De goddelijke waarheid voor de mens
Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
We krijgen vanmorgen ‘De goddelijke waarheid voor de mens’.
De vorige lezingen gaven u de goddelijke rechtvaardigheid.
Maar daarvóór bracht ik u tot het leven, het leven van de ruimte voor uw persoonlijkheid, uw geest, uw astrale wereld, de maatschappij.
Nu staan we voor de waarheid en hierna voor de goddelijke liefde voor de mens.
Langzaamaan komen wij hoger en hoger, en betreden we de ijle, geestelijke levensgraden voor de kern Gods in u, die tot ontwaking komt door het vader- en het moederschap.
Dat hebben wij geleerd.
Wij gingen door de ruimte vanaf het beginstadium, de nevelen, toen God Zich heeft gemanifesteerd, de Almoeder aan het leven begon, toen betraden wij de goddelijke rechtvaardigheid.
En dat wil nu betekenen: waarheid als wet, als levensgraad, als een persoonlijkheid, als licht, als ziel en als geest.
De goddelijke waarheid vinden we terug bij de universele stelsels, want zon, maan en sterren bezitten die kern, ze zijn erdoor ontstaan.
Dat de mens in staat is dit universum te overwinnen, hebt ge kunnen aanvaarden.
Ik heb u verklaard dat de wetenschap nog niet zover is en de psycholoog nog niet voelt – die fundamenten moeten nog worden gelegd – dat de bron van dat alles in de mens leeft.
Hoe de mens zich die wetten eigen kan maken, weet men ook nog niet.
Dat er een astrale wereld is, ja, voor miljoenen mensen is dat zo, is dat waarheid omdat zij die geestelijke tik hebben ontvangen.
Maar voor de kern als mensheid bestaat die waarheid nog niet; die is er nog niet, die fundamenten moeten nog worden gelegd.
En daardoor plaatsen we onszelf voor het bewustzijn van deze mensheid.
De mensheid, heb ik u verklaard, is stoffelijk bewust.
Het geestelijke bewustzijn, waarin dan die waarheid leeft, moet nog ontwaken.
Dat heeft de massa, de mensheid, de enkeling zich eigen te maken.
Wanneer we straks even de eerste sfeer betreden en we voor die waarachtige levenswetten komen te staan, dan begrijpt u dat toch, ondanks dit zoeken, dit dwalen, al die duisternissen, die kern als een metafysische waarachtigheid, als een geestelijke ruimte, als een rechtvaardigheid en een goddelijke zelfstandigheid in de mens leeft.
De mens kijkt uit de goddelijke waarheid vandaan.
Hij beleeft zijn ruimte bewust of onbewust.
Dat leven bezit die rechtvaardigheid want die zelfstandigheid is een bron van bewustwording geworden, is gekomen uit die kern, uit dit universum, uit dat licht, dat leven, die geest, die goddelijke, Almoederlijke persoonlijkheid, dat wij achter de kist hebben te aanvaarden.
We gingen ver van huis weg, maar vanmorgen moet ik vanuit die ruimte toch terug en aanstonds, wanneer we spreken over de goddelijke liefde, terug naar de aarde om die wetten, die ruimte in uw handen te leggen.
U moet leren zien waarvoor ge eigenlijk leeft.
Door die rechtvaardigheid kwamen we reeds in contact met levenswaarheden, maar ook met de nonsens, de onwaarheden die de mensheid bezit en nog op teert, waardoor de kerken zijn ontstaan, maar waarvoor miljoenen mensen toch reeds hun levens, hun ik, het eigen zelf hebben ingezet.
Het is altijd weer: wanneer de waarheid, de goddelijke waarheid moet gaan spreken, ook al is die nog menselijk, dan heeft de mens alles van zichzelf in te zetten.
En dan wordt u geen gram gevoel van die waarheid geschonken.
Het lijkt hard, die leer lijkt ontzagwekkend streng, maar dat is het niet.
Het is heel eenvoudig, ge kunt u een heel mooi leven opbouwen indien ge die fundamenten hebt gelegd, aan rechtvaardigheid doet, die waarheid aanvaardt, want hierna ontwaakt er iets in uw innerlijk en dan spreekt het gevoelsleven voor de liefde.
Het gaat u toch allemaal om de liefde.
Het gaat de ruimte om de liefde.
Die ruimte is ontstaan in liefde.
Geen mens heeft een planeet in handen gekregen.
Zon, maan en sterren leven daar, ze beschrijven hun banen, ze stralen hun licht uit, ze baren hun levens.
Ook de aarde heeft dat gekund, en de mens leeft er bovenop en kent zichzelf niet.
Maar die ruimtelijke kern, die ver van uw leven vandaan leeft – ik zal u dat aantonen – vinden we terug bij essentiële bronnen die zijn gelegd door de mens; altijd weer de mens.
Want ook Christus is als mens op aarde geweest – niet voor Zijn tijd als Christus in Jeruzalem – maar hij kwam vanuit die ruimten, hij bewandelde die weg vanaf de maan, stapte op planeet naar planeet, kwam op de aarde, beleefde het prehistorische tijdperk, kwam eindelijk vrij – dat leest u in de boeken, ik heb u die beelden gegeven – en kon tegen zichzelf zeggen en de anderen: ‘Ik geloof dat we waarheid bezitten.
Ik geloof dat we gaan leven, eindelijk gaan leven.
Wanneer we – dat hebben we vastgesteld – vrij blijven van die mensen en hun bezit niet nemen ...
Wij zijn afgedaald in de onbewuste mens, we hebben de beïnvloeding beleefd voor het vader- en moederschap.
Eigenlijk is er door óns een nieuw leven geboren, we hebben dat meegemaakt, maar we hadden daar uit moeten blijven.
We hadden het niet mogen doen.
En nu we vrij zijn, komen wij naar de goddelijke waarheid, naar Zijn rechtvaardigheidswetten.
Want elk mens – dat hebben wij gezien –, mijn moeder en mijn vader en mijn zuster en mijn broeder, ze bezitten die goddelijke kern, die zelfstandigheid en daarin leeft álles.
Wij hebben ons vrijgemaakt van de aarde, we waren de eersten die die wetten leerden kennen.
We keerden terug naar het beginstadium.
We hebben het oplossen en het manifesteren van de Almoeder beleefd, we hebben die nevelen gezien, het waren alleen nevelen.
De ruimten werden gevuld en dat vullen was waarachtig, dat was bezieling, dat was inspiratie, dat was de wíl om te leven, de wíl om te dienen, de wíl om zichzelf te vermenigvuldigen.
We beleven nu duizenden levenswetten als waarachtige stelsels en daarvan zouden wij ons de fundamentele bronnen eigen maken, als levenswijsheid, als licht, ook als ruimtelijk leven, met de gedachten van die kern, die fundamenten: het weten.
En nu, nu spreekt de goddelijke persoonlijkheid tot ons.
We komen tot het neerleggen van die nieuwe fundamenten, de volgende stap, het ingaan, het één-zijn met het leven, met de rechtvaardigheid, de waarheid.
En hierna kwam er in ons gevoel om het leven, die rechtvaardigheid, die waarheid te gaan liefhebben.’
De eerste mensen – heb ik u verklaard – die de kringloop der aarde hadden volbracht, moesten aanvaarden dat ze buiten de stoffelijke wereld een eigen persoonlijkheid hadden.
Ze waren mens, ze konden denken, ze hadden hun handen, hun voeten, ze konden zich voortbewegen, ze konden schreeuwen om het licht, dat niet tot hen kwam.
De zon was verdwenen, hun vader- en moederschap was opgelost, maar zij zelf waren waarachtig.
Ze hadden zichzelf, ze bezaten zichzelf, ook al was er duisternis; ze leefden.
Die wetten heb ik voor uw levens hier in deze maatschappij gefundamenteerd moeten ontleden, wilt ge de volgende stap kunnen maken en de God als waarheid tot uw levens laten spreken.
Maar waarin leeft de bron?
In dat prehistorische tijdperk had de mens niets aan goddelijke waarheid, niets aan de goddelijke rechtvaardigheid.
De mens kende geen liefde, bezat geen God, geen Christus, niets, volkomen niets.
De mens leek, zoals hij in de natuur leefde, volkomen alleen en hij was straatarm.
Dat bleek zo te zijn.
Het scheen dat hij niets anders had dan het klein beetje gevoel als bewustzijn dat die duistere wereld te vertegenwoordigen had en daarin kwam hij vrij van de aarde, vrij van zijn ruimten, zijn ikje, zijn persoonlijkheid die daar de stoffelijke wetten moest beleven en stond nu achter de kist.
Toen had men nog geen kist – ziet u? – we spreken alweer uit deze tijd.
Men stopte de mens in de grond, hij was dood.
Hij had geen leven meer en de geest kreeg zijn universele ruimte te zien.
Ook al was die ruimte duisternis – zei ik zo-even – toch drong het tot de mens door dat hij alles had.
Christus was de eerste, als mens.
Ik moet die naam Christus van dit leven onthouden.
Ik moet die naam Christus vrijmaken van het prehistorische tijdperk, want Christus zou eerst over miljoenen jaren naar de aarde komen en de naam Christus, gezegende, het levend bewustzijn, aanvaarden en ontvangen.
Die mensen – gaf ik u het beeld en voerde ik u meteen terug naar ‘Het Ontstaan van het Heelal’, de drie boeken van meester Alcar, ik bracht u tot ‘De Volkeren der Aarde’ – zij gingen verder, zij kwamen eindelijk aan de eerste sfeer.
Wij hebben gezien hoe zij dat hebben moeten doen.
Hierna betreden wij de wetten, hoe gíj dat hebt te doen voor uw maatschappij waarin ge nu leeft.
Christus, de eerste mensen die hun kringloop der aarde hadden volbracht, konden aanvaarden dat zij als mens waarachtig waren want in hun levens was de bron aanwezig.
Welke bron?
Miljoenen problemen stormden er op deze mensen af.
Wanneer ge eindelijk bewust wordt, dan gaat dat universele stelsel tot uw leven spreken.
En nu kunt ge vragen stellen.
Vanzelfsprekend zult ge moeten beginnen om die vragen te stellen, want eerst hierna komt het eigenlijke weten.
Het vragen stellen bouwt het verlangen op.
Het geeft aan de wil bezieling, stuwing, het kijken in die levenswet, het afstemmen, het afdalen in die werkelijke kern en eerst dan maakt de mens voor zichzelf de kern wakker waardoor hij de afstemming op al die goddelijke problemen en stelsels heeft gekregen.
De goddelijke waarheid, mijn zusters en broeders, die voert ons vanuit de ruimte, dit universum, vanaf Gene Zijde direct naar de aarde en betreden wij het huidige stadium waartoe gij behoort.
De goddelijke waarheid is er.
Maar de universiteiten hebben die waarheid nog niet.
De mens leeft in onbewustzijn, kent geen Bijbel, kent geen ziel, geen geest, geen astraal weten.
De mens kent de oerbron nog niet, het beginstadium waar al die goddelijke fundamenten zijn gelegd.
Dat moet de mens, de universiteit, deze mensheid zich nog eigen maken.
Miljoenen mensen – zei ik u zo-even – zijn ervoor gestorven en telkens weer stonden zij voor de kern.
En dan sprak de goddelijke waarheid, het gevoelsleven van die ruimte door hun ik en hun wil, en dan hadden zij maar te bewijzen: links of rechts, of rechtdoor.
God gaf aan dit universum – de Almoeder dus – het leven, het gezicht, de persoonlijkheid, het voelen en het denken.
Ik gaf u de zelfstandigheid ruimte te zien, de persoonlijkheid als een zelfstandigheid, maar ook de mens, het dier en het leven van Moeder Natuur.
Dat hebben wij moeten aanvaarden.
Toen ik vrijkwam van die duisternis, die negen eeuwen lang waarin ik leefde na de zelfmoord, toen had ik als waarheid te aanvaarden dat ik met mijn lichaam het rottingsproces onderging.
Daar stond ik en met mij miljoenen.
Eerst in die kerker – u kent ‘De kringloop der Ziel’ – als waarheid stond ik voor mezelf.
Ik had een levenstijd ontvangen.
De geboorte wil zeggen ... de kosmologie voor de geboorte dat is een diepte.
De goddelijke rechtvaardigheid gaf mij een nieuw leven en de tijd, de diepte, de levensaura erbij om dit stoffelijk organisme te kunnen bezielen.
Ik heb u verleden niet verklaard hoe diep de goddelijke rechtvaardigheid is, hoe diep, hoe ontzagwekkend diep God is in Zijn rechtvaardigheidswetten.
Wétten, niet één wet voor het leven, voor de ziel, voor de geest, voor het vader- en moederschap, maar miljoenen goddelijke rechtvaardigheidswetten liggen in de handen van de mens.
Dat heb ik moeten aanvaarden, dat hebben er met mij miljoenen moeten aanvaarden.
Want nu staan wij door die wet voor de goddelijke waarheid en die waarheid was voor mij als een schok, als een pak slaag, zo ontzagwekkend.
De waarheid voor mij: ‘Gij hebt uzelf het leven ontnomen, maar Ik gaf u vijftig, zestig, zeventig, vijfenzeventig, zesenzeventig jaar, vier maanden, drie weken, vijf dagen, vierentwintig minuten en zeven seconden tijd om te leven, en gij maakte er een eind aan.
Gij hebt uw leven Mij in het aangezicht geslingerd en nu zult ge de wet voor de verrotting, die ge dan zelf hebt opgebouwd, die zult ge hebben te aanvaarden.’
En daar zat ik onder de grond met mijn stinkende lijk.
En wanneer ge nu de mens zegt: ‘Pleeg geen zelfmoord, want ge staat voor een goddelijke wet, een waarheid zo ontzagwekkend verschrikkelijk’, dan haalt men in deze nuchtere, onbewuste maatschappij de schouders op en denkt: stik!
Maar dat stik ligt daar in de wereld onder de grond te rotten.
De mens moet angstig gemaakt worden?
Neen, het is nu de tijd dat de Bijbel oplost, dat de onwaarheden zullen verdwijnen en de goddelijke waarheid als een universele gestalte naar voren treedt.
‘Dood niet, wilt ge niet gedood worden.
Steel niet, indien ge niet wilt dat de dief u in de nacht overvalt.
Maar vooral: moord niet, want gij hebt het recht niet om Mijn leven uit te sluiten.
Ik gaf u Mijn Ik, Ik gaf u Mijn liefde, Ik gaf u Mijn rechtvaardigheid, een zelfstandigheid die universeel is en blijft.’
De mensheid moet eerst het geslagen woord waarheid als een brandende fakkel voor zich zien.
Maar nog erger kan die levenswet u slaan en u branden, ja, u geselen, waarbij de geselingen van uw wereld niets zijn, als dat rottingsproces in en onder uw hart zich vermenigvuldigt en het waarachtige onwaarachtige leven aan uw hart vreet.
U behoeft niet te rillen en te beven.
Ik ga u vanmorgen alleen maar de goddelijke spiegels voorhouden, opdat gij u zelf in die wetten en die waarheden de rechtvaardigheid voor ziel, geest, vader- en moederschap en ruimtelijk bewustzijn zult zien.
Wellicht wordt ge dan rustig en gaat ge dragen.
Want de waarheid is en wil altijd en eeuwigdurend zeggen: het betreden van het eerste fundament, dat u voert naar die hartelijkheid, welwillendheid en de liefde.
Eerst wáár zijn voor uw ik, voor uw anderen, uw vrienden, uw maatschappij, uw moeder, uw vader, uw zuster, uw broeder, Christus, God.
En eerst dan ontwaakt in u het gevoel en het verlangen; maar dat wordt uw bezit, het begrijpen, het uitdijen, het inspireren, het machtige gevoel: ik ben nu levende, ik ga waarheid zien, ik ga de waarheid vertegenwoordigen.
De meesters – heb ik u verklaard – konden niet anders doen dan de massa op aarde door Mozes aan goddelijke wetten vast te leggen.
Ik heb u die lezingen gegeven, we waren één met die duisternis.
Mozes in zijn sfeer, die arme ziel, pratende, vragende, smekende: ‘Gééf mij een organisme, opdat ik mijn ouders, mijn zusters, mijn broeders en die wilde bende daar kan overtuigen.
Ik lééf en niemand weet het!’
We hebben gezien dat de meester tot Mozes afdaalde en hem voor de goddelijke waarachtigheid plaatste, want hij kan zeggen: ‘Ik ben God.’
‘Zijt gij God?’ zei Mozes, vraagt deze ziel.
‘Ik ben op afstemming met de goddelijke wetten.
In mij ligt er, leeft er de kracht om u een nieuw lichaam te schenken, een nieuw organisme om uw taak daar te kunnen voortzetten, om iets voor uw zusters en uw broeders, uw vaders en uw moeders te kunnen doen.’
En wat geschiedt er nu met het leven dat het woord ontvangt van de meester, dat dan eigenlijk als een genade moet zijn?
Neen, die meester weet als een goddelijke bewuste, als een ruimtelijk gevoelsleven weet deze meester dat Mozes, dat de ziel, de persoonlijkheid zelf aan die opbouw, aan dat verlangen moet beginnen.
Indien men Mozes, indien men dit leven vól had gepraat en die geest, die persoonlijkheid telkens weer tot hem terug was gekomen en hem mooie verhalen had geschonken en dit leven begint er niet aan, dan had Mozes, dan had deze persoonlijkheid daar gebleven, in die mist, in dat schemerland.
Hoort u het?
Mozes leefde in een mist, in een schemerland, waar hij ondanks zijn onbewustzijn een goddelijke taak kreeg te vervullen.
Vanuit dit schemerland kwam hij naar de aarde terug en kreeg hij een machtige taak in zijn handen.
Maar daarboven, ver van zijn leven vandaan, miljoenen lichtjaren voor te denken en te voelen en liefde te geven, daar leefde de eerste sfeer en daarin waren mil-, miljoenen mensen gereed, mannen en vrouwen, om die taak te vervullen.
Maar zij mochten die taak niet aanvaarden.
Zij konden die taak niet aanvaarden, want zij leefden in de waarheid, in de rechtvaardigheid, in het bewustzijn voor de liefde.
Dat de ruimte, dat God, dat de meesters Mozes hebben bezield, is een ontzagwekkende levenswet en een levensruimte voor de maatschappij en zal zich in de toekomst manifesteren.
Want hier spreekt de goddelijke rechtvaardigheid als een machtige persoonlijkheid, een God van liefde.
Want de meester kan u niet optrekken, kan u geen taak geven, u kunt niet verbonden worden met die rechtvaardigheid en die levenswet voor de waarheid indien gij dat licht, die liefde nog niet bezit.
Wanneer er een mens in de duisternis leeft en hij verbeeldt zich dat hij de eerste sfeer bezit en het gewaad gaat dragen van zijn ruimte als licht, dan heeft heel die ontzagwekkende wereld heilig ontzag voor het licht dat dit leven uitstraalt want dit leven heeft ons als persoonlijkheid iets te zeggen.
Maar wanneer dat niet zo is en de valse schijn, de leugen en het bedrog, de hoogmoed, de waanzin tot ons komt, dan bekruipt u dat rottingsproces achter de kist.
Hier kunt gij maken en breken wat gij wilt, maar aanstonds wanneer ge dit organisme verlaat, dan staat ge voor uw onwaarheid, uw waarheden, uw zelfstandigheden als kleine karaktertrekjes, die desondanks deel uitmaken van u diepe ik.
Mozes had die taak te aanvaarden om de mens de waarheid te brengen.
Ik heb u de beelden gegeven dat de meesters niet anders hebben gekund dan de mens te waarschuwen: ‘Vergrijp u niet aan het leven, vergrijp u niet aan de geest, aan de persoonlijkheid, aan Moeder Natuur, want ge verdoemt uzelf.’
Jazeker, ge slaat uzelf.
Heb ik mij dan niet verdoemd voor die tijd?
Is de verrotting, het beleven van de menselijke, lichamelijke weefsels, het afsterven van die weefsels, de bloedsomloop, het beleven van die dierlijke insecten in uw hart, in uw ogen, in uw gevoelsleven, is dat nog niet erg genoeg?
Dat is geen verdoemdheid meer, dit wordt een geslagen zijn zo ontzagwekkend en vreselijk, dat ge beeft, innerlijk trilt, maar dan ruimtelijk diep, omdat ge duizenden malen krankzinnig zult worden van smart, van pijn, maar ook van angst omdat ge niet weet, omdat ge de waarheid hebt bezoedeld.
De mens op aarde leeft in onbewustzijn, in duisternis.
En daar doet u alles voor.
Daar doet Christus alles voor, maar Hij kan de mens niet bereiken indien de mens geen waarheid heeft.
Vandaag zijn de mensen vrienden, morgen worden ze weggetrapt, dan speelt het eigen ik de hoofdrol in die persoonlijkheid en dan kan de mens weer – zoals Jeus dat zegt – doodvallen.
Dan heeft men dat leven niet meer nodig, geen waarheid meer, want wanneer men de mens voor die wetten plaatst, dan trekt de persoonlijkheid zich terug en zet zich neer achter een gepantserd scherm.
Hij is dan niet meer te bereiken.
Achter de kist is dat anders.
We komen aanstonds achter de kist en dan staan we voor die waarachtige levenswetten waarvan we geen fundament bezitten.
Ik moet u eerst aantonen dat God de mensheid heeft geslagen door Zijn waarachtigheid.
Hij kán niet verdoemen, of Hij zou zichzelf verdoemen.
Hij kán geen melaatsheid hebben geschapen, geen kanker, geen tbc; dan zou Hij zelf ziek zijn.
God is niet ziek.
God heeft geen ellende geschapen voor uw maatschappij en God heeft geen kanonnen uitgevonden, God heeft geen bedrog, geen leugen gewild; dat heeft de mens zelf gedaan.
De mens zelf is leugen en bedrog, is onbewust.
Maar met dat onbewustzijn komen wij niet verder, u moet die eigengelegde fundamenten zien en dan worden die bedrog, bewuste afbraak, vernietiging, bezoedeling ... en wat nog meer?
Waar komt ... waar blijft dan eindelijk de liefde?
De waarheid?
Waar komt die waarheid vandaan?
Het heeft geen nut indien u Mozes volgt en zijn wijsheid leest en u het begin van de Bijbel aanvaardt, indien u voor de Christus staat en uw hoofden niet kunt buigen voor Zijn waarachtigheidswet.
En dat is hierna weer: die liefde, het weten, het geven, het dienen.
God legde door Zijn leven aan dit universum vast, voor de mens, een uitdijend bewustzijn.
En ik heb u nu verklaard, u houdt dat vast, of wij komen niet verder: door het vader- en moederschap hebt u die wetten te beleven en keert ge door de wedergeboorte in die stadia terug.
U hebt door de goddelijke rechtvaardigheid telkens weer een nieuw organisme gereed gezien.
U weet het wel niet, maar dit is de waarheid.
Ook al hebt gij gemoord, ook al hebt ge gebrandstapeld, de goddelijke rechtvaardigheid is universeel waarachtig en gaf u een nieuw leven.
Hoe diep – heb ik u willen geven, heb ik u willen aantonen, kunnen wij voor de universele stelsels ontleden – hoe diep is God nu in Zijn rechtvaardigheid?
Buiten uw levenswetten van de aarde om natuurlijk, buiten de wijsheid van uw universiteit, want die universiteit verbindt u met kletspraat indien de psychologie voor uw geest gaat spreken.
Geen astronoom dus, geen dokter, we vallen geen wetenschappen aan die nu nog moeten beginnen, maar de psychologie, alles wat nu met het leven heeft te maken, dat is regelrecht vanuit de Universiteit van Christus naar de aarde gebracht.
En daarvoor hebben Mozes, hebben de apostelen, hebben de profeten gediend.
Gediend ... voor wat?
Voor wie?
De profeten – u kunt deze levens nu één voor één volgen – hebben de universele goddelijke waarheid niet gekend of zij hadden héél anders moeten spreken, maar ze waren nog niet zover.
Dat de Bijbel is begonnen en de Bijbelschrijvers moesten beginnen dat God de mens schiep door de mens wat levensadem in zijn neus te blazen en te scheppen door wat klei en hierna Eva te scheppen door een rib uit Adam te nemen.
Waar zijn deze woorden vandaan gekomen?
Aan Gene Zijde zijn ze niet te beleven.
Daar hebben wij moeten vaststellen dat we teruggingen naar de maan, in het embryonale stadium tot bewustzijn kwamen, wij gingen van planeet tot planeet.
Hoe zijn deze nonsens verstoffelijkt?
Onwaarheid.
De goddelijke waarheid ligt hiernaast en zegt: de mens is in de wateren geboren.
Op de maan is het begonnen.
De maan is ook de Almoeder voor deze ruimte.
Wat weet u ervan?
Niets, niets, niets.
Geen geleerde, geen astronoom kan nu aanvaarden dat die maan waarlijk een goddelijke Moeder is geweest.
Is geweest, want zij is stervende.
Wanneer men zegt: ‘De maan is stervende, die moeder gaf haar leven voor het Al en voor de mens, het dier en Moeder Natuur’, dan zegt dit niets, maar dit is álles.
Goddelijke profetieën heeft de Bijbel niet kunnen beleven want die mensen, die profeten hadden de eerste sfeer nog niet bereikt, voelt u?
En in die tijd – en waarom nu? – en in die tijd kon de mens dit contact niet beleven.
En waarom nu?
In die tijd hadden de meesters die fundamenten nog niet gelegd.
Ze hebben die fundamenten niet kunnen leggen, omdat het bewustzijn van de mensheid het dierlijke nog bezat.
Dus het is heel eenvoudig.
Maar dat moet nu weg.
En daarom spreken wij thans over de goddelijke rechtvaardigheid, over het leven, over de waarheid en aanstonds, over veertien dagen dus, over de goddelijke liefde voor de mens.
Hoe kom ik nu tot uitdijing voor de liefde?
Wat is gevoel?
Alleen de kosmologie – ziet u – die (u) toch terugbrengt tot uw eigen persoonlijkheid, tot de mensheid, tot de universiteit, tot de dokter die de waarheid zal en moet beleven voor zijn ziekten, de astronoom die de goddelijke waarheid moet verstoffelijken voor zijn wetenschap, de psycholoog die de waarheid moet ontvangen straks voor de ziel en de geest, de kunstenaar die zijn waarheid zal bebloeden als het ware, zich moet geven voor zijn kunst, wil hij de reine, stoffelijke of de geestelijke kunst zien.
Het woord dat u geeft aan uw vriend, uw zuster en uw broeder, uw vader en uw moeder, is dat waarheid?
Is die waarheid bezield door uw gevoel, door uw wil om te leven en om lief te hebben?
U voelt wel, vanuit de kosmologie komen wij direct uit het levende hart van de Messias, de God van al het leven tot uw goddelijke menselijke toestand en persoonlijkheid terug en beginnen wij aan de ontleding.
Punt.
Ziet u?
Maar ...
Mozes heeft fundamenten gelegd.
Gij maakt u dik over de profeten van het Oude Testament, maar die hebben niets meer te betekenen voor het bewustzijn van de Universiteit van Christus.
Ik zei u: de meesters hebben dat niet gekund.
Die mensen hebben bezieling ontvangen, dat heeft het oude Egypte ook.
En het oude Egypte heeft waarheden verteld, want men heeft daar beleefd, daar kunnen ontleden, aan de ruimte kunnen ontfutselen dat de mens als ziel achter de stof leeft.
Die fundamenten, als Goden, zijn er dan toch maar gelegd.
Andere tempels gingen verder.
Zo is de wijsheid ontstaan.
Zo voerde de mensheid zichzelf naar – ja, waarheen voor uw tijd? – naar Jeruzalem.
En nu komen wij eindelijk na al dit bedrog, dit onbewuste, uit het oerstadium vandaan, direct gevolgd hierna voor het prehistorische tijdperk, komen wij naar het oude Egypte, naar China, Japan.
En we zien de wereld, we voelen die mensheid, we voelen dat bewustzijn, we voelen het ja en nee, het kunnen en het machteloos staan voor de maatschappij, voor die levens, voor dat gevoelsleven.
En eindelijk hierna – nietwaar? – rijzen wij hoger en hoger en stijgen wij in gevoel en betreden wij de geboorte van Christus.
Nu kunt ge reeds voelen waarheen we gaan.
Dat God, dat de Almoeder het leven heeft voortgestuwd is dus een goddelijke levenswaarachtige wet, een levenswaarheid als een menselijk fundament, een zichtbare substantie die kan denken, die kan voelen, die rechtvaardigheid bezit indien u dat leven precies beleeft zoals ook die Albron als moeder, als licht, als vader, als moeder, als persoonlijkheid, maar boven alles als baringsproces heeft gekund.
Indien wij nu onszelf in die goddelijke harmonie hadden kunnen laten, indien wij voor onszelf die goddelijke harmonie als bescherming hadden kunnen en moeten verstoffelijken, dan was er niets gebeurd.
Dan waren we nog ruimtelijk, universeel rein en bewust geweest.
En hier struikelt nu gans deze mensheid over.
Waarom – vraagt de massa zich af – heeft God ons dan niet ineens volkomen afgemaakt?
Ziet u, dat hebben die Bijbelschrijvers gevoeld.
De goddelijke waarheid zegt aanstonds ... Bijbelschrijver, gij hebt dat toch niet begrepen, gij had dat toch niet kunnen verwerken.
Maar wij weten precies, Gene Zijde weet precies waarvoor gij die woorden hebt geschreven, wat er in u omging.
Want we lopen dagelijks rond met de Bijbelschrijvers aan Gene Zijde.
Er zijn er enkele weer op aarde.
De anderen die eraan hebben gewerkt, die kennen nu de wetten en die vroegen zich vanzelfsprekend af: ‘Hoe ben ik aan die nonsens gekomen?
Waarom heb ik de goddelijke waarheid niet kunnen vastleggen, niet mogen verstoffelijken?’
En dan komt Mozes en dan komen de apostelen en dan komen er nog meer, dan komen de meesters uit het oude Egypte, die stijgen boven dit gevoelsleven uit, want zij hebben het leven, zij hebben de ruimte, zij hebben de dood, zij hebben het vader-, zij hebben het moederschap, zij hebben de ziel, ze hebben de geest; maar de Bijbelschrijvers hadden niets, niets, niets, niets!
Niets van dit alles, alleen God.
Ja, ze hadden later iets van Christus en ze hebben een fundamentje hier en ze hebben een fundament daar kunnen leggen.
Ze hebben een familie gevolgd, een geschiedenis beleefd die eerst rechtuit ging en toen linksaf zwaaide en nu beginnen de ónwaarheden.
Er is nog niemand op de wereld, alleen zijn het maar enkele mensen, en ze krijgen met elkaar ruzie; en hij gaat weg en hij komt met een oud kind, een vrouw, komt hij terug.
Is er in dat gevoelsleven dan geen kleine inspiratie geboren om te voelen dat we hier met onwaarheden hebben te maken?
Die kinderen – voelt u? – die kinderen, die de mensheid hebben gevolgd, werden geïnspireerd om de mens te gaan zien, om te beleven wat de mens doet en daaruit het hogere gevoel op te nemen en vast te leggen; dát waren de Bijbelschrijvers.
Als u nu begint, en u weet van alles niets, ook al hebt u de boeken gelezen ...
Nu kunt u reeds feiten als waarheden vastleggen en verstoffelijken, want u weet veel, u hebt de boeken gekregen.
Maar neem nu een mens regelrecht uit de maatschappij, die van al deze dingen niets weet en díé gaat u bezielen van buiten om, niet direct door het woord, maar van buiten om als gevoel.
Er komt een gevoel in u en dat zegt: de Vader, de Heer is er.
Wat moeten deze kinderen nu vertellen, wat hebben deze kinderen nu te vertellen?
En zo zijn de onwaarheden voor de Bijbelschrijvers begonnen, omdat zij zelf de eerste sfeer als afstemming, het bewustzijn voor het universum nog niet hadden.
That is all (dat is alles).
En als u dan straks en wanneer u nu aan Gene Zijde uw wandeling gaat maken – we gaan nu even vanaf de aarde naar Gene Zijde – en u komt daar en u hebt dat alles nog: dat heb ik u aangetoond, ik heb u verschillende lezingen gegeven waardoor ik op dat beeld bleef hameren dat gij alles van die nonsens, die onwaarheden moet loslaten, overboord gooien, want de goddelijke waarheid hebt ge daar in dat leven voor uw geest, voor uw universele ik te aanvaarden.
En dat heet nu: de mens is in de wateren geboren; goddelijke waarheid.
God verdoemt niet; goddelijke waarheid, want de mens verdoemt zichzelf.
De maan is de Moeder van de ruimte en de zon de Vader.
Door dit vader- en moederschap, door deze goddelijke, Albronnelijke splitsingen kwam het leven tot stand; goddelijke waarheid.
Hierdoor zijn de nevelen verdicht en is deze ruimte waarin we leven gevuld.
Toen kon het leven beginnen en betrad de mens door de splitsingen van de maan ...
De maan is uit dat Al ontstaan, de maan kreeg die zelfstandigheid en toen kwam er een afscheiding; door dat nevelenstadium – dus een nieuwe baring zoals de Almoeder dat heeft gekund en heeft moeten doen om zichzelf te vergeestelijken en te verstoffelijken – legde zij op dat ogenblik dus al die goddelijke eigenschappen in zich neer, in dat leven vast.
Dus eerst de macrokosmos.
De kosmos ging splitsen – dat heb ik u verklaard, we hebben die reis tezamen gemaakt – toen begon de maan en de maan verdeelde zich zoals de Almoeder dat voor zichzelf heeft gekund.
En nu begint het stadium voor de mens.
Het embryonale leven zuigt zoveel gevoel uit die splitsingen voor de maan in zich op, het krijgt die afscheiding, het beleeft die afscheiding – het baren dus, moeders, dat is het baren wat u ook doet, wat u nóg beleven zult – maar daar als embryonale vonk beleeft de mens als vonk in de wateren de eerste zelfstandigheid.
Een goddelijke waarachtige wet, die de universiteiten van de aarde zich nog eigen hebben te maken.
Punt.
Zo is het leven door de ruimte gegaan.
Vader- en moederschap zijn de essentiële goddelijke fundamentele wetten, waardoor ge kunt evolueren, nietwaar?
Door het vader- en moederschap te zien, de graden voor het moederschap, het nieuwe leven te beleven, het afdalen, het aangetrokken worden – dat heb ik u verklaard, ik hebt het hier getekend op een morgen – het losmaken van uzelf, het geven van uzelf, ziet u?
In dat allereerste embryonale stadium is dat goddelijke waarheid.
Want die waarheid leeft nog in u, want ook nu ontvangt de moeder, scheidt zij af, vermenigvuldigt zich die cel in de moederlijke cel en het nieuwe leven begint.
Dat weet de wetenschap nu.
De dokter kan u verklaren dat zo het leven begint, maar hij weet nog niet dat de reïncarnatie, de wedergeboorte hierachter leeft.
En dat is nu de goddelijke waarheid, die gij als mensheid en als enkeling vanuit de Universiteit van Christus ontvangt.
Dus zo is de mens eindelijk op aarde gekomen, beleefde zijn oerwoudstadium, het eerste begin.
Ook de aarde is in het embryonale stadium begonnen.
Maar ik ga naar een volgend tijdperk.
De aarde is reeds gereed en betreedt weer het ogenblik waar wij de eerste mens zien die zijn kringloop voor de aarde heeft volbracht.
Dáár was geen verdoemdheid, er was geen Bijbel – heb ik u verklaard – er was geen God en geen Christus, zij waren daar alleen voor zichzelf.
Meer was er niet.
Er was nacht, er was licht; de zon ging onder.
Dat wisten zij nog niet, dat hebben ze leren kennen.
Zij gingen terug – vertelde ik u – en hadden nu te aanvaarden, nu komt het goddelijk fundament, dat de mens waarachtig dit universum heeft overwonnen.
Een goddelijke waarheid, die de mens nog niet voelt voor deze tijd, maar de eerste mensen voor de aarde hebben moeten beleven omdat zij tot het goddelijke Al zouden terugkeren, om daar de God van al het leven te vertegenwoordigen.
Als ziel?
Neen, nu als goddelijke persoonlijkheid, als vader en als moeder.
Een goddelijke waarheid dus, die zegt – en dan vallen uw minderwaardigheidscomplexen van u af –: de mens is universeel diep en heeft het universum, dat oneindig lijkt, door het vader- en het moeder-zijn overwonnen want de mens ging van planeet tot planeet.
Welke geleerde als astronoom, bioloog ... en wat weet de theoloog nu van dit ruimtelijke gevoelsleven af?
De goddelijke waarheid vertelt u dat de Bijbel dus met kletspraat begint.
De mens is in de wateren geboren.
Toen de Bijbelschrijvers begonnen te denken, hadden zij het gevoelsleven uit het beleven van Mozes bereikt.
Wat Mozes in de astrale wereld onderging, ondergingen daar die eerste mensen die het verhaal schreven dat daar mensen hadden geleefd, die zeiden: ‘Er bestaat een Heer.’
Die mensen hadden dat niet, maar ze zouden het krijgen.
Maar het gevoelsleven – en dat is ook een goddelijke waarheid – paste zich aan dit dierlijke, onbewuste stadium voor de mensheid op aarde aan en hadden de meesters zich voor te buigen.
Langzaamaan betreden we nu de goddelijke waarheid die ontzagwekkend ... die ontzagwékkend en verschrikkelijk is voor de maatschappij indien u nu de goddelijke waarheid daarvan kent en ondergaat.
De mens, die eerste mensen die hebben de zeven graden als duisternissen ... dat zijn dan de hellen, maar wij kennen daarin geen hellen, wij noemen het hellen omdat de mensheid weer niet anders weet.
Uw woord dood moest reeds lang van de aarde verbannen worden, want er is geen dood, er is alleen evolutie, voortgang, baring en schepping.
Maar die eerste mensen kwamen in de eerste sfeer, ze bouwden aan de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde en de zevende, waarvan ik u op de volgende lezingen de wetten zal verklaren opdat gij eindelijk aan die opbouw en het leggen van die universele fundamenten gaat beginnen.
Dat is dan het geschenk van Christus.
Zij komen vrij in de zevende sfeer, zij komen met de Vierde, de Vijfde, de Zesde, de Zevende Kosmische Graad in contact – we hebben die reis gemaakt tezamen – en daar ontwaakt de mens en kan zeggen: ‘Waar is God, waar is de God van al het leven?
Wie heeft ons geschapen?’
Goddelijke waarheid beleven deze eerste Albewuste mensen wanneer zij tot zichzelf komen en kunnen vragen, hand in hand met de moeder naast zich: ‘Waar is nu het sprekende woord?
Waar zijn de dingen die wij hebben geschapen?
Wie heeft dit alles opgebouwd, vergeestelijkt en verstoffelijkt?
Want we weten immers dat we astrale persoonlijkheden zijn.
De stoffelijke mens ziet ons niet, kent ons niet.
Wij gingen door werelden, wij hebben mil-, mil-, mil-, miljoenen, biljoenen levens gekend als vader en moeder en het ging altijd weer bewust.
Er was een kracht en een drang in ons die ons voortstuwde om dit leven maar te aanvaarden.
Maar hebt gij de onbewuste wetten van de aarde nog onder uw hart?
We hebben met een vader te doen en een moeder, want ik ben vader, ik ben scheppende geworden en gij zijt moeder én vader.
Ik vertegenwoordig u en gij mij.
We hebben aan moord gedaan.
We hebben aan kannibalisme gedaan, we hebben de mensen vermoord, we hebben het leven van God verkracht.’
En ondanks alles – en dit zal ik nu eens even verbinden met uw eigen tijd, of ik zal het aanstonds nog even doen – door te moorden ... bedenk dit nu eens goed, dat hebben zij in het Al, dat hebben wij aan Gene Zijde moeten aanvaarden en kunnen vaststellen, ook al hebben we duizenden moorden begaan en beleefd, de geboorte gaat verder.
Het duurde een tijd, wij sloegen ons uit die tijd, die goddelijke tijd, die goddelijke waarachtige tijd waarvoor we op tijd zouden geboren zijn, waardoor wij het nieuwe leven konden ontvangen.
Maar doordat we gingen overheersen kwam de geboorte weer later, konden we duizenden eeuwen, duizenden jaren wachten door één moord, want anderen gingen ons voor, zij waren in harmonie.
Zij hadden met schaduwen, met afbraak, met bezoedeling, met leugen noch bedrog niets te maken, zij gingen ons rustig voor.
Zij wandelden voor de geboorte heel natuurlijk door ons leven heen en gingen ons voor, kregen moederschap, vaderschap.
En wij ... dat hebben wij moeten vaststellen en dat zag de eerste goddelijke mens in het Al bewust voor zich: al die miljoenen levenswetten voor de ziel, voor de geest, voor het vader-, voor het moederschap, voor bezieling, voor denken, voor dienen, voor de wedergeboorte, voor de waarheid, voor de rechtvaardigheid, voor de elementale verdichtingswetten en al de stelsels die zij hadden ondergaan, door de kosmos te overwinnen, van graad tot graad te gaan, kenden zij zichzelf en elke gedachte, en begrepen zij dat zij elke wet door de harmonie naar de waarheid hadden gevoerd.
En nu zijn het goddelijke mensen en kunnen zich afvragen: ‘Wie zijn wij?’
Ik heb u verleden verbonden met een ogenblik dat zij vroegen: ‘En waar is God?’
Maar er was geen God; zíj waren de goddelijke afstemming voor deze goddelijke ruimte.
Vader en moeder, meer niet.
Toen de hoogste meester, de mentor die aanstonds Christus wordt en naar de aarde zal gaan terugkeren om daar het goddelijke evangelie te brengen, het eerste woord verstoffelijkte in het Al – eerst geschiedde dat van gevoel tot gevoel, maar Hij wilde dat verstoffelijken – toen kon Hij zeggen: ‘Ik ben een Godheid.’
Die baring, die bron waaruit wij zijn ontstaan moet moederlijk zijn bezield; er is niets anders.
We zullen nu trachten en dat beeld heb ik u gegeven ...
Ik ging met u op een morgen vanuit het Al naar de Almoeder terug, zij gingen hoger en hoger en hoger, zij betraden weer zeven bewustzijnsgraden.
Trillend en bevend?
Neen, dat waren zij niet meer.
Bewust gingen zij verder.
En toen kwam er in dit gouden goddelijke licht zwakke duisternis.
Toen waren zij op het hoogste punt gekomen van en voor de goddelijke bewustwording en toen daalden zij af en kwam die duisternis als een goddelijke waarachtigheid tot hun levens afgestormd en hadden zij te aanvaarden en konden zij beleven: uit het niets, dat dan toch alles is, is alles geboren en zijn wij tot het Alstadium teruggekeerd.
Maar wat voelt daarvan de mens op aarde?
Ver weg van uw maatschappij, ver weg uit de sferen, uit het menselijke denken.
We beleven hier de goddelijke, menselijke waarachtigheid en dat moeten wij terugvoeren naar de aarde en voor de maatschappij geschikkelijk maken, opdat het leven het zal begrijpen.
Wat wilt u van ons?
U kunt goddelijke bewustwording krijgen, maar hebt u er iets aan?
En dan komt de Christus naar de aarde, Hij weet dat alleen Moeder Aarde het hoogste bewustzijn bezit voor deze ruimte.
Maar Hij weet ook dat het overstelpend is op aarde van mensen, omdat de mens zich te lang op aarde houdt.
De mens in uw maatschappij – dit is een goddelijke waarheid – indien u liegt, indien u bedriegt, indien u het leven mismaakt, indien u steelt, moordt, en vooral moordt en brandsticht ...
De moord houdt u aan deze aarde gevangen; nu neemt u het leven in van een ander.
U zuigt de levenssappen op van miljoenen andere mensen, want gij blijft hier doordat gij de levenswetten kraakt en bezoedelt.
De moord voert u niet alleen tot de menselijke rottingsprocessen, tot de ruimtelijke afbraak en vernietiging van uw geestelijke stelsels, maar gij zuigt u vol van levensaura die een ander toebehoort.
Doe maar aan leugen en bedrog; komen we aanstonds voor de goddelijke liefde te staan, de sferen van licht, de derde, de vierde, de vijfde, de zevende sfeer.
En wij komen eindelijk te hameren op het goddelijke aanbeeld in ons en dat slagen zullen zijn waarvan ge rillen en beven zult indien ge die waarachtigheid kunt aanvaarden.
Dat wordt het.
Dan slaan we onszelf, onze persoonlijkheid aan stukken en brokken totdat we daar liggen te kreunen.
Een werkelijk gekreun, een werkelijke diepe smart, een waarlijk gevoelsleven dat de waarheid wil beleven en vertolken, is meer waard dan al het bezit van uw stinkende, afbrekende maatschappij.
Eén karaktertrekje – dat zien we straks wanneer we vanuit de eerste sfeer uit die heilige liefde afdalen naar de aardse duisternis waarin ge leeft, waarmee ge hebt te maken wanneer ge dat zelf doet – die levenswet alleen reeds voert ons tot die ruimtelijke ontwaking of kwakt ons daar in dat stinkend moeras, waarmee we te maken willen hebben en waarvan we deel uitmaken.
Dat krijgt ge allemaal zo cadeau uit de sferen van licht?
Nee, dat brengen wij door de goddelijke waarheid tot ontwaking, tot de ruimtelijke verkenning en dan wordt uw woord wet.
Dan wordt uw woord ja en waarachtig en dan trapt ge uw medemensen niet meer, want dan dient ge.
Dan zijt ge gezegend en gezalfd.
Dan staat ge open voor de kern van uw godheid, die alleen stralen kan en stralen wil.
Ik moet dit vasthouden, want ik ga nog niet in Gethsemane, ik bewandel het leven nog niet van Christus.
Want nu we aanstonds de één, de twee, de drie lezingen zullen geven, zullen beleven over de goddelijke liefde in de mens, dan gaan we weer terug naar Gethsemane en dan komen we voor Pilatus te staan en daarna Caiphas, en betreden we hierna eerst Golgotha om te kijken of we waarachtig zijn.
Wat is er in óns?
Ik heb u verleden zo smalend gezegd, zomaar even uit mijn leven geslingerd: ‘Er zijn er die Golgotha bestijgen in een auto’, dat zult ge dan de volgende lezingen wel laten en wellicht voor uw ganse leven, want het gaat om uw goddelijke kern en die zult gij als mens, als godheid, als vader en moeder moeten verdienen.
Enkele punten die Gene Zijde vanuit de Universiteit van Christus op de aarde brengen zijn: God verdoemt niet, de mens krijgt een nieuw leven.
De mens, ook al moordt de mens, hij staat stil, hij zal nieuwe levens ontvangen.
Hoe diep is de God in rechtvaardigheid, die dan in u leeft?
Vandaag bent u een zwerver.
Ik heb u duizenden taferelen en beelden getoond, ik heb ze met elkaar verbonden, ik moest van links naar rechts, van hoog naar laag, van ziel naar geest, naar vader- en moederschap, naar maatschappij, uw denken en voelen om u die fundamenten te laten zien die we aanstonds tezamen pakken en dan kan de sfeer van licht, dan kan uw vaderschap, uw kosmologie zeggen en vragen: wat hebt gij ervan voor uzelf, voor nu, voor aanstonds en straks achter de kist?
Want daar gaat het toch om?
Daar leeft u toch voor?
Waarom bent u hier op aarde?
Om God te vertegenwoordigen, niet de maatschappij, noch kanonnen noch geweren, alleen Christus in de reine persoonlijkheid, die de mens te verdienen heeft.
Niet degene die men daar in Gethsemane heeft geslagen en mismaakt heeft door Hem woorden op Zijn lippen te leggen: ‘Mijn God, Mijn God, laat dit aan Mij voorbijgaan.’
Die zwakkeling die kennen wij niet.
Want Hij heeft de ruimten van Zijn Godheid, voor Zijn goddelijke gestalte overwonnen.
Dát is de Christus.
Wanneer we straks de liefde betreden, de universele ontwaking voor de menselijke, de geestelijke, de ruimtelijke, de goddelijke liefde, dan, mijn kinderen, betreden we opnieuw Gethsemane en gaan we naar Pilatus.
En dan stellen we ons neer en dan zal ik u, ik zal uw hart uit uw lichaam trekken.
Ik zal zo spreken dat de God van al het leven, dat de meesters mij zullen bezielen.
Ik zal u laten voelen dat ge dagelijks bezig zijt om uw handen te wassen in onschuld en het leven van God slaat.
We zullen die kleine karaktertrekken doden.
We zullen het onware in ons smoren.
We zullen de waarachtigheid aanvaarden, bezielend tot ons trekken.
Ik heb u gezegd: wilt ge genezen, wilt ge de mens overtuigen, tracht dan eerst de waarheid te kunnen beleven.
Waar die werkelijkheid, die bezieling ook vandaan komt, indien ge zelf waar zijt, krijgt gij de waarheid.
Indien dat gevoelsleven en die bewustwording nog niet in u is, dan zult ge moeten kreunen, want ge zult die duisternissen moeten overwinnen, en dat is pijn.
Dat is het geslagen zijn voor de maatschappij – nietwaar? – want dat zijn ziekten, het is krankzinnigheid, het is psychopathie, het is melaatsheid, kanker en tbc.
Dat is ónwaar zijn.
God heeft geen zieke mensen geschapen.
God heeft zich nimmer bemoeid, onze godheid in ons heeft nimmer afbraak gewild.
Maar we hebben de organismen gekraakt.
Wij hebben onszelf als mens bezoedeld.
Wij hebben ons uit die goddelijke harmonie geslagen.
Wij hebben ons uit die goddelijke harmonie als levensruimte en rechtvaardigheid getrapt.
Dat is de waarheid.
Gene Zijde vanuit de Universiteit van Christus zegt nog altijd: God is het welsprekende beeld van de mens en voor de mens.
God heeft de mens naar Zijn beeld geschapen.
Maar niet als een organisme, maar als een levensruimte.
Het beeld van dit universum en de anderen die voor uw leven tot ontwaking zullen komen, die gij zelf zult vergeestelijken en verstoffelijken, dat is het beeld van uw godheid.
Laat de mens los, bedenk uzelf vrij van uzelf.
Bevoel uzelf vrij van uw gedachtegang.
Vrij komen wij te staan van de maatschappij, uw handelen en uw denken, want eerst dan is het mogelijk om de eerste sfeer en die liefde te betreden.
Gij wilt allen liefde.
Gij wilt warmte en geluk, maar de Bijbel kan het u niet geven want de Bijbel praat over verdoemdheid en over een God die haat.
Voelt u de armoedigheid, het geslagen zijn door het goddelijke woord?
Hoe kan God zichzelf slaan?
Wij zijn Goden.
Miljoenen problemen zullen wij ontleden en worden ontleed wanneer wij die goddelijke waarheid voor ons zien.
En dan zegt het eigenlijke leven: de mens overwint het universum door vader- en moederschap – ik moet dat telkens weer naar voren brengen – want er is alleen maar vader- en moederschap in de ruimte, door het leven vanzelfsprekend ontvangen.
Die twee wetten: wees moeder en wees vader, in harmonie rechtvaardig.
Werk, werk, werk ... en dien en versnipper uw gaven niet, want gij zelf zijt een goddelijke gave als een menselijke gestalte.
Ik heb u gesproken maar dan raak ik u weer even in uw ziel en uw geest: wilt ge de mensen genezen, wilt ge de mensen genezen, word dan waarheid, rechtvaardigheid, blijf eeuwigdurend liefde, want de zieke zal gedragen zijn.
Praat geen nonsens.
Leer nu eens praten en denken.
Leer telkens weer het goede te zeggen.
Ga niet van dat woord af totdat gij de kern als waarheid beleeft; dat is dan een nieuw fundament voor uw nieuwe, geestelijke bewuste persoonlijkheid.
Nietwaar, dat leert u de maatschappij reeds.
Maar dat zeggen u de wetten van de ruimte, dat zeggen de wetten voor de wedergeboorte, ziet u?
Dat de zwaai, die bezieling van de ruimte ... en dan gaat u een nieuw leven tegemoet.
Dat verklaart u Gene Zijde.
Dat zei Christus niet in Gethsemane.
Dat heeft Hij ook niet tegen Pilatus gezegd noch tegen Caiphas, maar dat heeft Hij getoond.
Toen men Hem links en rechts in Zijn gelaat slingerde, toen men Hem sloeg, toen men Hem bespuwde, toen zei Hij nog niets.
Ziet u?
Waarom zei Christus niets – heb ik u eens verteld en verklaard, luister nu goed en dit is dan voor vanmorgen het laatste woord – omdat indien Hij één scherpe gedachte aan die onbewuste massa ... en dat is voor u als man en vrouw en kind hetzelfde.
Indien een ander kwaadaardig is en wil u overheersen en wil gelijk hebben, zeg dan maar niets, want die mens trapt zichzelf terug in dat kleine wereldje, dat onbewustzijn.
Laat uw heiligheid, uw ruimtelijke voelen en denken niet bezoedelen, ga er niet op in.
Indien ge één hard woord of gevoel uitzendt, het gevoel verstoffelijkt door een hard woord, dan zijt gij uw goddelijk fundamentje op hetzelfde ogenblik kwijt en zo komt ge niet verder.
Christus gaf – en dat zullen we straks door de andere lezingen beleven – in Gethsemane zichzelf voor Pilatus en Caiphas, maar op Golgotha gaf Hij álles omdat Hij het stervensproces op goddelijke afstemming onderging.
De mens die in harmonie, in rechtvaardigheid, voor de waarheid wil leven, die mens wordt uiteindelijk liefde en dat is de orchidee onder uw hart, in uw hart, voor het andere leven, voor uw moeder-zijn en vader-zijn, en die dan regelrecht door u beiden wordt neergelegd aan de voeten op Golgotha onder het kruis en Hij vanuit Zijn Al zal aanvaarden.
Vanmorgen krijgt u geen ruimtelijke kus, maar de kus van het goddelijke bewuste Kind uit het Al, want daardoor werd ik bezield en aangeraakt ...
Ik dank u.