De mens en zijn God
Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
We beginnen vanmorgen – ik dank u eerst voor de levenstuin – met ‘De mens en zijn God’.
Ik wil deze morgen nemen als inleiding voor de volgende lezingen: ‘De mens en Christus’, ‘De mens en zijn ontwaking’, ‘De mens en zijn evolutie’, ‘De mens en zijn harmonisch leven ten opzichte van Gene Zijde’, ‘De mens en zijn liefde’, en uiteindelijk, ‘De mens en Gene Zijde’, het leven achter de kist.
We hebben beleefd dat God – want hier gaat het nu om – de macrokosmos heeft geschapen voor de mens.
Hij heeft sterren, planeten en zonnen, ruimten verdicht, alleen om zichzelf te vergeestelijken en te verstoffelijken.
Ik heb u verteld en kunnen verklaren en ge kunt dit aanvaarden: de mens is een godheid.
Voor God, voor de Albron, het Alleven, de Alziel, de Algeest, het Alplasma, het Alvader- en het Almoederschap is de mens een godheid.
Al het leven, bloemen, dieren, planten, ruimten zijn vonken van Zijn persoonlijkheid.
Dat weet u, dat hebt u geleerd.
Wij brachten u de boeken, wij hebben u een zeven- achthonderd lezingen gegeven.
Nu zouden we kunnen vragen: gij weet het, we kunnen ophouden, u hebt het bewustzijn, u bent klaar, u bent gereed.
En nog, nu staan we voor de machtige vraag: hoe kunnen wij dat licht, die liefde, dat leven, die persoonlijkheid, die ziel, die geest verdienen?
U moet nu de godheid in u verdienen.
Ik heb u verteld dat de wijsgerige stelsels van Socrates, Plato, maar vooral Socrates, fundamenteel door de universiteit hier op aarde werden opgebouwd.
Maar de psycholoog kent zichzelf niet, hij kent Christus niet, hij kent God niet.
Ken uzelf.
De meesters droegen mij op om nu door de kosmologie u met het denken en voelen, uw maatschappij te verbinden, wilt ge uiteindelijk aan dat Gene Zijde, die harmonie, die rechtvaardigheid, de liefde voor Gene Zijde, voor de ruimten beginnen.
U moet nu weten hoe de handeling u plaatst voor de afbraak.
U moet trachten – en dat worden de ontledingen – u moet nu trachten de ijlere substantie, het laatste fundament, de wetten als het ware, tot de openbaring te voeren.
U moet nu beginnen – en dat zal ik u moeten verklaren – de gedachten, in de eerste plaats voor uw maatschappij, voor uw kunsten en wetenschappen, voor alles wat u doet in deze wereld, te verstoffelijken en hierna eerst te vergeestelijken.
En nu staan we voor duizenden en miljoenen disharmonische wetten.
Nu gaan we uit die rechtvaardigheid, die harmonie, die liefde, dat vader- en moederschap, dat licht naar de maatschappij en komen wij voor de afbraak te staan.
We moeten nu een wandeling maken door het leven heen en nu staan we voor de vonken van Zijn persoonlijkheid, de godheid in deze maatschappij.
Elke godheid heeft nu een andere betekenis.
Ieder zieltje is bezig om zichzelf te vervloeken, af te maken, af te breken, of op te bouwen.
De chaos waarvoor we nu staan is zo angstwekkend droevig en onbewust dat wij vragen ons af: ‘Waar moet ik nu eigenlijk nog aan beginnen?’
‘De mens en zijn God’.
In de allereerste plaats kent u nu de God die rein, zuiver aan Zijn uitdijing is begonnen.
Ik heb u verklaard en gij kunt dat aanvaarden: in de ruimte is alles volkomen harmonisch af.
Er zijn daar geen stoornissen te beleven.
Wat hier nacht is en onweer voor u, voor deze ruimte, is voor God en Zijn persoonlijkheid Zijn elementale wetten, harmonische stof, parten en deeltjes van dit gigantische macrokosmische lichaam.
Daarmee zijn de sterren en de planeten verbonden en natuurlijk, vanzelfsprekend komen we dan te staan voor de boeken ‘Het Ontstaan van het Heelal’, nietwaar, die hebt u nu gelezen.
Maar nu, hoe moeten wij dat heelal nu verdienen?
Ik heb u ook enigszins mogen verklaren dat u begenadigd bent en zijt omdat u hier reeds zit.
U hebt uw plaats voor uw goddelijke ontwikkeling en evolutie reeds ingenomen.
Wie eenmaal is aangeraakt door zichzelf af te stemmen op God, op Christus – nietwaar, dat zijn de lezingen nu – op het universum, op de hellen, op de hemelen, op de meesters, maar vooral op Golgotha, Gethsemane, Pilatus – wat hebben we niet tezamen beleefd – die is reeds begenadigd.
Wanneer u nu ...
En in de allereerste plaats gaf meester Alcar, meester Cesarino u de boeken te zien voor de hellen en de hemelen.
Wanneer u daarin afdaalt dan weet ge dat wanneer de mens zichzelf wil vergeten, hij snauwt, grauwt, trapt en slaat en onrechtvaardigheid wil zien en aanvaardt om zichzelf te kunnen verrijken, die stemt zich af – en dat leert u dan door de boeken en nu door de ontledingen – op die duistere sferen, die nu niets anders zijn dan onbewustzijn.
Onbewust, voor wat, voor wie?
Ga nu naar de Bijbel, ga nu naar uw pastoor, de katholieke kerk, het protestantisme.
We hebben erover gepraat.
Wat hebben zij nu, wat hebben die sekten van Christus, de waarachtige Christus, de waarachtige God, het waarachtige vader- en moederschap?
U kunt die rollen (geluidsbanden) weer beluisteren.
Wat heeft de pastoor?
Wat heeft het nonnetje?
Wat heeft de mens die naast de schepping wandelt?
Wat we nu in deze eeuw kunnen beleven en kunnen bereiken en mogen brengen, is de Alwetendheid van Christus, van God.
En dát nu zal ontwaken – ‘De mens en zijn ontwaken’ – dat moet ontwaken in uzelf.
Dat moet ontwaken onder uw hart.
We hebben geen preek, we hebben geen vertelsels, we gaan vanuit de macrokosmos naar de aarde.
Want al die wetten, die machtige ruimten, die uitdijingen, dat licht, dat leven, die liefde, dat vader- en moederschap, dat leeft in de enkele cel, de mens, het dier, de bloem, de plant.
In al het leven liggen al de goddelijke eigenschappen bewust klaar en rein, verborgen?
Neen, de mens is open.
Hij is één met God.
Hij is Christus.
Hij is zon, hij is een planeet, hij is het uitdijende heelal.
Ik heb u verklaard dat de dierenwereld de Grote Vleugelen krijgt.
Het hoogste bezit voor het dierlijke leven in de wateren en op het land is uiteindelijk het bezit van de Grote Vleugelen.
De Great Wings, dat zegt men in Engeland en dat zegt men in Amerika.
Maar het gevoelsleven ... u kunt de talen der wereld erbij halen, u kunt spreken zoveel u wilt, die kennis heeft, dat zal u aanstonds duidelijk worden, niets te betekenen want gevoel blijft gevoel.
En daarin is de Albron rechtvaardig geweest, daarin is de Alziel bewust, levend gaan scheppen en gaan bouwen, om te baren, om zichzelf te vertegenwoordigen.
En nu heeft de mens maar te aanvaarden dat hij een godheid, dat hij de Albron is, het Alleven te vertegenwoordigen heeft, Alziel, Algeest, Alpersoonlijkheid wórdt als licht.
Wanneer?
Ja, wanneer gij als mens de stelsels innerlijk en uiterlijk tot die ontwaking voert.
Nu moet u mij eens vertellen, wie bent u?
Who are you?
U moet mij, u moet de meesters, u moet Christus eens gaan verklaren wie u nu bent.
Ik heb u meermalen kunnen vertellen en mogen verduidelijken en dat is heel eenvoudig omdat we nu ons eigen leven naar voren brengen: hoe verdient gij thans uzelf?
U wordt geslagen en getrapt, nietwaar, u hebt leed en smart.
U hebt ziekten.
U bent krankzinnig en waanzinnig.
U bent half psychopathisch, onbewust of volkomen psychopathisch.
Als u de chaos in de wereld bekijkt dan zegt u: ‘Kon ik maar sterven.’
Maar u sterft niet.
U blijft ook achter de kist met uw psychopathische afbraak voortwandelen – dat kunt u nog niet eens, want u hebt het bezit dáár niet om te kunnen staan – want u bent in uw denken en uw voelen, in niets rechtvaardig.
Ik heb het niet tegen u.
Ik heb het tegen de maatschappij, de onbewuste maatschappij.
Ik neem niet meer aan dat ge psychopathisch zijt, of ik ga weg.
Dan luistert en voelt het leven in de natuur beter.
Een slang komt opwaarts en zet de kaken, zet het gevoelsleven uit en kijkt mij in de ogen en luistert.
‘Hè’, zegt dit dier, ‘straks ben ik wellicht anders.
Ze maken mij wel uit voor sissend geweld, maar wanneer ik de mens bekijk dan sist het in die maatschappij bij dag, bij elk uur, iedere seconde.’
Wanneer we het leven gaan vergelijken met Moeder Natuur en het dier in de mens gaan aanvaarden – dat wil niemand, meestal niet – dan voelt u, dan staan we voor die diepe chaos.
Een val is er niet.
Was die val er maar.
Maar die val is er niet eens.
U hebt en u kunt die val, dat heen en weer gaan nog niet beleven want de mens is dood, levend dood.
Hij wil niet vallen, hij wil niet vliegen, hij wil geen evolutie, geen bezieling.
Hij gaat zijn eigen weg.
Hij gaat rustig voort.
Aanvallen?
O nee, daarvoor staat de mens niet open, veronderstel: er blijft voor mij niets meer over.
En wat dan, wat moet ik dan beginnen?
We hebben geleerd, wanneer u achter ‘de kist’ komt en het leven hebt te beleven en te aanvaarden, dan is er niets meer dat u nog kan beschermen.
Die bescherming hebt u in uzelf.
En de God kijkt, de God van al het leven kijkt, Christus kijkt.
Christus kijkt met Zijn meesters vanuit het Al en op de aarde, regelrecht in en naar uw maatschappij, naar uw hart, naar uw voelen, naar uw denken.
Ik heb u gezegd en ik kan dat duizendmaal herhalen: wilt ge Hem spreken, bewijs dan wie u bent.
Wilt ge Hem zien, wilt ge genezen, bewijs dan dat ge Hem kunt roepen.
Maar uw gevoel, uw gedachten stijgen niet hoger dan het plafond van uw huiskamers.
U hebt nog geen bezieling, maatschappij, want ge hebt geen realiteit.
Geen voetstap kunt ge in de goddelijke oneindigheid verzetten, er is nog onbewustzijn, er is geen leven, geen gevoel, geen rechtvaardigheid, geen harmonie.
Wat doet u?
Wat doet u nu?
Hoe wilt ge God beleven en Christus?
Hoe wilt ge de Christus in u – heb ik u gezegd – tot uitdijing voeren, tot het vader-, tot het moederschap, tot die ontzagwekkende liefde?
Ge zijt mensen van één kleur, ge zijt mensen van één graad.
Jazeker, dat zoudt ge wel willen.
De één heeft meer gevoel dan de andere mens.
In het oerwoud leeft de mens, die is nog dierlijk onbewust.
Maar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) kent Christus, het blanke ras kent God, en nu maar bidden.
Ik heb u het gebed verklaard en mogen ontleden.
Niet om het u af te nemen, want ge kunt niet eens bidden.
Dat moet ik u bewijzen.
Ik sla u heus niet, ik doe u niets, maar ik zal u bewijzen dat ge nog geestelijk zult moeten leren lopen.
Gij zult uw eerste voetstap bewust moeten beleven, wilt ge in die ruimtelijke plasma achter de kist niet wegzinken.
Want nu als ge waar zijt hebt ge fundament, dan verdicht zich de stof onder uw voeten.
Nu is het de vraag, ik ben mens, ik ben een godheid, maar wie is nu God?
Ziet u?
Die bloem daar, de kleuren vertegenwoordigen het kleurenrijk Gods voor de ruimten, voor alles.
Elke karaktertrek krijgt nu een kleurtje.
Van Dyck, Titiaan, Rembrandt, Mozart, Beethoven en Bach en al de groten – ik heb het u duizendmaal herhaald en verteld – ze waren niet zo blind om kleur en gestalte te geven aan hun compositie.
Ze gaven moeder- en vaderschap aan de klank, de menselijke stem.
Het gevoel bidt en zingt en praat en dijt uit.
U voelt, wij staan voor miljoenen karaktereigenschappen, voor miljoenen mogelijkheden die de mens bezit en die nu Zijn ruimten vertegenwoordigen en allemaal op te vangen zijn.
U hebt eigenlijk die ruimte in uw handen.
Hier ligt de macrokosmos als moederschap en rechts beleeft u het vaderschap.
En de mens staat machteloos en weet niet waar te moeten beginnen.
Ik kan u de kosmos verklaren, we kunnen één zijn met de maan, met Moeder Maan, we kunnen met haar leven spreken, we kunnen de Wayti oproepen.
Maar wanneer u geen fundamenten legt, komt u er nooit in, u beleeft nimmer die eenheid.
Maar de maatschappij, de mens blijft vragen.
God is een verschrikkelijk iemand, nog miljoenen mensen bidden en smeken: hoe kunt Ge dit, hoe kunt Ge dat goedvinden?
Nietwaar?
Dus de mens kent zijn God niet, indien u niet wilt en niet kunt aanvaarden dat ge God zijt en dat die man met die baard uit de Bijbel weg moet.
Maar dat het leven God is, dat moet de wetenschap, dat moet de theoloog, dat moet de katholieke kerk nog beleven en uiteindelijk aan beginnen – u voelt wel hoever u die sekten vooruit bent – eerst dan leeft de heilige, goddelijke, reine, bewuste Alvader.
Maar dan staan wij voor de Albron, waardoor en waaruit ook Hij is geboren als vader, als moeder.
En nu heeft God krankzinnigheid geschapen.
Nu leven er miljoenen psychopaten op uw wereld, in uw maatschappij.
Ze wandelen voort, ze gaan rond, ze hebben links en rechts iets te betekenen.
Ze doen aan kunsten en aan wetenschappen.
Dat weet u reeds.
Nu gaan we de maatschappij aantasten ten opzichte en in vergelijking van al die miljoenen wetten om ons heen.
We gaan zien wat de rechtvaardigheid te vertellen heeft – weet u reeds – maar in uw eigen staat, voor uw eigen leven.
Het doet er niet toe wat u bent en wat u gaat doen, welke wet, welke kunst u vertegenwoordigt: dit is alles.
Wat in u leeft, dat is alles.
We gaan nu begrijpen dat talen geen betekenis meer hebben.
Ook al bent u dokter, ook al bent u een rechter, ook al bent u een geweldenaar in kunst.
Mozart, Beethoven, Titiaan, Leonardo da Vinci en de anderen hebben allemaal hun hoofd moeten buigen.
Want ze zeiden: ‘Ja, wat heb ik daar gebracht?
Het is machtig, het is mooi, het is zo ongelooflijk schoon, maar hoe ben ik nu zelf?’
Ik moet u verklaren dat kunsten en wetenschappen eigenlijk niets hebben te betekenen ten opzichte van uw godheid.
U behoeft niet naar een groot genie te kijken want het gevoel is alles.
Al die genieën, we zullen ze één voor één even aantasten en dan kunt u zien wat de mens doet, wat de mens is, wat de mens voor God klaarmaakt.
Gaat u nu maar naar uw universiteit, neen, blijft u maar bij uzelf in uw eigen huisgezin.
Hoe is uw vrouw?
Hoe is uw man?
Ja.
Hebt u waarlijk eenheid met elkaar?
Hebt u elkaar waarachtig lief?
Ontwaakt u elke seconde ten opzichte van Gene Zijde?
U moet eens kijken, u moet eens beluisteren hoeveel woorden er over uw lippen komen die regelrecht afstemming hebben op de duistere sferen, de hellen, het onbewuste, het onbewustzijn.
U blaft, u schreeuwt, u kunt alles, u gaat daar dadelijk maar op het verkeerde in de ruimte, voor de maatschappij, op de mens in, dan bent u al deel van die duisternis.
U ziet geen opbouw.
Ik heb u meermalen gevraagd en gezegd – het is merkwaardig –: hoe wilt ge een sfeer opbouwen?
Hoe wilt ge een tempel bezitten aan Gene Zijde, achter de kist?
Hoe willen uw ‘vleugelen’ de draagkracht bezitten om uw tweelingziel door die ruimte te torsen?
Het bezit van de man is de ongelooflijke schepping, het ontzagwekkende dragen, het uitdijen voor de moeder.
Want de eer die wij dan bezitten aan Gene Zijde en voor de ruimte is: onze ziel, ons gevoel, ons moederschap te kunnen dragen, haar te kunnen beschermen door onze ‘vleugelen’, en dan de eenheid te genieten van zon en maan, vader- en moederschap op universele afstemming.
Ik haal telkens weer die ruimte erbij om u een vergelijking, een beeld te geven hoe machtig dat alles is.
En toch, in die kleine, kleine mens leeft het, is het aanwezig.
U denkt, u voelt.
Ik heb gesproken, beelden opgebouwd.
Wat hebt u eraan?
Wat hebt u ervan geleerd?
André luistert elke dag.
Wij luisteren en kijken iedere seconde.
Vaak zeggen wij ...
André zegt tegen mij: ‘Waar begint u in vredesnaam nog aan?
Hebt u nog niet genoeg gesproken?
Zijn die mensen nog niet gereed om aan zichzelf te kunnen beginnen?
Is die godheid nog niet ontwaakt?
Kent de mens nu door al de boeken – ‘Een Blik in het Hiernamaals’, ‘Zij die terugkeerden uit de dood’, ‘Zielsziekten van Gene Zijde bezien’, ‘De Kringloop der Ziel’, ‘Tussen Leven en Dood’, ‘De Volkeren der Aarde’, ‘Maskers en Mensen’ – zich nog niet?
Wat moeten wij nu nog brengen?
Wat wilt u?’
Dan zeg ik: ‘Ja, ik praat niet voor de massa.
Ik praat niet voor de mensheid.
Ik praat en denk voor mezelf.’
Ik heb u eens kunnen zeggen: ik moet uw dank niet.
Ik ben dankbaar en blij voor uw gevoelens.
Jazeker, die levenstuintjes, die celletjes, dat kleurenrijk behoort erbij.
Maar ik doe alles voor mijzelf.
Ik wil die Christus in mij tot ontwaking brengen.
Ik wil de godheid in mij bewustzijn geven.
We vangen alles op.
We doen het zó, we maken vergelijkingen: dat mag ik niet doen, dat kunnen we niet doen.
Dat doet André ook.
Geef mij maar liefde te beleven.
We dalen onmiddellijk volkomen in de liefde af indien de liefde spreekt, indien de liefde gevoel heeft.
Dát in de allereerste plaats moet u voor uzelf opbouwen: ‘Ik ben bezig, ik wil beginnen’, en dan dijt uw wil uit.
Straks dan daal ik diep in uw harten af en wellicht maak ik dan stukken en brokken.
Ik maak u gevoelig, ge zult schreien, ge zult wellicht beven.
Ge vraagt u af: ‘Ja, die liefde, die krijg ik toch nooit.’
En dan kan ik u weer opvangen en zeggen: ja, indien ge waarlijk liefhebt dan staat de Christus niet naast u, u behoeft niet eens tot Hem te spreken, maar Hij leeft in uw hart, in your heart, in uw ziel, in uw geest.
In uw ziel niet, want die is Christus, die bezit alles, die is licht, die is leven, dat is een planeet, dat is een bloem, dat is een dier, dat is water, dat is nacht, dat is licht.
Die ziel van u die heeft uitdijing.
Die ziel als vonk, als deel van die Almoeder, is moeder.
En waarom bent u het niet?
Als u moeder wilt zijn, dan zal ik u leren die ontwaking op te nemen.
In de eerste plaats moet de man, de schepper, moeder zijn, wil hij kunnen baren.
André is moeder.
Willen we kunst beleven, word dan moeder.
Buig u voor hetgeen wat u doet, dat u gaat opbouwen, dat u gaat beleven.
Dat wordt licht, dat wordt liefde.
Dat ís rechtvaardigheid.
Dat ís harmonie.
Dat is Christus.
De godheid zal uiteindelijk eens ontwaken en dan straalt de mens, het karakter, het trekje, de handeling, de daad, het woord straalt dit kleurenrijk uit.
Een gedachte, een woord, een handeling wordt ijl.
U wordt zacht.
U wordt beleefd.
U wordt rechtvaardig.
U doet niet meer mee aan geschiet in de ruimte.
U draagt het leven.
U bent altijd welwillend.
U bent altijd gereed.
U denkt nooit verkeerd want de eerste sfeer duldt dat niet.
Als er maar een klein beetje verkeerdheid in u zit en de daad dus in uw maatschappelijke leven, voor uw man, voor uw vrouw, voor uw kinderen, voor de melkboer, de bakker – nietwaar? – dan reeds maakt dat een verduistering.
Dan reeds breekt dit het gelegde fundament weer af.
En dan zakt u weer in dat moeras, dat ik hier verleden beschreef; vanaf Golgotha naar de sferen van licht.
En dan zijn er zoveel die dan ‘de kist’ beleven en zeggen: ‘Waar zijn wij?
Mijn hemel, ik sta alleen.’
Hoe kan een godheid alleen staan?
In de allereerste plaats, mijn zusters en broeders, hebt ge nu te beleven en te aanvaarden dat God geen krankzinnigheid heeft geschapen, dat hebt u zelf gedaan.
God schiep geen psychopathie, hebt u zelf gedaan.
God heeft geen ziekten, geen kanker, geen tbc geschapen, dat deed u zelf.
Daar zijn wij aan begonnen.
Ik kan dus zover met u spreken, u hebt die boeken gelezen.
In het oerwoud zijn wij aan die menselijke, natuurlijke afbraak begonnen.
De zevende graad splitste zich met vier, één met vijf, vier met zes; en toen begonnen wij aan de inteelt, de menselijke inteelt.
Nu staat de maatschappij ... nu hebben miljoenen mensen te beleven dat ze neer worden geslagen en dan bidden ze maar tot God – die God van omhoog moet komen –: ‘Geef mij gezondheid’, geef mij dit en geef mij dat.
Ziet u: het gebed.
Wat moet gij nu doen om de handeling zo te verijlen dat uw daad een gebed wordt?
Ziet u, dat is de kunst.
Het gaat er nu om dat de ene mens te eten heeft en de andere heeft het niet.
Dáár heeft de mens miljoenen, hier wordt er armoede geleden.
Die mens woont in een kasteel, die mens heeft geen woning.
Is dat door God?
Dat bent u zelf.
Uw wil is niet wakker.
In de eerste plaats staan we nu – en deze beelden, deze machtige fundamenten mogen we niet overzien – staan we natuurlijk voor de onmacht.
De mens in het oerwoud kan niet voor Beethoven gaan spelen.
De mens in het oerwoud die heeft men niet nodig om hier een plaats in uw midden op te nemen en voor rechter te gaan spelen.
De mens in het oerwoud is niet in staat om het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) dus te vertegenwoordigen.
Dat moet die mens uit het oerwoud en al de graden, en ook onder u, dat moet gij voor uzelf verdienen.
Verdienen.
U moet dat opbouwen, uw wil moet versterkt worden.
Ge moet alleen denken: ‘Hoe kom ik aan rein, duidelijk, zuiver eten en drinken?’
En nu moet ik proberen om vanuit die maatschappij – dat worden nu deze winter dan de lezingen – om u te helpen, om met u te gaan wandelen, met u aan tafel neer te zitten.
Ik moet een intellectuele, een geestelijke verruiming in u wakker maken.
Ik moet plaatsnemen aan uw dis.
We breken samen het brood.
We zeggen iets, we spreken ergens over.
En uit alles halen wij nu het licht, het leven.
Uit alles, ook door uw eten en drinken halen wij de dankbaarheid, de rechtvaardigheid, het dienen.
Wat doet u?
‘Ik ben zo moe ...
O, wat heb ik gewerkt.’
Waarom?
Wij gaan vragen stellen.
Waarom?
Wij gaan de essentiële bron voor de werkelijkheid, de realiteit ten opzichte van Christus, uw godheid, Gene Zijde afbakenen.
We brengen elke karaktertrek tot ontwaking, tot bezieling.
We geven elk karaktertrekje nu een ruimtelijke persoonlijkheid.
Word vader- en word moederschap.
Ziet u.
Wat doet u?
Wie bent u?
Hoe praat u?
Hoe denkt u?
Hoe is uw verlangen?
God die is niet te beleven als mens.
Ja, uiteindelijk wel, vanzelfsprekend is dat zo.
Maar de mens ziet Hem daar in de macrokosmos, gezeten aan een tafel, met de apostelen momenteel om zich heen, naast Hem vanzelfsprekend Christus.
Eet men daar nog?
Hoe is God in de hemelen?
Wat heeft Petrus, Johannes, Andreas, wat hebben de anderen, wat heeft Maria en Jozef en al die groten uit de Bijbel nu nog te vertellen, nu zij toch in het hemelrijk zijn aangekomen?
Waar leven zij?
Hoe begonnen zij aan hun uitdijing, hun wil gestalte te geven voor zichzelf?
Ik heb u dat kunnen verklaren.
Neem rustig aan dat er aan Gene Zijde geen tafel is waar een God zit met een mooi kleed en een gewaad, met een baard en die elke morgen aan de bel trekt en zegt: ‘Kom eens hier.
Wat heb je gisteren uitgespookt?
Hoe waren uw gedachten?’
U kunt moorden en brandstichten, u kunt doen wat u wilt.
Die God bemoeit zich met niets.
Die God is er ook niet.
Die is er nooit geweest.
Dat weet u.
De God uit de Bijbel die met Mozes sprak, bestaat er niet.
Want dat waren de meesters, dat waren de eerste meesters.
Ja.
Die kwamen vanuit de Vierde, de Vijfde, de Zesde en de Zevende Kosmische Graad, verbonden zich in de zevende sfeer met hen die het wel en wee van Moeder Aarde en haar kinderen in handen hebben en begonnen – zoals u ‘De Volkeren der Aarde’, het boek ‘The Revelations’ vertellen – aan de opbouw, het eerste denken en voelen voor de massa, de mensheid.
Hoe is nu nog die mensheid?
U voelt, ik kom tot de Bijbel, tot uw maatschappij.
Ik ga door de kunsten en wetenschappen naar de maatschappij.
Ik ga naar God.
Ik ga naar Christus.
We hebben geleerd en we hebben dat te aanvaarden dat die macrokosmos doodeenvoudig, natuurlijk leven is.
Wij gingen van planeet tot planeet.
De scheppingen zijn miljarden eeuwen oud.
Er is nooit een mens geweest die zich God heeft genoemd en die woordelijk, stoffelijk heeft gesproken, die bestaat er niet.
U bent Goden.
De natuur is één godheid, dat is moederschap.
De dierenwereld, de vissen in de wateren, water, moederschap, alles krijgt nu verdichting en verruiming en zien wij daarachter – dat hebt ge dan maar te beleven en te aanvaarden – de Almoeder, de Albron.
De Albron, waaruit de Almoeder leven kreeg, aan haar leven en uitdijing begon, dat is ziel, dat is geest, dat is die moeder die zich heeft gegeven aan álles, maar door bestaande wetten zichtbaarheid kreeg: de maan, de zon.
En zo hebben wij moeten aanvaarden dat de mens al die ruimten – zoals ik reeds zei – in zich heeft.
Hij is vanuit het cellenleven mil-, mil-, miljoenen jaren terug begonnen.
Hij heeft miljarden levens achter zich, hij werd uitdijend mens.
Dat lichaam is het nu waarin de kern als Albron leeft en van daaruit kan de mens verdergaan en beleeft hij zijn eenheid.
Zijn gedachten, zijn gevoel, zijn wil zal thans aantonen wat hij als mens tot stand denkt en wil brengen.
En dat terug uit die reine klaarte, terug in de maatschappij, dan staan we voor de kanker, voor de tbc, voor de chaos.
De volkeren willen zich niet begrijpen.
U denkt elk ogenblik weer: er komt weer oorlog, de zaak gaat toch weer kapot, de mens wil niet.
En dat is waarheid.
Maar de mens is onbewust.
Ik kom nu niet alleen voor uw eigen karaktertrekje – u ziet het – ik raak al de boeken aan.
We gaan door al de boeken heen.
We staan voor Stalin, met hem komen we tot Golgotha.
We staan voor de volkeren van (het Huis) Israël.
We komen voor Engeland, Frankrijk, Amerika te staan.
Al de volkeren zijn nu karaktertrekjes, dat reeds in ‘De Volkeren der Aarde’ door mij werd vastgelegd.
U kent nu de mentaliteit van elk volk.
Wij gaven u dat boek om u een ruimtelijk beeld te geven, hoe de aarde en haar kinderen, de mensheid op dit ogenblik is.
En zo bent u nu zelf.
Wat we in de volkeren waarnemen, dat leeft in de mens.
Wilt u altijd het goede?
Vertrouwt u nu altijd de andere mens?
Ook al is er duisternis?
Ook al krijgt u een pak slaag?
Ook al vertelt men u de waarheid?
Dan schrikt de mens.
Wanneer er dus geen vertrouwen is – nu gaan we al verder – wanneer er geen vertrouwen is dat ge elkaar opneemt, dat ge elkaar omrandt, dat ge door elkaar leert en die stuwing ondergaat, dat ge door elkaar het houvast krijgt, dat de éne mens voor de andere mens – dat moet nu uiteindelijk voor de kosmos worden en voor de mensheid – leeft, dan komt er nooit een opbouwing, dan komt er geen ontwaking.
Uit alles moet nu de kern van God zichzelf tot die openbaring voeren.
En die kracht, dat ongelofelijke bezit, het is bijna niet te bedenken.
Het is niet te voelen, de mens gelooft het niet eens, u hoort maar wat de katholiek, wat het protestantisme nu nog zegt.
De mens zoekt een godheid dáár, maar hij is het zelf.
Wanneer een mens, wanneer de sekte, wanneer het geloof dus niet terugkeert naar deze fundamenten, wanneer de Bijbel geen geestelijke bezieling krijgt, geen kosmologie, dan kan de mensheid, dan kan de katholieke kerk en het protestantisme honderd miljoenen eeuwen verdergaan, ze komen van dit dode punt nooit en te nimmer af.
Wie dus nog tot die kerk, tot dat aanvaarden, tot die verdoemenis behoort, staat op een dood punt.
Dat leven is geestelijk onbewust, er is niet te praten tegen dat leven, u moet dan wachten.
Ik zal u ook dat leren.
Wanneer ge dus de mens ontmoet die verlangt, geef uzelf.
Want wanneer ge uzelf geeft – dat zult ge leren – komt er uitdijing voor u, voor uzelf.
Want de mens die uw woorden, de waarachtige woorden in zich opneemt, de mens die uw gevoelsleven uitdraagt, dat is een fundament voor uw leven.
Die mens brengt voor u verruiming, uitdijing.
Wanneer u waarheid heeft en de liefde laat uitdijen, dan spreekt het vanzelf dat de mens van u gaat houden.
Men krijgt ontzag.
Men krijgt eenheid.
Men wil die warmte beleven.
En dat is dan niet meer van een ander, dat is van uzelf.
En daarom kon ik ook zeggen zo-even: ‘Ik doe alles voor mijzelf.’
Wat u doet, dat zijn de paarlen in mijn levenstuin.
Wat u verder brengt; André ziet het dagelijks, hij behoeft niets meer te doen, u bent bezig om zijn levenstuin, zijn ruimte te verzorgen.
En dat was Christus voor al de scheppingen.
Dat is de godheid in u voor miljoenen levenswetten en levensgraden.
Er is geen nacht, er is nu geen psychopathie, er is geen krankzinnigheid, er zijn geen ziekten; er is alleen levensvreugde, levensblijheid.
U weet dat u één bent met alles.
Er is dan niets tussen te krijgen indien u – jazeker – indien u de handeling volvoert en volbrengt ten opzichte aan kracht die de eerste sfeer bezit.
Die ongelooflijke eerste sfeer, die niets anders is (dan) – zoals ik u heb verteld – waarheid, waarachtigheid, rechtvaardigheid, uiteindelijk in alles liefde, opvangen, begrijpen.
Waarom is de maatschappij, waarom zijn de volkeren nu nog in staat om het andere volk niet te geloven?
U ziet het, dat is een onbewuste levensgraad.
Dat heeft tijd nodig.
Die volkeren die kúnnen dat niet beleven.
Net zomin als u een zangeres hoort, dat u die stem niet kunt ontwikkelen, u hebt die stem nog niet.
U hebt het gevoel nog niet om te kunnen studeren.
Voor de kunsten en wetenschappen hebt gij u het gevoel eigen te maken.
En nu sta ik alweer voor een machtig probleem, want in één leven leert u niets.
U behoeft niet aan kunst te doen als u het gevoel niet hebt, want daar hebt u dertig levens voor nodig.
En u kunt toch in één leven – dat zal ik u leren, die kroon zal ik op uw hoofden plaatsen – in één leven kunt ge zo ontzettend veel bereiken, maar dan staat elke gedachte en dan krijgt elk gevoel, elke gevoelskracht, dan krijgt álles van geest, karakter en persoonlijkheid de volle honderd procent voor het buigen, de rechtvaardigheid, de harmonie en de liefde.
Ziet u?
Dertig en meer levens zijn er nodig om u één te maken met een bloem, met een hond en een kat, met het leven van Moeder Natuur.
Honderdduizenden levens zijn er nodig om de maan te overwinnen, een planeet te overwinnen.
Wat wilt ge nu doen als ge weet dat een planeet slechts een klein celletje is en niets heeft te betekenen voor Gene Zijde?
Gene Zijde is zo ontzagwekkend.
Een cel, een kleine gedachte is nu een ruimte, of het is niets.
Een handeling wordt eerste sfeer, tweede sfeer, derde sfeer, wordt licht.
In vergelijking met de aarde wordt het afbraak als u dat licht niet wilt opbouwen door uw daden, door uw praten, door uw denken, harmonie, rechtvaardigheid, dan komt u er ook nooit.
Dan is het gelovige kind in veiliger handen van de katholieke kerk en het protestantisme dan gij met al uw metafysische wetten, die u worden verklaard, die vóór u staan.
Dan zegt die Christus in u niets, dan kunt u beter het houvast beleven van dat dode kruis, dan kunt ge beter gaan bidden voor genezing, dan behoort ge tot die onbewuste graad en hebt ge die maar te aanvaarden.
Maar wanneer ge bewust verder gaat en u niets van die maatschappij aantrekt ...
Want nu gaan we eens denken: in welk karma leeft de mens?
Men haalt de centen bij elkaar om de zieken nu te genezen.
Voor kanker en tbc moet alles worden gedaan.
Maar men smijt met miljoenen.
Dus we gaan denken.
In de allereerste plaats krijgt u nu maatschappelijk bewustzijn – want wanneer u dat niet hebt en dat nog altijd een chaos is ... – want u bent stoffelijke mensen.
De stoffelijke persoonlijkheid moet eerst ontwaken, wilt ge de geestelijke gestalte geven voor Gene Zijde.
De mens en Gene Zijde.
De mens en zijn leven.
Wat doet de maatschappij voor u?
Voor die zieken?
Voor die armoedigen?
Dan kunt ge wel zeggen: ja, zij doen dit en dat en geven dat aan die armen.
Maar dan moet u eens kijken hoe die mensen de afbraak beleven, hoe die mensen de onrechtvaardigheid dienen, dat zijn nu de genieën in uw maatschappij, waar wij, waar geen Christusvonk, waar geen goddelijke gedachte mee te maken wil hebben.
En waarom niet?
Omdat het onherroepelijk tot de vernietiging voert.
Die mensen stelen.
Die mensen nemen uw bezit weg om het daar op te bouwen.
Maar kijk eens nu wat die hoogste graad in uw maatschappij doet.
Is dat kunst?
Is dat het geestelijke gevoel beleven voor de stoffelijke mens?
Doet u daaraan mee?
André heeft dat alles beleefd en de meesters keken vanuit hun sferen naar de aarde.
Neem uw eigen volk.
U hebt een plaats onder uw volk.
Men is bezig – het moet, helaas, het moet – maar het kan anders, het moet ook anders.
U hebt gezien hoe de volkeren met elkaar één vijand hebben vernietigd.
Voor God – nu staan we alweer in een chaos – is er geen vijand.
Die nazi’s dat waren en dat zijn geen vijanden van God want in die nazi, in dat dierlijke gedoe leeft de goddelijke kern.
Moet u die dierlijke kern nu omhelzen?
Moet u die kern aanvaarden en aan uw hart drukken?
Wat doen wij?
Dat heb ik u te leren.
Wij gaan weg.
We willen met die onbewuste graad die niets anders doet dan schieten, het leven vermoorden en afmaken, willen wij niet meer te maken hebben.
Eén gedachte reeds daarop ingesteld en ik zit aan die afbraak vast.
Ik ga er niet op in, want ik verlies mijn ruimte, mijn rechtvaardigheid, ik ben niet meer in harmonie, ik heb geen liefde meer, ik stem mijzelf af op afbraak, op bedrog, op zwaar, menselijk bedrog.
Want uw hele, ganse maatschappij is één en al bedrog, waar of niet?
En dat bedrog stijgt zo ontzagwekkend hoog, dat Christus zich omkeert en zegt: ‘Met uw gedoe, uw gebid, uw satánische gebeden wil ik niet meer te maken hebben.
Ge zult uiteindelijk eens aan de Golgothase fundamenten beginnen en dan hebt ge alleen maar lief.’
Ge laat u niet decoreren.
Voor wat?
Ge zet geen kroon op uw hoofd.
Voor wie?
‘Er is er maar één die een kroon bezit en dat ben Ik’, zei Christus.
Kán Hij zeggen, maar Hij zegt het niet eens, maar Hij gaf het door Zijn leven te zien.
Hij stond hier ... op een morgen heb ik u met Pilatus verbonden, Hij stond daar en Hij werd voordien en nadien gegeseld, bespuwd en geslagen, zei ik.
Drong dat wel tot u door?
Hij zei niets.
Hij dacht alleen: van u kan Ik leren hoe het niet moet.
En Hij zei tot Petrus: ‘Eer de haan kraait, zult ge mij driemaal verloochenen.’
En toen wist Hij – zeer zeker, Hij wist het reeds lang, ik heb u die beelden met Zijn apostelen enigszins verlicht – dat Hij in Petrus en al de anderen, de onbewuste mens had te aanvaarden.
Maar Hij had liever begonnen aan die enkelingen daar, in plaats van deze ganse mensheid.
Uiteindelijk gezien is het natuurlijk de realiteit voor de Christus en de rechtvaardigheid dat Hij zich gaf op Goddelijk Gezag, dat de mensheid thans toch het geloof bezit.
Hij was er, maar wie heeft Hem gekend?
Wie heeft Hem beleefd?
Wie?
Wie van u beleeft Hem nu in Zijn ware, waarachtige persoonlijkheid, in Zijn liefde, in Zijn rechtvaardigheid?
Dan hoeft ge niet meer te bidden.
U behoeft niet meer – zei ik u, dat leest u door de boeken – naar een kerk te gaan en neer te liggen: ‘En Vader geef me de kracht, de wijsheid en de liefde’, dat zit reeds in u.
Ik ben al die jaren niet tot de uiteindelijke bron gekomen, die bron ontwaakt eerst nu.
Ik neem u daardoor al die stoffelijke narigheden, al die wijsheden, tot de Bijbel toe, op dat en dat gezag – niet dat van Christus – dat neem ik u af.
Maar ik zet de goddelijke persoonlijkheid als licht, leven en liefde, vader- en heilig, universeel moederschap, zet ik daarvoor in de plaats.
De God in u zal ontwaken.
De Christus plaats ik niet voor uw voeten, noch links, noch rechts, maar die leg ik neer onder en in uw hart.
De Christus geeft u nu nieuwe bloedsomloop, stuwing, bezieling, ontwaking, liefde.
Wij nemen u door de Bijbel heen, weer opnieuw en altijd weer opnieuw, telkens weer hetzelfde, maar met het nieuwe beeld, met de nieuwe graad, met de hogere bewustwording.
Ziet u?
We gaan nu de macrokosmische stelsels ontleden voor de mens in de maatschappij, voor zijn leven achter de kist, voor zijn Christus, voor de God in u.
U kunt nu schilderen, u kunt nu zingen, u kunt een rechter zijn, een stuk genie van de wereld, zo groot, zo machtig, alles nu – bedenk dit goed en hou dit voor vandaag tenminste vast – alles wat u aan stof doet, u spreekt talen zei ik, u bent een genie voor de atoomsplitsing, u wordt door de maatschappij, door het leven, de mens wordt u gedragen; omdat u zo rijk zijt, innerlijk? Omdat u zoveel kunt? Omdat u zoveel hebt opgebouwd? Dat blijft allemaal op aarde.
Als u nu, indien gij dat alles hebt geschapen om de mens te helpen dienen, om hem brood, eten en drinken te geven, dan is dat op zichzelf reeds stuwing, gevoel, bezieling, een geestelijk fundament, indien er geen bedrog bij is.
Nu kunnen wij zeer zeker beleven dat de hele maatschappij, de mens die de miljoenen bezit, zichzelf nimmer heeft afgevraagd: waar komt dat en dat en dat vandaan?
Waarom wilde de Christus met dat bezit, dat uiteindelijke stoffelijke gebluf, dat gekraak niet te maken hebben?
Het wordt moeilijk, zeer zeker, het wordt zo ontzagwekkend, eigenlijk angstig omdat ge niet meer weet op een ogenblik, hoe te moeten handelen.
En toch voor slechts enkele dingen en zaken is dit realistisch en bovendien rechtvaardig op te vangen.
Alles wat gij zijt, is alleen leven en gevoel.
Wat er om u heen leeft, hoe gij uw gevoelens uitzendt en verstoffelijkt, dat maakt deel uit van uw persoonlijkheid.
Dus we krijgen, zoals ik op de verleden, voorbijgegane lezingen tot ontleding bracht: er zijn slechts drie graden, macrokosmische graden, die u als een zelfstandigheid hebt gekregen en waardoor de Albron als Almoeder u haar houvast in handen gaf.
En dat is moeder-zijn, vaderschap en de reïncarnatie.
U gaat voort.
Telkens is er nu een lichaam gereed om u op te bouwen.
U bent vader, u was moeder.
U leefde onder al de volkeren.
Nu kunt u wel zeggen: ‘Ik ben vandaag een Nederlander’, maar dat volk is van u, dat is deel van uzelf.
Dat komt allemaal tot God terug.
Daar hebt u niets mee uit te staan, dat kunt u rustig laten leven.
Als we straks de rechtvaardigheid beleven voor de mens, dan onleed ik voor u wanneer gij voor uzelf de goddelijke rechtvaardigheid verstoffelijkt; dus door uw werk, door uw dienen.
Het doet er niet toe wat u doet, wat u bent, wat u zijt, in alles kunt gij die rechtvaardigheid beleven en dan hebt gij een fundament voor uw persoonlijkheid in de maatschappij, voor uw slaap, uw taak, uw denken, uw kunst, uw wetenschappen.
Nu wordt het leven mooi.
Nu kunt ge een ruimte beleven op het land, in de stad.
U kunt een ruimte beleven door uw vriendschap, door een gesprek, dat te beleven, de mens te zien, niet als mens, maar als deel van uzelf, want u maakt met die mensen, als parten, als vonken van dat heelal deel uit.
Wat die mens aan zelfstandigheid heeft gekregen, is reeds uw bezit.
Dat gaat ge beiden verlichten.
Als man en vrouw – dat zullen we aanstonds zien – hebt ge nu alles, alles voor die ruimte in handen, want u bent vader en u bent moeder.
Ja.
En wie dat niet heeft kunnen beleven, wie niet het moederschap tot de baring heeft kunnen verstoffelijken: dat zijn helaas alweer wetten.
Die wetten die kan en die zal André u verklaren.
Die wetten gaan terug tot de afbraak die in het vorige leven – waar? – in Frankrijk, in Engeland, onder de Russen, onder de Indische volkeren, voelbaarheid kreeg.
Die wetten die hebt u daar verstoffelijkt, u hebt het leven mismaakt.
Ja, wat heeft de mens in duizend levens tot stand gebracht?
U leeft dus nu niet in moederschap, noch in vaderschap.
U hebt geen geestelijke verruiming, u voelt zich straatarm.
De goddelijke kern die stijgt boven uw persoonlijkheidje uit en zegt: ‘Stuw mij nu, geef mij alles.
Geef me zoveel, dat ik de eerste sfeer betreden kan.’
En nu komen wij voor die strijd.
In de eerste sfeer zag Gerhard – nietwaar, in ‘Zij die terugkeerden uit de dood’ en heb ik en hebben miljoenen mensen moeten aanvaarden – het eigenlijke, zuivere, geestelijke licht.
Wat is nu licht?
Miljoenen problemen.
Al die lezingen, al de boeken die lossen nu op in dit gigantische probleem.
Zo diep is nu een klein karaktertrekje.
Zo diep, zo macrokosmisch is nu een daad, een handeling, een gedachte.
Uw maatschappelijk leven zinkt weg indien u een vonk van de honderd procent gestalte geeft aan een daad, aan uw vriendschap, aan uw rechtvaardigheid, aan uw liefde, voor uw moeder openstaat en uw vader, uw kind.
Elke karaktertrek – voelt dit nu eens goed aan – is uitdijing.
En van elke karaktertrek, daarvan de honderd procent is een tempel, is levenswijsheid, het is dragen, het is het één-zijn met de natuur.
Of u bent er juist uit en ernaast, of u voelt het spreken van een bloem, u beleeft het karakter van dit kleurenrijk, ook het vader- en het moederschap.
Het is niet alleen de mogelijkheid om tot één-zijn te komen en kinderen te baren en te scheppen, maar het te beleven.
U moet dus baring worden.
Wat het lichaam, wat het lichaam, het organisme nu heeft, dat hebt ú nog niet, dat heeft de persoonlijkheid nog niet.
Is de persoonlijkheid zo onfeilbaar in het baren en het scheppen als het organische deel als gevoel bezit?
Neen.
Hoe kom ik nu tot de essentiële bron?
En daarvoor moet ge beginnen te denken.
Ik ben moeder, ik ben vader, ik heb reïncarnatie, ik kan wedergeboren worden.
Zo hebben wij gestaan en nog staan er mil-, miljoenen mannen en vrouwen aan Gene Zijde, die denken.
Ze staan te wachten, ze komen tot de stilte; tot de eenzaamheid?
Neen, ik ben niet alleen.
Ik wil niet alleen zijn.
Ik voel daar gevoel.
Is dat mijn zuster, is dat mijn broeder?
Neen, dat is een godheid in mijn graad van voelen en denken.
Ik wil vooruit, ik wil hoger, ik wil uitdijen.
Ik wil mijn bloedsomloop verbinden om het leven tot die openbaring te sturen.
Ik wil mijn bloed verbinden met het leven van God, de moeder of de vader, om opnieuw te kunnen reïncarneren, want ik moet verder.
Ik moet uit die dierlijke moeder-, uit dat dierlijke vaderschap moet ik vandaan.
Ik wil hoger, ik wil eruit stijgen.
Ik wil een mooi, machtig organisme bezitten.
Ik wil met sterren, planeten en zonnen praten.
Ik wil het licht.
Ik wil de geest.
Ik wil van mijn persoonlijkheid maken een machtig tafereel, een tempel van wijsheid in gevoel.
Zo wordt de man, zo is de moeder aan Gene Zijde.
Dat is de eerste sfeer.
Nu de tweede, nu de derde – zei ik – de vierde, de vijfde, de zesde, de zevende sfeer.
Maar laten we blijven in de eerste, de tweede en de derde sfeer.
Alleen maar in de eerste.
Daar ziet u heiligheden?
Heiligheden kennen wij niet.
Wij zien alleen daar mensen die in harmonie zijn met alles, met het leven, met een bloem, met de natuur, met een vogel, met de mens, met het licht.
Hun karakters, hun karaktertrekken, vriendschap, één-zijn, het spreken, het denken is volkomen waarachtig, daarin zijn geen fouten meer.
Want indien die mens uit de eerste sfeer verkeerd denkt en het leven niet raakt, openbaart zich God niet, openbaart zich Christus niet.
Het gevoelsleven moet dus aan Gene Zijde tasten – zo staan we daar, ziet u – met de ogen gesloten.
We willen daar niet zien.
We zijn zoekende, net zolang zoekende, jaar in, jaar uit, totdat we het eerste woord regelrecht met het leven van Moeder Natuur hebben verbonden.
En nu hebben we houvast.
We voelen eenheid.
Het leven gaat spreken.
Een bloem heeft iets te zeggen.
Want mijn denken – ziet u – mijn denken, als ik ga denken dan verstoffelijk ik mijn gevoel, en dat gevoel is dus de Albron en die Albron die is menselijk bewust, voor vele miljoenen mensen dierlijk, voordierlijk, grofstoffelijk bewust; zij doen aan moord, aan brandstichting.
U kunt de ruimte, de God in u niet tot ontwaking brengen wanneer u moordt, brandsticht, liegt, besteelt, de mens besteelt.
U kunt die geestelijke sfeer niet tot ontwaking brengen indien u weigert uit te dijen.
Want dat is het.
Zo begonnen wij vanuit het schemerland te denken.
En nu heeft André gelijk om te zeggen: ‘Waarom spreekt u nog?
Waarom beult gij uzelf zo af?
Want aan ‘Zij die terugkeerden uit de dood’ heeft de mens alles.’
Ik zei tot André: ‘De mens heeft niets, aan geen duizenden boeken heeft de mens iets.’
Ja, ze hebben een beeld.
Maar hoe moet ik nu beginnen?
U hebt er een beeld door gekregen, omdat de meester van Gerhard zei: ‘Gerhard, dat van u maak ik kapot.
Maar daarvoor in de plaats’, zei ik het u niet zo-even, ‘voor God, voor de macrokosmos, daarvoor in de plaats komt de universele waarachtigheid.
Dat wat ge op aarde denkt, is allemaal verkeerd, dat moet uit u weg, dat moet uit u vandaan.’
En nu wordt het leven mooi.
Nu gaat gij als mens op aarde gaat gij eenzelfde bewustwording opbouwen zoals wij dat geestelijk aan Gene Zijde in ons leven doen.
Bewust, zeker, uw handdruk is waar.
U hebt, u geeft mij vertrouwen.
Geef elkaar nu eens een hand en druk die hand.
Leg het gevoelsleven van uw ogen in de andere ogen.
U moet eens voelen hoe onzeker dit wordt, hoe klam.
Leugen en bedrog, moet u mij niet?
Waarom wilt u mij niet?
Waarom vertrouwt u mij niet?
U moet nu eens gaan voelen, wanneer de geestelijke kern spreekt, hoe rein de kus is van de mens.
Ik heb u op een morgen gevraagd: hoe diep is nu uw kus?
Krijgt u eens een geestelijke kus.
Dat wil zeggen: beleef eens de geestelijke waarheid, de rechtvaardigheid voor de macrokosmos, zoals God zon, maan, sterren, Jupiter, Venus, Saturnus, nacht en licht heeft geschapen, doordat de aarde zich omkeert.
Ga nu eens door de Bijbel en voel nu eens aan, wanneer spreekt in de Bijbel de Christus, de Messias, the Christ.
Wanneer spreekt nu God in die Bijbel?
Dan neemt ge de Bijbel, het Oude Testament, en slaat alles, gooit alles overboord, want dat bestaat niet.
Ziet u?
Maak elke gedachte nu, zoals wij die beleven, zoals wij die gaan voelen.
Wij gaan die gedachte bebeelden.
We maken van elk karaktertrekje een mooi ornament, een gewaad, een deel van die persoonlijkheid.
U bent nog niet bezig om uzelf te bebeeldhouwen.
Want de mens die waarachtig Zijn schepping voelt en een Alvader wil beleven, die begint niet met klei en levensadem, die begint met plasma, protoplasma, die begint met de ziel, met de geest, met het leven, met het vader-, met het moederschap, met de reïncarnatie.
Een dood is er niet.
Ziet u.
Langzaam maar zeker, mijn zusters en broeders, gaan we dan verder om de ontwaking te brengen, niet alleen voor uw eten en drinken.
De dankbaarheid beleven van een aardappel, een kop koffie, u moet de ziel eens gaan beleven van de drank die de moeder voor u gereedmaakt.
Als u dat eten allemaal kunt kopen, dan is het op tafel, dan is het in huis.
Maar denkt u ooit en immer aan de bezielende aura, die een aardappel, een bloemkool, een spruitje – ziet u, die woorden kennen wij nóg – u geeft?
André eet weinig en waarom?
Omdat hij de ziel van een aardappel en een sneetje brood wil eten, de geest.
En dan kan een kruimel brood u voor weken voeden.
Want dat heeft Ramakrishna, dat hebben de oosterlingen, de ingewijden bewezen.
Ze hebben dan geen brood, geen eten noch drinken meer nodig, want het goddelijke levenswater leeft in de stof.
Moet ik nu alweer ophouden?
Ik ben juist begonnen. (De geluidstechnicus seint dat het einde van de ‘band’ nadert.)
Ziet u (er vliegt een insect), zij beleeft het leven.
Dat kind zoekt naar God.
U bent mens, u bent vader-, moederschap; dat leeft ook daarin.
Maar dat leven is ontstaan door rotting.
En dan moet u nu van nu af aan, wilt ge de eerste sfeer binnentreden, moet ge al die rotting, die afbraak, die duisternis uit uw lichtende wereld verbannen.
Want dan zoekt ge het niet hoger – dat diertje (het insect) zoekt het veel te hoog, dat moet terug naar de eigen graad, een verdwaald leven – dan zoekt ge het niet te hoog, dan gaat ge niet te ver, maar dan staat ge bij de bron die u de menselijke ontwaking geeft.
En dan is de mens gereed om zijn godheid tot die evolutie te voeren.
Nu beleeft gij alles – dat zegt de mens in uw omgeving – in harmonie.
U doet uw taak omdat ge eten en drinken geniet, maar die taak die volbrengt u rechtvaardig, harmonisch.
Zeker, u liegt en bedriegt niet, u steelt niet.
Elk dingetje nu van uw persoonlijkheid – dat zijn karaktertrekjes – dat fout is, dat de duisternis vertegenwoordigt, dat kan u immers niet tot die eenheid brengen met Moeder Natuur.
Dan komt u ook niet in de stilte noch in het afvragen: ‘Kom ik zover en hoor ik u al?’
Wanneer het gevoel welsprekend wordt dan is de eenheid met al het leven van God (voor) uw persoonlijkheid verzekerd.
U hebt dat dus zelf, zelf, zélf in handen.
De mens is een sfeer, de mens is een planeet, de mens is God.
Het gaat er nu niet om om te zeggen: ‘God en de mens’, neen, ‘De mens en zijn God’.
Elke gedachte is een deel van die godheid, maar u laat zelf zien en u geeft de mensheid het weten hoe die godheid op dit ogenblik is, voordierlijk, dierlijk, grofstoffelijk en stoffelijk.
Ik vraag mij af: waarom leest gij boeken?
Waarom bent u hier?
Waarom brengt ge nu, als u deze stilte voelt, geen harmonie in uw denken?
Waarom altijd met dat vreselijke lawaai, dat onbenullige gedoe in uw innerlijk?
Wanneer gaat ge zelf afvragen: ‘Dit is de moeite waard’, of, ‘dit is niks’?
Wanneer gaat ge die karaktertrek een mooi gewaad schenken, de sandaaltjes?
Wanneer – vraag ik mij af – begint ge waarlijk aan het afrukken van uw vervloekte maskers?
Wees klaar, zuiver en open.
Verberg niets, praat, spreek en handel.
U behoeft zich niet te laten binden – zei ik – om uw ruimtelijk leven tot die stuwing, die bezieling te brengen.
De mens die aan zichzelf werkt, werkt aan zijn koninkrijk, die dijt uit.
Blijf niet langer bekrompen, blijf niet klein, geef elkaar levensruimte.
Ik moet nu eigenlijk beginnen.
Helaas, ik moet nu nog beginnen.
Dat is altijd weer het verschrikkelijke.
Uit u komt het gevoel.
Ja, ik moet eerst die fundamenten voor de kosmos opbouwen, ik moet terug naar de ruimte, naar de sferen, naar zon, maan, sterren, vader- en moederschap, Albron, en eerst dan kan ik de maatschappij, kan ik de mens tot ontleding voeren.
Maar u moet telkens weer uw godheid daar zien, of u vergeet, de maatschappij vergeet weer alles.
Is dat niet zo?
Maar wij gaan verder.
Als u zit en rust, rust dan.
Maar dat kunt u niet.
Er zijn mensen die zijn ziek, miauwen, schreeuwen en maken zichzelf moe.
Waarom?
Omdat ze dit ziek zijn niet willen aanvaarden.
Hoe wilt u nu dat lichaam rust geven, genezing, wanneer de geest, die de rust is, de kracht is voor genezing, in opstand is, afbreekt?
U krijgt eten en drinken en u lust het niet.
Christus zei: ‘Waarom verwaarloost, minacht gij Mijn leven?
Dat leven is uit uzelf geboren.’
Ziet u, nu moet ik aan de maatschappij beginnen, ik moet voetstap na voetstap met u beleven en fundamenteren, wilt ge een sterke persoonlijkheid krijgen, wilt ge uw kus, uw liefde beleven, uw vriendschap, uw harmonie, wilt ge uiteindelijk kunnen zeggen: ‘Aanstonds achter de kist heb ik licht, licht, licht, licht.
Ik wil licht zijn.
Ik wil licht worden.
Ik wil liefde zijn.
Liefde zijn.’
Gaat u nu eens uzelf eerst bezien, betasten, en dan ontmaskeren.
Laat u toch eens zien aan uw man, uw vrouw, zo naakt gij zijt voor God.
Doe uw gewaad maar af, maar innerlijk.
Probeer eens de sandaaltjes van ‘Maskers en Mensen’ aan te trekken.
Ik heb u al reeds verteld: ze zijn als lood zo zwaar.
En het leven is licht, het leven bezit ‘vleugelen’.
Elke karaktertrek, elke handeling, een lach, een blik uit uw ogen bezit die ‘vleugelen’, is een persoonlijkheid, draagt een sierlijk, machtig, universeel gewaad; bezit wijsheid, kracht en liefde.
De universiteiten der aarde hebben niets meer te betekenen want gij zijt in alles overheersend, overwinnend, overstralend.
Gij weet, gij voelt, gij zijt één met uw godheid, op die en die afstemming.
Hij beet André (een insect beet André), is niks, was het maar een slang, een tijger, een leeuw, dan zouden we het dier nu de liefde geven, dat kan hij.
Mijn zusters en broeders, ik moet weg.
Hoe hebt u het gemaakt in de maanden dat u alleen was?
Kunt u voor uzelf zeggen: ‘Ik ben toch uiteindelijk een duizendste gram aan gevoel lichter geworden’?
Hebt u het aangedurfd om de maskers reeds af te rukken?
Durft u reeds open te spreken, u volkomen naakt te laten zien voor hen waarmee gij te maken hebt?
Is er ruimtelijke eenheid in u?
Zendt ge reeds uit of bent u nog altijd bezig om te ontvangen?
De mens die uitzendt, dient.
De mens die wil ontvangen, is onbewust, is levend dood.
Voelt u, de zekerheid?
Als u zegt: ‘Ik heb geen liefde, ik krijg geen liefde’, dan is dat niet waar, mijn kinderen, want wanneer u, ook al wordt u dag in dag uit geslagen en getrapt, u blijft liefde uitzenden, want dit bent u zelf, u vertegenwoordigt nu uw eigen hemel, uw rechtvaardigheid, uw sfeer.
Telkens terug.
U maakt dit leven af, want ge zult uw karma beleven.
U stijgt dan boven geloven, kerken en Bijbels uit, alleen dan wanneer ge aan Golgotha komt, alleen dan wanneer ge aan het kruis wordt geslagen, zoals de Christus dat heeft moeten aanvaarden, dan zijt ge waarachtig en dan buigt ge uw hoofd, want dan hebt ge, geloof ik, geen masker meer.
Maar er gaan mensen de dood in en er worden mensen gemarteld en geslagen, onthoofd, die hebben nóg maskers, want ze stierven voor een masker.
Voor deze rotte, vieze, gemene maatschappij gaven zij zichzelf.
Zij gaven zichzelf voor satan en de duivel.
Hè, wat is het woord satan?
Zij gaven zich voor leugen en bedrog, zij kenden zichzelf niet.
Dat machtige bezit van de ruimte, van God, van Christus, Golgotha, de Bijbel, liefde, geluk, leven, ziel en geest, dat alles moest nog in deze mens ontwaken.
Ge moet u nu afvragen, voor wat en voor wie, voor welk iets zet ik mij nu in?
Waarvoor kan ik me geven?
En dat hoop ik u nu door deze lezingen te kunnen leren, te mogen geven, zodat wanneer ge straks achter de kist zijt, ik vóór u en de anderen moge staan en zeggen: ‘Kom nu in onze armen, de reis naar Moeder Maan gaat beginnen.
We gaan de eenheid krijgen met zonnen, manen en sterren, met Saturnus, Uranus, Jupiter, Venus.
Wij gaan de eenheid beleven met Christus en met de God in ons opdat de godheid eeuwigdurend zal blijven bestaan voor ons als mens, voor ons als vader en moeder, vriend, zuster en broeder.’
Heb ik iets nieuws verteld vanmorgen?
Wist u dat niet reeds lang geleden?
De bezieling, de levensgraad die hier aanwezig is, stijgt toch uiteindelijk en tenslotte zeer zeker boven alles uit.
Want dit is het wijsgerige stelsel voor de daad.
Met andere woorden en heel menselijk gezegd: ik ben begonnen om iets van mezelf te maken.
Laat de Christus in u ontwaken, voer uw godheid naar de sferen van licht, maar zie altijd Golgotha voor u en ge weet hoe te moeten handelen, is mijn laatste woord op deze eerste morgen dat we weer tezamen zijn.
Mijn zusters en broeders, God bless you.
God zegent u.
Dat kan alweer niet, ziet u.
Woorden.
God kan u niet zegenen.
U moet die godheid, die zegening tot de ontwaking brengen, en u bent zegen, u bent het altijd.
God zegent u, ziet u: woorden, woorden, woorden.
Maak nu van alles gevoel en geef alles, elk woord nu van uw ganse woordenboek, geestelijke, ruimtelijke realiteit.
Dat is alles.