen bezit worden, of je gaat in die andere wereld ten onder, al zijn je gaven nog zo groot.
In de duisternis moet je het kwade overwinnen en als je daarin slaagt, staat alles voor je open en ben je een meester.
Jaren zijn hiervoor nodig om dat te bereiken, maar zij hebben geen geduld, omdat zij reeds geruime tijd op een dood punt zijn.
Zij hebben heel veel wijsheid nodig.
De proef op de schaal zou niet slagen, Venry, hun concentratie bracht je van streek en dat is om je te dwingen hen te volgen.
Nu kunnen zij je leegzuigen, als zij dat willen, maar wij zullen ons daarvoor wapenen.
Zij zijn als wilde dieren niet kunnen zijn, mijn vriend, doch veel en veel gevaarlijker.”