Het uitdijende heelal voor de mens – deel 4

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
U krijgt vanmorgen nog de laatste lezing over ‘Het uitdijende heelal voor de mens’.
En dan besluiten wij ons éénzijn en gaan dit alles verwerken ten opzichte van uw vader- en moederschap, uw gevoelsleven, maar nu vooral voor uw persoonlijkheid.
De mens die de kringloop der aarde heeft volbracht, die zijn taak naar behoren, volgens de wetten nu die u hebt geleerd en mocht leren kennen voor het universum, op aarde volbracht, die gestalte gaf aan zijn innerlijk leven, vooral voor zijn karakter, de persoonlijkheid ...
Want vader- en moederschap, heb ik u geleerd, gaat direct vanuit de Albron door de mens, Moeder Natuur, Moeder Aarde, de planeten en de sterren over tot daadwerkelijk handelen, voelen en denken.
Ik heb u mogen leren dat de drie goddelijke fundamenten, waarvan de mensheid heeft gemaakt: de God als Vader, de God als geest en God als zoon, niets anders is dan: vaderschap, moederschap, reïncarnatie.
Wedergeboren worden is voor het leven als mens, de vonk Gods, het kind, de evolutie, het nieuwe volgende bestaan (voor) dat leven.
Waarheen wij vanmorgen even gaan, heeft ontzagwekkend veel te betekenen indien u weet en voelt dat er geen dood is.
We hebben een reis gemaakt vanuit de Albron, het ogenblik dat de Almoeder als ziel, als geest, als vader, als moeder aan haar vergeestelijking en hierna de verstoffelijking moest beginnen.
We maakten een reis door sterren en planeten en hierdoor kreeg u het beeld waardoor de mens uitdijt.
Uitdijing wil dus betekenen: voortgaan, evolutie, terug tot God, tot het Al.
En dat ik u een beeld gaf hierna om even de Vijfde, de Zesde en de Zevende Kosmische Graad te tonen, te verklaren, even daar die wetten, die ruimten te betreden, was mogelijk omdat ik u had voorbereid, omdat gij afscheid kon nemen van de aarde en haar wetten, haar dood, haar leven, haar ziel, haar geest, haar persoonlijkheid, haar ruimte.
Nu ga ik vanmorgen met u verder op deze reis en dan zullen we zien dat er waarachtig een hiernamaals is, (en) dat die uitdijing van en voor dit universum gestalte gaf aan een nieuw leven.
Elke ster zond uitstraling uit en maakte zich gereed voor de volgende étappe, voor de volgende graad als leven, als geest, als vader en moeder.
De planeten hebben zichzelf verdicht, de ruimte is ontstaan, u leeft in de macrokosmos.
U moet u alleen thans losmaken in gevoel en de ruimte van die aarde in u opnemen door beleefdheid, hartelijkheid, welwillendheid, rechtvaardigheid.
U moet eens beginnen om geestelijke fundamenten te leggen en de aura van een ander kind van God, Moeder Natuur niet te bezoedelen noch te verknoeien.
U moet beginnen om geestelijk thans te leren denken, of gij krijgt nu de sfeer te zien waartoe gij pertinent en onherroepelijk behoort.
‘Een Blik in het Hiernamaals’, de drie delen, deze machtige trilogie stemt uzelf af op een ruimte en een sfeer.
En nu kunt u, wanneer het woord over uw lippen komt direct zelf vanuit uw gevoelsleven bepalen tot welke wereld gij behoort.
Duidelijk, eenvoudig, kinderlijk naïef zelfs, heeft meester Alcar die wetten voor de onbewuste levensgraden – dat zijn nu de hellen – en de sferen van licht verstoffelijkt door zijn instrument.
Wanneer u de mens thans ... ik heb u de wijsgerige stelsels laten zien en dan moet u aanvaarden dat Socrates en Plato, Aristoteles, dat zij het zijn geweest die begonnen te denken; ook al heeft het oude Egypte, de tempels van Ra, Ré, Isis, fundamenten gelegd voor de mystieke leer, maar zij zijn het die zich gingen afvragen: ‘Als ik iets hards, iets afbrekends zeg, wat gebeurt er dan met mij?
En wat gebeurt er dan met de mens?
Maar wat zal er geschieden voor deze ruimte?’
Nu wij, nu gij de aarde hebt bereikt, die universele weg hebt mogen afleggen, dringt het dan nog niet tot de mensheid door dat ge thans door één karaktertrekje dit ganse universum in u laat verduisteren?
Wat wil de mens op dit ogenblik die deze wetten heeft aanvaard, die dorst, die honger heeft, wat wil de mens nu beginnen ten opzichte van het Oude Testament, Gene Zijde, macrokosmisch bewustzijn?
Waar leeft gij eigenlijk voor?
En wat is het doel van u hier op aarde?
Dat weet u: u bent Goden.
Maar wanneer u die godheid laat spreken in u en u direct het woord met de dierlijke graden verbindt en u slaat en trapt omdat de mens zegt: ‘Ja, zij en hij is maar weer begonnen’, krijgt (u), indien de leerschool en de wil niet in u is ontwaakt, toch telkens weer diezelfde duisternis te zien en dat zijn weer die hellen, die sferen, die u dan ook straks achter de kist zullen uitzuigen totdat gij waarlijk geen leven meer bezit.
De blikken in het hiernamaals nu (zeggen): als de kringloop der aarde is volbracht en gij hebt goedgemaakt, vrij bent van uw karmisch leven dan staat ge pertinent op uw eigen bezit.
En de kleinste jaloezie, de nietigste gedachten die u afwaarts voeren en geen harmonie hebben met Gethsemane en Jeruzalem, Golgotha dus, stemmen u af en wijzen u terug en zeggen: ruim dat eerst daar maar op.
Word voor de eerste sfeer een heilige Maria, de moeder van de Messias, want zij heeft waarlijk, natuurlijk, menselijk het hoogste voor deze ruimten mogen baren.
En door dat baren en scheppen krijgt ge uw karakter, uw persoonlijkheid te zien, te beleven en staan we, als de tijd komt en uw evolutie is voorbij, dan staan we in de hellen, of u behoort tot de eerste sfeer en kunnen we zeggen: ‘Kom, ga met ons mee.’
Als er dorsten in u is en ge hebt honger, zijn er miljoenen gereed om u op te vangen.
Achter de kist is er leven.
Een dood is er niet.
God verdoemt niet.
En er is ook geen laatste oordeel.
De Christus is niet op Golgotha voor de zonden van de mens gestorven, integendeel, Hij is bewust door de mens van Moeder Aarde vermoord.
En kan de ruimte u bewijzen.
Dat bewijzen de wetten van God, dat bewijzen de sferen van licht om u gereed te maken nu voor een nieuw leven, een nieuwe evolutie, de Vierde Kosmische Levensgraad, want dit universum heeft in al de graden mogen baren en scheppen.
Wij gaan terug naar de Christus, waar Hij waarachtig leeft en zullen Hem in de ogen kijken.
En dan zult gij zeggen, dan zal Hij het woord in u neerleggen: ‘Ben ik gereed dat Gij mij kunt aanvaarden?’
Indien de mens nog altijd de mens in de mens ziet en de godheid niet wil zien, noch kan beleven, dan staat ge ook altijd weer onder die eerste sfeer, want van harmonisch denken, universeel opvangen is er geen sprake.
Achter de kist, zusters en broeders, leeft de goddelijke heiligheid voor het kleinste insect en krijgt dat kleine leven, indien het tot de bestaande schepping behoort, fundamenteel voortgang en wil zeggen dat de mens en al het leven door de Albron de godheid voor elk stadium en graad vertegenwoordigen moet.
Ge zijt Goden, Goden als mens.
En het leven hier, Moeder Natuur, het dierenrijk gaat met ons mee en zal de boodschap van God ruimtelijk en natuurlijk voor uw karakter, voor uw liefde, uw zuster- en broederliefde vertolken.
Het dier plaatst zich op uw hand en indien er nu geen liefde, geen begrijpen in u is dan vliegt het diertje u voorbij en zijt ge niet aan te raken.
Zeven graden van duisternis zijn er ontstaan door de mens.
Neen, dat zijn werelden om ons vrij te maken van de dierlijke, grofstoffelijke, stoffelijke graden, die de aarde als kind van zon en maan bezit om haar leven uitdijing te schenken.
En vanzelfsprekend komen wij nu voor die eerste lichtende sfeer te staan, en die is nu harmonie en die is nu welwillendheid, die is uiteindelijk en onherroepelijk liefde, harmonische liefde in alles.
Aards bezit, aards denken en voelen heeft thans geen betekenis meer indien gij uw goddelijk ik laat verhongeren en verdorsten.
De mens laaft zich aan stoffelijk gedoe, maar waarom laaft ge u niet aan de zegeningen die de ruimte verstoffelijkt heeft, en niets anders is dan het heilige ik te bezielen, en dat u weer naar het vader- en het moederschap voert en ge eindelijk kunt zeggen: ‘Ik ben nu gereed om de mens, om het leven, om de vonk van God te kunnen opvangen.
Ik trek mijn schouders niet op, ik begrijp alles, ik ben van die en die graad als kind’, maar niet als mens.
De eerste sfeer nu heeft nog afstemming – dat hebt u gelezen – op de aarde en de tweede en de derde sfeer eveneens, maar nu gaan we naar de vierde sfeer.
‘En nu zien wij’, zegt meester Alcar tot André, ‘nu zien wij dat de uitstraling van deze geestelijke ruimte, dat is het leven voor de geest, dat is het ik dat in u leeft en dat gij zijt, sprekend deze wereld vertolkt en geestelijk verstoffelijkt heeft.
Wij beleven nu de astrale wereld voor ons innerlijk voelen en denken, dat is de Godsgeest in ons, een machtig gewaad.
En dat gewaad heeft weer afstemming op de Vierde Kosmische Graad en betreden wij een nieuw planetenstelsel, een nieuw universum.
En zullen wij thans ondergaan.’
Wanneer wij op het ogenblik zijn gekomen dat wij vanuit ...
Wij kwamen eerst door dit universum, wij hebben de aarde beleefd, wij zien de aarde, wij zien de planeten: Jupiter, Venus, Saturnus hebben we leren kennen.
‘Wij weten dat er geen nacht is in het universum, dominee, en dat de aarde nacht maakt en dat het begin van de Bijbel, het eerste woord, u met onwaarheid verbindt.’
Wij weten nu dat de geest die we nu vertegenwoordigen – ook al ligt André daar nog op aarde en is zijn organisme in slaap – hij heeft deze sferen leren kennen.
Miljoenen vaders en moeders hebben hun geestelijk koninkrijk reeds bereikt.
Wij gaan door de vierde sfeer.
We zweven over de Tempels en de gebouwen, de Universiteit van Christus toont zich aan ons vanuit een levensgraad, want deze sfeer waarin wij nu leven, waardoor wij gaan, is een graad als faculteit die de Christus heeft opgebouwd, heeft moeten vergeestelijken en moeten verstoffelijken, wilde Hij met de Zijnen toen Hij zover was aan de vijfde sfeer beginnen.
En nu is het nog hoger, nog ijler denken en voelen.
‘Maar wat’, zegt meester Alcar, ‘de planeten, de sterren, de Derde Kosmische Levensgraad heeft gekund, dat is vanzelfsprekend voor de mens, want de mens heeft afstemming en beleeft zijn eenheid met zijn universum.’
Wij gaan dus verder en dat ga ik u nu voorlezen.
Ik ga u verbinden met het ogenblik dat de sferen het heilige bewuste licht zullen gaan uitstralen voor de mens.
Wij kunnen verder van stadium tot stadium.
Wij gaan vanuit de vierde naar de vijfde, naar de zesde, naar de zevende sfeer, het hoogste voor Gene Zijde.
En dan zal de mens weer verijlen, tot het embryonale leven terugkeren om aan een nieuw universum te beginnen.
‘Het volgende stadium’, zegt meester Alcar, ‘voelt gij dit, mijn broeders, trekt ons op tot die bewustwording.
U ziet het, wij verlaten nu de Derde Kosmische Levensgraad’, als stof en als geest.
Mensen der aarde, voelt gij nu hoe ontzagwekkend diep gij zijt?
‘Oneindig is deze ruimte en toch, het uitdijende heelal bezit een einde als graad en leven en lost op in het hogere voelen en denken, onze voelhorens hebben reeds verbinding met ijlere karaktertrekken, ijler, geestelijker voelen en denken, en vanzelfsprekend is er nu geen disharmonie meer.’
Disharmonisch denken stemt u weer af op die onbewuste levensgraad.
Buig, buig, buig, buig u en tracht uit alles die hogere, ijlere bewustwording in u op te nemen.
Tracht fundamenteel verder te gaan en zeg: ‘Dit, wat ik nu voor mijzelf heb opgebouwd, zie ik hier in deze ruimte weer terug.’
En dat is waarheid.
Meester Alcar kan u zeggen: ‘Aanstonds komt er nieuw licht tot ons denken en voelen.
Zoals de dageraad voor de aarde zich manifesteert, openbaart zich nu voor ons leven de Vierde Kosmische Graad.
En dat licht is hoger bewustzijn, dat licht bezit dieper, geestelijker, hartelijker, harmonischer, rechtvaardig voelen en denken en is nu volkomen in harmonie met de hoogste wet door God geschapen en door de Christus vertegenwoordigd: de liefde.
We gaan verder, mijn broeders.
Spoedig zullen wij nu de Vierde Kosmische Graad bereiken.
Want deze stof wordt ijler, u ziet het aan de uitstraling die nu al reeds tot ons komt.
Het blauwachtige waas van de Derde Kosmische Graad heeft plaats moeten maken voor het violetzilver, goudachtig bewustzijn van deze ruimte, maar door een gouden licht overstraald, waardoor wij het kleurenrijk Gods opnieuw vertegenwoordigd zien.
Elke levensgraad bezit nu verhoogd gevoel, verhoogd vader- en moederschap, verhoogd bewustzijn, nieuw leven.
Het uitspansel van de Derde Kosmische Levensgraad, waartoe Moeder Aarde behoort, evolueerde en baarde en schiep een nieuw universum.
Dat is het teken en het verschijnsel voor ons, mijn broeders, dat we de Derde Kosmische Graad nu hebben verlaten.’
En indien dat niet mogelijk was, mijn zusters en broeders, dan hadden wij moeten aanvaarden dat dit universum het Al van God is, maar dat is niet waar!
Moet u horen: ‘De moederplaneet nu zal ons opvangen’, de móéderplaneet, ‘en de verbinding schenken die zij met de bijplaneten, haar eigen leven weer, bezit, en beleven wij de opvolgende levensgraden, de zeven stadia waarvan Moeder Aarde, zon en maan er drie bezitten.
Doch nu betreden wij het goddelijke, reële, kosmische, stoffelijke fundament.
Het licht dat we nu zien is door die verhoogde werking, dat uitdijen, door dat liefdeleven geboren.
Gij ziet nu het vaderlijke gezag van de Vierde Kosmische Graad tot u komen.
Een zon van ongekende schoonheid is het, die levenslustig het moederbewustzijn heeft gediend.’
Levenslustig het moederlijke bewustzijn heeft gediend.
Dient de mens levenslustig de moeder?
Is de moeder zover om die blijheid als kracht en energie te kunnen opnemen?
Is er dorsten, is er waarlijke geestelijke honger, dan is er van evolutie, uitdijing sprake.
‘En dat zullen wij als mensen mogen aanschouwen’, zegt meester Alcar.
‘Stralend geluk is al dit leven, mild en zacht, volkomen één in liefde, ingesteld om te baren en te scheppen.
Alleen de hoogste meesters uit de zevende sfeer, mijn broeders, hebben de Vierde Kosmische Graad mogen beleven’, omdat zij, dat spreekt vanzelf ...
Zoals dat ook voor de Derde Kosmische Graad is, (in) het hiernamaals de mens soms die het schemerland voor de eerste sfeer heeft bereikt even die eerste sfeer mag zien.
‘Voelt gij, mijn broeders, wat dit voor ons zeggen wil en te betekenen heeft?
Wij beleven een goddelijke genade, wij beleven de godheid in ons, doch vertegenwoordigen hierdoor de Universiteit van Christus.
Aan het uitstralende licht zult gij de verhoogde bewustwording vaststellen en u zelf voor uzelf kunnen oriënteren, wilt gij het verdergaan bewust in uw leven opnemen.
En dan eerst kunt ge zeggen: “Ik heb ruimtelijke vergelijkingen kunnen maken met de Derde Kosmische Levensgraad.
Maar nu komt er een machtige eenheid uit deze wereld als universum in en onder mijn hart.”’
En nu ga ik even in dit werk schrijven en dan spreek ik tot de lezer: ‘Wij voelen, mijn zusters en broeders, dat dit universum ín ons komt en dit is het ogenblik dat we zelf even voor onszelf, ook André, mogen denken.
Hoe is het mogelijk, denken wij, maar wij staan voor deze waarachtigheid en beleven een goddelijke realiteit, een machtig wonder.
De Derde Kosmische Levensgraad schiep nieuw bewustzijn.
Wij beleven de vaderlijke krachten van dit universum, wij staan weer open voor hoger uitdijend moederschap.
Daar voor ons leeft de Vierde Kosmische Graad als een nieuw, machtig universum.
Wij kijken, wij beleven dit machtige wonder.
Wij zijn niet in staat om een woord te verstoffelijken noch te vergeestelijken, zo machtig is het wat wij nu waarnemen.
Om de zon nu als het vaderlijke gezag liggen thans de moederlijke planeten verspreid.’
Vaderschap en moederschap hebben nu goddelijke, ruimtelijke, uitdijende rechtvaardigheid en harmonie gekregen.
Er is geen koude, geen nacht meer, er is alleen dagbewustzijn.
Er zijn geen ziekten meer, er is geen ellende meer.
Het universum en al het leven dat we nu zullen ontmoeten, is rechtvaardig, harmonisch, is liefdevol.
‘Wij tellen thans zeven planeten’, en geen honderd miljoen meer.
Zo heeft het planetenstelsel van de Derde Kosmische Graad zichzelf geëvolueerd en heeft gestalte kunnen geven aan de zeven uitdijingsmogelijkheden voor vader- en moederschap, om straks de mens te kunnen opvangen.
‘Wij tellen zeven planeten, waarvan het moederlichaam het bewuste en het hoogste gevoel bezit als liefde.
Al die organismen hebben echter een taak aanvaard en dienen weer en opnieuw het leven van God als het hoogste wezen in al deze ruimten: de mens.
Deze gigantische eenheid spreekt thans tot ons leven.
De helderheid van dit bewustzijn, deze liefdevolle gestalte lacht ons toe en zegt: “Ga verder, kinderen uit deze ruimte.”
Wij zijn weer één met een nieuwe ruimte, een ander universum.’
En dan zegt meester Alcar: ‘Gij ziet het, mijn broeders, wat de Derde Kosmische Levensgraad voor zichzelf door de wedergeboorte geschapen heeft.
Om de zon, als het vaderlijke bewustzijn, zien wij nu zes andere zonnen, zodat het vader- en het moederschap thans één is, dat door de uitdijingswetten werd geboren.
Al de planeten beschrijven nu hun eigen baan, doch deze afstemming is ruimtelijk bewust en wil zeggen dat het leven die, deze ruimtelijke eenheid, tot één wereld, één sfeer heeft gevoerd.
In de Derde Kosmische Levensgraad zagen wij verschillende werelden als zonnestelsels, hier is alles één machtige eenheid als vaderschap en moederschap.
Ik bedoel nu dat het leven één bewustwording dient, één liefde bezit, één licht, dat wij voor de Derde Kosmische Levensgraad niet konden beleven omdat daarin de eerste fundamenten voor de ontwaking van en voor het universum werden gelegd.
Die wetten zult ge aanstonds beleven en zien en opnieuw vergelijkingen kunnen maken, mijn broeder André.
En denkt gij, meester Zelanus, dat de moederplaneet zich ook hier maar aan één kant laat bewonderen?
Is het mogelijk dat wij de wetten van de Derde Kosmische Graad hier terugzien?
Of zullen wij andere harmonische geboorten mogen beleven?
Zullen wij thans veranderingen voor God, voor ziel, geest, vader- en moederschap moeten ontvangen?’
En dan kan ik zeggen tot mijn meester: ‘Wat ik zie, mijn meester en mijn broeder André, is voor deze ruimte van goddelijke strekking en zal ik en zult gij aanstonds aanvaarden.
Wilt u ons met die wetten verbinden, of zullen wij ook nu het goddelijke visioen mogen beleven en ontvangen, één van ons?’
En het is nu meester Alcar die het goddelijke contact beleeft, vanuit het goddelijke Al, en kan zeggen ...
‘Meester Alcar ontvangt die eenheid, hij voert ons tot de werkelijkheid van dit universum en wij nemen waar, André en ik, dat die heilige bezieling als het goddelijk woord tot hem komt.
De hoogste meesters volgen ons.
Aan de uitstraling die meester Alcar thans ontvangt, kunnen wij dat zien, mogen wij dat beleven; (want) de werkelijkheid als het kleurenrijk Gods straalt uit zijn machtig gewaad en zijn levenslicht.
En dan zegt meester Alcar: “Mijn broeders, wij moeten ons op verschillende kosmische veranderingen instellen.
Dat komt er nu tot mijn leven.
Niet alleen voor het planetenstelsel, ook voor de mens en het dier, bloem en plant, voor het leven, licht en de liefde voor ons, voor elke levensgraad die ge thans zult ontmoeten.
De vonk van God heeft zich verruimd en beleeft nu de geestelijke stoffelijke afstemming voor het terugkeren tot de Albron.”’
Mensen der aarde, voel even aan dat elk woord een boek is.
Elke zin is nu een boek van duizenden pagina’s.
En dat er niet één mens is op deze wereld die achter dit universum kan kijken.
U beleeft nu de reis terug naar het goddelijke Al.
‘En dat wil zeggen’, zegt meester Alcar, ‘dat al dit leven ijler zal worden.’
Het zal zich vergeestelijken.
‘De leeftijd van de mens en al het leven op aarde dijt nu uit.
Wij gaan immers tot het goddelijke bestaan, naar de goddelijke oneindigheid en dat zegt weer dat wij voor ontzagwekkende verschijnselen komen te staan als levenswetten en geboorten.
Op de maan is dat begonnen.
Zo verder en naar de aarde, toen betraden wij het hiernamaals, waarna wij als ziel de ruimte mochten overwinnen en waarna wij al het leven konden zien, mochten beleven waar het leven al deze wetten te beleven en te aanvaarden kreeg.
U ziet nu dat de planeten dichter bij de zon leven.’
Dichter, ziet u, ik kan nu elk ogenblik voor uw astronomen stil blijven staan en hun die goddelijke verdichting, die verruiming verklaren.
‘U ziet het dat de planeten dichter bij de zon moeten staan, zoals ook Moeder Aarde heeft beleefd’, maar thans hier de moederplaneet is.
‘Ze liggen om het scheppende gevoelsleven verspreid’, dat het vaderschap is voor deze ruimte en door die zeven lichamen als zonnen wordt vertegenwoordigd.
Zeven zonnen omstralen nu het moederlijke ik.
‘Hierdoor deze goddelijke universele eenheid.
De planeten hebben die afstand voor het leven geschapen en beleven nu de eigen verbinding.
De stof evolueert; ook Moeder Aarde zal eens, ook al duurt dat nog miljoenen jaren, haar vergeestelijkte bewustwording beleven.
Omdat al dat leven ijler wordt, mijn broeders, de wedergeboorte beleven moet, werd de Vierde Kosmische Graad tot de verstoffelijking gebracht.
De planeten voor de derde graad liggen in dat universum verspreid, hier bezitten zij goddelijke eenheid.
Is dat juist, meester Zelanus?’
‘Ja’, kan ik zeggen, ‘mijn meester, ik heb u begrepen.’
‘Dat is inderdaad juist’, zegt meester Alcar.
‘En aan de verschijnselen mogen wij dat nu vaststellen.’
Ook nu zullen wij geen fouten beleven.
‘De ziel als mens is tevens zover, zij heeft de hoogste sferen bereikt en is gereed om verder te gaan.’
Hoort u dit, de ziel als mens heeft de zevende sfeer aan Gene Zijde als een geestelijk wonder beleefd, zij is gereed, de mens is gereed om verder mogen te gaan.
‘Is die harmonie niet ontzagwekkend?
De wetten voor de verdichting, de afkoeling voor deze ruimte, zijn anders omdat de planeten dichter bij het vaderlijke gezag liggen.’
Voelt u, astronomen, dat ge thans in de leer kunt komen?
‘Die vergelijking kunt ge thans maken voor de aarde, mijn broeder André, en dan daar straks verdergaan.
De aarde beleeft het hoogste bewustzijn, doch deze stof is ijl als wij dat zo-even voor de vierde sfeer mochten beleven’, u ziet, u hoort, wij maken reeds vergelijkingen, nog is dat mogelijk, ‘en toch stof.’
Toch stof, geestelijke stof.
‘De bijplaneten bezitten in deze ruimte de bestaansgraad.’
Dat wil zeggen: de bijplaneten hebben geen opvolgend leven meer te scheppen, maar zij zijn aarde, ze zijn Gene Zijde, ze hebben een bestaanswereld nu te vertegenwoordigen.
En hoe zal dan het Al zijn voor de mens?
‘Hier bevinden zich dus’, kan meester Alcar zeggen, ‘zes overgangsstadia als bewuste planeten, als bewuste baring en schepping, als levenswetten, en dat wil zeggen, André-Dectar?’
Nu staat de kleine, de grote André voor Kosmologie.
Hij moet de Vierde Kosmische Graad in zich opnemen.
Hij moet nu antwoorden.
En het kind van de aarde is gereed.
En als André dit kan beleven en ontvangen, als u aanstonds hoort wat hij krijgt, waarom zijt gij daar dan niet toe in staat?
‘Heb lief alles wat leeft en u dijt geestelijk innerlijk uit’, kan André nu reeds zeggen.
‘Indien u niet verruimen wilt dan bent u ook maar een dierlijk onbewust leven.’
André-Dectar kan zijn meester in de ogen kijken.
Hij krijgt de eenheid van deze ruimte en zegt: ‘Dat de eenheid van de Derde Kosmische Graad hier, mijn meester, zoals wij reeds mochten vaststellen, door één levensgraad vertegenwoordigd wordt.
De overgangsstadia voor de Derde Kosmische Graad bevinden zich hier in één organisme en dat zijn de zes bewuste planeten die nu voor de zeven kosmische graden die ene wereld vertegenwoordigen’, die ene wereld, die straks het Al zal zijn, waar de Christus leeft.
‘En waarvan de moederplaneet in deze ruimte het hoogste gevoelsleven bezit.’
Omdat ik die opvolgende levensgraden als tijdperken voor vader-, moederschap, gevoelsleven, geest en persoonlijkheid voor de Derde Kosmische Graad, ons eigen universum, mocht leren kennen.
‘Dat is hier, mijn meester, de moeder voor dit universum.’
En dan kan meester Alcar zeggen: ‘Ook dat is waarheid, mijn broeders.
Wij beleven ook hierin dus de zeven levensgraden, doch als één groot lichaam, voor dit universum.
Hierdoor heeft zich het vaderschap verdicht, ook de zeven overgangen als levensgraden heeft hier het vaderschap mogen beleven, mogen ontvangen, want door de krachten van dit vaderschap als uitstralend gevoelsleven, kreeg het moederlijke baring en schepping, ontwaking, de eigen evolutie.
‘En dat zegt ons nu dat er geen nacht meer beleefd kan worden voor deze ruimte.’
Nu komen we reeds tot goddelijke fundamenten.
‘En dat zegt meteen dat er geen nacht meer beleefd kan worden door de mens, door de planeten, door het dier, door het leven van Moeder Natuur, mijn broeders, wij gaan naar eeuwigdurend licht.
Is dat een openbaring, is dat iets voor het kind van Moeder Aarde?
Wij beleven zelfstandigheid.’
Het leven van dit universum leeft, ligt voor ons open omdat wij de Derde Kosmische Levensgraad mochten overwinnen.
Hadden wij dat niet gekund, dan moesten wij aanvaarden dat de mens op aarde achter de kist reeds het Al kon beleven en zou het einde zijn voor God.
Maar dat is niet waar want we zullen de ruimten zien veranderen.
Wij zullen deze werelden ijler en ijler zien worden en eerst dan kunnen wij zeggen: de mens is gereed om verder te gaan indien hij de wetten in liefde beleeft.
‘Doordat dus’, zegt meester Alcar, ‘de ziel als mens dus de zevende sfeer kan bereiken, kan overwinnen, kwam de mens verder en stond de mens als ziel en geest, als persoonlijkheid voor een nieuwe ruimte.’
En deze ruimte is gereed.
Deze ruimte heeft zich voor de mens verdicht, gaf zichzelf gestalte en er is weer eenheid, er is harmonische liefde in al dit leven.
En waarom?
Omdat de mens de duistere sferen voor de ruimte van Moeder Aarde mocht overwinnen.
Er is hierin geen diefstal meer, geen onbegrijpen, het leven is één, is licht, is waarheid, is schepping en baring, zoals de God voor al het leven het heeft gewild.
‘Deze wereld nu als één lichaam gezien’, zegt meester Alcar, ‘voert ons terug naar de sferen van licht.
U ziet het, wij bezitten deze afstemming in de vierde sfeer en weten dat dus een planeet geboren is voor de mens, waardoor de mens ook voor deze wereld het allerhoogste kan bereiken en staan we weer voor een nieuw verdergaan.
Hierdoor leren wij echter kennen dat de Derde Kosmische Levensgraad niet meer is, maar ook niet meer wil zijn en kan zijn dan een wereld die voor het evolutieproces als mens en al het andere leven die stoffelijke, dierlijke fundamenten heeft gelegd, en niets anders behoefde te doen.
Voelt ge, hoe eenvoudig alles toch weer wordt nu wij de levensgraden voor onze geest, voor ons gevoelsleven, voor het vader- en moederschap mochten leren kennen?’
‘En voelt ge nu’, kan André tot de aarde sturen, ‘astronoom, dat er waarlijk geen ster te veel is in dit universum, ook al staat ge voor miljoenen levensgraden, en dat dit machtige organisme te ontleden is, te zien is, te beleven is voor de mens?
En dat de mens uiteindelijk universeel diep zal zijn in zijn harmonie, zijn begrijpen, zijn liefde?’
Mens der aarde, welke liefde beleeft gij indien ge over uw lippen laat komen: ‘Ik heb u lief’?
Voelt ge hoe eenvoudig alles toch wordt, maar hoe zelfstandig deze wetten tot ons komen en rechtvaardig aan die opbouw beginnen indien wij – dat hebben wij geleerd – Christus kunnen volgen, er geen jaloezie, er geen afbraak, er geen verdierlijking meer in ons is.
(Dan) dijen wij uit als een goddelijke gestalte, we zijn één want het leven spreekt nu door en tot onze menselijke goddelijke persoonlijkheid.
‘Het leven zelf dat in ons leeft, bezit die afstemming en is goddelijk en gaat rustig verder en hoger.
Dit goddelijke evolutieproces is niet tegen te houden, mijn broeders, omdat het leven als God tot Zijn bewuste stadium zal terugkeren.
Doordat dus de ziel, komt er tot mij’, gaat meester Alcar verder, ‘als mens gereed was en de sferen van licht had bereikt, had zich tevens de Vierde Kosmische Levensgraad verdicht en kon hier voor de Vierde Kosmische Graad het nieuwe leven beginnen.
De moederplaneet voor deze ruimte is hier niet door de eerste levensgraad vertolkt, doch door de zevende.
Dat wil dus zeggen, mijn broeders, dat de maan als moeder hier reeds haar Altaak heeft te vervullen.’
De maan als de eerste moeder voor de Vierde Kosmische Graad bezit nu het allerhoogste bewustzijn en heet voor de Vierde Kosmische Graad: de Almoeder, voor die ruimte.
‘Ze heeft zichzelf door de Derde Kosmische Graad dit moederschap eigen kunnen maken.’
Voelt u nu wat een planeet heeft gedaan in al de eeuwen, de miljoenen tijdperken die voorbijgingen?
‘Zij heeft die moederlijke gevoelens ook hier kunnen verdichten, doch thans door de mens, omdat wij het zijn die haar weer zouden overwinnen, doch zij is het die haar leven gaf om die baring in te gaan en te mogen ontvangen.
Hierdoor, mijn broeders, is het moederlijke gevoelsleven vanzelfsprekend het allerhoogste, dat wij ook voor deze en de volgende ruimten zullen beleven, maar waar wij geen veranderingen meer zullen zien,’ er geen andere ruimten geboren kunnen worden omdat dit reeds goddelijke zelfstandigheid is en de mens zijn stoffelijk denken en voelen heeft kunnen afleggen.
‘En zie, de zon, als de scheppende en de centrale bewustwording voor deze ruimte, is gereed, dat is het vaderschap, omdat ook de Albron dit leven nog steeds bezielt.
Dat alles, mijn broeders, hebben wij nu te aanvaarden en u ziet de werkelijkheid voor u.
De mens beleeft nu zeven ruimtelijke levensgraden om hier het hoogste te beleven, en eerst dan betreedt de ziel als mens en met haar al het andere leven, de Vijfde Kosmische Levensgraad.’
En dat is alweer een nieuw universum, we zijn nog steeds niet in het goddelijke bewuste Al.
‘De zeven levensgraden om de goddelijke evolutie te beleven, zijn dus gereedgekomen als bewuste planeten voor het vader- en het moederschap.
Gij kunt u nu een beeld vormen hoe het goddelijke Al zal zijn.’
Hier reeds staan wij voor goddelijke zelfstandigheid, goddelijk denken, goddelijk voelen want wij hebben de sfeer van Moeder Aarde en haar ruimten verlaten.
‘Alleen, het licht, aan het licht zult ge zien dat de ruimte verandert en elke levenswet dáár is voor ons anders dan wij die wet voor de Derde Kosmische Graad mochten beleven.
Maar eerst in het Alstadium, mijn broeders, de Zevende Kosmische Levensgraad, ziet de mens zichzelf en het leven dat tot hem behoort als een godheid.
Elke vonk van de Derde Kosmische Graad gezien, zien wij dus hier in deze ruimte terug en maakt deel uit van dit macrokosmische nieuwe organisme.
Zoals Moeder Aarde voor de derde graad dient, is hier het hoogste: de moederplaneet.
En daar zult ge beleven dat de mens duizenden eeuwen te beleven krijgt in één tijdperk, voordat hij kan zeggen: “Dit zal eindigen, ik ga weer door mijn evolutie”, van dood is er al geen sprake meer, de mens haalt dat woord dood niet meer in zich op, ‘ik ga verder, niets en niemand houdt mij nu nog tegen.’
En dát zegt bovendien’, zegt meester Alcar, ‘dat de mens naar het eeuwigdurende wakker zijn evolueert en hij niet meer zal slapen.
Van slaap in deze wereld is er geen sprake.
Mijn lieve broeder André, voelt ge nu hoe onbewust de mens op aarde nog is zolang hij nog behoefte heeft om te slapen?
Want God is altijd en eeuwigdurend werking geweest en nog.
Aan de slaap dus, mijn broeders, kunnen wij het onbewuste leven voor de Derde Kosmische Levensgraad vaststellen en ontleden en zeggen: indien de eeuwigdurende slaap er niet meer is, staat ge voor uw goddelijke principe als vader- en moederschap, want ge zijt eeuwigdurend werking.
Aan al die verschijnselen nu op aarde en dat universum kunnen wij zien hoe God zichzelf door deze wetten heeft geëvolueerd.
Hij zal hier, de mens van Moeder Aarde, door één leven duizenden tijdperken beleven, eerst dan komt het stoffelijk geestelijke einde, zoals wij op aarde door de dood kennen, en ook daar evolutie is en betekent.’
Maar hier blijft zelfs de mens in zijn embryonale stadium wakker en bewust en spreekt het kind in de moeder: ‘Moeder, ik hoor u, hoort u mij?’
Nu is elk mens helderziend, helderhorend.
Elk mens bezit nu macrokosmische gaven, die de mens door het lichaam, door vader- en moederschap tot die geestelijke ruimte heeft kunnen voeren en zijn thans goddelijke zelfstandigheden, regelrecht door de God van al het leven, de Almoeder, de Alvader, gefundamenteerd.
Jazeker.
‘Voelt gij dit, mijn broeders?
Gij ziet daarginds de grootste planeet en de andere lichamen, die tezamen voor deze ruimte de Vierde Kosmische Graad vertegenwoordigen.
Rondom de zon, de vaderlijke krachten – zei ik u zo-even – hebben tevens de scheppende krachten een eigen plaats en taak te vertegenwoordigen gekregen en ingenomen, om het menselijk ontwaakte en dierlijke leven te kunnen opvangen uit de Derde Kosmische Graad.
Deze lichamen nu wentelen zich allen om de eigen as, doch de zeven bewuste graden voor de scheppende harmonie, vertolkt en vertegenwoordigd door zeven zonnestelsels, maken dat er hier geen nacht meer beleefd kan worden.
Aanstonds zult gij, mijn broeders, dit machtige goddelijke wonder aanschouwen.
Hoogstwaarschijnlijk zult ge volgen en willen beleven dat dit mogelijk is, doch de wetten van deze ruimte zullen u ervoor en ervan overtuigen.
Dit universum schiep dus de zeven overgangsstadia, maar is in verbinding met de geestelijke, astrale wereld van de zevende sfeer voor Gene Zijde, de mentale gebieden, zoals wij de ruimte voor de wedergeboorte hebben te aanvaarden en kennen.
En dat moet ons nu duidelijk zijn nu wij het universum voor de mens en Gene Zijde mochten beleven.
Hoe hoger wij aan Gene Zijde dus voelen en denken voor het goddelijke vader- en moederschap en de verdichtings- en uitdijingswetten vergeestelijken, (des te meer) kan de godheid in ons ontwaken.
En dat is voor de mens van Moeder Aarde.
Wij kunnen dus zeggen en aanvaarden dat de zevende sfeer voor ons leven niet bewuster kan zijn dan de Vierde Kosmische Levensgraad aan bewustwording bezit, maar dat wij als de zevende sfeer hier de eerste planeet hebben te aanvaarden.
En dan beleven wij weer zes verschillende ruimten als werelden voor vaderschap en moederschap, en eerst dan kan de mens en kan al het leven zeggen: “Ik heb ook de Vierde Kosmische Graad beleefd en overwonnen.”
Heeft de ziel als mens dus de zevende sfeer aan Gene Zijde bereikt, dan maakt de mens zich gereed om de Vierde Kosmische Levensgraad te betreden en aanvaardt nu opnieuw het embryonale stadium.’
Maar hij is thans in alles bewust.
En dat alles dat kent u nu voor vaderschap, voor zijn licht, voor de geboorte, voor de reïncarnatie.
Er zijn geen foute gedachten meer, alles is harmonische liefde geworden.
‘Hoe deze persoonlijkheid als mens deze wetten thans te beleven krijgt, beleven zal, dat beleven wij op de volgende reizen, want eerst dan beleven wij de ziel als godheid, dan volgen wij het embryo voor het menselijke organisme en komen wij voor ons goddelijk gevoelsleven te staan.
De volgende reis moet ons bewijzen dat de embryonale stoffelijke vonk voor de mens ook waarachtig miljoenen tijdperken en levenswetten heeft kunnen beleven om dit universum te mogen overwinnen.
Wij zien dat de zeven levensgraden om de scheppende kracht liggen verspreid en dat elke planeet die zelfstandigheid ook bezit.
De mens nu, mijn broeders – komt er tot mij – die de zevende sfeer heeft bereikt, dus vanuit ons astrale geestelijke leven deze wetten aanvoelt, betreedt eerst de mentale gebieden, zinkt terug tot het embryonale bestaan voor de wedergeboorte en wordt ook voor deze ruimte door het vader- en moederschap aangetrokken.’
Wij stellen dus, wij beleven daar dus geen ander vader- en moederschap, de mens zal door zijn eenheid die hij bezit, God als vader en God als moeder moeten vertegenwoordigen door een nieuw, machtig geestelijk stoffelijk organisme.
Hoe mooi en machtig is daar nu de mens.
‘De sterren en de zonnen bezitten hier dus meer bewustzijn en kracht en milder licht dan wij in de Derde Kosmische Graad hebben gezien, want daarin is het leven nog grofstoffelijk, ook al zijn de kinderen van Moeder Natuur goddelijk gezegend.
Hierdoor is al het leven stralender, uitdijender, de stof is doorschijnender geworden.
Door de ijlheid van deze stoffelijke substantie is het licht, is het levenslicht van deze ruimte te zien, te beleven.
Elke vonk straalt thans hoger bewustzijn uit; dieper vader- en moederschap.
De sterren, de zonnen bezitten hier dus meer bewustzijn en kracht.
En wat wil dit nu alles voor de mens betekenen?
Deze wereld als universum, mijn broeders, schenkt de mens van de aarde goddelijk weten.
In de Derde Kosmische Graad liggen al de planeten verspreid, hier zijn ze tot eenheid gekomen.
Het wonderbaarlijke is nu dat het zonnestelsel de zeven levensgraden voor deze eigen evolutie in handen heeft gekregen.’
Maar wij zien slechts voor de Derde Kosmische Levensgraad het centrale punt, één zon; en hier zijn er zeven.
Dit universum is volkomen in harmonie met de menselijk ziel omdat de menselijke ziel van Moeder Maan kwam en de maan hier weer aanwezig is als moeder.
Dus de moeder is weer gereed om te baren en te scheppen, om haar eigen leven te kunnen opvangen.
Is het niet wonderbaarlijk?
‘De mens heeft zich gereedgemaakt.
Hij schept voor zichzelf geen stoornissen meer.
Er zijn hierin geen ziekten te beleven.
Graad en graad voor de stoffelijke wetten, het vader- en moederschap, bleven nu zuiver.
Dat wil dus zeggen dat de mens thans zijn eigen levensgraad beleeft en dat hier het niet meer mogelijk is dat de vierde met de zevende levensgraad voor het menselijke organisme baart en schept.
De eerste graad dient de eerste en de tweede de tweede, de derde de derde.
Man en vrouw zijn thans goddelijk één en zuiver.
De lichamen als goddelijke wetten zijn niet meer verstoord.
Wij keren naar de goddelijke zuiverheid terug.
Er zijn hier geen ziekten meer, er is geen krankzinnigheid meer, geen psychopathie.
De dierlijke levens losten op, kregen andere organismen.
De bloemen voor Moeder Natuur die kijken u aan met lichtuitstralende ogen.
Elk organisme van het menselijke deel schiep en baarde nieuw leven en dat leven dient de mens.
En de mens als een vorstelijk universele gestalte, als man en vrouw, bezit alleen reine, universele liefde en draagt zich, gaan hand in hand, leviteren zich en maken reizen van planeet tot planeet.
Hier hebben wij de technische wonderen voor de aarde overwonnen.
Wij behoeven geen raketten meer af te schieten om planeten te beleven.
Wij leviteren ons en zweven als Goden door deze ruimte.
Wij zijn één met deze zonnen en moederlijke lichamen.
Wij kunnen zeggen nu, mijn broeders: “Dit alles behoort mij toe.
Ik ben mens nog, als God, maar ik zal straks het goddelijke bewuste betreden.
En dan zal ik licht zijn, regen zijn en nog steeds zal ik het kind van Moeder Aarde bezielen.
Ik zal zorgen dat de aarde haar omwenteling behoudt om het laatste leven voor haar, voor God te kunnen opvangen, tot die uitdijing te voeren.
Ik zal regen zijn, licht en nacht omdat dit alles tot dat stadium behoort.”
Dit universum, mijn broeders, is dus volkomen in harmonie met de menselijke ziel.
De mens heeft zich gereedgemaakt.
Hij schept voor zichzelf geen stoornissen meer.
Er zijn hierin geen ziekten meer.
Er zijn geen verkeerde gedachten meer.
De mens weet van jaloezie, van afbraak, bezoedeling, beroddeling niet meer af.
De mens is een pronkjuweel van eenheid, een schone gestalte.
De mens kijkt uit zijn ogen, maar voedt dat licht vanuit zijn Algestalte, hierin zijn er geen tranen meer, geen smarten meer, geen bezoedeling, geen verdriet; hierin is het leven eeuwigdurende blijdschap, eeuwigdurend gedragen worden door de levenskrachten van de mens, in de mens; de bloedstroming is veranderd, het leven wordt thans bewust gedragen.
Is dit niet wonderbaarlijk?
En toch weer eenvoudig omdat wij ons universum, de Derde Kosmische Levensgraad, mochten leren kennen en konden overwinnen.
Hier behoeft de mens’, zegt meester Alcar in blijdschap tot ons, ‘hier behoeft de mens niet meer te wachten voor een nieuwe geboorte.
Hier is geen doodslag meer, geen vermoorden zijn, geen zelfmoord.
Hier hebben de volkeren, dat is één man en één vrouw die miljoenen levens vertegenwoordigen, elkaar lief.
Ook die stoornissen kan de mens in deze ruimte niet meer beleven.
Hier is geen moord noch bezoedeling te beleven, al het leven bezit universele harmonie.
Ga in gedachten terug, mijn broeder André, naar de aarde en u kunt voor uzelf vergelijkingen maken, doch later volgen wij deze wetten voor de ontwikkeling als mens.
Hier keert de ziel als mens na haar heengaan onmiddellijk terug en behoeft zij geen duizenden jaren te wachten.
Hier in deze wereld, in zeven uur slechts volgens aardse berekening krijgt de mens een nieuw leven want er is weer goddelijke harmonie.
Zo harmonisch is nu het leven voor de menselijke ziel geworden en met al haar wetten.
Hierdoor overwint de mens deze ruimte kosmisch harmonisch.
Dus ook voor deze ruimte is zij weer, de ziel als mens, vader en moeder.
Die wetten van God zijn in niets te veranderen.
Nietwaar, de ziel als mens komt uit de zevende sfeer naar deze wereld en is thans een vorst van liefde.
De ziel als mens bezit ruimtelijke liefde en is één met al het leven van God.
De mens in deze ruimte, mijn broeders, leeft alleen voor zijn goddelijke bewustwording en heeft niets anders te beleven.
Die levensgraden zullen ons later van deze goddelijke waarachtigheden overtuigen en dan volgen wij onszelf.
Dan volgen wij de Christus.’
Gaat u rustig door deze ruimte en gij krijgt toch, ondanks alles, uw levenslicht toegezonden.
U krijgt ruimte en geluk en gevoel en kunt dan vanuit uw diepe ik of onbewuste ik spreken: ‘Ja, ik ben een godheid.
Ik vertegenwoordig het kleurenrijk Gods en de levensduur van mijn denken en voelen is nu eeuwigdurend.
De levensduur van mijn denken en voelen is eeuwigdurend geworden.’
Wij slaan niet meer, wij trappen niet meer.
Wanneer een vriend zegt, de zuster zegt, de broeder: ‘Mijn liefde is wet, mijn liefde is eeuwigdurend’, dan kunt gij die eeuwigdurendheid in die ogen aanschouwen.
Hoe is de mens op aarde, André?
Vandaag heet het: ‘Ik heb u lief’, en morgen gaat ge de deur uit.
De mens zegt, op aarde: ‘Ik gaf u maar geschenken!’ en wat hebben zij daarvoor gedaan?
Kwak de mens, sla de mens met zijn geschenken terug.
Gij kunt alleen een goddelijk geschenk beleven indien het kind het leven is van vader en moeder.
Die prulgestalten die de mens zichzelf toebedeelt en toebedacht heeft, hebben voor dit goddelijke, ruimtelijke universele gezag geen betekenis.
Ik heb het u eens verklaard en kan André thans aanvaarden: juwelen, goud, zilver en rijkdom op aarde zeggen nu niets meer.
Alleen uw woord.
Als uw woord wet is dan bent u een godheid.
Maar vandaag is de mens zo en morgen schrikt u voor diezelfde persoonlijkheid terug, want de mens is nog onbewust en slaat en trapt al dat heilige uit uw betere ik vandaan.
‘De mens, mijn broeders, die op de maan heeft geleefd en die miljoenen levenswetten als ruimten heeft leren kennen, bezit nu eeuwigdurend bewustzijn en die geen vergelijking meer behoeft met de aarde want deze mens kan zeggen: ‘Dit heb ik mij eigen mogen maken.
Achter het universum van de aarde is er een nieuwe ruimte geschapen door mijzelf.’
Doe goed, doe het nog beter en gij dijt geestelijk uit.
Is het u thans duidelijk dat de Derde Kosmische Levensgraad de Vierde heeft moeten scheppen en dat de Vierde weer een Vijfde en dat de Vijfde zal uitdijen voor de Zesde en dat de Zevende, de achtste, de negenduizendste levensgraad één betekenis bezit als goddelijk fundament, die gij kunt ontvangen, kunt ondergaan?
En die zal zijn André?’
En dan zegt André tot zijn meester: ‘Indien ik liefheb alles wat leeft, ben ik in mijn graad geestelijk gelukkig.’
En hebt u dat niet op aarde?
‘En gij, mijn broeder André ...’
Ik moet maar weer overslaan, wat zo machtig jammer is, maar u krijgt straks de boeken in handen: ‘En gij mijn broeder André, is dit alles geen openbaring voor uw leven?’
André kan zeggen: ‘In mijn leven, mijn meester, beleef ik een macrokosmische openbaring.
Ik heb gevoeld hoe machtig hier een moeder en een vader is, een man, een vrouw.
Ik onderging dit universele éénzijn, mijn meester.’
Ja, het is waarlijk en waarachtig.
André kan wandelen, wij dalen op de aarde als eerste planeet af en dan zegt meester Alcar: ‘Eén zo’n tik op dit leven en het universum schrikt.’
Het universum schrikt.
Wij wandelen nu, onze gang is anders, wij wandelen naast elkaar en zijn niet meer hulpbehoevend, we hebben geen links zijn en geen rechts zijn meer.
Wij zoeken niet achteruit voorwaarts, onze levensblik staat open voor het bewuste verdergaan, het bewuste uitdijen voor het vader- en het moederschap.
En als wij dan op dat ogenblik de planeet betreden en wij zien hier de eerste planeet en daarginds ligt het moederlichaam, verspreid: hier de moeder, de Almoeder voor deze ruimte, en daar de eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde planeet en daarachter het zonnestelsel, zoals gij voor dit universum ziet, met het vaderlijke gezag, de zeven zonnen die zich omwentelen om de baring en de schepping te vertolken, is er geen nacht meer, geen duisternis.
Want op het ogenblik dat de eerste planeet de omwenteling gaat maken om die afkoeling voor de aarde te ondergaan, komt het levenslicht van het vaderlijke gezag en geeft haar verruiming en indien zij nog even verder is, komt de tweede zon, de derde zon; er is altijd en eeuwigdurend licht in deze ruimte.
Van duisternis is er geen sprake meer.
En dan roept de meester ons, de meester van deze planeet, zoals wij het reeds voor ‘De Volkeren der Aarde’ hebben vastgelegd, de meester met de zijnen – zoals de zevende sfeer de meester bezit, meester Cesarino, die de hoogste meester is van André-Dectar en meester Alcar en mij, die kan zeggen: ‘Ik en de mijnen vertegenwoordigen Moeder Aarde’, en die bracht, hij bracht Moeder Aarde en haar kinderen door deze laatste oorlog.
Daar is de meester gereed en kan zeggen: ‘Kind van Moeder Aarde, wij hebben ons zover gebracht en gij zult tot ons leven afdalen.
Gij zult ons in onze ogen moeten kijken om aan het kind van Moeder Aarde te zeggen: “Waarachtig, mens der aarde, ge zijt Goden.”’
En dan dalen wij af, komen in een machtige natuur, het leven spreekt reeds.
De bloemen zijn ontzagwekkend schoon; het water schoon en rein als kristal.
André bekijkt zich, de meester bekijkt zich en ziet zichzelf als een spiegel tot de werkelijkheid terug.
We zijn gebaard, we werden geschapen en dat in onszelf tot de uitdijing gebracht, is het levenslicht van de Vierde Kosmische Graad.
Hand in hand gaan wij met de zusters en broeders van de Vierde Kosmische Graad door Moeder Natuur, een kind van de aarde moet thans verwerken dat hij een goddelijke moeder naast zich heeft, tweelingzielen van één kleur en gestalte.
Op een machtig goddelijk fundament staan deze levens en hebben kleur bekend.
Ze zijn er gekomen door hun hoofden te buigen.
André denkt, ik denk en meester Alcar is denkende.
De meester gaat ons voor en zegt niets.
Wij zijn telepathisch van gevoel tot gevoel tot eenheid gekomen.
We behoeven geen stoffelijk woord meer te spreken.
Maar André denkt voor de mensheid op aarde.
Hij denkt aan zijn lieve Crisje.
Hij denkt aan zijn zusters en broeders; de smarten maar bovendien de werkelijkheid van al dit leven als ziel, geest, baring en schepping komt in zijn menselijke levende hart en schreeuwt hij het reeds uit: ‘Crisje, Crisje, Crisje, ge hebt waarlijk een profeet het leven gegeven.
En in mij komt er bewustwording, in mij komt de hartelijkheid, de welwillendheid, het dorsten en het hongeren.
Ik ga Socrates voorbij.
Ik speel met Mohammed.
Ik zal Boeddha de wetten verklaren en Rudolf Steiner.
Ik ben de prins geworden van deze ruimte, Crisje.
Moeder, moeder, ik ben gereed.
Ik kan niet meer zeggen: bid voor mijn broeders en mijn zusters dat zij zullen ontwaken.
Waar leeft uw eigen bloed?
Waar is de bewustwording?
Hoe denkt uw eigen leven?
Voelen zij tot welke afstemming uw moederlijk baren en scheppen behoort?’
André wandelt daar en kijkt een goddelijke engel in de ogen als vrouw en als moeder.
Het licht van de ruimte spreekt tot hem en hij blijft in verbinding met ’s-Heerenberg, met Jeus van moeder Crisje.
Hij ziet opnieuw zijn Bernard, zijn Johan, de stille en de strenge wilskrachtige getuigenis van de werkelijkheid daarin en hij neemt een vaart, hij keert telkens terug en wandelt door, want niemand, niets in deze ruimte zal hem storen.
Hij is in staat om aardse vergelijkingen te maken.
Hij is nog in staat om zijn eigen skelet straks weer te betreden.
Maar vanuit zijn diepe innerlijk gaat er naar Amerika en naar Europa, en hij schreeuwt vanuit die wereld tot zijn broeders en zusters: ‘Ontwaak in vredesnaam.
Gij vermoordt uw goddelijke ik indien ge zo blijft denken en voelen.
Is er in vredesnaam dan nog geen vonkje in u tot de ontwaking gebracht voor deze wetten, voor uw licht, uw geest, uw gevoelsleven, uw persoonlijkheid?
Zoekt ge altijd en nogmaals weer het verkeerde ik in de goddelijke schepping?
O, mijn God, mijn God’, kreunt het kind van moeder Crisje voor zichzelf en voor de mensheid, ‘indien de mensheid dit kan aanvaarden, komt er eenheid en geluk.
Ik ben een kosmisch bewuste geworden.
Maar mijn hemel, mijn hemel, mijn hemel, hoe moet ik dit alles wat ik nu zie, wat ik nu beleef, hoe moet ik dit alles op aarde beleven en verwerken?’
En dan spreken de bloemen, dan spreken de kinderen van Moeder Natuur, de sterren en planeten, de mens zegt: ‘Vanuit het Al zult ge bezield worden.
Want de Christus stierf waarachtig voor de mensheid.
Hij stierf, Hij gaf Zijn leven, Zijn bloed, Zijn geest voor vader- en moederschap, voor uitdijing.’
Wij gaan op die reis door en daarom gaf ik u verleden de volgende opgang.
Maar u voelt zeker de heiligheid die we na de Vierde Kosmische Graad ondergaan, wanneer we de Vijfde betreden, de Zesde en de meester uit de Zesde Kosmische Graad zegt: ‘Ga verder, ga rustig verder, wij verwachten u.
Het goddelijke bewustzijn van de Messias, die gij voor Zijn leven als Universiteit vertegenwoordigen moet, zal u ontvangen en wil u overtuigen.’
Gedragen door goddelijke liefdewetten als kracht en als licht, als baring en schepping, geven wij ons over en nemen dan afscheid van de Vierde Kosmische Graad.
U voelt zeker reeds: miljoenen tijdperken heb ik nodig om u deze wetten, die heiligheid, dat machtige geluk voor al uw denken en voelen van dit universum te ontleden.
Zoveel boeken, zoveel tijdperken als ruimten kreeg André door meester Alcar en de Universiteit van Christus voor uw vader- en moederschap vergeestelijkt en verstoffelijkt.
Mensen, mens der aarde, begin aan een nieuw leven.
Buig uw menselijke hoofd voor alles.
Indien er zeven mensen kunnen (zeggen) dat gij verkeerd zijt, wees dan dankbaar dat dat levenslicht tot u komt.
Buig u dan voor de werkelijkheid en waarachtigheid en sluit u in uzelf op of geef uzelf innerlijk een pak slaag en zeg: ‘Geef mij steeds weer dat lichtje, de mens die mij de waarheid kan zeggen, de mens die mij aan de hand kan nemen en zegt: ‘Linksaf’’, want straks staat ge uiteindelijk toch alleen.
Nu is het nog mogelijk dat gij door uw aardse licht uw weg bepalen kunt.
Straks eventjes, mijn zuster en broeder, als ‘de kist’, als Magere Hein voor u staat als een ruimte, dan voelt ge wel dat die Magere Hein veel dieper is dan die kale dood die men op aarde kent.
Maar die is nu ruimte en zegt tot uw leven, tot uw vader- en moederschap: ‘Dat alles in deze oneindigheid is van mij.
En nu zoekt u maar de weg door mij naar de eerste sfeer, naar de waarheid, naar de hartelijkheid.’
En die hartelijkheid kunt gij niet beleven – heeft André kunnen zien – door afbraak, slaan, trappen, snauwen, grauwen.
Ge moet elkaar het leven gunnen.
Als ik u deze winter in dit seizoen in opdracht van de meesters op mocht trekken naar de nieuwe voortvarendheid, de welbewuste blijdschap, laat dit dan het laatste woord voor u zijn: begin te werken aan de Universiteit van Christus.
Ga terug naar uw werelddeel en leg daar de fundamenten in het Engels, het Frans, het Duits, en het Italiaans.
Go on.
Vertegenwoordig nu zoals gij hier neerzit en plaats mocht ontvangen voor de meesters, voor uzelf, voor uw vader- en moederschap, ga nu de wereld in en verkondig aan de mensheid, aan de kinderen van Christus, waar ze ook leven, ‘De Universiteit van Christus’ leeft in Den Haag, en daarvan ben ik de vertegenwoordiging.
‘Ga terug, Hendrik van moeder Crisje.’
Ga terug, moederschap, mensen die hier komen om te ontwaken en ga, leer te denken onder en op uw weg.
Indien gij de waarheid wilt aanvaarden en wilt beleven, zullen wij u de reine, zuivere, universele gedachte schenken.
En dan zal het zijn tussen water en zon en maan, dat gij weet hoe te moeten handelen voor uw Crisje, voor uw moeder, voor uw vader, voor uw Gene Zijde, voor deze lamgeslagen mensheid.
Adolf Hitler, dat hebt u in het begin van dit seizoen gehoord toen wij begonnen, vertegenwoordigt het kwaad, maar Jeus van moeder Crisje het goede en wel het universele macrokosmische goede.
En als ge dan niet in harmonie wilt zijn met meester Dectar, dan krijgt ge ook links en rechts de klap voor uw vader- en uw moederschap midden in uw gelaat.
Maar dat doet de ruimte slechts eenmaal, want de ruimte heeft lief.
Christus sloeg de bezoedelaars van het levenslicht van God de tempels uit.
Wij zijn nog in staat om een hand op te trekken en om u beet te pakken en te zeggen: ‘Hierheen en niet links noch rechts, er is slechts één weg.’
En wanneer wij u dan iets hardhandig aanpakken voor de aarde, wees dan blijmoedig en zeg: ‘Sla mij maar kapot.
Ik wil leren, ik wil mijn hoofd buigen.’
Want, mijn zusters en broeders, gij buigt niet uw hoofd voor uzelf, maar gij buigt uw hoofd voor uw goddelijk universele gestalte op macrokosmische afstemming.
Gij buigt uw hoofd nu voor de Derde Kosmische Graad, maar gij hebt uw hoofd te buigen voor de Vierde, de Vijfde, de Zesde en de Zevende Kosmische Graad.
De Christus in u moet ontwaken en dan hebt gij voor al die eigenschappen en persoonlijkheden uw menselijke hoofd te buigen.
En indien u dat niet wilt, kunnen wij u achter de kist niet helpen.
Mag ik u danken voor al uw mooie bloemen.
We zullen ze eerlijk verdelen.
In de eerste plaats zegt Jeus: ‘Crisje, ik heb dit jaar in al de tijd dat de meesters met me bezig zijn, uw levenstuin niet alleen op de aarde verzorgd.’
Maar Jeus van moeder Crisje verzorgt zelfs de levenstuin, ook voor zijn moeder, in de geest.
Die gaan er allemaal heen.
En daarvan krijgt in de allereerste plaats meester Alcar zijn gezegende aura en dan ziet hij en dan kan hij zeggen: ‘Mijn ziel, gij die tot mij behoort, ziet gij wat wij op aarde hebben opgebouwd?
André-Dectar heeft onze levenstuin als Gethsemane gevuld.’
En ik loop met deze berg van dit jaar in stilte en eenzaamheid terug naar Golgotha.
Ik ga regelrecht naar Golgotha om ze aan de voeten te leggen van de hoogste meester, de Messias, de Christus, en dan zeg ik in de ruimte: ‘O, Marianne, ontwaak nu.
Ik ben uitdijende.
Straks achter het stoffelijke leven zal ik u opwachten indien gij uzelf naar die geestelijke uitdijing voert.’
Of mijn bloemen, mijn werk heeft geen betekenis.
Liefde is het hoogste goed
aan de mens gegeven
Liefde is wat leven doet
en van ontroering beven
Liefde is alles
Liefde is ruim
is uitdijing
Liefde maakt van onbewusten wijzen
Wat is het leven zonder deze bron van hartelijkheid – ik ga dat gedicht niet voor u opzeggen – wat is het leven voor de mens als hartelijkheid, welwillendheid?
Dat is het ogenblik dat het karaktertje kleur krijgt en gestalte, dat de karaktertrek straalt als de orchideeën voor vader- en moederschap, die tweelingzielen daar van God, voor God, voor vader-, voor moederschap, voor het gevoelsleven, voor het licht, voor de geest, voor de astrale persoonlijkheid.
Mens der aarde, nogmaals, ontwaak.
Indien ik u, door mijn meester Alcar en de zijnen, iets mocht geven, hebben wij dat thans, ook al gelooft gij dat niet, te danken aan de wil en de moed, het dragen van deze ruimte, het pertinente altijd willende gereed zijn van Jeus van moeder Crisje, André-Dectar, of wij konden niet meer tot u spreken.
Zijn wil is nu wet, zijn wet is waarheid, want hij wil alleen liefde zijn.
Word ruimtelijke liefde en gij bouwt voor uzelf en de uwen aan Gene Zijde een tempel van schoonheid, mooier nog dan koningen en keizers hier bezitten, want de muren van uw tempel stralen uw levenslicht uit.
Ge kunt er doorheen gaan, ze staan open.
Miljoenen wegen gaan er naar uw huis.
Zij, deze mensen van de aarde, sluiten er zich in op en zijn stoffelijke gevangenen.
Gij krijgt de ‘vleugelen’ van licht.
Moge de Universiteit van Christus in uw leven ontwaken.
Moge dat ge dit jaar, de tijd dat u alleen bent, de ‘grote, geestelijke Vleugelen’ ontvangt.
Kus. (Meester Zelanus maakt een kusgeluid.)
Ik dank u voor uw liefde en uw welwillende aandacht.
Ga terug, rustig terug naar uw huis.
En gij die mij hebt gevolgd om de leer van de meesters te kunnen uitdragen, ga stil op uw schip en leer denken.
Stem u daarop, stel u daarin op de nacht, op de wateren, op de levenszeeën van de ruimten en ik geef u de heilige verzekering indien uw woord waarheid, indien uw gevoel waarheid en liefdevol is, voordat ge Amerika zult betreden, hebt ge het ruimtelijke woord onder uw hart en ge weet hoe te moeten handelen.
Zoek de werkelijke mens onder de miljoenen om u te steunen.
Christus heeft eens gezegd: indien ge met uw drieën zijt, ben Ik bij u.
En indien ge waarlijk in deze ontzagwekkende wereld van afbraak en vernietiging met uw drieën bent, dan is de vader, dan is de moeder en dan is het kind, als broeders en zusters, dan straalt de macrokosmos u tegemoet en is uw levensweg, uw levenstaak bepaald.
Is dat duidelijk?
Dan dank ik u nogmaals, ook voor meester Alcar en voor Jeus van moeder Crisje, André-Dectar.
Ik geef u nu aan uw meester André-Dectar over.
(Tot de geluidstechnicus): Speelt u gerust.