De goddelijke rechtvaardigheid voor de mens – deel 1

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
Ik heb u beloofd dat wij aanstonds – zei ik altijd maar weer – terug zouden keren uit het universum en enigszins de wijsgerige stelsels voor de mens, voor ziel, geest, persoonlijkheid, maatschappij, astrale wereld zouden ontleden.
Doordat wij een reis hebben gemaakt door het universum en God als licht, leven, vader en moeder hebben leren kennen, komen wij vanzelfsprekend tot de goddelijke rechtvaardigheid.
Hoe is die goddelijke rechtvaardigheid te beleven?
De dominee, de godgeleerde spreekt over goddelijke rechtvaardigheid.
En wanneer u diep in uzelf afdaalt, kunt gij die goddelijke rechtvaardigheid niet zien en noch beleven voor uw maatschappij; en toch is dat slechts in enkele seconden te ontleden.
Maar wat weet u dan nog?
De goddelijke rechtvaardigheid is in de maatschappij, is voor deze mensheid zoek.
Er wordt tweeduizend jaar gepraat en wanneer de geestelijke, uw dominee voor rechtvaardigheid komt en hij zegt: ‘En God is rechtvaardig en zal die en die mensen straffen’, dan struikelt hij reeds over de goddelijke rechtvaardigheidswet, want God straft niet – ziet u? – en hij kan opnieuw beginnen.
Hij moet eerst de God van al het leven leren kennen en die is – dat hebben wij beleefd en dat kunt ge aanvaarden – die is licht, leven, liefde!
Een God van geloof die bestaat er niet.
Het is de God van de verdichtings- en de verhardingswetten, de God die uitdijt, de God die alles bezit en ook rechtvaardig is, want straks leren wij Hem kennen als de God van harmonie, de God, uiteindelijk de God van liefde.
Vanzelfsprekend komen we nu voor de wijsgerige stelsels te staan, niet alleen voor Moeder Natuur, voor het dier, maar ook voor het universum.
Voor de ziel, voor uw geest, uw menselijke ik.
Heel deze wereld zoekt naar een God die rechtvaardig is.
Het Oosten en het Westen komen in opstand omdat er geen rechtvaardigheidswetten beleefd kunnen worden.
En toch is het eenvoudig.
Ik ga u aanstonds vragen: ‘Wat hebt u van die rechtvaardigheid?’ en dan moet u niet schrikken, ik ben niet van plan om u angstig te maken.
Ik wil u dat ikje niet ontnemen, maar ik zet het recht.
En dan kunt ge innerlijk uw schouders ophalen – ik heb het tegen de mensheid waarvan ge deel uitmaakt – en hoe u dan die rechtvaardigheid wilt beleven, dat moet u zelf weten, dat heeft elkeen voor zichzelf uit te maken.
André heeft het u reeds verteld.
We maken hier geen lezingen, wij bouwen geen lezingen op om u te dwingen dat en dat te doen, dat hebt u zelf in handen.
Wij brengen u geestelijke wetenschap.
Het hoogste dat de mensheid op dit ogenblik op aarde heeft ontvangen.
U kunt het nergens nog op de wereld beleven, u hebt het, en wie ervoor openstaat, wie dorst, wie zich wil verruimen die neemt het woord en begint te denken, die begint te voelen, die begint te aanvaarden, die begint zich te buigen.
En dan door uw ganse woordenboek heen en daarvan het goede, komt de mens eens voor de God die rechtvaardig is, te staan en dan hebt ge maar te bewijzen wat of ge wilt: linksaf of rechtsaf.
De rechtvaardigheid van God is – had ik in ‘Jeus II’ en ‘Jeus III’ kunnen vertellen, maar in ‘Jeus II krijgt ge het aanstonds te aanvaarden – zoals het graf voor uzelf diep is en hoog, en laag; er is een links, er is een rechts in, een achteruit en er is maar één vooruit.
En toen was de meester van Jeus verdwenen en schreeuwde het kind: ‘Hé, wacht eens even, wat smoest gij daar bij elkaar?’
Toen zei meester Alcar tegen Jeus: ‘We hebben toch afgesproken dat ik zou gaan en wanneer we een gesprek zouden beëindigen, dan kom ik niet meer terug.’
‘Maar wat, wat, wat heeft dat alles te betekenen?’
Ziet u?
‘De rechtvaardigheid van God’, had meester Alcar tot Jeus kunnen zeggen, maar dat kon dat kind nog niet verwerken, ‘is als een wijsgerig stelsel dat door Socrates en Plato en nu door uw eigen universiteiten wordt beleefd, maar niet wordt bevoeld.’
De mens spreekt over rechtvaardigheid, de mens wil rechtvaardigheid dienen en in de eerste plaats voor uw maatschappij verkopen.
We komen dus straks tot de maatschappij en dan kunt ge uzelf afvragen: ‘Wat hebben wij voor miljoenen dingen, eigenschappen, aan bezit gekregen voor de rechtvaardigheid?’
We leggen een fundament voor die universele rechtvaardigheid.
We komen natuurlijk in de menselijke rechtvaardigheid voor duizenden gedachten, voor de Bijbel, voor een universiteit, voor uw praten, uw denken, uw eten, uw drinken, uw vader-, uw moederschap.
Want u voelt het zeker, de éne mens krijgt alles van die rechtvaardige God en een ander wordt daar levend en bewust gekraakt, vermoord.
De brandstapel is er nu niet meer, maar wanneer ge terugkijkt naar andere volken, dan ziet u narigheid, ellende, afbraak, geseling, besmetting, ziekten.
En kan dat een God die rechtvaardig is aan de mens geven en kan die dat vertegenwoordigen?
Dat bestaat niet!
Wij krijgen al te zien dat de mens voor zichzelf fundamenten heeft gelegd voor een rechtvaardigheid die hij bezit en niets te betekenen heeft voor uw ziel, voor uw geest, voor uw astrale leven, voor de ruimte.
Maar waarin leven nu die goddelijke fundamenten die de rechtvaardigheid van God vertegenwoordigen?
Want hierdoor kunt u leren: die bloem bezit de goddelijke ruimtelijke rechtvaardigheid, want dat kind heeft leven; hebt u ook.
Een dier heeft ook rechtvaardigheid, dat zien we straks, maar we gaan eerst kijken naar de ruimte.
We moeten terug, we gaan terug naar de ruimte, naar de maan, naar zon, sterren en planeten, want die hebben hun goddelijke rechtvaardigheid gekregen.
En nu heeft alles in God licht, leven, liefde, maar het leven gaf God aan elke cel, aan iedere vonk.
En die vonk ...
U laat dat licht en dat leven, en die ziel en die geest, en dat vader- en moederschap, laten wij vanmorgen rustig daar in die wereld waar het is.
Wij hebben het alleen over de goddelijke rechtvaardigheid, maar dat denkt u erbij, want daarvoor hebben wij die ruimte beleefd.
Wij gingen tot sterren en planeten, wij kwamen in de astrale wereld, wij kwamen in de wereld voor uw geest, achter de kist.
Wij kwamen op de Vierde, de Vijfde, de Zesde, de Zevende Kosmische Graad.
Wij betraden het Al, gingen terug en verder tot de Almoeder in het onzichtbare, toen de God van al het leven nog zou beginnen.
We hebben daar wéér die duisternis beleefd.
Ik heb u opnieuw meegenomen met Petrus, met Johannes, met de apostelen toen ze na hun strijd, de sferen gingen beleven.
Toen kwamen de meesters en zeiden: ‘Kom, we gaan nu en zullen u overtuigen, eerst natuurlijk op aarde, wat u daar hebt gedaan.
En bent u vrij, dan zult ge God leren kennen, de rechtvaardige God.’
En toen kwam Petrus reeds: ‘Maar waarom ben ik geslacht?’
‘Heeft God niet gedaan, Petrus, dat hebt u zelf gedaan.
Dat heeft de mens gedaan.
Mij ook’, zei de Messias.
Ziet u?
Hoe kunt ge nu al – u voelt wel welke fundamenten er plotseling onder onze voeten vandaan smelten, wegzinken – hoe kunt u aanvaarden dat de Christus zichzelf heeft laten vermoorden?
‘Jeruzalem, Jeruzalem, wat heb je gedaan, Caiphas, Pilatus?
Bent u rechtvaardig?’, vraag ik u, vragen de sterren en de planeten, vraagt het licht van de levensruimte.
‘Bent u rechtvaardig wanneer u zegt: ‘Ja, ik heb niets met dat te maken, ik was mijn handen in onschuld’?’
Want wij staan aanstonds, wij komen straks voor Pilatus weer, weer voor Caiphas.
Want ik praat niet over Caiphas, ik heb het niet over Gethsemane noch over Golgotha indien ik daar niet op terugkom, want dát zijn de fundamenten.
Voor miljoenen problemen komen we te staan en toch, de goddelijke rechtvaardigheid wandelt ons vooruit.
Dat is het goddelijke snoertje, het contact, de afstemming, het deel van Zijn leven, van dat alles dat Hij is.
Daarin vinden en zien wij die goddelijke afstemming als rechtvaardigheid terug.
Doordat God zich splitste in het oneindige in die ruimte, Hij zich verdeelde door myriaden deeltjes, kreeg elk leven, iedere vonk op macrokosmische afstemming de eigen persoonlijkheid in handen.
En dat was nu en dat is nu de rechtvaardigheid van God.
Nu heeft God niets meer te schenken.
En nu kunnen we alleen maar volgen: wat hebben wij er als mens van gemaakt?, en daar zit u nu.
Nu kan ik onmiddellijk beginnen om de maatschappij, uw persoonlijkheid te ontleden en dan gaat u natuurlijk weer met hangende schouders naar huis, en dat ben ik niet van plan.
Want de mens schrikt, de mens zegt: ‘Ho, wat ben ik daar geslagen.’
Maar u hebt het leven, u hebt uw denken gekregen en uw voelen.
Kijk terug naar het oerwoud, wat hebben die mensen?
Maar zie: doordat de maan kon beginnen en elk leven een cel werd van Zijn Ik, met het licht, met de ziel, met de geest, met die afstemming.
Dat denken en voelen moet nog komen, want wij zullen ons evolueren, wij zullen onszelf als cel verstoffelijken en vergeestelijken.
Maar het gaat nu om de rechtvaardigheidswetten.
Ge zult zien wat uw maatschappij er zich van eigen heeft gemaakt.
Er blijft niets meer over, en toch, er is alles in de mens en dat wordt het Koninkrijk Gods, of het duizendjarige, eeuwigdurende rijk voor de mensheid – voor elkéén is dat – doordat God de planeten – dat hebben wij gezien en beleefd – aan werking heeft gebracht, die werking tot bewustzijn voerde.
Dat ging vanzelf door zon en maan, dat werd Hij, en dat werd Hij als moeder.
De maan ging baren, de maan ging Zijn leven verstoffelijken, wij hebben die embryonale stadia beleefd tot het visstadium.
Wij gingen van planeet tot planeet, we beleefden andere ruimten en alles was aanwezig.
En toen had Hij en kon Hij waarlijk zeggen – niet zoals de Bijbel dat doet –: ‘Het is goed zo.’
Hij kon waarlijk zeggen: ‘Dit is voor honderd procent in orde.
Ik leef erin.
Ik ben het zelf, Ik heb Mijn ziel gesplitst, Ik heb Mijn ziel verstoffelijkt, Ik heb ruimte gekregen, Ik ben gaan denken, Ik heb de baring en Ik heb de schepping.
Ik ga in het moederschap en Ik ga in het vaderschap.’
En dat is de rechtvaardigheid van God!
Maar hoe meer wij tot het bewuste denken en voelen komen, des te erger wordt het wanneer het menselijke bestaan gaat spreken, en nu wordt het een chaos, een bende wordt het.
Tempels in en tempels uit kunt u nu gaan en overal vindt u nu onrechtvaardigheid, die uw Bijbel heet en die het woordenboek vertolkt en vertegenwoordigt, die kunt u eruit gooien, want voor God zijn er geen onzichtbaarheden en geen onwelwillendheden en onrechtvaardigheden, onvriendelijkheden geschapen.
God gaf het leven aan een vonk en die vonk kreeg zelfstandigheid.
Die had vaderschap, moederschap.
Die heeft licht, heeft verruiming, heeft uitdijing, totdat het scheppende zich openbaarde.
En niets kon dit leven tegenhouden.
Die rechtvaardigheid voor dit leven is in alles aanwezig.
Dat hebben de zonnen, dat hebben de planeten gekregen, en zij zouden dat weer aan de mens schenken, het leven dat uit die bron tot stand kwam.
Ik heb het u hier voorgetekend, u hebt het gelezen in ‘Het Ontstaan van het Heelal’, in de andere boeken.
Dus wij gaan nu beginnen aan de wijsgerige stelsels.
We willen weten: wat is rechtvaardigheid?
Hoe kan God goedvinden dat het ene kind daar wordt vermoord en het andere krijgt een kroon op het hoofd, op het eigen ik?
Hoe kan Hij de mens slaan door ziekte en melaatsheid, pest en cholera?
En de één loopt daar en slaat links en rechts van zich af.
Zet de mens in de gevangenis en onthoofdt hem, schiet hem neer?
Ja, nu komen we tot problemen.
U hebt geleerd door ‘Een Blik in het Hiernamaals’, dat de mens zich daar zélf heeft neergezet.
U hebt ze daar gezien in die delen, de reizen die meester Alcar met André heeft gemaakt – en die maakt u aanstonds ook mee, die kunt u beleven – dat de mens daar ligt als een kwal aan het strand.
Waarom?
Heeft God niet geschapen.
Daar ziet u de ziekenhuizen, de krankzinnigengestichten, de melaatsheid, de psychopathie, de krankzinnigheid die die huizen heeft gevuld.
Dat heeft God niet gedaan, daar weet God niets vanaf, Hij heeft er niet mee te maken.
Alles nu wat uw maatschappij bezit, bezit nog geen geestelijke, ruimtelijke, goddelijke rechtvaardigheid.
Die harmonie, die liefde – ziet u?, we gaan steeds hoger – die moet de mensheid, die moet de Bijbel, die moet een geloof, die moet een kerk, die moet een tempel, een universiteit zich nog eigen maken.
De maatschappij, de universiteiten, de faculteiten, de psychologie staan dan ook voor een dood punt.
Ze moeten nog aan het leggen van deze fundamenten beginnen.
U kunt nu hier als mens denken: ‘Ja, wat gaat mij dat aan?’, maar u staat elke dag voor diezelfde wetten.
Wilt u liefde, wilt u geluk?
Dat hebt u in handen, dat behoort u toe, dat leeft in u, omdat u de goddelijke afstemming bezit, dat kunt u aanvaarden, want u gaat onherroepelijk straks in ‘de kist’.
Ja, dit (stofkleed), niet dit, niet wat uit uw ogen straalt, waardoor u spreekt, waardoor gij uw hartelijkheid kunt beleven, dat niet, dát staat ernaast, dat gaat verder, dat heeft de duisternis, is psychopathisch, is krankzinnig, is ziek, is noch moeder noch vader, maar het gaat verder.
En wie dat niet wil, die moet dat zelf weten, moet dat zelf willen.
Achter de kist staat u voor uw innerlijke ik en ook voor de geestelijke rechtvaardigheid!
Wat is goddelijke rechtvaardigheid?
U ziet het, ik behoef niet meer door dat universum te vliegen, maar elke planeet ...
De nacht, het licht, de afkoeling ...
Doordat de aarde nacht maakte, kwam er afkoeling in de ruimte.
Indien de aarde dat niet had gedaan was zij, en haar leven, levend verbrand.
Maar doordat er licht kwam, kwam er meer werking, en zo heeft God die zwaartewetten, die verdichtingswetten, die uitdijingswetten geschapen; doordat er licht kwam.
Dat is de zon.
De planeten, de moederplaneten konden beginnen.
Ze hebben hun leven voortgezet, ze hebben hun leven afgemaakt.
De aarde nog niet, wij zijn nog niet zover.
Ja, voor de stof, voor het lichaam, voor de natuur, maar dat wordt mooier, dat wordt ijler.
De geestelijke persoonlijkheid zal straks, in de toekomst, over tien en vijf miljoen jaar, Jehovakind, aan die wetten voor de uitdijing, voor het leven, voor de liefde, voor vader-, voor moederschap beginnen.
Wat u thans moet gaan aanvoelen en zult moeten begrijpen is, dat God aan het leven de ruimte voor baring en schepping heeft gegeven en daarin ligt nu de goddelijke rechtvaardigheid.
Er is niets anders meer te beleven.
De goddelijke rechtvaardigheid die hébt u, want u bezit het leven.
De mens spreekt nu nog over: ‘Hebt u een eigen wil?’
De geleerde zegt: ‘Heeft de mens een eigen wil?
Waarom doet u dan dát niet?’
André zegt: ‘Geef mij dat maar, indien u toch geen wil hebt, kom geef me dat.’
Vertel eens ...
De psycholoog die heeft het leven, man en vrouw getest.
Hij heeft de mens gehypnotiseerd, hij had geen wil meer; en toch in het diepe innerlijk kwam nog de wil in het onbewuste omhoog en weigerde!
Weigerde beslist.
Een ander mens die die wil, die dat gevoel voor geloof, voor rechtvaardigheid, voor liefde, voor vader-, voor moederschap, voor liefde nog niet bezit, die reine liefde, die mens kleedt zich volkomen uit en gaat hier in de maatschappij staan en weet niets, voelt niets.
Dat dierlijke, wat is het? Doet er niet toe, dat zal nog ontwaken.
Maar eens zegt de mens: ‘Ik dóé dat niet!’, ook al bent u doodgeslagen hier, ook al bent u in het onbewuste, u weigert beslist.
En dan komt de rechtvaardigheid.
Dan komt het zijn, het eigenlijke zijn tot bewustwording en dan heeft de mens zijn persoonlijkheid in handen.
Doordat God dus de ruimte schiep, aan de planeten moederschap gaf, de zonnen het vaderschap, en omdat de mens en niets en niets op aarde en in deze ruimte diezelfde kracht, die zelfstandigheid, die persoonlijkheid aan dat leven kan onttrekken, kan ontnemen, dát is de goddelijke rechtvaardigheid voor het leven.
Dat leven is niet te bezoedelen, dat leven is niet te mismaken.
In de ruimte is er nu nog altijd en zal er eeuwigdurend harmonie zijn.
Duidelijk?
Dat is het goddelijke fundament voor rechtvaardigheid.
God gaf de mens het leven.
Nu hebben wij geleerd, dat we géén mensen zijn.
Ziet u, wat een waanzin, er zijn geen mensen op aarde.
Wie heeft het woord mens uitgevonden?
Toen de mens zich als mens ging voelen, toen draaide hij door de wereld en zij kwam hém achterna.
‘Hoe staan wij erop?’
Toen de mens zichzelf ging beleven, toen de mens zichzelf ging voelen, toen nam hij dat alles, dat universum in bezit.
Toen ging de mens op aarde de wereld verkennen en vanzelfsprekend het geloof, de wetenschap, de stelsels.
Hij ging tempel in en tempel uit.
Ik kan dus, doordat de ruimte die zichtbaarheid kreeg, die verstoffelijking, kan ik nu de mens in deze maatschappij op Moeder Aarde ... kunnen wij volgen en ontleden en kijken welke rechtvaardigheid hij ervan heeft verdicht.
Zoals ik zeg voor honderden, duizenden stelsels hebben wij nu ons levenslicht, ons voelen en denken te aanschouwen.
We gaan zien aanstonds wat de mens ervan heeft, wat de mens er voor zichzelf, vader-, moederschap, de kinderen, heeft opgetrokken; een zekerheid die wij uit het universum halen en waardoor de God van al het leven zichzelf heeft geschapen.
Ik heb u duidelijk gemaakt – en dat moet u ook voelen, dat zult ge kunnen begrijpen – dat de mens, de levensgraad, een vonk van dat alles bezig is zich te verruimen, zich te vergeestelijken.
Maar dat weet uw maatschappij, dat weten de universiteiten nog niet, dat weet uw Bijbel ook niet.
En dat is nu het bewustzijn van deze ruime en grote massa: het is onbewust.
De mens weet nog niet waar die goddelijke stelsels liggen, de mens kent die fundamenten nog niet.
Wij zullen ze nu dus vanmorgen tot de openbaring voeren.
We zullen die fundamenten openen en dan halen wij ze uit de goddelijke schepping vandaan.
Dat doet u toch?
Dat wil de mens, dat wil de maatschappij, dat wil heel deze wereld.
Nu komt u voor de dominee te staan.
Ik laat nu even Gene Zijde los, wij komen daar even in terug, want wat is rechtvaardigheid aan Gene Zijde?
Hier op aarde hebt gij die rechtvaardigheid nu te beleven, u hebt het leven.
Dat hebben wij aan Gene Zijde ook, dat heeft elke vonk, het dier en het leven van Moeder Natuur, ziet u?
Dat leven hebt u, u hebt het vader- en het moederschap, u hebt licht, leven en liefde.
Maar hoe is nu die liefde, uw denken en voelen ten opzichte van dat leven, het dier, maar vooral uw maatschappij?
Nu hebben we stoffelijke rechtvaardigheid, daarnaast leeft de geestelijke rechtvaardigheid, dan krijgt u de ruimtelijke rechtvaardigheid en boven dat staat de goddelijke, leeft de goddelijke.
Hoe handelt u nu?
Wat doet u nu?
Wat wilt u met uw leven hier beginnen?
Waar, dominee, spreekt ge over, wanneer ge zegt: ‘God is rechtvaardig en God zal ons beschermen’?
U hebt het altijd maar weer over beschermen.
U hebt het over het bidden, u zingt, u stemt zich waarlijk af op hoger denken en voelen.
U wilt naar de God van al het leven, u wilt naar de ruimte, maar waarheen gaat u?
Er is geen zekerheid.
Ik heb u verleden even de Bijbel laten zien.
In ‘De Volkeren der Aarde’, het boek, kunt ge het begin van de scheppingen volgen.
We gaan door de hellen heen, we komen tot Mozes, God heeft daar niet gesproken.
We gaan verder, we krijgen eindelijk licht in ons, maar we hebben beleefd dat het in de mens, in die vonk van God moet ontwaken, wij hebben er iets voor te doen.
Al het leven nu van Moeder Natuur dat het leven bezit, een boom, een bloem, water, en daarin het dier, bezit goddelijke rechtvaardigheid, omdat dat dier, die vonk het leven van God vertegenwoordigt.
Dat is onfeilbaar gegeven en geschonken, daar is niets aan te veranderen.
Die wateren zijn er, een berg is er, stof is er ook, het heeft zich verhard, het is ijle en lichte, verharde stof.
Neemt u de berg, neemt u graniet, neemt u staal, dan zijn dat verschillende verdichtings- en verhardingswetten, maar de zelfstandigheid leeft er.
En zo is nu Socrates begonnen.
Hij zei ‘Wat ben ik nu?
Als ik mij voel als ik pijn heb, dan is er iets hier dat niet in harmonie is in het normale.
Iets wat normaal werkt, kan niet ziek zijn, kan mij geen pijn geven.’
Zo zijn er velen, en vooral de leerlingen van Socrates zijn begonnen om de eerste fundamenten te leggen voor duizenden gedachten.
En dat werden de wijsgerige stelsels.
Dat lijkt diep, mijn zusters en broeders, dat lijkt heel erg (diep), maar dat kunt u ook.
Daar hebt u absoluut geen universiteit voor nodig.
U hebt dat maar te volgen, u hebt dat maar te beleven, en u wordt rechtvaardigheid als een stelsel; nu is rechtvaardigheid een wet.
Een levenswet die alles bezit, álles!
Gij kunt handelen, gij kunt denken, u bént zover.
Gij hebt dit bezit, gij hebt ruimte gekregen.
Ge kunt gaan waarheen ge wilt.
En nu zien wij – dat hebben wij beleefd, dat heb ik u enigszins trachten te verklaren en dat leest u en krijgt u aanstonds in ‘De Kosmologie’ – dit is kosmologie, u hebt in uw gevoel dit universum eigenlijk reeds overwonnen.
Want wij hebben geleerd: we gingen van planeet tot planeet, van de éne rechtvaardigheid naar de andere.
Wij gingen uit de dierlijke rechtvaardigheid naar de stoffelijke en aanstonds, straks achter de kist, naar de geestelijke.
Dan komt dat kosmische bewustzijn – nietwaar? – dan kent ge elke wet in deze ruimte, ge weet hoe Mars is, hoe de maan is, wat de maan voor u heeft gedaan.
Ge weet – dat hebt u beleefd, dat ziet u, dat leeft daar – hoe de aarde zichzelf gaf voor uw ziel, uw geest, uw persoonlijkheid.
Door die kosmische goddelijke rechtvaardigheid hebt ge steeds weer lichaam na lichaam gekregen.
En dat werd de wedergeboorte, dat is de reïncarnatie, onfeilbaar gaat dat door, er is niets aan te vernietigen.
Meer is er niet.
Daarin leeft en is de goddelijke rechtvaardigheid te zien.
Dat u hier zit als een mens – u bent voor de kosmos en voor God een levensgraad – dat is uw rechtvaardigheidsbezit.
Hier zit voor mij niets anders dan rechtvaardigheid en dat leven komt mij welwillend tegemoet.
Wij – nu kan ik u het beeld geven – aan Gene Zijde aanvaarden nu dat de mens absoluut, onherroepelijk de harmonie bezit, die rechtvaardigheid volgen wil, en dat is alléén maar te leven zoals God zichzelf heeft geopenbaard.
Ik heb u verleden verteld dat het leven heel eenvoudig is.
De mens in uw maatschappij, uw universiteiten, zeggen de schrijvers: ‘Wat is het leven moeilijk.’
En het leven is doodeenvoudig indien u het begrijpt, indien u het leven voelt, indien u iets gaat dragen.
Ja, er zijn andere aspecten die we zien indien u iets gaat dragen van dat waarvoor Hij kwam, Hij, de Christus.
Ziet u?
Naar Gethsemane, naar Pilatus, naar Caiphas, Golgotha en toen stond de Christus voor de onrechtvaardigheid.
Hij had te aanvaarden dat men Hem niet begreep, dat wist de Christus.
De apostelen wisten dat nog niet, die zouden het nog beleven.
Maar wanneer u bewustzijn krijgt, wanneer u het goddelijke bezit en die rechtvaardigheid vertegenwoordigt, dan gaat ge niet eens meer op een gedachte in van de mens; ja, u stelt de mens voor de feiten.
Wanneer de mens schreeuwt en hij heeft ongelijk, die verdoemt zichzelf voor tien seconden, voor een uur, voor werelden, voor tijdperken, indien hij die narigheid, die onrechtvaardigheid niet voor zichzelf doet oplossen.
Nu kunnen we beginnen.
Dit zijn nu de colleges voor het leven, voor het licht, voor het vader-, voor het moederschap.
Wat wilt u beginnen?
Nu gaat u iets – heb ik u verleden verteld – u gaat maar viool spelen en u kunt het niet, u grijpt al te hoog, u beleeft al, u tast in die rechtvaardigheidswet voor de maatschappij.
U wilt dat bezitten, maar u hebt het niet, nu bent u reeds onrechtvaardig, onbewust, onwelwillend en nu breekt, nu daalt u reeds.
Door dat grijpen, door dat méér willen zijn dan u bent, verbreekt u niet alleen uw rechtvaardigheidswet, uw normale.
Want u gaat de grond in, uit uw onderbewustzijn, dat is de levensbodem die Moeder Aarde dan is, dáár gaat de cel in, daar leeft de goddelijke vonk, u daalt daar als het ware door uw huidige persoonlijkheid in af, u maakt daarin iets wakker, indien u leven wilt zoals God de rechtvaardigheid aan het leven gaf.
Regelrecht omhoog!
Niets kan u tegenhouden.
Als u rechtvaardig bent en blijft – dat zult u vanmorgen van mij krijgen en van de meesters en van uw Christus – dan kan er niets met u geschieden.
Dan zult ge als een stralende zon door het leven gaan en door deze maatschappij, en de mens zal zeggen: ‘Hé, wat hebben die mensen daar?
Wat is er toch, wat daar in die mensen leeft?’
En u ziet onmiddellijk de leugen, het bedrog, de afbraak, de vernietiging, het te hoog grijpen, het willen zíjn.
Te lui om te werken en daar de mens maar het leven ontnemen, zijn bezit ontnemen?
De mens die nu zijn handen niet wil gebruiken, de mens die nu buiten de maatschappij om, toch zijn eten en drinken wil verdienen, dat is in strijd met de natuurlijke rechtvaardigheid.
Want ge zult wenen en ge zult kreunen, zei Christus.
Wat doet Moeder Aarde nu, wat doet de brón die aarde is, de persoonlijkheid, dat het leven van Moeder Aarde als stof dus, die stof waar u op staat – dit is allemaal stof, dit behoort allemaal Moeder Aarde toe – wat doet Moeder Aarde wanneer zij haar leven bezielt?
Zij staat altijd open, zij is precies zoals God is, zij is een deel als stof, als planeet voor God.
Dit is God, waar u op loopt, waar u op staat.
En bedrieg nu dat leven maar?
Ja, dat kunt u.
Wanneer u, wanneer we tot de kosmische wetten komen en tot de kosmologie, en de rechtvaardigheid, welwillendheid en harmonie zullen spreken, wat dacht u dat de aarde dan niet zou kreunen, indien u daar ... indien u haar uw kanonnen, uw explosies laat beleven, dat zij die stoornissen, die erupties niet voelt?
Dat was immers niet noodzakelijk geweest.
God heeft die narigheid, die ellende die u op aarde hebt niet geschapen.
Hij heeft alleen werking aan het leven gegeven.
U wordt geboren in de moeder, u kent dat allemaal.
Nu is het eenvoudig om na al die jaren om deze kosmische ontledingen tot de openbaringen te voeren voor de mens.
U hebt het leven, u wordt geboren.
U kunt aan uw kind niets doen, niets veranderen indien dat leven zó en zó en zó wil.
U weet het, als ouders weet u dat, kunt u dat leven niet veranderen.
Dat leven is een zelfstandigheid en een persoonlijkheid voor de duisternis of voor het licht.
U ziet het, nu komen wij hoger, hoger, hoger.
Wij gaan door de boeken, door de hellen, wij komen door de voordierlijke, de dierlijke, de grofstoffelijke, stoffelijke graden en dan nog is de mens geen rechtvaardigheid.
De mens kent die wet niet.
De mens zoekt, de mens smeekt, de mens praat.
‘Hoe kan in vredesnaam God dit alles goedvinden?
Waarom schept Hij narigheid?’
In ‘Maskers en mensen’ leest u: ‘Ja’, zegt Hans tegen Frederik, ‘indien die daarboven niets anders heeft dan gekken om die naar de aarde te sturen’, ziet u?
Wat heeft Hans?
Niets.
Wat hebt u van Hans indien u ook zo spreekt?
Ja, dan zat u hier niet, dan was u niet hier.
‘Indien die gek daarboven niets anders heeft’, die dan toch een God van liefde is, een God van rechtvaardigheid, ‘mijn hemel, mijn hemel, Frederik, wát moeten wij met deze arme stakkerds beginnen?’
Maar heeft Hans even gelijk?
Hans moest eens weten dat hij die zielen daar krankzinnig heeft geslagen.
Híj is het die geen rechtvaardigheid bezit.
Want de mens kent God niet.
De mens kent Zijn liefde niet, Zijn harmonie niet.
God is rechtvaardig in alles.
God gaf de mens het licht, het leven en Zijn liefde.
God gaf de mens de macht en de kracht om ...
Voel toch eens die geboorte, voel toch eens die uitdijing in de moeder, het is allemaal zo natuurlijk en het spreekt zó vanzelf.
Maar nu hebt u verstand gekregen, gevoel, u hebt licht in uw ogen; dat menselijke organisme is stralend voor schoonheid.
Dat menselijke organisme komt als een nietig vonkje in de moeder, het is niet te zien en nu: het dijt uit, het heeft onfeilbaar de goddelijke rechtvaardigheid voor het leven gekregen, niets is er in staat om dat tegen te houden.
Jazeker, de mens kan het wel vernietigen.
Wie vergrijpt zich nu aan een rechtvaardigheidswet van God?
Nu moet u eens kijken, dit moet u eens bevoelen, hoe ontzagwekkend het wordt indien we ons nu aan die goddelijke geboorte, dat uitdijen, dat verdichten, dat vader-, dat moederschap, die welwillendheid, die hartelijkheid, die harmonie vergrijpen, vergrijpen.
Hebt u zich nooit vergrepen aan de goddelijke rechtvaardigheid?
Dat is het leven!
Dus God als het leven, is rechtvaardigheid.
En daaruit komt nu álles, daarin lééft alles.
Hij gaf ons het leven?
Nee, wij zíjn het!
De God leeft in ons.
Ik heb u verleden verklaard en aangetoond; maar heeft dat niet uw leven overrompeld, heeft dat helemaal niets verteld toen u heenging?
En hebt u daar geen dagen en nachten niet over kunnen slapen?
Hebt u geen rust meer gekend toen ik zei: ‘De mens komt in het Al’?
En daar was de hoogste meester bij, daar was Christus bij.
Ja, die Christus zou worden – zei ik u – en die vroeg: ‘Waar is God nu?’
En ze zochten God.
‘En waar leeft nu de vader, de schepper van dit alles?’
Ja ... en die was er niet.
En er kwam angst?
Nee, onfeilbaar hebben zij lichaam na lichaam beleefd.
U kunt een mens vernietigen, maatschappij, wereld, maar die mens komt terug.
Goddelijke rechtvaardigheid hebt ge – Gode zij gedankt – niet in handen, koning, keizer, generaal.
U kunt mij wel in de gevangenis gooien en ik ben onschuldig, u komt er toch zelf een keer in.
Want iets wat u in die ruimte nu losmaakt en tot de afbraak voert, moet u terugvoeren naar die rechtvaardigheid, dat banen beschrijven en dat licht uitzenden en dat voeden, dat bezielen en dat bewust worden.
Trap eens hard met échte boosheid in uw hart op Moeder Aarde, dan zult ge eens terugkomen om dat, om die deuk in haar gelaat weer recht te maken.
U zult daar wellicht bloemetjes neerleggen en zeggen: ‘O, wat heb ik gedaan?’
De mens die in deze ruimte bewust wordt, die dankt Moeder Aarde en kust haar.
Deze aarde heeft een ziel en een geest, een persoonlijkheid en bezit de goddelijke rechtvaardigheid, want u krijgt leven na leven.
Zij zorgt voor uw slaap, zij zorgt voor uw eten en drinken.
En wat doen wij?
Wat doet de mens?
En de geleerde, de dominee staat op zijn preekstoel en zegt: en ja, en ge zult verdoemd worden en als u dat en dat niet doet.
En dan komt die armoedige Bijbel voor de dag, dan komen de leugens, dan komt het bedrog.
Och, wat zegt het?
Is dat bedrog?
Is een mens die onbewust is dadelijk maar een leugenaar en een bedrieger indien dat kind u en God en Christus niet begrijpt?
We moeten nu beginnen om fundamenten te leggen voor het dagelijkse ik waarin en waarvoor gij leeft.
Aanvaard elk woord dat rechtvaardigheid moet en zal zijn.
Begin om niets anders te willen dan het leven rechtvaardig te zien.
Rechtvaardig te zien!
Als u bij André komt aan huis en al bent u in de gevangenis geweest, ook al loopt de hele maatschappij u achterna, u loopt met leugens en bedrog, u staat in uw eigen drek en bagger, dan zegt hij: ‘Voor mij zijt ge schoon, mooi en machtig’, ziet u?
Altijd weer ziet hij één volmaaktheid, de mens is volkomen volmaakt voor hem, innerlijk en uiterlijk.
Die mens heeft geen leugens en geen bedrog, die mens is in harmonie, die mens is voor zíjn leven rechtvaardig.
En indien u onrechtvaardig, onwelwillend tot hem komt en hij gaat het zien, dan gaat zijn persoonlijkheid ... dat doen wij ook, dan gaan wij weg.
Dan gaan wij achteruit: gaat u maar voorbij, gaat u maar door.
In de sferen, in de eerste sfeer moeten wij rechtvaardig zijn.
En nu voor uw Bijbel?
Nu voor uw maatschappij, voor uw woordenboek?
U wilt immers zo gaarne naar de eerste sfeer?
Met uw automobiel zeker?
Ja, is het niet zo?
Met uw kroon op uw hoofd, met uw mooie gewaad, met alles dat u op aarde bezit, wilt ge naar de eerste sfeer, uw paleizen en uw mooie tempels.
‘Maar zíj komt er niet in.’
Er zijn mensen hier die zeggen: ‘Zeg, hoe kunt ge met dit mens omgaan, dat is uw stand niet.’
Ja, dat zegt de Bijbel ook.
Dat zeggen de dominees ook, want in de Bijbel ...
Wanneer er een echte zwerver tot de dominee komt, tot de geestelijke ...
Voor een tijd terug is er een groot bewuste bij Rome geweest en heeft daar als een zwerver – dat weten wij, dat weet uw wereld niet eens – heeft daar geklopt en zegt: ‘Mag ik de vader even spreken?’
Die kardinaal en die bisschop en die soldaat wisten helemaal niet wie dat was.
En die man loopt daar en heel Gene Zijde, heel Gene Zijde, miljoenen zielen, mannen en vrouwen en kinderen zagen wie die zwerver daar was.
En we waren er.
‘Waarom mag ik niet binnenkomen?
Ja, ik zie er vies uit.
Maar uw maatschappij is ook vies.
Ik ben in een heilige stad, maar is iedereen hier heilig?
Wat is heilig-zijn?’, vroeg die man.
Toen hebben ze dat kind eerst twee dagen in de gevangenis gestopt.
Hij vroeg overal, aan ieder mens: ‘Wat is nu heilig-zijn?’ en toen dacht hij, dat hij de heilige vader ging bespotten.
Nu zit dat kind nog?
Neen, hij is door de muren gevlogen, in zijn ruimte teruggekeerd, hij is hoger en hoger gegaan.
Já, wereld, ik ga u nu een wonder vertellen: vóór drie maanden terug stond de Christus voor Rome en ze hebben Hem weggestuurd; ze herkenden Hem niet.
Telkens weer staat de Messias in uw maatschappij, Hij vertoont zich nu elke seconde wanneer er over rechtvaardigheid en over liefde en geluk, ontwaking wordt gesproken.
En dan ziet u een oud vrouwtje of een oud mens en dat loopt u wellicht voorbij en dan zegt dat kind: ‘De Christus luistert.’
André heeft verleden tot Hem gestuurd: ‘En hebt u dan niets meer met Jeruzalem te maken, en interesseert U de Caiphas, Pilatus niet meer, het jodendom ... de mensheid, deze wereld, de werkelijke opbouw, de vernietiging van al deze machtige, mooie rassen (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Waarvoor hebt u geleefd?’
André werd boos?
Neen, hij zegt: ‘Als de Christus, als U daar hebt geleefd en als de Christus geen werkelijkheid bezit, dan kunnen wij immers ophouden?
Maar ik heb U gezien!
Maar kom dan toch eens tot deze wereld.
Ge zit toch niet altijd op Uw troon, Ge zult toch wel iets van deze arme geslagen mensheid van de twintigste eeuw in U opnemen?
Of spreekt men deze taal niet uit Jeruzalem?’
Wanneer de Christus in staat is – begrijp goed wat er is gebeurd voor tweeduizend jaar terug – wanneer de Christus en wanneer een meester in staat is door de dematerialisaties, om zich neer te leggen en zich te ontstoffelijken – dus dat wil zeggen: zijn stof en zijn geest op te trekken en te laten verdwijnen en het buiten daarginds neer te zetten, wat een lamapriester in het Oosten kan, een ingewijde daar – wat kan de Christus dan niet?
De Christus is in het Al.
Hij vertegenwoordigt ál de ruimten waarin gij leeft en die door de Almoeder, de Albron werden geschapen.
Heeft Hij voor deze eeuw, voor deze tijd, het goddelijke gezag en die vertegenwoordiging op aarde eens weer voor zichzelf en voor de mens willen testen?
Wat is, hoe is de mens wanneer de mens kan zeggen: ‘Ik ben heilig’?
Wat is rechtvaardigheid?
Wat gebeurt er in uw leven wanneer die rechtvaardigheid in u, onder uw hart ontwaakt?
In de eerste sfeer moet ge alles liefhebben: het insectje, de bloemen, de mensen, de natuur, de God.
U moet in harmonie zijn met elke gedachte.
Ja, wat zijn gedachten?
U kent alleen de stoffelijke gedachten.
Maar de meester ... de mens daarvan zeg ik: ‘Wilt ge de eerste sfeer met uw automobiel berijden en beleven?
Wilt u achter de kist, denkt u daar nog dat daar iets te koop is, waarvoor ge die schatten hebt ontvangen?’
Achter dit alles is er licht, is er leven, is er een oneindigheid.
Daar zijn tempels, daarin leeft de mens in kunst, in wijsheid, want hij heeft al deze wetten als planeten en zonnen beleefd.
Hij heeft die ruimten in zich opgenomen en hij vertegenwoordigt nu geestelijk de bron waartoe de mens als graad, als vonk, als vader, als moeder, als ziel en geest behoort.
In de grond, door het leven, een evolutie maken, een wedergeboorte, en opnieuw verder.
Onze gedachten zijn verruimd, onze gedachten zijn vergeestelijkt.
Wij moeten het leven dienen, wij moeten het leven opnemen in onze armen en nu gaan we even kijken: wat is er thans op aarde geschied?
Wat heeft de Bijbel, wat hebben de kerken, de sekten daar zich van eigen gemaakt?
Nu er machtige dingen voor deze mensheid gaan gebeuren, nu de mensheid gaat vragen, elk kind zich afvraagt: ‘Hoe kan God dit goedvinden?’
Nu is de Christus, nu zijn de meesters, maar vooral de Christus, nu kunt u Hem elke dag wellicht in uw straat, in uw omgeving, in deze ruimte, op aarde ontmoeten.
En dit is geen verhaal.
Hij heeft geklopt, men heeft Hem ontvangen.
Maar toen de Christus zei: ‘Ben Ik hier bij de heiligen?
Ik wil de heiligen zien.
Ik wil de heiligen beleven.
Ik wil de harmonie zien’, toen werd Hij bij Zijn kladden gepakt en buiten dat heiligdom gezet.
Men kende Hem niet.
De apostelen van Onze-Lieve-Heer wandelen thans op aarde.
Om u te beschermen?
Neen, om te kijken hoe u het nu voor uzelf doet.
De meesters uit de sferen van licht zijn op aarde om u te helpen?
Neen, om u toch enigszins te helpen om nieuwe fundamenten te leggen, maar om die goddelijke ruimte als rechtvaardigheid in u te doen ontwaken.
Jazeker, ze spreken.
Maar ze kijken wat u er voor uzelf van maakt.
De snauw, de grauw, de afbraak.
Gaat u nu maar in de maatschappij kijken.
Hoe is nu het bewustzijn van uw maatschappij?
Wilt ge nog langer aanvaarden dat de Bijbel met waarheid, met goddelijke wetten begint, als de God van haat in het Oude Testament de één na de ander vernietigt en dát kind alles schenkt, wat Hij heeft, wat Hij bezit, ziet u?
Is het zo vreselijk wanneer u de Bijbel betreedt en die onwaarheden openlegt?
Is dat nu zó angstig?
Moet ge nog langer in deze eeuw, moet de mensheid nóg verder door die leugens en dat bedrog?
Verder, verder, verder?
Komt er nooit en te nimmer een ander woord in deze ruimte?
Is er niets anders te beleven?
Wat wilt gij, wat hebt gij, wat hebt gij gezien?
U voelt het zeker, ik moet minstens honderd lezingen, honderd uren hebben, wil ik de goddelijke rechtvaardigheid openleggen voor elk stelsel, voor elke gedachte, voor uw universiteiten, voor de psychologie, voor de psychopathie, de krankzinnigheid, voor ziekten, vader-, moederschap, zuster- en broederliefde.
Wanneer legt gij dan voor uzelf het eerste fundament: ik wil rechtvaardig zijn, want dan hebt u álles.
Indien u rechtvaardig bent tegen uw broeder, uw werkman, de mens die voor u werkt, die u dient, voor de taak die u bezit ... daar moet de wil in.
U moet honderd procent willen dienen.
Ik zei u verleden: wilt u de mensen beïnvloeden?
Wilt u de mensen tot de ontwaking brengen?
Wilt u de mens steunen, de zieken genezen?
Wórd dan genezing.
Wórd dan waarheid, en de bezieling, de afstemming van de ruimte, omdat God oneindig is, omdat u nog maar mens bent in een graad van bewustzijn die tot deze aarde behoort ...
Indien u dan hoger en hoger wordt en al die karaktertrekjes naar beneden gaan en worden overwonnen, dan spreekt de ruimtelijke, geestelijke, universele inspiratie tot uw ziel, uw geest, uw vader-, uw moederschap en uw kunst.
Als u dan in huis neerzit, dan bent u waar en die waarheid – wil u zeggen – dat is rust.
Waarheid is hartelijkheid.
Waarheid is begrijpen.
Wanneer u in de sferen komt en u zegt: ‘Ik heb alleen maar narigheid beleefd.
Ik heb geen leven, ik heb het zó beroerd, want mijn man begrijpt me niet’ en ‘mijn vrouw, die wil niet met me mee.’
Wanneer er nog geen rust is en u bent nog niet met uzelf klaar, u hebt die fundamenten onder uw hart nog niet tot die uitdijing gebracht, dan bent u nog altijd niet rechtvaardig.
Want de mens die rechtvaardig is, heeft rust, is sterk, is machtig.
Die wordt niet bezield, maar die ís bezieling, die is kunst, die is wijsgerig, die haalt uit alles de onwaarheid, de onrechtvaardigheid.
Die ziet, die hoort, die is universeel tot die ruimtelijke eenheid gekomen.
Dat hebt u zelf in handen.
Maar wanneer u te hoog grijpt, wanneer u meer wilt bezitten dan u kunt, dan u hebt aan gevoel, aan bewustzijn hebt, dan wordt het leugen en bedrog.
En nu wilt u nog eten en drinken?
En nu vraagt u waarom de mensen u niet willen, niet moeten?
Bent u: ‘O, ik ben zo ongelukkig en ik kan niet vooruit, en het leven zegt me niets meer.
Wat kan mij alles schelen?’, en daar is de rechtvaardigheid daar neergeslagen.
De goddelijke afstemming lijdt thans aan verrotting.
Hard?
Loopt u nog niet weg?
We krijgen nog altijd bloemen.
‘De mensen krijgen een pak slaag’, zegt de ruimte, ‘en ze brengen nog altijd van die mooie bloemen mee voor Onze-Lieve-Heer.’
Toch is er bewustzijn en gevoel gekomen, de mens die gaat voelen en beleven.
Kinderen van Onze-Lieve-Heer, wat zijn jullie gelukkig dat men u vanmorgen hierheen bracht.
Nu gaat ge ergens anders voor dienen, niet voor afbraak en vernietiging.
Het slijk der aarde geeft elkaar, geeft zich bloemen.
Daarvoor moet de goddelijke orchidee, dat een universele kus is, dienen.
Leugen en bedrog, afbraak en vernietiging, onrechtvaardigheid, dat schenkt zich orchideeën en aan Gene Zijde kunt u haar leven niet eens betreden indien u ook niet voelt en bent (als zij) aan kleur, aan licht, aan ruimte bezit, want zij sluit zich voor u.
Hebt u dat niet in de boeken gelezen?
Hebt u niet gelezen, wanneer u in de eerste sfeer komt en u kijkt naar de bloemen en u wilt: ‘O, wat is dat mooi’, en die bloem die sluit zich, dan hebt u die fijne, die ijle, die natuurlijke, die rechtvaardige afstemming niet.
‘U zit naast en voor elkaar aan tafel en ge bedriegt u elke dag’, zegt de ruimte.
De mens maakt het eten klaar voor de andere mens en denkt: ‘Stik.’
Ik kan nog méér zeggen, maar dan ben ik hard?
Dan worden wij grof?
Nee, dat zijn de woorden; dat is het, dat is de afbraak, de vernietiging.
Hoe kunt ge rechtvaardig zijn indien uw liefde daar niet in leeft?
Verwaarloos maar iets ... verwaarloos maar iets.
Ge hebt gaven ontvangen van de ruimte, en wat doet u ermee?
Om ze alleen maar te verkopen?
Om uw zakken vol te stoppen?
Is dat allemaal roeping?
Is dat allemaal uitdijing?
Is dat alleen omdat ge het leven dat hier voor u leeft tot dat ruimtelijke geluk te voeren, te brengen, zodat ge de eerste sfeer, de tweede en de derde, het hiernamaals voor uw ziel en geest beleven kunt?
Waarom leeft u eigenlijk?
Ja ...
Daar zitten mijn kinderen, Onze-Lieve-Heer is er ook.
Als we nu plotseling dat oude moedertje, dat vadertje hier als een zwerver – ja, in de ogen lag het licht – als een mismaking over de wereld zagen wandelen ...
Ziet u, de arme mens, Christus daalt altijd tot in het laagste van de maatschappij af, tot de armoede.
We kunnen u natuurlijk ook daarvoor iets anders vertellen: Hij kan zich ook ... Hij laat zich plotseling zien als een mens in een mooi gewaad gekleed, maar dan kent men Hem ook niet.
Maar wanneer Hij plotseling hier zou verschijnen, wat mogelijk is indien u allemaal de rechtvaardigheid bezat, en als er niet één mens hier was die niet deze rechtvaardigheidswetten beleven kan, dan verwaast hier dat beeld van de Messias en uw sfeer en uw ruimte; en dan is het niet mogelijk.
Maar indien wél, dan zult ge de sferen zien, dan zult ge uzelf voelen en dan stijgt ge boven uzelf uit; dan is de nacht dag, die er altijd is, dan is er geen uitdijing meer, geen afstanden zijn er, nu bent u van gevoel tot gevoel tot de ruimtelijke eenheid gekomen.
En nu zegt de orchidee: ‘Geef mij iets van uw persoonlijkheid.
Ik ben eens uit uw leven geboren.’
Maar ze willen aan Gene Zijde niet meer met de afbraak te maken hebben.
Zij willen aan Gene Zijde het leven van God dienen, want ze zijn uit Zijn kleurenrijk ontstaan.
Maar ze hebben vader- en moederschap, ze hebben een ziel en een geest en dit is de mooie, machtige, kleine, lieflijke persoonlijkheid van dit bloempje.
Kijk, spreekt u wel eens tot het leven van God?
Als u toch hard bent, als u de mens niet kunt aanvaarden, u voelt reeds: ik ben niet waarachtig, ik doe iets, dat is verkeerd, ik kom niet tot die klaarte!
De mens zegt: ‘Wat prutst dat leven weer met de ruimte?’
Waaraan knabbelt gij, mens in deze maatschappij?
Bent ge waarlijk met de God van al het leven tot eenheid gekomen?
U weet het wel, maar u gaat maar verder.
Maar wat doet u toch hier langer?
U vraagt aan God: ‘En geef me wijsheid’, maar waar dacht ge dat die wijsheid is te beleven en te zien?
Ik kom vanzelfsprekend straks op de Bijbel terug en dan moet ik weer iets van uw kerk kraken – úw kerk niet, natuurlijk niet – want dan gaan we vragen: ‘Heilige vader, waarom hebt ge daar de Christus niet gevoeld?
Hij staat er weer, morgen klopt Hij weer aan de deur, want Hij wil u uit dat paleis trekken, Hij wil u vragen: “Wie is er nu heilig?
Wat is rechtvaardigheid?
Wat is dienen?
Wat is gevoel?
Waar gaat u heen?
Hebt u de alleenzaligmakende kerk, mens?
U bent toch een mens?
Ontkleedt u eens.
Hahaha, ziet u.
Waar is uw vrouw?
Waar is uw ziel?
Ge moet toch terug naar de aarde, en ge kunt ... ge hebt geeneens, u hebt geen kinderen?’
‘Eruit!’
Vóór tweehonderd jaar terug, mens van deze maatschappij, toen smeet men Christus, de vonk van God die Christus vertegenwoordigde – en dat kunt u indien u die rechtvaardigheid beleeft – op de brandstapel.
Zó heeft men het licht van deze ruimte verduisterd.
En toen zat Galilei in de gevangenis van dit machtige Vaticaan.
‘Ja, en dat klopt allemaal niet.
En dat is niet waar’, zegt de kerk, de pastoor, de bisschop, de kardinaal.
‘Wij hebben er slechts tien op de brandstapel gesmeten.’
Hoe kunt gij u aan het leven vergrijpen, heiligmakende kerk, Bijbel, indien de goddelijke rechtvaardigheid zegt: ‘Dit is mijn leven, u vernietigt niet de mens – want dat weet de mens nog niet – maar gij vernietigt mij.
Die miljoenen mensen op aarde vertegenwoordigen mijn rechtvaardigheid en als er nog iets, een vonk van mijn leven onbewust is, dan krijgt dat leven immers de gelegenheid om te ontwaken, om straks tot de sferen te komen.’
Is dat niet zó?
Ik heb immers de tijd niet om nu vanmorgen – maar ik kom terug – om vanmorgen eens even te laten horen wat u krijgt, wat u al jaar in jaar uit beleeft door de universiteiten, door uw dominee, de godgeleerden.
We zullen die levens in het reine licht zetten van God, in de rechtvaardigheid.
Hoe kunt ge het woord ‘rechtvaardigheid’ over uw lippen krijgen indien ge weet dat ge zelf de krankzinnigheid, de mismaking, de bezoedeling liefhebt?
Indien ge een God van rechtvaardigheid wilt beleven, waarom stuurt ge dan uw kinderen naar een oorlog om een ander kind van een ander volk af te maken?
Ziet u?
Ook niet waar soms?
Als u dit vasthoudt, als u werkt, houd dit gevoel nu eens bij u als u werkt; het doet er niet toe wat u doet, waarvoor u dient, u moet allen eten, drinken, maar in rechtvaardigheid.
Is het niet waar, wanneer u met die mensen spreekt en u geeft eerlijk en braaf uw prijs op – dit is vanuit de hemelen een minderwaardig gevoel, een ontleding, maar het behoort tot uw maatschappij en uw leven – en u geeft de rechtvaardigheid in uw zaak, in uw taak, in hetgeen gij verkopen wilt, dan kunt ge terugkomen, of anders is die deur daar gesloten.
De rechtvaardigheid is het allermachtigste fundament voor uw ziel, geest, uw maatschappij, persoonlijkheid.
Die rechtvaardigheid leeft in de mens, omdat u het leven hebt.
En door de rechtvaardigheid krijgt ge het hoofd buigen, het begrijpen, het aanvaarden, het spreken, het ontleden van de dingen.
Maar sluit u zich niet af indien u geen gelijk krijgt en de andere mens kan zeggen: ‘U bent onwaar!’
Want weet u hoe uw leven, uw persoonlijkheid is achter de kist?
En u wilt de mens, u wilt het leven, u wilt Christus, u wilt de ziel, uw geest, uw vader- en moederschap geen rechtvaardigheid geven, weet u hoe dan uw sfeer is?
Ziet u?
Wij mensen moeten alles verdienen?
Neen, dat gaat vanzelf, u hebt uw geboorte gekregen.
We hebben nu de ruimte.
In deze eeuw spreken de meesters.
Christus was er, Christus had rechtvaardigheid.
Hij heeft duizenden wetten ontleed door Zijn machtige, natuurlijke, ruimtelijke en goddelijke beeldspraak.
Hij heeft u de fundamenten in handen gegeven en laten zien: kijk, wanneer de goddelijke rechtvaardigheid spreekt ...
Mijn hemel, mens der aarde, neem het beeld aan Pilatus en was uw handen niet in onschuld of zeg: ‘Ik heb met die mens niet te maken, ik heb er niets mee te maken, doe met hem wat u wilt’, en geeft gij de goddelijke rechtvaardigheid aan de bagger van deze maatschappij, het dierlijke, menselijke, hyena-instinct.
Dan weet ge voor honderd procent zeer zeker dat dit instinct de mens, de goddelijke, geestelijke rechtvaardigheid zal verscheuren en stroomt het goddelijke levensbloed opnieuw.
Gij zult eens, eens moeten bewijzen, dat ge voor de rechtvaardigheid gaat staan, en de rechtvaardigheid heeft nu, om die te verdienen, heeft de eenvoud, het buigen.
En dan komt er niet meer ‘paus’ over uw lippen.
U bent de paus.
Want dan slaat de ruimte u uit dit gareel?
Nee, uit deze levenswet.
En die wilde u niet mee te maken hebben, want wanneer gij de rechtvaardigheid bezit voor al de levensgraden en tijdperken, voor nacht, licht, vader- en moederschap, voor het leven aan Gene Zijde, dan komt er van gekraak niets meer over uw lippen.
U bent zalving.
U bent aanvaarding.
U bent begrijpen.
U bent lieflijk welwillend.
U hebt alles in u, want telkens weer is die mens schoon voor u.
Er is geen onbegrijpen, er is alleen één aanvaarden en die maakt gij u eigen.
Altijd weer zult ge de mens, zult gij het leven moeten aanvaarden, omdat de mens deel is van u.
Omdat gij allen één graad vertegenwoordigt, één ruimte bent, nietwaar?
Want de eerste sfeer heeft miljoenen zielen en de tweede en de derde ook en al die zielen in de eerste sfeer bezitten één zelfstandigheid, is één man, één vrouw slechts, omdat ook God man, moederlijk en vaderlijk is.
U hebt één gevoel, u hebt één begrijpen, één aanvaarden, uw willen dienen is als één wil, één kracht.
Al die mensen leven onder uw hart.
Maar indien gij als vader en moeder, als tweelingzielen, twee levens van één kleur, die sfeer vertegenwoordigen moet – ik heb u dat eens verklaard – dan maakt de andere mens deel uit van uw stemorganen en die willen niet spreken, die kunnen niet spreken, want dan grijpen ze te hoog.
Maar ik en gij zult het zijn die de wetten zullen vertolken.
In de sferen hebben wij dat niet, wat u hebt en wat u bezit.
Wij lopen elkaar niet meer ondersteboven.
Wanneer dit kind haast heeft om naar de aarde te gaan, dan gaan wij opzij en dan zeggen we: ‘Vooruit, onze gevoelens achtervolgen u.’
Zij gaat voor mij en voor u.
En nu is het waar, indien ge de rechtvaardigheid aan al uw eigenschappen kunt geven, dan voelt ge toch wel, dan wordt het leven eenvoudig.
Dan draagt het leven de persoonlijkheid, omdat Moeder Aarde weer u met deze ruimte verbindt.
Want leeft u niet in deze ruimte, in dit universum, door Moeder Aarde?
U zweeft door dit universum heen, u beschrijft een baan om de zon.
Maak u dan toch eindelijk eens vrij van uw stoffelijk gevoel en leer de wetten kennen.
De dood.
Wat zijn nu de wetten?
Een dood is er niet.
Achter de kist, achter dit organisme ben ik mezelf, of dat leest u nu.
Ga nu eens denken, begin nu te denken.
Ga beginnen om wijsgerige stelsels op te bouwen.
Ga beginnen.
‘Ik moet terug?
Goed, dan zal ik me gereedmaken.
Maar ik ga beginnen om de rechtvaardigheidswetten aan elke karaktertrek van mezelf te schenken.
Ik zal die karaktertrekken door de rechtvaardigheid en daarna door de harmonie tot de liefde voeren.
Want alles in deze ruimte, elk insect, door God ontstaan, is liefde, omdat het léven is.’
U kunt, nu u dit gaat voelen en begrijpen, kunt ge zien wat uw Bijbel, wat een dominee, uw godgeleerde thans bezit van de universele rechtvaardigheid.
Wie en wat en hoe is God nu als de rechtvaardigheidswet?
U zorgt dat uw leven in de maatschappij niet ...
Bent u man, bent u scheppend, dan zult ge voor uw moeder moeten zorgen.
Bent u ziek – voelt u wel? – bent u ziek, dan gaat de maatschappij voor u zorgen.
Dat is nog niet zover dat elke zieke kan worden opgevangen, maar uw maatschappij begint.
Dat is nog allemaal onbewustzijn, maar wanneer het geestelijke bewustzijn en vooral voor de persoonlijkheid die mensheid heet, ontwaakt, dan ontwaakt weer de faculteit, de psychologie, het innerlijke leven.
En eerst dan kan uw psycholoog, kan uw dominee, kan uw godgeleerde, dan kan de katholieke kerk zeggen: ‘Ja, nu zijn we allen zaligmakend.’
Maar ... schrikt u maar niet, want ik geef u het bewijs.
U krijgt van mij toch nooit en te nimmer gelijk.
Hoe kunt gij rechtvaardig zijn als u het ene kind God schenkt en het andere verdoemt?
Voor de kerk is er nog een God die de mens eeuwigdurend laat branden.
Voelt u hoe prehistorisch dit gevoelsleven, deze persoonlijkheid, dit bewustzijn, deze liefde is ten opzichte van de goddelijke rechtvaardigheid?
Schrikt gij dat we u losslaan van de Bijbel?
Later zijt ge uzelf en uw sferengeluk dankbaar dat er een mens, dat er een leven is geboren, die eraan is begonnen.
Maar gij zult ook zo moeten leren denken.
Beseft gij niet, de mens zegt op aarde: ‘Ik zal alles doen voor mijn kinderen, ik zal alles doen voor dat leven’?
Maar wat moeten uw kinderen dan doen?
Wanneer u de geestelijke, de goddelijke rechtvaardigheid beleeft, dan zegt de rechtvaardigheidswet: dat kind moet dan maar bewijzen wat het wil.
Hoe wordt nu het bezit van de maatschappij verbruikt?
Daar kom ik ook aanstonds tegemoet, dat staat dadelijk voor ons.
Waar dient nu het bezit voor?
Om het leven dat en dat en dat te schenken, om het af te breken, om het leven gemakkelijk te maken?
U moet uzelf tot uitdijing brengen.
Wat doet u?
Leeft u van een ander?
Laat u een ander voor uzelf werken?
Wat doet u zelf?
Er zijn mensen, levens gaan er voorbij, vader en moeder hebben alles, de kinderen zijn door dat alles volkomen lichamelijk, geestelijk verknoeid.
U wordt vanzelf hard; neen, streng, omdat u ziet dat het leven dat zichzelf niet bezielt, stilstaat.
U komt er nooit indien u niet gaat dienen, indien u die wetenschap niet uitzendt.
‘Ik mis de ruimte, ik mis mijn goede boek’, en ze zijn te lui, te onbewust om het in zich op te nemen.
Ik zeg u: daar liggen boeken in die en die winkel en de mens loopt ze voorbij.
Toen Christus zich daar en daar liet zien ...
Hij zal zich over een maand weer ergens laten zien en wellicht gooit en doet de Messias er iets bij, zodat men zegt: ‘Er is een profeet geboren in stilte.’
Maar misschien ziet men het licht in zijn goddelijke ogen.
Ja, wie is het die dat waarneemt, die dat aanvaarden kan, die dat bewust opneemt?
Wie zal dan zeggen: ‘Ik heb de Christus gezien en Hij stond daar als een bedelaar voor die ruimten te kijken en zei: ‘Mijn hemel, daar ligt Mijn leven, Mijn ziel, Mijn geest, Mijn ruimte en niemand wil het.’
Bent u occult?
De mens in uw maatschappij is angstig voor het occultisme?
Uw leven is door een mystieke levenswet geschapen?
Neen, mijn zusters en broeders, occultisme bestaat er niet eens.
Die naam hebt gij weer aan de levenswetten van God geschapen.
Is het zo vreemd, is het zo lamlendig, is het zo verschrikkelijk afschuwelijk, dat wanneer gij wilt weten hoe een bloem in de aarde ontwaakt en aanstonds zichtbaar wordt?
Is toch uw eigen leven, uw eigen bestaan.
Is dat occultisme?
Is dat dierlijk gedoe?
Is dat een mystieke wet?
Waardoor is het woord mystiek ontstaan?
Waardoor hebt ge de naam aan de mens gegeven die nu fakir, magiër heet?
Dat is het kwaad op de aarde.
We hebben met magiërs en met fakirs en met ingewijden niet te maken.
Er is niet één ingewijde aan Gene Zijde.
Er is alleen een bewuste.
Er is alleen bewust vader- en moederschap.
Als u voor de wereld iets wilt vertegenwoordigen voor Gene Zijde en u zegt: ‘Ik ben rechtvaardig’ dan bent u veel meer dan u de mensheid wilt zeggen: ‘Ik ben een profeet.’
Deze mensheid wil met profeten niet meer te maken hebben.
Weet u dat niet?
Waarom?
Omdat de eigenlijke Profeet op Golgotha werd vermoord!
Een tweede komt er niet meer!
Ook wij praten Hem na.
Ook wij doen alleen maar Zijn leven vertolken, omdat we hebben gezien: Hij was het!
Als gij profeet wilt zijn – ‘ik ben een profeet’ – dan bent u onmiddellijk reeds een charlatan.
Aan Gene Zijde leeft de Paulus en leven de profeten.
Maar op aarde kunt gij ze niet meer vinden.
Ik heb verleden jaar, in het begin toen meester Alcar met de zittingen begon, toen heeft de meester gezegd: ‘De Paulus van deze eeuw is ontstaan.’
Jazeker, maar dat is geen Jozef Rulof noch André-Dectar; dat wil hij niet zijn, dat smijt hij van zich af.
Hij wil het meesterschap niet eens bezitten.
Maar kom eens ...
En toch daagt hij de wereld uit.
Wíj zijn het, omdat we de Messias, omdat we de rechtvaardigheid, de goddelijke rechtvaardigheid hebben leren kennen.
Wij passen die rechtvaardigheid toe.
Aanvaard voor dit leven, voor deze uren en voor de weken die komen: alles in uw maatschappij is rechtvaardig.
En wanneer u voor de onrechtvaardigheid komt te staan, ga even links, ga eromheen en indien u met dat zaadje toch een levenstaak hebt te verrichten, weest u dan de bloem en hij de stok.
Weest u dan de stuwing en ga terug, geef hem bezieling.
Geef dat leven alles, totdat dat leven kraakt, totdat dat leven bezwijkt van uw goedheid, uw rechtvaardigheid, uw harmonie en uw liefde.
Want eindelijk, eindelijk zal die cel ontwaken en dan moet de mens zeggen: ‘Waarachtig ik schaam mij.
Dit leven, die man, die vrouw was waar.’
Wat ik u vanmorgen heb willen geven, is niets anders dan een fundamentje te leggen voor de rechtvaardigheid.
Aanstonds spreken wij over de goddelijke harmonie.
Wij spreken over God als waarheid.
Want u kunt rechtvaardig zijn, maar wat bezit de rechtvaardigheid nu van die en die levenswet, die waarachtig is geboren?
Nu komen we niet ... nu komen we voor de kunst, dan hoort u het wel, dan zegt de critica: ‘Gaat u maar, u moet nog ... over vijfentwintig jaar komt u maar terug.’
Aan de schilder ziet u wat daar hangt.
Dat kind schreit innerlijk, maar beken het maar: ge zijt geen Rembrandt.
Maar nu komen wij tot de ziel, tot de geest.
Nu staat ge voor elkaar en nu is dat niet meer te bepeilen noch te bevoelen en dan geeft ge de mens uw eigen bedrog, uw kletspraat.
Daar zit de worm in de grond, zit te vertellen dat hij appelen aan een boom heeft gezien en dat die boom ergens eens op deze wereld heeft gestaan, waaronder mensen zaten met een slang in hun midden.
En dan zegt de slang: ‘Ga uit mijn uiteindelijke ik, uit mijn rottingsprocessen.
Daaruit zijt gij geboren; ge hebt geen licht, geen bewustzijn, geen gevoel.
Wat weet ge van de goddelijke appeltjes af?’
Hou nu maar uw schaaltje op en vraag om een aalmoes.
Wij nemen voor die rechtvaardigheid geen aalmoes.
Wij eisen dat de mens, de persoonlijkheid, dat het vader- en moederschap, dat de harmonie, de rechtvaardigheid zich zal buigen voor uzelf en dán gaan we verder.
Ik zal u – om op te houden en te eindigen – een machtig beeld geven.
Er zijn mensen in Jeruzalem gekomen als toeristen, maar er kwamen er ook als pelgrims tot Gethsemane en die beleefden Jeruzalem.
Er waren er die met hun automobiel Golgotha wilden oprijden en de Christus wilden beleven.
Ze hebben hun car stopgezet, ze hebben hem gesloten en toen zeiden ze: ‘Zo, hier was het.’
Ziet u?
‘Hier is Hij gestorven.
Want ik ben van de kerk, ik heb lief.
Ik doe alles.’
Maar met zijn automobiel ging hij omhoog, met zijn bezit, met zijn laarzengestamp, maar de eigenlijke, ruimtelijk, geestelijke mens gaat barrevoets omhoog en indien het noodzakelijk moet, náákt.
Zo verschijnt de reine klaarte in de mens voor de Messias en dan beleeft hij het rechtvaardige gevoelsleven van hem en haar, de moeder en de vader van dit universum, waardoor dit leven is geboren.
Heb ik u weer iets nieuws verteld?
En wilt ge dan wanneer u daar neerligt, dit er nog bijnemen, want wanneer ge daar zijt, u moet er toch eens naartoe.
Want Jeruzalem ligt niet in Jeruzalem in het Oosten, het is hier.
U staat er in uw keukentje, in uw huis, in uw kamer, wanneer u in uw bed slaapt, heerlijk onder de wol ligt, dan staat ge en ligt ge voor Jeruzalem, want dat zit ín u!
Het spreekt, het praat, het geeft een hand.
Het geeft u een nachtkus, met wat?
Het zit neer, het wandelt, het kan spreken, het kan uitdijen, het kan u dragen.
Dat ding van Onze-Lieve-Heer bezit alles en is universeel, ruimtelijk, goddelijk indien gij – als het laatste woord dus – dat alles voor uw vader- en moederschap, voor uw broeders en zusters tot de uitdijing, tot de bezieling wilt voeren.
Word dan en blijf dan in alles, voor alles, voor uw woordenboek, voor uw Bijbel, voor uw God, voor uw Christus rechtvaardig.
Want de mens is een vonk van God?
Neen, de mens vertegenwoordigt de goddelijke rechtvaardigheid, maar is bezig om die universeel licht te schenken en dat krijgt u onmiddellijk van de meesters en van Christus en van Uw God.
Uw afstemming is niet zo eenvoudig en toch weer heel natuurlijk.
Maar dat beleeft u met mij op de volgende reis wanneer in ons de heilige liefde voor al het leven ontwaakt.
Ja, tot zover.
En nu krijgt u niet één woord meer.
Ik dank u voor uw belangstelling.