De goddelijke rechtvaardigheid voor de mens – deel 2
Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
We gaan weer verder met de goddelijke rechtvaardigheid.
We hebben gevoeld dat de God van al het leven aan Zijn scheppingen begon en daardoor de mens en het dier, het leven van Moeder Natuur Zijn rechtvaardigheid heeft geschonken.
Maar wat is nu eigenlijk rechtvaardigheid ten opzichte van uw innerlijke leven, de astrale wereld en de ruimte die de mens moet overwinnen?
De Bijbel, geleerdheid, wetenschappen hebben die kern, die graad nog niet bereikt.
Wanneer ge de Bijbel goed kent, dan staat u onmiddellijk voor onrechtvaardigheden en dan leert u een God van haat kennen; die er niet is.
Door de reizen die we tezamen hebben gemaakt en door de boeken kwamen wij uit deze ruimte naar een andere wereld.
We betraden de Vierde, de Vijfde, de Zesde, de Zevende Kosmische Graad en toen daar de mens was gekomen, vroeg hij zich af – ik heb u dat verklaard –: ‘Waar is nu God?’
God was er niet.
Zij zelf als mens, vertegenwoordigden God voor al Zijn werelden.
U moet aanvaarden – en dat kunt gij onherroepelijk – dat God vertegenwoordigd wordt door de mens, al het leven dat u ziet.
En dat leven bezit graden voor het eigen verkregen bewustzijn.
Natuurlijk en vanzelfsprekend is dat het gevoelsleven, het leven achter de kist, het is tevens en bovendien harmonie en daarna volgt dan weer de rechtvaardigheid.
Ik ben juist voortgegaan om die rechtvaardigheid te ontleden omdat u hier in dit leven geen rechtvaardigheid meer kent.
Dat wil zeggen: de mensheid heeft de geestelijke rechtvaardigheid nog niet bereikt, en die moet u zich toch eigen maken.
Maar om vast te stellen dat God alles heeft gegeven, dat de Albron zichzelf heeft geschapen, zichzelf heeft vergeestelijkt en hierna verstoffelijkt, dat dit leven de Almoeder en de Alvader te vertegenwoordigen heeft en dat hierna eerst God zichtbaar werd.
Maar die u thans anders leert zien, anders leert kennen, buiten de Bijbel om, alleen door de levenswetten en levensgraden en dan ineens valt de angst, de menselijke, stoffelijke angst van u af.
Nu eerst leert ge uzelf kennen en gaat ge begrijpen dat waarlijk de Bijbel met disharmonie, met onwaarheden begint.
Om die wetten te beleven, om dat vast te stellen, om dat te volgen, hebt gij de essentiële bron waardoor wij zijn ontstaan, te aanvaarden.
Meester Alcar schreef ‘Een Blik in het Hiernamaals’.
U gaat nu denken waarheen wij komen.
Men spreekt over hellen en hemelen, over stof, over wedergeboorte, u bent moeder en vader.
De één heeft alles, het andere leven heeft niets.
Hoe kan dat?
U hoort miljoenen gebeden en vragen die de mensen zich stellen: ‘Hoe kan God dat goedvinden?’
Nog leeft u in een tijd van onbewustzijn.
‘Hoe kan God dat goedvinden?
Hoe is dat mogelijk?’
Aanvaard dat gij allen in de wateren zijt geboren.
U bent begonnen in het embryonale bestaan en dat was op de maan.
U bent op aarde gekomen, er zijn planeten ontstaan, zonnen en sterren, maar er is slechts één vader- en een moederschap, waardoor de Almoeder, de Albron, het Allicht, het Alleven, de -ziel en de Algeest zich heeft gemanifesteerd.
En daarin leven nu deze wetten.
Dit zijn de fundamenten waardoor wij al het leven – elke gedachte, elk volk, kunsten en wetenschappen, nacht, licht en duisternis, krankzinnigheid, psychopathie, gezondheid, misgeboorten – al die ontzagwekkende werelden vangen wij op omdat wij de goddelijke rechtvaardigheid voor ons zien.
En dat is nu de bedoeling.
U kunt nimmer een kosmologie beleven indien u niet aanvaarden kunt dat gij alles hebt.
U bent álles en dat alles is – wat we zullen volgen, wat de boeken u geven – wat we hebben beleefd aan Gene Zijde, in Jeruzalem, op Golgotha: we staan voor Christus, we staan voor een godheid en die godheid en die Christus zien wij weer in de mens en in het leven terug.
Miljoenen beelden stormen erop mij af en daaruit heb ik enkele fundamenten te nemen, gevoelens, wetenschappen, de narigheid ook van de aarde.
Ik moet terug naar de ruimte, ik moet God beleven, die bron heb ik te aanvaarden.
En hierna weer vragen: wat hebben wij van die rechtvaardigheid?
Hoe komt u tot het universele voelen en denken en daarin tot de harmonie? Hiernaast: wanneer handelt de mens ten opzichte van zijn godheid rechtvaardig?
Dan kunt u onmiddellijk zeggen: die hele maatschappij waarin u leeft is een chaos, is één en al onrechtvaardig, er is niets dat fundament bezit, waardoor deze maatschappij doorbouwt voor het leven achter de kist; dat is er niet, dat zal ik u bewijzen.
Allereerst, houdt u vast, want daarvoor heb ik het heelal uitgetekend, u kent nu het moederschap, u kent het embryonale leven, daarin gaf die bron – die we Albron noemen en dat is de Almoeder, de Alvader – die alles gaf aan het eigen plasma en dat plasma ging zich verdichten.
We hebben de ruimte zien ontstaan, die ruimte heeft zich gesplitst, de maan is begonnen.
Dat vader- en moederschap in die ruimte kreeg een zelfstandigheid, een zelfstandigheid die gij weer bezit en die zelfstandigheid die heeft weer alles.
In die zelfstandigheid leeft de liefde, het geboren worden, de wedergeboorte, het ontwaken.
In die bron, in die rechtvaardige bron, die stuwing, bezieling, inspiratie is, dat is de goddelijke kern.
De mens nu, in deze gestalte, een bloem in de natuur, een dier, de ruimte, zon en maan bezitten de goddelijke kern.
En die kern is rechtvaardig, die kern is door de harmonie, door de liefde, door het uitdijen tot die zelfstandigheid gekomen en daarin leven nu de levensmogelijkheden voor de mens van deze wereld.
Dat de wetenschap nog niet zover is en dat de maatschappij vrijstaat van Gene Zijde ...
Wanneer we het woord Gene Zijde uitspreken, dan schrikt de maatschappij reeds, dan staat men voor occultisme, dan staat men voor de mystiek en men weet het niet.
En de mens is een mystiek, ruimtelijk wezen, want u bent ziel, u bent geest, u hebt een persoonlijkheid en hoe die persoonlijkheid is, dat zien we aanstonds.
Dat weet u trouwens, u hebt als mens in deze maatschappij een God en een Christus leren kennen.
Dat men die Christus rechtvaardig opbouwt en daar weer laat afbreken, dat is alleen door de mens ontstaan.
De Almoeder die gaf zich, de Albron die bouwde aan één gevoelsgraad en dat was: mijn leven zal deze ruimte vullen, de macrokosmos zal die vermenigvuldiging voortzetten, vergeestelijken en verstoffelijken, en hierna bezit al het leven de rechtvaardigheid van mijzelf.
Dat ligt ver weg en dat vinden we terug in uw handen, onder uw hart, in uw bloed, in uw ogen, in uw gevoelsleven.
Het komt er nu maar op aan hoe gij uzelf ziet, hoe gij die wetten wilt beleven.
En dat zijn dan de colleges voor later en voor nu, dat zijn de levenswetten geweest voor Moeder Natuur vanaf het begin der scheppingen, vóór de prehistorische tijdperken, dat heb ik u gezien (laten zien).
Dat kunt u lezen in het boek ‘De Volkeren der Aarde’, dat kunt u opnemen door de boeken ‘Het Ontstaan van het Heelal’: de mens gaat voort, de mens moet verder, er is geen stilstaan.
Een goddelijke rechtvaardigheid zegt: gij zult tot mij terugkeren om deze ruimten te vertegenwoordigen.
En wat gebeurt er nu?
Vanaf de maan, door miljoenen tijdperken – de geleerden spreken van tijdperken – wanneer we daar kijken en we hebben een fossiel gevonden, dan is er weer een ruimte, een diep gat en dan moeten we weer terug, miljoenen jaren terug, willen wij het nieuwe en het vorige ontstaan beleven.
En dan eindelijk, uiteindelijk komt de geleerde in de levensaura van de kosmos, en dat is nu God als nevelen.
Ziet u?
Elke nevel, elke levensgraad voor dat stadium bezit die zelfstandigheid.
Er is niets aan dat leven te ontnemen, dat is die zelfstandigheid geworden; maar zal zich verdichten, dat gaat door, het zal zich uitdijen, het zal zichtbaar worden, en daarin leeft weer dat álles.
Het gaat als het ware vanzelf, want die kern – wat is nu de bedoeling geweest van die bron? – die kern zal deze ruimte vullen.
En nu staat de mens op aarde – we hebben dat gezien – in een chaos, in een onzichtbare wereld, in een duistere wereld, de Bijbel wordt als het goddelijke woord aanvaard, daar staat men bovenop.
Men legt de handen op de Bijbel en zegt: ‘Dit is Gods woord, dit woord, daar moet men afblijven, híérdoor beleeft de mens de goddelijke wetten’, en dat bestáát niet, dat kán niet.
Nu schrikt u natuurlijk, niet?
De mens die nu de Bijbel, het woord van mijnheer pastoor en de dominee, van de universiteit aanvaard heeft en niet anders voelt, niet anders kent, die loopt hard weg en zegt: ‘We zijn met duivelen verbonden.’
Maar begríjp dan toch, indien de bioloog nu in staat is om die levenskernen af te tasten, om zich daarmee te kunnen verbinden en hij kan zeggen: ‘Ja, mijnheer, u begint waarlijk met onwaarheid’, dan voelt u wel, dan bezit uw universiteit, die toch alles is, die uw graad van bewustzijn heeft, bezit onwaarheden.
U hangt in een ruimte, u hebt geen fundament voor God, er is nog geen rechtvaardigheid te zien, geen harmonie, u hebt op dit ogenblik nog niets.
En dat is deze bewuste, zo schreeuwende, angstaanjagende maatschappij waarin gij leeft.
En is dat nu weer iets nieuws?
Om die goddelijke rechtvaardigheid te zien – zei ik u verleden – gaan we door het leven heen.
En dan is het leven alleen die kern waar we iets aan hebben.
U bent leven, u hebt die zelfstandigheid, u bent vader en moeder en meer is er niet.
En nu gaan we kijken wat u van dit leven hebt gemaakt en hoe u achter de kist een andere, geestelijke zelfstandigheid zult betreden.
Hoe u dan zult zijn ten opzichte van miljoenen wetten, miljoenen levensgraden, licht, leven en duisternis.
Aanvaard dat de mens is begonnen om het leven van God uit te beelden.
En nu moet ik dat woord God, dat toch eens door de meesters en dat toch eens vanuit het Al naar de aarde is gebracht, dat moet ik u onherroepelijk afnemen.
Nu staan we voor iets, dat de maatschappij, dat uw universiteiten over misschien vijfentwintig jaar, vijftig jaar hebben te aanvaarden.
Dat woord God, elk woord dat gij als mens hebt geschapen, heeft voor de ruimte, heeft voor de Albron wellicht geen betekenis meer.
En dan is er geen houvast en dan is er geen contact meer, dan spreekt alleen het leven.
Maar dat leven is alles en dat is de boom en dat is de bloem, dat is het dier, maar vóór alles is dat de mens als vader en moeder.
Ik (ont)neem u dat woord God.
De God, ja, die u ziet, die de mens ziet als een mens met een baard, die de mens aanvaard heeft.
Die gesproken heeft – want dat is onherroepelijk waar – die gesproken heeft tot Mozes als mens, en dat zijn leugens – hoort u het, wereld – dat zijn leugens, dat is onwaarheid.
God heeft nóóit als mens gesproken, God heeft alleen door het léven zichzelf vertoond.
De meesters hebben dit alles omvat – hebben wij u geleerd en dat kunt u aanvaarden – dat zijn de wetten.
U moet nu eindelijk eens gaan voelen dat u een godheid zijt.
De Albron wordt vertegenwoordigd door de mens als hoogst bewust leven – ziet u? – in denken en voelen, voor ziel en geest.
Wij zien aanstonds wel hoe wij als mens die wetten hebben opgenomen, hoe wij onze maatschappij, ons denken en voelen, ons vader- en moederschap vertegenwoordigen, dat zien we straks.
Maar de Albron is en blijft rechtvaardig en heeft zichzelf gemanifesteerd door de natuur, het dier, de mens, het leven voor deze ruimte waarin u bent, de planeten en de sterren, licht en nacht.
Ziet u?
Wat blijft er nu nog van over?
Alles.
Wat krijgen we thans?
Alles uit die bron, want die bron gaf ons het leven.
Ik neem u die God niet af, integendeel, u krijgt er een goddelijke ruimte als God ...
U kunt het woord vasthouden, moeten we toch doen, anders valt de hele maatschappij uit elkaar.
Er is geen universiteit meer, u kunt over het leven spreken, maar de God, het woord God heeft gestalte gekregen voor elk insect.
Het woord God wordt voor Europa, maar is voor andere volken de Jehova, dat is het Al voor de Oosterling, dat is voor het oude Egypte de Godin.
En wanneer u in het oerwoud terechtkomt, is het daar weer alleen maar het denken en voelen van de mens die niet weet dat hij een eenheid bezit met dat Al, dat toch ook in dit zwarte kind aanwezig is.
Dit zijn allemaal wegen, dit zijn allemaal gedachten, maar zelfstandigheden die de mens zichzelf heeft opgebouwd; die de mens heeft gevoeld, maar niet kent.
En nu, onmiddellijk staat het beeld voor ons van een persoonlijkheid, en dan ziet u hoe nu het bewustzijn van deze mensheid is, van al die volken, van al die miljoenen kinderen op aarde.
En nu blijkt het, dat het Westen juist droevig, angstig onbewust is gebleven.
Het Westen is koud, leeg, het Westen bezit eigenlijk nog niets.
Men praat over God, men bidt dag en nacht.
Of er een leven achter de kist is, men weet het niet, men weet het niet, men weet het niet.
Is er een God die rechtvaardig is?
Is er een harmonie?
Is er een goddelijke harmonie voor al het leven?
Men weet het niet, men weet het niet.
U kunt nu steeds nee zeggen: ‘Neen, neen, neen.’
Daarin bent u.
Wij hebben u die wetten verklaard, u kunt die wetten beleven, want wij hebben gezien door die vorige lezingen, dat de schepping eerst tien minuten oud is in vergelijking met het hoogste bewustzijn, dat de mens, dat deze ruimte eens zal bezitten.
En dan betreden wij de geestelijke levensgraad voor de mens, voor het dier én de ruimte.
En dan is de zon anders, dan is de mens anders, dan weet men op aarde dat er leven achter de dood is.
Dan kent de psycholoog de geest en de persoonlijkheid, dan weet de mens hoe hij leven moet en dan ...?
Ja, dan eerst valt die eerste Adam en Eva omver, dan eerst kunt gij die voetstukken wegtrekken.
En dan ziet de mensheid en dan ziet de enkeling dat er miljoenen jaren is geleefd, is gedacht in een onzichtbare wereld, in een onwerkelijkheid en eerst nu de mogelijkheid, het uur van bewustzijn is gekomen om die nieuwe fundamenten voor zichzelf te leggen.
U hebt met dit alles eigenlijk niets te maken, want we zullen zien dat die godheid, die goddelijke rechtvaardigheid in de mens en in al het leven aanwezig is.
En laat de wereld de wereld ... en laat de maatschappij de maatschappij ... en laat uw dominee maar doorgaan.
Straks moet hij toch zijn hoofd buigen, want dan ziet hij dat het kind van de aarde naar Gene Zijde kwam, daar ontwaakte en ontwikkelde en terugkeerde om tot de eigenlijke mens te spreken.
Dat beeld dat u hebt ontvangen door het boek ‘De Volkeren der Aarde’ en toen Mozes begon: ‘Hoe kan de mens dat goedvinden, hoe kan God – God, God, God, wéér God – dat goedvinden dat mijn moeder daar en mijn vader daar in disharmonie, in onbewustzijn leven?
En ik ben niet dood.’
Dat vraagt zich elk mens af wanneer u achter de kist komt.
Dan wilt u terug, dan wilt u die mensen bereiken, u wilt die mensen iets geven; want u leeft, u denkt, u voelt, u hebt uw ruimte, ook waar gij zijt, het doet er niet toe, u leeft.
Ik moet toch weer terug naar het Al, ik moet toch weer terug naar de Albron om u te laten zien dat waarlijk God slechts een wóórd is, maar dat het léven die godheid vertegenwoordigt.
En dat leven is goddelijk rechtvaardig bezield.
Die afstemming is goddelijk rechtvaardig tot die zelfstandigheid gekomen.
Dat is een kern, dat is een graad, dat is een uitdijing, dat is licht, dat is leven, dat is vader-, dat is moederschap.
In die kern, in de mens, in het dier leeft dus de goddelijke rechtvaardigheid voor het licht, voor het leven, voor de geest, voor de stof, voor vader- en moederschap, voor harmonie, voor uitdijing, voor bezieling, voor inspiratie.
Vraagt u maar nog meer, haal nu het woordenboek er maar bij; alles wat goed en rechtvaardig is, alles wat u naar die harmonie voert, heeft te maken met die kern.
Die kern, die alleen het leven is, de levensadem waardoor ge leeft.
Ik heb juist daardoor in het begin van deze lezingen over de kosmologie het planetenstelsel voor u uitgebeeld, opdat gij dit alles kunt en zult aanvaarden.
Breng daarnaast de mens tot zijn godheid.
Wanneer u in contact nu komt met de mensen, neem hen die onzichtbare, die onbestaande godheid af en zeg: ‘Ge zijt het zelf.’
Dat gelooft de mens niet.
‘Ik, armzalig wezen, ben een godheid?’
Ja, nu staan we voor de ellende in de maatschappij, we staan voor de krankzinnigheid, de psychopathie, voor al de ziekten der aarde, voor de armoede, de verschrikkingen, voor de rechtvaardigheid, de mens die daar voor rechter speelt en zegt: ‘Ik hang je op, ik maak je af.’
De mens die daar de doodstraf eist voor duizenden, miljoenen handelingen meer, die de mens zichzelf toe-eigent en thans niet weet dat er een goddelijke rechtvaardigheid is, die eens zal zeggen: ‘Kijk eens, wat heb je daar gedaan?
Je hebt daar het leven vernietigd.
Altijd weer gaf ik – dat is de Albron, de Almoeder – altijd weer gaf ik de mens, gaf ik mijn vonk een nieuw voortgaan.
Ziet u?
Omhoog en omlaag.
Ik gaf mijn vonk het sterven, het loskomen – dat is evolutie – het terugkeren in mijn wereld om zich gereed te maken voor de nieuwe geboorte, het nieuwe organisme.’
En al had dat kind honderdduizendmaal het andere leven opgegeten – het kannibalisme, dat komen we tegen – tóch krijgt de mens een nieuw bestaan.
Dat gaat voort, God is niet te vernietigen, die Albron is niet te verdoezelen noch te mismaken, dat leven gaat voort, want die rechtvaardigheid wil dat de mens, dat die vonk als geest en persoonlijkheid de levensruimte waartoe deze vonk behoort, vertegenwoordigt, opnieuw tot uitdijing brengt, vergeestelijkt en verstoffelijkt.
Dat verstoffelijken hoort er niet eens bij, want dat is weer in handen en ligt in handen van Moeder Aarde, de planeet waarop gij leeft.
Wij stellen nu vast welke eigenschappen, als fundamenteel bezit, de mens toebehoren.
Ziet u?
En dan komt die kern naar voren, zodat gij aan het einde van deze morgen weet waarvoor gij eigenlijk leeft.
Vraag nu eens in uw maatschappij aan de geleerde: ‘Waarvoor leeft u, meneer?
Godgeleerde, waarvoor leeft u?
Waarom bent u hier op aarde?
Waarom leeft dat kind daarginds nog in het oerwoud?
Waarom hebt gij daar kastelen en paleizen?
En waarom is er daar mismaking?
Waarom zijn er daar ziekten, is er daar ellende?
Waarom heeft de ene mens alles?
Waarom is er een Rembrandt geboren, een Titiaan, een Van Dyck, een Beethoven?
Waarom hadden die kinderen alles en waarom kan het andere kind van deze tijd en vorige tijden dat niet bereiken?’
Ziet u?
‘Waarom heeft de ene mens bezieling, heeft de ene mens het weten en het andere is doofstom geslagen, komt als een doofstomme op aarde terug, is blind, is levenloos?
Ziet u?
Kan God dat goedvinden?’
Wij kunnen u thans verklaren dat ge dat zelf zijt, maar ik ben nog niet zover.
De wetten van God kunnen nu verklaren dat ge vroeger, eens die goddelijke rechtvaardigheid hebt bezoedeld en dat moet u aanvaarden.
We hebben miljoenen levens gekend en daar is de mens gaan eisen.
Hebben we niet gezien op een morgen: daar ligt de disharmonie?
Toen we die kosmische reis gingen maken, kwamen we bij vaders en moeders die drie, vier kinderen hadden en dat is reeds onrechtvaardigheid.
Want dat is ... maar nu wordt die goddelijke rechtvaardigheid bezoedeld en treedt die onrechtvaardigheid (naar voren), want de mens zou maar voor twee levens zichzelf inzetten.
Hij zou zijn leven verzekeren door een kind, nog een kind, en hierna betreedt hij dan weer – dat hebben wij geleerd – de wedergeboorte, om het leven op aarde voort te kunnen zetten.
En dan zijn daar vier, vijf, zes, zeven, tien, twaalf, twintig kinderen geboren.
God – nu komen wij tot die fundamentele wetten – God als het woord, is toch die ruimte, is het leven, maar de Albron bedoelde: ga en vermenigvuldig u, zet het leven voort, gij hebt alles.
En nu zullen we zien wat gij ervan maakt.
En het is nu merkwaardig, we kunnen het heelal loslaten, we hebben die reizen gemaakt, de boeken geven u die steun, we kunnen nu zien dat een planeet zichzelf gebleven is en dat u aan een planeet niets kunt doen.
U kunt noch het licht voor de ruimte, noch de nacht veranderen – ziet u? –, dat zijn de goddelijke levenswetten; die gaan verder, die krijgt u nimmer, die krijgt de mens niet in handen, de mens heeft daardoor echter het leven gekregen.
We hebben gezien: we gingen van de maan, we gingen naar de bijplaneten, we kwamen op Mars.
Ook al kan de geleerde nu nog niet zeggen – dat weten we allemaal, ik zal die dingen even aantikken – ook al kan de geleerde nog niet zeggen: ‘Was daar leven?’
Mars is bijna stervende, die planeten hebben hun levens volbracht, hebben het leven afgemaakt; die rechtvaardigheid ging door.
De mens, het dier en het leven van Moeder Natuur, dat is allemaal ziel nu en stof.
Maar dat is daar op de maan ontstaan, dat ging verder en evolueerde, had vader-, had moederschap, had licht, leven en gevoel.
We hebben geleerd dat die Albron gevoel is.
En nu we dat weten, dat wij door graad na graad moeder-zijn en vader-zijn ondergaan, nu we dat weten en hebben te aanvaarden, nu staan we plotseling voor de ontwikkeling van Moeder Aarde en kunnen zeggen – die ruimte laten we daar alleen –: nu gaan we zien hoe de levenswetten zich voor onszelf, voor onze ziel, neen, voor de geest en de persoonlijkheid, voor het vader- en moederschap hebben verdicht.
Ja, het is allemaal veel, het gaat verder en verder, want het voert u tot het goddelijke Al terug en daarvan weet de mens helemaal niets.
‘Is het waarlijk zo dat de mens God in het Al zal vertegenwoordigen en hoe is het daar?’
Dat leest u reeds in de boeken ‘Het ontstaan van het heelal’.
Ja, wat bent u thans?
Wat bent u nu als mens, maar wat bent u, hoe voelt u zich aan Gene Zijde, in die astrale wereld, in die ruimte waar u bent als geest?
We hebben die fundamenten gelegd, we hebben de Vierde Kosmische Graad ook nog even afgetast.
We gingen door naar zes, zeven, we kwamen in dat Al en nu vroegen we weer: ‘Waar is God?’
God was geen mens, God was die ruimte.
Dat gouden licht was God als uitstraling.
Toen gingen we hoger, hoger, nog hoger en toen kwam er weer duisternis en keerden wij terug in de onzichtbare wereld voordat de scheppingen waren begonnen.
En toen waren we weer – dat hebt u beleefd – in die Almoeder, de Albron, het Alleven, het Allicht, het Alvader- en het Almoederschap, en dat is dat eigenlijke álles.
Toen namen wij een sprong, wij verbonden ons met de volgende wet, en zie, weer terug naar het ontstaan.
We gingen zien dat dit alles God is, dat het leven die essentiële bron bezit en nu te voelen die als mens, nu die te beleven in een stoffelijk organisme, door de bloedsomloop, door het menselijke hart, dóór ‘de kist’.
Want nu staan we voor duizenden mogelijkheden, voor duizenden en miljoenen werelden die allen rechtvaardig zijn.
Thans gaan we vragen stellen.
Vragen stellen, wat wij ervan bezitten, wat de maatschappij ervan heeft, wat de kunsten en wetenschappen hebben gekund.
Nu nemen wij die grote en machtige persoonlijkheid in ons op, waarvan we deel uitmaken.
Nu komt ge tot uzelf, u bent moeder of vader.
U bent een kind?
Over het kind behoeft ge niet te spreken, want we weten: dit zijn alleen geboorten, in dat kind leven miljoenen levens.
Wanneer het kind ouder wordt en moeder wordt, is die schepping weer aanwezig.
Wij dalen in onszelf af, in de maatschappij af en stellen de vragen: waar leeft nu die goddelijke rechtvaardigheid?
In de eerste plaats is het nu elk leven, al het leven van God – ziet u, dat woord God, ik moet het blijven noemen – al het leven van die Albron dat heeft geest, dat is stof geworden.
De essentiële wetten ervoor zijn vader- en moederschap.
U weet nog niet als mens, wat dit te betekenen heeft, hoe ontzagwekkend het vader- en moederschap is, maar u ziet het, die goddelijke rechtvaardigheid gaat door.
De ziel als goddelijk deel van die Albron, die stuwt zich vanzelf in dat moederlijke organisme.
De man vraagt thans: ‘Waarom ben ik geen moeder?’
Hij kijkt naar dat andere wezen op; in zichzelf leeft dat moederschap, voelt het niet, kent het niet, hij weet geen raad, hij moet die fundamenten nog leggen.
Het eerst – zeg ik u – wanneer ge achter de kist komt, vraagt ge uzelf het eerst af: ‘Waar is God en waar is Christus?’
Miljoenen mensen zitten nu aan de Bijbel vast, miljoenen mensen dragen het woord van God door deze ruimte en uw maatschappij.
Achter de kist moeten wij onmiddellijk beginnen om die mens die gedachten te ontnemen en dat doen we hier.
Wanneer ge straks daar komt, dan bent u klaar wanneer de meester komt en zegt: ‘Kijk, dit alles behoort u toe’, dan weet u dat ook, want u voelt het, u hebt die wetten leren kennen.
Die ruimte waarin u leeft, die is hier.
Dat licht, dat u voelt, dat u kunt uitzenden, dat ligt in die rechtvaardigheid.
Hoe was uw leven daar?
Uw aura, uw levensuitstraling zal het zeggen.
En nu als dominee, als godgeleerde ... wij komen telkens tot die mensen terug, want zij bewandelen thans een schepping die geen bestaanszekerheid bezit.
Een schepping, een werkelijkheid die er niet is, want zij klampen zich vast aan een woord dat door een mens maar is bedacht.
Die gaat niet door het leven, maar die gaat ernaast, die waait er doorheen.
En die mens staat daar en heeft te aanvaarden: mijn leven heb ik voor niets beleefd.
Nee, u bent daar vader geworden, ziet u?
De essentiële bron die hebt u toch, hoe ook, al spreekt u over onwaarheden, u hebt toch uw lichaam gehad, u hebt toch uw leven beleefd.
Wat u ervan gemaakt hebt, dat zullen we zien.
Maar u hebt de levensbron in u, die Albron, dat zijt gij; dat is de vader, dat is de moeder, een zelfstandigheid die voelt, die alleen voelt in die wereld, want wees nu voorzichtig om te spreken.
Waaraan, mensen, wilt gij nu beginnen, waarover wilt ge thans spreken, nu ge die stoffelijke wereld ... – ik ga dus naar Gene Zijde en ik kom aanstonds terug – wanneer ge die wetten betreedt en vrijkomt van dit organisme, waarover wilt ge nu gaan spreken?
Waarover wilt ge nu gaan denken?
Hoe komt ge tot het waarlijke denken en voelen?
Wanneer krijgt ge bezit, wanneer krijgt ge ruimte, wanneer gaat uw leven uitstralen?
Wanneer krijgt ge bezieling, wanneer hebt ge inspiratie?
Nu moeten we beginnen ... en dat is dan de val voor de dominee, dat wordt de val voor mijnheer pastoor, voor de katholieke kerk, dat hebben al die miljoenen mensen te aanvaarden, want aan Gene Zijde is er geen kerk meer.
Daar hebben wij geen Bijbel meer nodig, en toch, u bent hier Bijbels opgevoed.
Bijbels zegt het woord u: dat en dat hebt ge maar te doen, zo zult ge leven en zo zult ge sterven.
Ja, indien de Bijbel en indien de pastoor en indien uw universiteit dat ook nog in handen had, geloof het, dan trad daarin ook de onrechtvaardigheid naar voren en had u helemaal niets meer.
Maar dat kan die universiteit, dat kan die dominee, dat kan die geestelijke u niet ontnemen.
Want hijzelf is een kind van deze tijd.
Een kind, een insect, een graad van deze ruimte, waardoor dit leven leeft, maar achter de kist mooi wordt, stralend zal zijn, want hier heeft de mens niets meer te vertellen.
Hier moet hij zijn zoals die ruimte is, hier herkennen wij dat innerlijke leven aan die bewustwording.
Nu is dat een levensgraad, nu is dat een wet en nu kan de ruimte als God zeggen en vragen: wat hebt gij met Mijn leven gedaan?
En daar staan we nu ...
Nu moet ik u de boeken ‘Een Blik in het Hiernamaals’ even aantonen, want u weet nu in welk een chaos deze mensheid leeft en waarin de mens gekomen is.
Er zijn duistere werelden, die de Bijbel weer als hellen noemt en die weer geen bestaan hebben, die weer onwaarheden vertegenwoordigen en zo kunnen we nu voortgaan om te zeggen: waar leeft dan de waarheid?
Want wanneer ik de waarheid beleven kan, betreed ik de rechtvaardigheid, en die is er niet.
De hellen – ook al schrijft meester Alcar over de hellen, hij moet het weer doen, omdat de mens niet anders kent – zijn nu voor de mensen, zijn voor vader- en moederschap onbewuste werelden.
Die mensen die in die duistere werelden aanwezig zijn, bezitten onrechtvaardigheid, bezitten disharmonie, onwaarheid.
Ze zijn onharmonisch, al de lagere instincten treden nu naar voren, en die vinden wij in deze maatschappij terug.
De goddelijke rechtvaardigheidswetten spreken nu tot de menselijke, ruimtelijke persoonlijkheid – goddelijke rechtvaardigheidswetten, wat zijn dat?
Ziet u?
Op aarde, terug in deze maatschappij, staat u voor de mens.
De mens heeft een taak aanvaard, hij heeft zich bewustzijn gegeven en dat bewustzijn is alleen stoffelijk.
Al de kunsten en wetenschappen vertegenwoordigen die persoonlijkheid, die hier stoffelijk voelt.
U voelt en u begrijpt nu, dat de psychologie voor de innerlijke mens nog moet beginnen.
De psycholoog kan u die levenswaarheden nog niet schenken, hijzelf is nog onbewust.
En dat alles leeft nu achter de kist.
Vanuit die wereld moeten wij dus, vanuit de sferen van licht moeten wij nu die waarheden en rechtvaardigheden gaan zien, we moeten ze een weg geven, een ruimte schenken, een graad van bewustzijn en nu aanvoelen ten opzichte van dat leven hierboven, ten opzichte van de Albron, de Almoeder, het Allicht, het Alleven, het Alvader- en -moederschap, in welke graad voor stof en geest de vonk van God is gekomen.
Voelt u dit?
Hoe ontzagwekkend dit is, blijkt dat de mensheid er niet achter komt, dat uw maatschappij doelloos verder gaat, er geen begin gemaakt wil worden, maar achter de kist staat u er middenin.
U staat er voor, want u bént het.
We hebben de weg bewandeld regelrecht vanuit Gethsemane naar Pilatus, naar Caiphas en toen gingen we Golgotha op.
En daarna hebben wij Golgotha alleen gelaten en betraden wij de astrale wereld.
We hebben onszelf moeten afvragen: ‘Wat leeft er nu in ons?’
U kunt uw schouders wel ophalen en u kunt wel zeggen: ‘Nou ja, ik zal het wel zien en ik zal het straks wel weten’, maar dít is nu die eeuwigheid, dít is de astrale wereld.
Stof heeft niets te betekenen, want het gevoelsleven is nu alles.
En dat gevoelsleven, ik sprak over de kérn, die kern leeft in u.
Die kérn van God, die Albron, die Almoeder, dat Allicht, dat Alleven, dat bént u.
Ja, en nu moet u die Albron eens gaan bewonderen, nu moet u eens kijken hoe die Albron als moeder reageert, als mens.
Weet u nu wie u bent?
U bent onmetelijk, oneindig diep, nú reeds.
Wat weet u ervan?
Door elke verkeerde gedachte ...
Ziet u, het licht is rechtvaardig in u.
In uw diepe innerlijk ...
Wij spreken van goddelijke vonk, nietwaar?
De mens is een vonk.
Een planeet is ook een goddelijke vonk, maar dat is dan macrokosmos.
Wij behoren als mens en het dier en het leven van Moeder Natuur tot de microkosmos.
Maar dat gevoel is in ons, we kregen een deel van de maan, van die goddelijke bezieling.
Wij begonnen te leven, wij hebben die planeet maan beleefd, nietwaar?
Dat is de Eerste Kosmische Graad.
Wij gingen door de ruimte, die rechtvaardigheid is er altijd geweest, en nu leven wij op aarde.
De mens is reeds mens geworden.
Maar hoe is thans het gevoelsleven?
Dit alles is in liefde ontstaan, in harmonie, want door de harmonie, dat aanraken en het aantrekken en het wedergeboren worden, het oplossen in de astrale wereld voor het onbewuste – dat is de wereld voor de wedergeboorte – kwam de mens terug, want dat deel daar als kind, leefde reeds in de stof.
Ik heb het daar uitgetekend, weet u het nog?
We werden aangetrokken, het nieuwe leven begon, er is daarin niets tussen te krijgen, dat gaat onherroepelijk door, want die vonk komt tot het Al terug.
En dan krijgt u door die verruiming – dat hebben we beleefd – dan krijgt u die levenswetten in u.
Dus die vonk begon op de maan, kreeg het visstadium.
Hier op aarde kreeg de mens het begin van Moeder Aarde te beleven.
Nu reeds is de aarde en haar leven zover, dat de mens voor zichzelf een maatschappij heeft opgebouwd.
Wat vanmorgen tot u moet spreken, is het allernoodzakelijkste, dat gij voelt dat heel deze wereld niets te betekenen heeft indien uw gevoelsleven spreekt.
U kunt spreken en verlangen naar bezit; dat laat u allemaal achter, stof blijft stof.
Dat lichaam van u, dat nu nog zo mooi is, of oud, of jong, gaat eens, en straks rustig de kist in en komt tot verrotting.
Uw mooie oogjes die verduisteren en rotten weg, vreselijk is het.
Het wordt allemaal bar slecht.
Foei, de mens moet sterven.
Koningen en keizers, geleerden, héél grote persoonlijkheden van de aarde gaan aanstonds ‘de kist in’.
Ze moeten aanstonds het leven achterlaten, wereld, maar het gevoelsleven dat blijft, dat stijgt omhoog.
Jazeker, dat zoudt ge wel willen.
Welke rechtvaardigheid hebt u nu voor de mensheid indien ge Christus hebt aangevoeld?
Waarvoor is eigenlijk Christus gestorven?
Omdat Hij u alles maar heeft te vergeven?
Kan een God die u alles gaf, u nog iets vergeven?
Wij doen nu met ons leven wat we willen, u spreekt nu: ‘Ik heb geen wil?’.
Hebt u geen wil?
Geef ons dan het bezit van de aarde en laat de bewusten er dan het goede voor doen.
Geef André dan uw tien miljoen en we bouwen uw tempel, waarom doet u dat niet?
Hebt u geen wil?
Die wil is de goddelijke rechtvaardigheid vooruit gewandeld.
Want door die wil, door dat kennen en bezielen en dat aanvaarden van vader- en moederschap, kreeg u een nieuw leven.
U wilt niet leven, maar u móét leven.
Waarom wilt u dan niet?
De mens klaagt: ‘En kon ik, ik wilde maar sterven.’
En waarom kunt u niet sterven?
Omdat de levenswet als rechtvaardigheid in u zegt: tot zover, straks, over twintig jaar, dan is uw levensaura uitgeput, dan gaat ge vanzelf de kist in, of ge keert nu terug naar de aarde, u zult opnieuw vader en moeder zijn.
U komt niet meer bij uw Hollandse volk terug, maar u gaat regelrecht naar aan de grens van het oerwoud, naar Frankrijk, Duitsland, naar Rusland, naar Amerika.
Ja, waar zult ge eigenlijk leven?
Voelt u dan niet dat ge de hele aarde als rechtvaardigheid, als een levenswet, als harmonie, als ruimte moet beleven, kunt beleven en zult beleven?
Voelt u dan niet dat u met dit ene leventje hier in uw Haag niets te betekenen hebt, indien u elke levenswet die Moeder Aarde tot verdichting bracht niet in u hebt opgenomen?
Dat gij die levenswetten hebt te vergeestelijken, dat spreekt vanzelf.
Maar wie bent u nu?
En wat doet gij thans?
Nu, vanuit deze drek, deze bagger, dit onbewustzijn, dit moorden en doodslachten, deze kletspraat, wanneer ge voor het Oude Testament staat en God een hater is, vanuit die haat, dat ontzagwekkende, nietszeggende, terug, regelrecht naar de eerste sfeer om daar de levende rechtvaardigheid te betreden en in u op te nemen en dan heet het: hebt ge dat leven lief?
Zoudt ge u willen geven voor uw ruimte?
Want wilt ge sterven, wilt ge uitdijen, wilt ge dat uw ruimte ontwaakt, wilt ge meer licht in de eerste sfeer bezitten, wat denkt ge dan dat ge zult moeten doen?
Neerzitten en inslapen?
Daarin, in die sfeer ... wij blijven even in die eerste sfeer, aanstonds vallen wij toch uit die sfeer terug tot in de maatschappij, want wij horen er nog niet, wij hebben nog geen afstemming ... maar in die sfeer leven miljoenen cellen als mensen.
En die moeten allemaal één kleur bezitten, één gevoel, die moeten allemaal rechtvaardig zijn, harmonisch leven, het leven liefhebben als vader en moeder.
Het zijn zusters en broeders, het zijn gevoelsgraden van één kleur, één wereld, één afstemming; en dat bent u, alleen.
Daar leven miljoenen moeders, maar u vertegenwoordigt dit ene moederschap, want een sfeer is moederschap, een sfeer is vaderschap.
En wanneer u onrechtvaardig, onbewust denkt, geen harmonie wilt, geen uitdijing wilt aanvaarden, dan voelt u wel, dan staat u stil.
En dan kunt u die sfeer, die ruimte niet betreden, want u hebt nog geen deelgenomen aan verruiming, aan uitdijing, aan geestelijk ontvangen en bezielen.
De mens die van de aarde kwam, de dominee, de godgeleerde, die had geen lichtjes in zijn ogen.
U komt er momenteel niet met bidden.
U bent al angstig geweest dat ik u het gebed ontnam, maar bidt nu maar, ga nu maar neerzitten en zeggen: ‘O, wat is het leven mooi en wat is het prachtig.’
Jazeker, maar bent u het leven, bent u licht?
Ik houd u alleen maar een spiegel voor, ik doe u niets, ik neem u de Bijbel ook niet af indien u dat ding gaarne wilt bezitten.
We hebben het niet over Christus, we hebben het niet over de waarheid, maar we hebben het alleen over de leugens.
Dat ding, dat een grote leugen is daar, die vertelt dat God een rib uit Adam nam om Eva te scheppen, die van wat klei en levensadem een schépping moest bouwen die universeel, Alwetend diep is.
Voelt u de kleinzieligheid dan niet, dat dit geen rechtvaardigheid kan zijn, want dat leven kreeg immers geen ruimte?
Moest dan Adam ineens geschapen zijn?
En waarom moesten wij, gij en ik en miljoenen andere cellen in het embryonale leven beginnen?
Waarom moet het kind weer in de moeder ontwaken?
U kunt nu miljoenen vragen stellen en nu is elke vraag ten opzichte van uw innerlijke, astrale, geestelijke leven een levenswet.
En die wet moet nu rechtvaardigheid bezitten – ziet u? – of u komt er niet, u loopt u weer te pletter.
Maar dat is voor de Albron niet mogelijk.
Er is altijd weer een goddelijk snoer dat u met het volgende, het nieuwe leven verbindt, met het links en het rechts, het hoog en met diepten.
En dan telkens weer kunnen we gaan vragen: wat hebben wij er ons van eigen gemaakt?
Hoe is nu het leven in de maatschappij?
Wat moet u nu doen?
Hoe wordt uw maatschappij?
Hoe is nu de persoonlijkheid van deze massa?
Kunt u dat reeds vaststellen?
Al het denken op honderd procent gaat nog steeds uit ... gaat, vanuit de duisternis naar de duisternis.
Het gaat enigszins opwaarts en dan ineens gaat het weer naar beneden.
Een lichtje is er niet.
Christus wordt bezoedeld met: ‘Christus die vergeeft de mens alles, gaat u maar biechten.’
Dat kunt u.
Dus dat hangt allemaal vrij en is los van de eigenlijke schepping, dat heeft de mens zichzelf bedacht.
Is er een goddelijke rechtvaardigheid in?
Neen, want die rechtvaardigheid wordt nog niet beleefd.
De mens vraagt nog niet om rechtvaardigheid; die is er niet.
Hoe kan God verdoemen?
Dat doet God niet.
Hoe kan de Almoeder het leven vernietigen?
Hoe kan de dominee, hoe kan de Bijbel goedvinden dat het ene leven het andere afslacht?
Dat is al fout, dat is onrechtvaardigheid.
God is in alles, de Albron, de Almoeder is in alles rechtvaardig.
Moord dus en gij vernietigt uzelf, heb ik u gezegd.
Besteel de mens en ge besteelt uw godheid.
Word maar opstandig.
Ja, wat nu?
Kan een bloem opstandig zijn, een dier?
Kan het kind in de moeder opstandig zijn?
Dan vermoordt het de vrucht.
Ja, die levens, die verschijnselen zijn er.
Wanneer wij als mens de wetten overschrijden en wij maken ons vrij van de harmonie die een wet bezit en waardoor het leven is ontstaan, waardoor de mens stof werd en later geest, dan is dit het verscheuren van een levenswet die in de moeder leeft.
Waarom zijn er misgeboorten ontstaan?
Waarom is er een vreselijke krankzinnigheid gekomen, hebt gij die mensen wel eens aangevoeld?
‘Hoe bestaat het, hoe is het mogelijk,’ zegt Hans in ‘Maskers en Mensen’, ‘Frederik, indien die ploert daarboven niets anders kan dan gekken en psychopaten naar de aarde sturen?’
Het klinkt verschrikkelijk, nu schelden we God uit voor ploert.
Maar Hij is een ploert indien Hij daar een mens vanuit Zijn Al ...
Nietwaar, want voor de eerste keer krijgt dit leven – zegt uw psycholoog, dat zegt uw geleerde, dat is uw universiteit – voor de eerste maal komt de ziel op aarde.
En u zit hier, gelukkig, u bent dankbaar, u kunt voelen, u kunt spreken, u kunt studeren; en daar krijgt een kind, een vonk van God, de melaatsheid toegestuurd.
U begrijpt ‘Maskers en Mensen’ niet?
Dit is een masker, zo ontzagwekkend onrechtvaardig, dat druist tegen de lieflijkheid, de harmonie van, voor de Almoeder in, dat heeft geen bestaan meer en geen werkelijkheid, indien wij het niet beter wisten.
We hebben zelf die wetten verknoeid.
Hoe?
Weet u niet?
Een moeder die naar een kind verlangt en God dankt, Maria dankt, Jozef dankt, bloemen neerlegt voor dit beeld en aan stukken en brokken haar kind moet verliezen, terwijl daar de melaatsheid een drieling baart, gezond en wel.
Dat is onrechtvaardigheid?
Maar die moeder kennen wij.
In vorige levens heeft ze zichzelf uit dat moederschap geslagen, zij heeft haar moederschap bezoedeld, mismaakt; er is dus geen rechtvaardig aantrekken meer.
Een rechtvaardigheidswet: knoeit u maar, bezoedelt u maar het leven, dief maar, steel maar, moord maar, dan zult ge ook de afbraak aantrekken en kunt ge immers geen rechtvaardigheid beleven.
Waar leeft de goddelijke rechtvaardigheid in u, indien uw hand, uw rechter en uw linker, de waarheid willen zeggen?
Vergrijp u nooit aan het leven, het is dood- en heel eenvoudig: u moet het verdienen.
Wij hebben gezien dat elke wet ... wij kregen het leven, maar we moeten dat leven opnemen, wij zijn het zelf.
We hebben te eten en te drinken, u moet nu zorgen in uw maatschappij dat u er komt.
U moet waarachtig zijn.
Indien u interesse hebt, indien u iets voelt voor dit hier, dat achter de kist een bestaan heeft, dat een persoonlijkheid is, ja, dat spreken kan over liefde en geluk, dat zacht is, welwillend, liefhebbend en dan wordt u gedragen.
Want de Almoeder, de Albron, het Alleven heeft u altijd en eeuwigdurend, tot nu toe gedragen, bezield, voortgestuwd, van het ene leven in het andere.
En daarvoor hebt gij vanzelfsprekend alles en alles van uzelf in te zetten.
Is dit leven zo angstig?
Het wordt mooi wanneer u die onrechtvaardigheden uit uzelf, voor uzelf uit de Bijbel kunt halen en een rechtvaardigheidsgevoel geeft als zelfstandigheid, die u met de ruimten verbindt.
Nu wordt het leven eenvoudig, nu wordt het heel mooi.
U hebt geen disharmonie meer.
En dan vooral de onrechtvaardigheidjes die nu een karakter uitbeelden, karaktertrekken die nog niets van die ruimte, die rechtvaardigheid bezitten, moeten stuwing ontvangen.
De mens zegt: ‘En nu zal ik mij buigen en dan ben ik er immers?’
Ja, dan legt u het eerste fundament.
Dan legt u het eerste fundament, ook al breekt gij elke dag uw kostbare, innerlijke nek, u staat toch weer op – nietwaar? – want gij kunt u niet vernietigen; zo rechtvaardig is God.
Ook al schiet ge daar duizenden mensen neer – wij weten immers, die wetten die hebben we leren kennen, we zijn zelf aan het goedmaken begonnen – u moet naar de aarde terug om al die duizenden mensen van een ander volk een nieuw lichaam te schenken.
U zult weer goedmaken en nu is dit de goddelijke, ruimtelijke rechtvaardigheid.
U hebt op aarde nu ongelijk en u wilt gelijk hebben en dat remt u, dat slaat u uit die goddelijke harmonie, u kunt nu niet verder, nietwaar?
Ziet u, overal nu vinden wij die goddelijke rechtvaardigheid terug.
Want goddelijke rechtvaardigheid is harmonie, is het één-zijn met al het leven en hierachter leeft de liefde.
Wat doet u daarvoor?
Hoe wilt u die liefde bezitten?
Hoe wilt u zich die liefde eigen maken?
U bent oud, u bent jong.
Door praatjes, door kletspraat, door valse, gemene gedachten, alleen maar om uzelf te kunnen uitleven en het andere leven te mogen afbreken?
Doet u het maar, maar dan is die duisternis daar voor u en dan hoeft ge niet te verlangen om een lichtende wereld te bezitten; die krijgt u niet, u zult terug!
Want elke karaktertrek vertegenwoordigt nu een godheid en is een machtig fundament.
En die fundamenten zijn alleen te beleven, te bestijgen door het hoofd buigen.
Dat is dat hoofd buigen?
Neen, dat is innerlijk te aanvaarden en te kunnen zeggen: ‘Jij hebt gelijk.’
Christus kunt u niet ... die kunt u niet omarmen.
De Christus in ons, de echte Christus.
Ziet u?
Niet de valse daar, die de Bijbel bezit en uw katholieke kerk en uw protestantisme, dat is een valse, die is niet rechtvaardig, want die vertrapt het ene leven en jaagt het andere de duisternis in.
Ziet u, zelfs Christus is onrechtvaardig, maar bewust door de mens bezoedeld, er is geen reine gestalte meer van over.
Want wij weten: die Christus moet u verdienen.
En dat gaat heel eenvoudig gebeuren, dat kunt u elke dag beleven, u kunt elke dag een kern van Zijn karakter ... doet u een goede daad, hebt u het leven lief, dan hebt u een kern van Zijn leven tot de rechtvaardigheid gevoerd.
Maar nu iets anders, nu klimt u in de maatschappij op, u wordt een kunstenaar, u steelt daar, dat zegt allemaal niets.
Dat hangt aan de muur en heeft geen betekenis.
Maar nu hebt u met het leven te maken, hoe hoger nu gij opstijgt in uw maatschappij, des te gevaarlijker wordt uw kern, uw bezit.
Word nu maar een generaal – nietwaar, heb ik u verleden gezegd – word koning en word keizer, stijg in de ruimte, verlang naar macht; maar is uw handeling, is uw daad thans tot eenheid gekomen met de goddelijke, ruimtelijke rechtvaardigheid?
De rechter, hij maakt zijn oordeel gereed, hij moet rechtspreken en daar vergrijpt die rechter zich aan een andere godheid.
Jazeker, indien de mens bewust verkeerd doet en een gevaar wordt voor uw eigen sfeer, dan heft ge de handen op, maar ontneem dit leven de zelfstandigheid niet, of gij hebt het alweer goed te maken.
Nu gaat ge oordelen, uw woord wordt wet, gij hebt het te zeggen en geen mens anders.
Gij vertegenwoordigt duizenden en duizenden, ja miljoenen mensen.
Nu zal het beginnen.
Voelt gij dat het niets-zijn in deze maatschappij voor de ruimte méér te betekenen heeft, meer innerlijk gevoelsbezit is, dan al die stoffelijke narigheid die men nu op uw schouders plakt, die men u schenkt als een teken van waardigheid, een universiteitsgraad?
Word nu maar rechter, word maar advocaat en behandel het ene leven alleen maar voor het stoffelijke bezit, om het andere te kraken, dan zijt ge des duivels.
Ga nu eens kijken waarin gij leeft, maar ten opzichte – daar gaat het om, daar leeft u toch voor – van Gene Zijde, uw verdergaan, uw geestelijke sfeer.
U wilt moeder worden, u wilt liefde bezitten ...
Hoe kunt ge de bezielende liefde ontvangen, terwijl ge uw moeder neertrapt en mismaakt?
Uw vriend bedriegt en beliegt ten opzichte van God en Christus, uw innerlijk, ruimtelijk leven?
Luisteren naar de ruimte en kijken naar zon, maan en sterren en er niets voor doen?
Wanneer brengt gij uw eigen levensgraad tot ontwaking?
Ja, het wordt moeilijk?
Neen, het wordt heel eenvoudig, want wanneer ge waarlijk die fundamenten wilt leggen, dan zal uw innerlijke leven bezielend spreken en dan zult ge die levenswaarheden aantrekken.
Dan bestaat het niet meer en dan is het niet mogelijk dat ge de ene God daar als liefde aanvaardt en de ander die haat erbij neemt.
Dat ge van al die onrechtvaardigheden een persoonlijkheid maakt die met een godheid die liefde is niets uit te staan heeft, noch voor deze wereld noch voor Moeder Natuur, noch voor het dierlijkste instinct in het oerwoud.
Want dit is allemaal onwaarheid, dit heeft met goddelijke rechtvaardigheid niets te maken.
Waar wilt ge nu beginnen?
U wilt gaarne naar Gene Zijde, u wilt gaarne weten hoe de eerste sfeer is?
Maar die eerste sfeer – voelt u nu – die leeft hier.
Die eerste, die tweede, die derde, die vierde, die hebt u hier, u hebt het Al in u.
Maar nu moet u eens kijken hoe dat Al reageert.
Hoe dom, hoe onbewust die hele, ganse, grote maatschappij nog is.
Daar staat u voor een geleerde, hij is doctor, professor, psycholoog en hij zegt daar: ‘De ziel komt voor het eerst op aarde.’
Hoe kunt u, indien u de psychologie, de metafysische leer wilt aanvaarden, hoe kunt ge over de lippen laten komen dat God voor het eerst een ziel naar de aarde stuurt?
Telkens weer krijgt de mens een nieuwe ziel?
Maar dat is niet waar, want als ziel zijt ge de Albron, ge krijgt en ge bent en ge zijt slechts één zelfstandigheid.
Ik schrijf in Jeus II: ‘Ja, Crisje, de mens krijgt slechts eenmaal één ziel en dat is een godheid.’
En daar heeft hij door miljoenen levens, door miljoenen tijdperken het mee te doen.
Die is op de maan geboren uit de Albron, uit de Almoeder, en is er nóg.
Maar de mens heeft miljoenen levens afgelegd als vader, als moeder.
Niet als kind – voelt u wel? – want uw kind is oud, uw kind bezit een universele diepte, want dat kind kan componeren, dat kind kan iets spreken, dat kind heeft ruimte.
U gaat vanuit het oerwoud naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Daar hebt u miljoenen jaren voor geleefd, u hebt daar duizenden en duizenden vader- en moederschappen voor moeten aanvaarden en nu bent u in dit blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Nu gaat ge wellicht, indien u die hoogte, die ruimte hebt bereikt, dan gaat ge daar zo’n zwart kind vermoorden, want u bent immers hoger en ruimer, dit is uw stand niet (de spreker verwoordt hiermee de handelingen en de hooghartigheid van bepaalde mensen in 1951).
U woont in de paleizen daar met dat baggerige kind?
Die melaatsheid daar, dat onbewuste, daar wilt u niet mee te maken hebben, maar ge zult het toch eens tot uw ruimte moeten optrekken, want het behoort tot uw sfeer.
Gij zijt met uw graad tot een ruimtelijke eenheid gekomen.
U bent vanuit een levensbron ontstaan en heengegaan.
Dat was op de maan.
En nu leven die kinderen, die eigen graad van u, die leven hier verspreid en die hebt u op te trekken.
Die zult u tot de waarheid, tot de rechtvaardigheid, tot de liefde voeren.
Meester Alcar wil dat ik u die fundamenten geef en de essentiële bron naar voren breng, niet alleen verstoffelijk, maar vooral voor uw leven moet vergeestelijken, opdat gij zult weten dat álles in u leeft.
En indien de narigheid, indien het ongeluk, indien de smarten, indien de ziekten u overvallen, hebt ge te aanvaarden dat ge ze daar voor die levens zelf hebt geschapen.
Wanneer het hiernamaals als de eerste sfeer in ons gaat spreken, dan zijn we angstig om nog een woord te zeggen.
Wat doen we nu?
We moeten dus allereerst, wilt gij ontwaken – wereld, mensheid – willen de universiteiten iets aan deze maatschappij geven, dan moeten we eerst het leven leren kennen en dat bent u als vader en als moeder.
U bent als moeder op aarde gekomen om te baren: twee kinderen slechts.
Om voor uzelf en voor uw man – de scheppende kracht – de levensvormen te baren, opdat gij de wedergeboorte kunt beleven.
Wie nu tien, wie nu twintig kinderen – dat heb ik u verklaard – heeft, katholieke kerk, nu kom ik weer tot u, dominee? neen, u staat erbuiten ...
Indien ge nu de schepping mismaakt, kunt ge dat weer goedmaken.
Dan staat ge ook eens voor de onrechtvaardigheid en daarbij het machtige verlangen: u wilt een kind bezitten, maar u krijgt het niet, want u hebt voor de harmonische aantrekking, dus voor de ruimte hebt u zichzelf mismaakt door moord na moord op te stapelen, neer te leggen.
Dat is het afbreken van die harmonische rechtvaardigheidswet voor de geboorte.
Dus indien u de vrucht vernietigt, indien u de mens vernietigt, dan smoort gij uw rechtvaardige, goddelijke moederschap.
Dood nu maar en ge krijgt zelf niet het leven.
Want wanneer u zich aan het leven vergrijpt – dat is het doden, het moorden – dan trapt ge uzelf uit het goddelijke rechtvaardige moederschap, want dat is baring.
U grijpt in in iets dat van de ruimte is, u bemoeit zich met een leven dat een zelfstandigheid heeft gekregen en dat u gaat mismaken.
Dus de directe levensbronnen zijn: blijf van het leven af wilt ge zelf en opnieuw geboren worden.
Dat zijn fundamenten, dat zijn goddelijke rechtvaardige fundamenten.
Dat God een psychopaat naar de aarde stuurt, is niet waar, dat zijn leugens, dat heeft die ziel zelf klaargemaakt.
Die ziel heeft zich dus door moord, door brandstichting, door vernietiging, heeft die ziel zich uit die goddelijke harmonische rechtvaardigheid geslingerd.
God verdoemt ook niet, God kan niet verdoemen, want de God leeft op aarde en in de ruimte, God heeft zichzelf verstoffelijkt.
U bent een goddelijke cel en al die miljoenen cellen van de aarde, al die miljoenen mensen bijeen, dat is de aardse godheid als mens.
Al die mensen moeten naar het hoogste, het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), moeten aan Gene Zijde bewustwording ontvangen, want dat is de geestelijke God in u.
Al die miljoenen mensen zijn van één kleur en één afstemming, alleen het ene leven, de ene graad is verder dan de andere, maar is één goddelijke, rechtvaardige zelfstandigheid, ziet u?
En of u nu koning bent hier, of u loopt met ringetjes in uw oren en u dient het oerwoud, dat blijft allemaal hetzelfde, want goddelijke geboorten bestaan er nu niet, ziet u?
U bent niet door de genade en door de liefde van God op een troon gezet, die hebt u zelf gekregen – natuurlijk, eerbied voor de kunst en voor het gevoel – u hebt zichzelf opgebouwd in de menselijke maatschappij en daarin hebt u een graad behaald, meer niet.
Achter de kist bent u precies als het kind uit het oerwoud, u zit niet naast Christus, u staat óók in de rij.
En dan kunt u nu rechter zijn, advocaat, doctor, psycholoog, of was u ook kunstenaar, er is alleen gevoel.
Hoe bent u?
Indien de meesters kunst naar de aarde hebben gebracht, dan hebben zij dat gedaan, omdat ze zich gereed hebben gemaakt voor de Universiteit van Christus.
En de Universiteit van Christus brengt alleen ontwaking, kunst, gevoel, wijsheid door rechtvaardigheid ... naar de liefde.
Welke levensbronnen zijn er nog die voor u betekenis hebben om het alledaagse te kunnen opvangen?
Wat heeft nu de Christus waarlijk gezegd?
En indien gij u daaraan vastklampt, indien gij dat in u opneemt, dan wordt het leven eenvoudig.
Dan kunt ge uw leven, uw denken en voelen, uw karaktertrekken vergeestelijken en dan gaat u stijgend omhoog.
Maar wat doet de mens?
De mens zegt – er zijn nu nog mensen: ‘Ja, Jozef Rulof die kan spreken.
Hij is het nu, maar anders was ik het geweest.’
Dat kan, dat kan, maar kom, kom dan toch vooruit en bewijs uw eigen leven, uw massa, uw maatschappij wat ge waarlijk bezit.
Doe het toch, want de ruimte schreeuwt om bewusten.
Waarom doet u het niet?
Er zijn miljoenen meesters die een instrument, een kind van de aarde willen bezielen, maar bent u ervoor gereed?
De mens zegt: ‘Ik zal genezen.’
Waarom lopen uw patiënten weg?
Indien ge de liefde, de ruimtelijke rechtvaardigheid als liefde geeft en uitzendt, ziet u ...?
Daarom zei ik verleden: wilt ge genezen, word dan geestelijke rechtvaardigheid en heel de ruimte, al die miljoenen mensen stormen op u af, want heel deze maatschappij is verlangend om rechtvaardigheid te kunnen beleven.
De mens wil niet ziek zijn.
En u hebt de kracht en waarom maakt u de mensen niet beter?
Waarom kunt ge het wonder niet ondergaan om te zeggen: ‘Ga en wandel.’
Indien er één verkeerde gedachte in u is, indien uw levensvonk, uw bewustzijn onware gedachten uitstralen, dan komt immers die Albron niet tot stuwing en bezieling en kan het wonder niet plaatsvinden.
In de eerste plaats dus voor de genezers: wees waar en waarachtig, wees lief en draag de ruimte, draag die ziekten, draag die karakters, want zij willen en zij moeten gedragen worden, zij zijn de zwakken van geest, van stof.
De genezer is het sterk-bewuste kind en gaat verder en stuwt, bezielt.
Maar kan dat op halve kracht, op vijf procent, op tien procent?
Hoe genas Christus?
Wanneer bent u rechtvaardig?
Wanneer buigt ge uw hoofd?
Wanneer komt uw innerlijk leven, uw gevoel, uw Albron tot bezieling?
Indien ge waar bent.
Indien ge waarachtigheid wilt beleven, indien ge u voortstuwt naar het geestelijke ik diep in u, de waarachtige vriendschap geeft, wordt alles eenvoudig.
Maar wanneer ge denkt liefde te kunnen ontvangen, terwijl ge niet alleen uw broeder, uw zuster, maar uw moeder neersmakt in haar ellende en haar mismaakt, zodat gij u niet wilt buigen, dan zijt ge duisternis en hebt ge maar te aanvaarden.
Vroeg of laat manifesteert zich die reine naaktheid.
En wat zegt dan de mens: ‘Hebt u dat gezien?’
Indien ik u een kleinigheid mag schenken voor de Alwetendheid in u, zusters en broeders, indien ge waarlijk wilt weten hoe uw leven uitdijt, wordt dan rechtvaardig in alles.
U kunt ... het leven in de maatschappij kunt u beleven, kunt u aanvoelen, u kunt vergelijkingen maken.
Lees nu nog eens de Bijbel en kom dan tot de waarheid en zeg tegen uzelf, na al de boeken erbij: beleef deze lezingen, beleef het universum, en begin.
Achter elkaar, één voor één kunt u de gezegden omkeren en overboord gooien, waar de Bijbel mee begint, en is dat nu niet dringend noodzakelijk en het essentiële; (om)dat de mensheid het vertikt om bewust te worden.
De psycholoog, de dominee, de geestelijke, de paus, de ganse katholieke kerk smoort de geestelijke, ruimtelijke, rechtvaardige evolutie.
En nu zijn wij des duivels.
U bent dat ook.
Ziet u?
Hoe kan Christus naast u staan indien ge Hem toch verloochent?
Ik heb u verleden verteld en dat is waarheid, Hij kwam in Rome, juist met dit heilige jaar en klopte aan en vroeg (klop klop klop): ‘Is er harmonie?
Komt Christus niet terug?’
Christus heeft zoveel gevraagd.
‘Leeft de mens slechts eenmaal op aarde?
Als Ik de handen op Zijn leven leg, wordt Me dan alles vergeven?’
‘Jazeker, u bent reeds bezig te biechten’, zegt daar de pastoor tegen Christus.
En toen moest die man maken ...
Toen Hij vroeg naar het heilige uur, of dat uur kosmische betekenis had en of een jaar universeel, goddelijk, Albronnelijke diepte is, ‘Hè hè’, werd Christus uitgelachen.
Indien gij predikt, biecht en de wereld wilt opbouwen, de mensheid bewustzijn wilt geven, peil dan eerst de werkelijkheid.
U kunt veel beter niets bezitten, dan alleen reine, zuivere, duidelijke gefundeerde fundamenten, neerliggende zelfstandigheid, zodat u plaats kunt nemen en uitrusten.
Word waarheid, word werkelijkheid, wees in alles rechtvaardig, want dat geeft u de bezieling, de inspiratie.
Want de mens zegt het immers: ‘Ik wil met leugen en bedrog niet te maken hebben.’
U moet het leven duizendmaal weer kunnen overtuigen van de rechtvaardigheid in u.
Vergrijp u niet aan dat leven daar en wil geen liefde bezitten indien u dat nog niet hebt verdiend.
Indien u de liefde moet ontvangen, komt die liefde naar u toe.
Loop die liefde niet achterna.
Overheers het leven niet, bekruip en bespring het leven niet als een hyena-instinct; u zult het aanstonds toch weer verliezen.
Want liefde gaat in elkaar over, nietwaar?
Ge weet plotseling op het eerste gezicht dat die liefde er is.
Maar dit katachtige oerwoudinstinct heeft immers geen betekenis meer, want de mens zegt: ‘Gá met uw bezit, ik moet u niet.’
Want de angst – nietwaar? – de afbraak, de bezoedeling, de mismaking, de ellende staat voor uw leven en daar trapt u niet meer in.
Wat is er dus gebeurd, wat hebt u geleerd, wat heeft de mensheid zich eigen gemaakt?
Waarlijk – wij schreven het boek ‘De Volkeren der Aarde’ – tussen 1939 en 1945 hebt gij bewustzijn gekregen, dat getierlantijn zegt u niets meer.
Voor die tijd leefde u nog in uw stand en nu is uw stand voor vijftien cent te koop; of niet waar, ook niet waar?
Alleen het leven krijgt betekenis, dat ziet u, dat bouwt zich vanzelf op.
Dat krijgt gestalte, dat krijgt bewustzijn, dat krijgt gevoel; dat is het leven, dat is het licht, dat is het vader-, dat is het moederschap, voor hier en aan Gene Zijde.
Heb ik u weer iets nieuws verteld vanmorgen?
Waar leeft de rechtvaardigheid?
U werkt, u dient en u vergrijpt zich niet aan het bezit van een ander.
Indien dat andere leven tot u komt en u zult het moeten bezielen, dan weet u door uw gevoel, door uw aftasten en aanraken, tot hoever ... waar komt de bron tot bewustwording, waarin kan ik afdalen om die karaktereigenschapjes te ontleden?
Het is waar, u hebt op aarde nog niets, daarvoor moet gij in uw innerlijke leven kunnen kijken en dat is alleen achter de kist mogelijk.
U kunt aanvaarden – en dat is onherroepelijk waar – dit is goddelijke rechtvaardigheid.
De psychologie heeft de eerste fundamenten, de geestelijke, nog te leggen.
Ja, de dokter die weet hoe een kind geboren wordt, maar hoe dat leven daarin begint en waar het leven vandaan komt, dat weet hij nog niet.
De Bijbel – telkens kom ik er weer op terug, want dit slingeren wij deze mensheid midden in het gezicht – begint met ónwaarheid, met leugen en bedrog.
De Bijbel begint met kletspraat.
En daar behoeft u niet door te beven en te schrikken, wij geven u een andere, en dat bent u zelf.
God verdoemt niet, want God is rechtvaardig.
God heeft met ziekten, met narigheden, met psychopathie noch met krankzinnigheid, God wil met moord, brandstichting en oorlog niet te maken hebben.
Indien u dat wilt, ga er maar heen, doe maar mee, maar ge zult straks een nieuw, ellendig, duister bestaan te aanvaarden hebben en dan krijgt u die disharmonie te zien en komt u gebroken en mismaakt in het nieuwe leven terug.
Dan hebt u het gevoel niet om te spreken, want u kunt het niet, uw gevoelsleven weigert.
U bent onder het volmaakte, onder de rechtvaardigheid gekomen en nu hebt u het gevoel niet meer om nog een woordje te zeggen of het komt er zo uit: ‘Haw.’
Dat is de psychopathie, dat is hiernaast de krankzinnigheid.
U wordt niet bezeten indien er geen valse bezetenheid in u is.
Een demon kan u niet bezielen wanneer gij rechtvaardigheid, harmonie wilt.
Is dit alles duidelijk?
Weet, kinderen van deze maatschappij, mannen en vrouwen, weet: het Koninkrijk Gods komt.
En dat woord heeft niet zoveel te zeggen, dat wil alleen betekenen: de harmonie voor de volkeren der aarde is in aantocht.
Waarom?
Omdat wij de maatschappij en omdat wij de Bijbel kunnen aanvallen en omdat wij de God die rechtvaardig is hebben leren kennen.
Ziet u?
De ruimtelijke psychologie die spreekt nu.
Vanuit de Universiteit van Christus is elk woord wettelijk en natuurlijk gefundamenteerd.
Wij staan op wetten, wij leven in die wetten, we zijn harmonie, vader en moeder.
Maar we zijn rechtvaardig, want door die rechtvaardigheid ... is, het alles in zich opnemen, het willen beleven, dat wordt het stuwen, dat wordt het bezielen, dat wordt het geven, het één-zijn met elke levenswet door de Almoeder verstoffelijkt en vergeestelijkt, tot het leven gebracht.
Dit als het laatste woord.
Wilt gij geluk in alles, in uw stilte, door uw denken, uw innerlijk voelen?
Tracht dan de mens waarmee gij te maken hebt, rechtvaardig te aanvaarden, te bevoelen, te beleven en te bepeilen.
Ontdoe uzelf van die duisternis in u, van dat snibbige, dat harde, dat snauwerige, want dat is geen rechtvaardigheidsgevoel, dat is geen harmonie, dat kan geen liefde zijn, u remt uw ontwaking.
Wees lief, wees waar in alles, ga eindelijk eens beginnen om die fundamenten te leggen en ik verzeker u: miljoenen achter de kist die komen er tot u, om uw leven op te trekken, om uw leven te bezielen en u dat geluk te geven, omdat gij dient.
En wanneer ge dient, dan staan de hemelen voor u open en dan eerst – geloof het – spreekt de Universiteit van Christus als een rechtvaardigheidswet voor al uw duizenden en duizenden karaktereigenschappen die deel uitmaken van uw menselijke persoonlijkheid, die u bent als vader en moeder.
Voor vanmorgen de ruimtelijke kus ... en die is waar.
Ik dank u.