Mijn eerste bewuste uittreden door wilsconcentratie

Dectar keerde tot mij terug en zei: „Zie je, Venry, al de jaren, die andere leerlingen moeten volgen, slaan wij nu over.
Wij kunnen nu reeds van je gaven gebruik maken.
Door te denken en te voelen komen wij zo ver, doch zij hebben daar tien jaren voor nodig en sommigen vijftien jaar.
Maar er zijn er ook, die niets bereiken.
Nu zal ik trachten jou in slaap te brengen en dan moet je mij vanuit die andere wereld zeggen, wat je ziet.
Zou je dat willen, Venry?”
„Heel gaarne, Dectar.
Zeg mij maar, wat ik moet doen.”
„Je gaat rustig op je rug liggen en je maakt je geheel leeg.”
„Blijf ik bewust, Dectar?”
„Dat is de bedoeling, Venry.
In die andere wereld ben je bewust en ga je zien, doch je lichaam is dan in slaap.
Je hebt het immers al beleefd.”
Dectar keek naar mij en ik vroeg: „Heb je mij daarin gevolgd, Dectar?”
„Zie je niet, dat ik je meester ben, Venry?”
„Ik ben je zeer dankbaar, Dectar.
Je bent een geleerd priester.”
„Vanuit die wereld, Venry, zal je met mij praten.
Voel je, dat dit mogelijk is?”
„Ja, Dectar, ik begrijp je.”
„Welnu, als je daar bent, dan ga ik je vragen stellen.
De meesters zullen het morgen doen, maar dan zijn wij gereed.”
Ik legde mij neer, Dectar nam aan mijn voeteneind plaats en stelde zijn concentratie op mij in.
Ogenblikkelijk voelde ik mij moe worden en de slaap overviel me.
Al dieper en dieper zonk ik weg en ik wist van niets meer af.
Mijn organisme was nu in een trancetoestand gekomen, wat eigenlijk niets anders dan het in slaap zijn betekende.
Dan ging ik waarnemen.
Om mij zag ik licht.
Toen daalde ik in mijn eigen organisme af en volgde de werking van mijn hart.
Daarna zag ik de bloedsomloop en de longen in werking, doch die werking was tot vijf procent verminderd, omdat ik zelf de stuwing, het innerlijke leven voor mijn stoffelijk organisme was.
Deze wonderlijke gewaarwording beleefde ik enige malen.
Telkens daalde ik in mijn lichaam af, om de werking van alle organen te volgen.
Zo zag ik, dat de bloedsomloop versnelde, het hart sneller ging kloppen en in mijn lichaam meer leven kwam.
Maar die werking was ik zelf, die thans buiten het organisme leefde.
Mijn gehele lichaam was innerlijk verlicht en die kracht dankte het aan Dectars concentratie, waardoor alle organen zichtbaar werden.
Hij vroeg mij naar hetgeen ik waarnam en ik hoorde hem zeggen: „Hoor je mij, Venry?”
„Ja, Dectar, heel duidelijk.”
Mijn mond sprak deze woorden uit door mijn wil en concentratie op de organen in te stellen; daarna volgde het uitspreken van mijn gevoelens.
Ook dit was voor mij een nieuw wonder, een nieuw beleven, dat ik nog niet kende.
Maar het was wonderbaarlijk.
Dan zei Dectar: „Je moet je beter concentreren en iets duidelijker spreken, Venry.
Voel je, wat ik bedoel, Venry?”
„Ja, Dectar, want ik zie, hoe dit spreken geschiedt.
De stemorganen ontvangen die kracht en werking van mij.
Ik zie een koord, Dectar, en dat koord gaat van mij zelf uit naar het stoflichaam.
Ik zit daaraan vast, je zal dat ook wel kennen.
Wanneer ik nu denk en wil praten en het gaat als vanzelf, dan neemt dat koord mijn voelen en willen over.
Het brengt het naar de andere organen, waarvan de hersenen deel uitmaken en die hersenen doen mijn mond uitspreken, wat ik zelf in de wereld, waarin ik nu leef, voel en zeggen wil.”
„Prachtig, beste Venry, nu reeds volkomen, ’t is een wonder.
Voor nu, Venry, zo zonder school of opleiding, het is heel mooi en duidelijk heb je tot mij gesproken.”
Hij liet erop volgen: „Je moet zo weinig mogelijk woorden gebruiken, Venry, kort, heel kort, maar toch duidelijk alles verklaren.”
„Is dat voor de proeven, Dectar?”
„Tijdens de proeven moeten wij trachten heel nauwkeurig te zijn, Venry.
Alleen dát zien, wat men je vraagt, niets anders.
Kun je je verwijderen, Venry?”
„Ja, Dectar, ik zal naar je kamer gaan.”
„Neen, dat niet, Venry, nu nog niet, wellicht later, wij mogen je eigen ruimte niet verlaten.”
„Ik blijf, Dectar.”
Nu wandelde ik mijn eigen cel rond en probeerde Dectar vanuit mijn wereld aan te raken.
Hij voelde het onmiddellijk en zag, wat ik deed.
„Heel goed, Venry, je bent heel begaafd.
Daal nu in mij af, en zie in mij.”
Toen ik mij op Dectar instelde, ging ik zien en constateerde bij hem een oud litteken, waar een dier hem het vlees vaneen gescheurd had.
Zelfs die gebeurtenis zag ik, ook, dat Dectar in groot gevaar verkeerde.
Dit was op Isis gebeurd en wel vijftien jaar geleden.
Toen ik hem vertelde, wat ik zag, riep hij uit: „Alles heel juist, Venry, heel goed.
Zie nu in mijn hoofd.”
Toen ik mij op zijn hoofd instelde, voelde ik een hevige spanning in mij komen.
Al de weefsels zag ik duidelijk, evenals de hersenen en de werking ervan.
En daar voelde en zag ik de stoornis.
Die stoornis nam ik waar en van hem over.
De hoofdzenuwen waren er de oorzaak van.
Het was mij duidelijk, dat ik hem daarvan kon bevrijden.
„Ga liggen, Dectar.”
Hij legde zich op de grond neer.
Ik daalde tot in de weefsels af en volgde toen het zenuwstelsel.
Door mijn concentratie daarop in te stellen, zag ik nu waar de stoornis lag.
Ik bestraalde deze plaats en maakte lange passen.
Dectar voelde hevige pijnen.
De weefsels waren opgezet en dat opzwellen van die tere organen veroorzaakte pijnen.
Een ingewikkeld web zag ik voor mij.
Doch in dat web, dat vitale organen waren, zag ik de stoornis.
Daarvoor moest ik het gehele organisme volgen.
Door mijn denken en concentreren ontnam ik aan de zenuwen de spanning, die zich door oververmoeidheid had opgehoopt.
Zo volgde ik het ene orgaan na het andere en daalde daarvoor tot diep in het verschijnsel af.
Toen ik daarmee gereed was, dat geruime tijd had geduurd, verdwenen de pijnen en voelde Dectar zich nu geheel daarvan bevrijd.
Hoewel ik heel veel had bereikt, voelde ik, dat dit ineens niet kon geschieden.
Dectar zei: „Ik verheug mij zeer, Venry, nu reeds is je zien en het volgen van mijn organisme volmaakt.”
In mij voelde ik nu de kracht, die mij in staat stelde, zieken te kunnen genezen.
Heel duidelijk zag ik de bron van de ziekte en de werking, alsmede de oorzaak, die vanzelf in mijn eigen organisme kwam en die ik zelfs in dit leven kon voelen.
Om mij daarin te vergissen was niet mogelijk.
Onfeilbaar zou ik de ziekte kunnen vaststellen, want er bestond hierin geen twijfel.
Wat ik zag en beleefde en onderging, leefde in Dectar en dat leven kon ik zien.
Dectar liet mij voelen, dat ik moest terugkeren.
Doch voordat ik mij gereedmaakte, hoorde ik hem zeggen: „Je moet nu eens op langzame wijze terugkeren, Venry.
Wat je dan ziet, is wonderlijk, maar onder het terugkeren moet je goed op je eigen stoflichaam letten, dan voel je, hoe je zelf het organisme weer opvoert, dus weer tot leven en werking brengt.
Je wordt daarna weer wakker.”
Ik volgde ook dit gebeuren en keerde langzaam in mijn eigen lichaam terug.
De organen versnelden hun werking, totdat het normale was ingetreden, doch toen leefde ik weer in mijn eigen lichaam en sloeg ik mijn ogen open.
Weer leefde ik op aarde.
„Het is een groot wonder, Dectar.”
„Een heel groot wonder, Venry, maar ook weer heel eenvoudig en natuurlijk, omdat wij mensen niet anders zijn.
Doch wij kennen de ziel en al haar krachten.
Weet je hoelang het duurde, Venry, voordat ik zo ver was?”
„Ik weet het niet, Dectar.”
„Er gingen zeven jaren voorbij, Venry, zeven lange jaren en toch ben ik een natuur-begaafde.
Zie nu eens naar jezelf.”
„Ik zal kunnen genezen, Dectar?”
„Die gaven zijn in je Venry, doch ik denk, dat zij daarvan geen gebruik zullen maken.”
„Waarom niet, Dectar?”
„Wel, Venry, dat is heel eenvoudig.
Wij allen kunnen genezen, maar wat jij in je hebt, bezit niemand.
Men weet hier, dat wij de mensen eigenlijk niet eens kunnen helpen.
In zijn onbewustzijn, Venry, trekt de mens zijn eigen ziekten tot zich.
Indien wij al die mensen geestelijk kunnen ontwikkelen, dan bereiken wij veel meer, dan al die ziekten genezen, die toch weer opnieuw terugkeren.
Telkens hebben zij wat anders, doch meestal door hun onbewuste leven.
De ziel bezit deze kracht, Venry.
Ik weet wat mij thans scheelt, doch het is mijn eigen schuld, Venry.
Maar dit neemt niet weg, dat deze verschijnselen door mijn innerlijk voelen en denken tot mij zijn gekomen.
Ik overlaadde eigenlijk al die organen.
Dat gaat goed, een tijdlang, Venry, maar dan is mijn stoffelijke weerstand gebroken en komt de ziekte tot mij.
Alle ziekten nu, hoe vreselijk soms ook, worden door het innerlijke leven gevoed.
Wij hebben dit duidelijk kunnen volgen.
Een ongeluk, beste Venry, dat is heel iets anders.
Wanneer al die mensen bewust zijn en zij aanvaarden, dat de ziel alles bezit, dat zij zich zoals wij kunnen instellen, dan kunnen er geen ziekten in ons zijn.”
„Ook dat is wonderlijk, Dectar.”
„Dit is heel natuurlijk, Venry.
Nu de meesters dit weten en in jou de Grote Vleugelen zijn, denk ik, dat zij mij niet zullen opdragen je daarin te ontwikkelen.
Wij zullen nu ophouden en gaan slapen, Venry.
Morgen gaan wij verder.”
Dectar ging heen en ik viel in slaap.