De Albron

Meester Alcar, die André van zijn organisme vrijmaakt, vangt hem achter de kist op, het is het leven voor de ziel als mens, waar hij leeft als een astrale persoonlijkheid.
De meester zegt:
„Mijn André.
Nu is het ogenblik gekomen, dat ik je leven voor de „Kosmologie” kan begroeten.
God schonk ons deze machtige genade.
Maar het zijn de hoogste meesters, onder de bezielende „Liefde” van Christus, dat wij deze taak ontvingen.
Weet het dus, Christus is het, die aan al het leven de mogelijkheid gaf om voor de sferen van licht te dienen.
Want het Goddelijke „AL” wil, dat de mensheid ontwaakt.”
André buigt zich voor zijn meester.
En dan is het ogenblik gekomen, dat wij tot ruimtelijke éénheid komen.
André ziet ons als jongelingen van vijfentwintig jaar, ons bewustzijn in de sferen van licht, omdat wij geen lichamelijke ouderdom meer kennen, wij leven in het eeuwigdurende, jeugdige, maar zijn bewust.
Hij weet dat zijn meester een Kosmisch bewuste is en dat hij de waarheid zal beleven, wij dienen!
Als meester Zelanus ben ik de eerste adept van mijn meester in onze wereld, André op aarde.
Zo heeft meester Alcar dit contact opgebouwd en werd deze éénheid geschapen, waardoor de meester door het leven van André werkt en ongelooflijk mooi is.
Thans zal André de Goddelijke wetten beleven, zoals God zichzelf manifesteerde en die wetten brengen wij op aarde.
Meester Alcar zegt:
„Kom nu, mijn broeders, wij zullen de sfeer der aarde verlaten.
Stelt u op de „Albron” in en maak voor uzelf stoffelijke én geestelijke vergelijkingen, opdat het kind van de aarde ons begrijpt.
Volg alles, waarvoor wij deze reizen beleven, vergeet dus niet, u beleeft dit voor miljoenen kinderen van de aarde en voor de „Eeuw van Christus”!
Voelt u, wat dit zeggen wil?”
André geeft antwoord en zegt:
„Ja, meester, ik ben gereed.”
En meester Alcar neemt nu het woord en zegt:
„Het is wonderbaarlijk, mijn broeders, wat wij nu zullen beleven.
Wij worden met het Goddelijke „AL” verbonden.
Het Goddelijke woord van die Meesters, dus uit het „ALbewustzijn”, komt tot ons leven.
Indien u dit kunt begrijpen, dan voelt u, dat Christus hiervoor op aarde gestorven is.
De mensheid kreeg toen Zijn Goddelijk Evangelie.
En dat evangelie, heeft Christus door Zijn Liefde vertolkt en gedragen, doch men heeft Hem daar vermoord!
Maar waarvoor Christus eigenlijk op aarde is gekomen, dat begrijpt men daar nog niet, maar waarvan de Kosmologie aan ons en het kind van de aarde de wetten zal verklaren, zodat er nieuwe ontwaking komt, evolutie!
Ons vroeger éénzijn, André, in de sferen van licht, behoort nu tot het verleden.
De reizen die wij thans moeten maken zijn bewuster en geschieden door het gezag van hoger voelen en denken.
Dat zijn de meesters.
De bron van ál het leven, waardoor wij mensen, de dierenwereld en Moeder Natuur zijn ontstaan, wil dat.
Hierdoor gaan wij verder.”
André voelt nu, dat de aarde onder zijn voeten verdwijnt.
Hij weet, hij is nu een geestelijke persoonlijkheid.
Niets kan ons storen, wij beleven dit, omdat Christus het wil!
Of het was niet mogelijk.
En meester Alcar geeft ons:
„Het kind van Moeder Aarde moet thans zichzelf leren kennen.
Het kind uit het Westen is onbewust.
Hiervoor leren wij straks God kennen als Moeder.
Ook als verdichte stof en als elementale wetten, als harmonie en vooral, als licht, leven en liefde.
Hierna als Vader!
En dan zijn wij met de Macrokosmos verbonden en zal élke wet tot ons leven spreken.
Elke geestelijke en stoffelijke wet is dan een openbaring van God, doch wij leren dan, hóé God zichzelf gemanifesteerd heeft en wáár en wanneer die Scheppingen begonnen zijn.
Voelt u wat dit zeggen wil, mijn broeders?
Dan zal het u duidelijk zijn, dat wij voor onszélf niet meer mogen denken, wij zullen die andere gedachten ontvangen, doch daardoor betreden wij de Goddelijke stelsels.
Elke levenswet, dat zult gij horen, zal u toeroepen: beleef mij ook.
Het doel van de hoogste meesters is nu, het Westen met het Oosten te verbinden.
Er moet op aarde vrede en rust komen en eerst dán is het leven daar dragelijk en is alléén mogelijk, als de mens God kent!
U weet het, niet één kind van de kerk kent God.
Omdat men nú nóg de verdoemdheid aanvaarden wil, smoort men deze Goddelijke wijsheid.
Begrijp goed, mijn broeders, waarin wij nu leven, daarin is God als „Geest” te voelen en te zien.
Maar wij gaan dieper en dan ziet u, dat de stoffelijke en de geestelijke ruimten oplossen.
En dat wil zeggen, wij gaan terug tot het begin van ál de Goddelijke openbaringen.
Wij verlaten de éne na de andere levensgraad, als een bewuste wereld gezien, u kent deze werelden, om het begin van de Schepping te betreden, want daarin is het begonnen en gaf God aan al het leven een gestalte en zelfstandigheid.
Voelt u dit, mijn broeders?”
Ik zal meester Alcar antwoorden, ik voel mij gereed als ik zeg:
„Ik zie het, mijn meester, de werelden verduisteren zich reeds, het levenslicht van de astrale-geestelijke wereld lost thans voor ons op en wil zeggen, dat wij de stoffelijke wereld, dit universum reeds hebben verlaten.
Ook mijn broeder André heeft deze wetten beleefd.”
„Zo is het, mijn broeders, en dat is onze zekerheid.
Wil de mens op aarde dit begrijpen, wat mogelijk is, moet hij echter eerst de boeken: „Het Ontstaan van het Heelal” lezen, nietwaar, en zijn wij te volgen.
Gaan wij nu dieper, dan betreden wij de wereld waarin de „Albron” leeft, aanwezig is en wij straks als de „Almoeder” hebben te aanvaarden.
Maar welke levenswetten zullen wij dan aanschouwen, meester Zelanus?”
Ik voel mij gereed om mijn meester te antwoorden en kan zeggen:
„Ik daal daarin af, mijn meester.
Het is de ziel voor ál het leven.
God als Ziel én Leven, is het!
Maar er is veel meer wat er thans tot mijn bewustzijn spreekt.
Indien wij, mijn meester, deze wetten willen leren kennen, beleven wij die „Albron” als een oneindigheid en eerst hierna treden de verschillende levensgraden naar voren.
Dat is dan de „Alziel”, ook het „Alleven” en hierna het „AL-vader- en moederschap”, waardoor God zich manifesteerde als Liefde.”
Dat is juist, alles wat God is, leefde vóór de Schepping in een wereld van stilte en rust, onzichtbaar, want er was nog geen bewust leven te zien, maar waardoor wij als mens en het dierenrijk, Moeder Natuur tot het leven kwamen.
Het leven, in de ruimten van God, dus de stoffelijke wereld, moest nog ontwaken.
U voelt, dat dit duidelijk is?
Er is dus een begin geweest en dát begin zullen wij nu zien en beleven.
Alle stof zou eerst later tot de verdichting komen en begon de menselijke én de dierlijke evolutie.
Dat moeten wij volgen!
Ga nu in deze stilte en maak u gereed.”
Wat André ziet, is een lege ruimte.
Er heerst duisternis.
De bewuste-geestelijke én stoffelijke werelden hebben wij zo-even verlaten.
Wij hebben die werelden nu afgelegd.
Wij zijn teruggekeerd tot het begin van de Schepping, geachte lezer.
Ik hoop, dat u ons volgen kunt.
Ik zal telkens tot uw leven spreken, om tezamen vergelijkingen te maken, opdat uw leven ontwaakt en u begrijpt, waarheen wij gaan.
U hebt gehoord, dat meester Alcar zo-even zei: lees „Het Ontstaan van het Heelal” ... en later, ook dat zult gij beleven, de boeken (oorspronkelijk in drie delen): „Een Blik in het Hiernamaals” ... omdat wij daar komen en gij zult beleven, waarom wij een astrale wereld bezitten.
Indien u dat kunt, dan schenken wij u, door de hoogste meesters, het Goddelijke bewustzijn en dat is mogelijk, omdat u met ons deze reizen beleeft!
Ik zei u zo-even, André ziet duisternis, wij kijken dus achter dit universum van Zon, Maan en sterren en gaan nog dieper.
Nu beleven wij, dus achter het stoffelijke Universum, de geestelijke wereld, ónze wereld waarin wij zijn, die het stoffelijke leven hebben verlaten en gaan verder.
Hier, waarin wij dus nu leven, is alles onzichtbaar, dat wil zeggen, toen waren er nog geen mensen.
Wij zouden nog geboren moeten worden.
Dit is de „Albron”!
En door deze „Albron” kreeg God de eigen zelfstandigheid.
In ons en in André komt er nu:
„Mens der aarde en de sferen van licht, volg óns!
Stel u op deze wetten in, gij staat voor de eerste openbaringen.
Nu zult gij God leren kennen.
God ... wie is God?
En wáár leeft God?
U zult deze vragen stellen en straks, zullen wij ze beantwoorden óf het leven zélf wil, dat gij de wetten volgt en ondergaat.
Dit woord geeft u echter de verzekering, dat het állerhoogste u volgt en in dat leven opgetrokken heeft.”
Meester Alcar zegt nu:
„U hebt het gehoord, mijn broeders, het bewuste „AL” volgt ons.
Dít is nu de „ALbron”.
Waarin wij thans leven, is die „Almoeder”, waardoor ál het leven een bestaan kreeg.
Doch hóé dat is gebeurd, zien wij straks.
Hierin leeft dus de „Alziel”, het „Alleven” en wil zijn de „Alliefde”!
Maar wat wij nu nog zien, is duisternis.
Toch is er licht, kracht en werking ontstaan en moeten wij volgen en in ons leven opnemen.
Maar waardoor zijn nu de geestelijke werelden voor God en de mens en het dier geboren?
Stel je op die eerste openbaringen in en gij beleeft, waardoor God zichzelf heeft mogen en kunnen manifesteren.”
Weer komt er stilte in ons leven, meester Alcar zwijgt en wij verwerken alles.
André leert dit alles verwerken en ik zie, dat hij aardse vergelijkingen maakt, waardoor er tot uw leven komt:
„Mens der aarde, denk hier even over na.
Voel dit ogenblik, toen er nog géén leven was.
Het ogenblik is dat, toen God nog aan Zijn vergeestelijking en verstoffelijking moest beginnen.
Maar ik voel en ik zie, het is tot mij gekomen en het leeft onder mijn hart.
Wat zijn nu openbaringen, mijn lieve moeder?
Mijn moeder van de aarde?
Mijn zuster en broeder daar?
Wat heeft de katholieke kerk mij geleerd?
Willen de mensen dat nog langer aanvaarden?
Waardoor God zichzelf heeft moeten openbaren, dat leeft hier en is Licht, Leven en Liefde!
In de wereld waarin ik nu met de meesters ben, is álles van God aanwezig, maar nóg onzichtbaar, die werking en stuwing komt aanstonds en dan treedt het Goddelijke Vader- en Moederschap naar voren.
Begrijpt u dit?”
U ziet het, geachte lezer, ook André spreekt tot uw leven.
Ook meester Alcar zal dat doen, telkens en telkens weer krijgt u van één van ons een ander antwoord te horen buiten de Goddelijke verklaring om, doch waardoor voor uw bewustzijn alles duidelijk wordt, dat de bedoeling is van de hoogste meesters.
Meester Alcar spreekt nu en zegt:
„Mijn broeders, wij dalen thans tot dat gebeuren af, het ogenblik van de eerste Goddelijke verschijnselen, die wij als „werking” zullen voelen en straks zichtbaar worden.
Wij beleven nu de „Alziel, het Alleven en de AlLiefde”!
En dat is het baringsproces voor de „Albron”!
Het zal u dus nu duidelijk moeten zijn, dat de „Albron” ... „Moeder” is!
Of er was geen baring mogelijk, doch dat is er!
Waarin wij thans leven is dus het „Alles”!
Wat wij ervan zien en voelen, is tot nu alléén het „Leven”!
Eerst later zien wij dan de Goddelijke eigenschappen.
En hoe diep nu dit leven is, dat zullen ons de wetten verklaren en aantonen.
Doordat wij van ziel tot ziel één zijn, van gevoel tot gevoel, komen wij verder en dát is de Goddelijke genade die u thans hebt ontvangen.
Wat ik aan André op aarde doorgaf, leeft hier, is hier aanwezig en dat leven heeft zich als een Goddelijke zelfstandigheid gemanifesteerd, nietwaar, de stoffelijke ruimten zijn ontstaan.
Zo komen wij met de God van al het leven in verbinding.
Maar u voelt het, deze ruimte is „Albezield” ... hierin leeft alles, waardoor wij als mens voor het Universum geboren zijn, met al het andere leven – door de Scheppingen, voor dier en Moeder Natuur, als het Uitdijende Heelal, André, en het Goddelijke kleurenrijk.”
Wij verwerken deze woorden en gedachten van meester Alcar en dan komt er opnieuw vanuit de ruimte tot ons leven:
„Hoort gij ons?
Wij, die het Goddelijke „AL” hebben bereikt, komen thans tot u, om uw levens tot de Goddelijke ontwaking te voeren.
Wij, die nu het Goddelijke Bewuste „AL” vertegenwoordigen, leefden eens op Aarde, wij hebben een ruimtelijke kringloop volbracht en zijn nóg Mens, maar wij vertegenwoordigen God in alles.
We leven in de nabijheid van Christus.
Ook gij zult die weg afleggen en het „AL” betreden, omdat wij de Universiteit van Christus op aarde willen brengen, waarvoor wij en gij zullen dienen!
Hierin, waarin gij nu leeft, dat is de „Albron”!
Hierin leeft tevens de „Alliefde”!
God manifesteerde zich vanuit deze onmetelijkheid en is ál het leven door ontstaan, om het uiteindelijke te bereiken, waarin wij thans leven.
Mijn broeders, Christus leeft in ons midden!
Christus, die na Zijn kruisdood op Golgotha tot het Goddelijke „AL” terugkeerde, droeg ons op, Zijn bewustzijn op aarde te brengen, Zijn Universiteit op Aarde te bouwen.
Wij vragen u dus, volg deze evolutie.
Volg en beleef het begin van de eerste openbaringen en ga dan verder.
U weet nu, wij volgen u.
Opdat het kind van Moeder Aarde ontwaakt!
Indien gij de „Albron” beleven wilt, dan manifesteert zij zich als Moeder voor uw leven en eerst dan volgt ge zeven tijdperken voor haar evolutie.
Waarin gij dus leeft, is de Tempel voor de „Almoeder”, haar Alziel en Algeest!
Dat wordt straks het Goddelijke Vaderhuis waarin wij leven.
Hierna zult gij uw alwetendheid ontvangen, doch dan betreedt gij het bewuste Goddelijke „AL”!
Van daaruit spreek ik tot uw leven!
Waarin gij thans leeft is tevens de Alomvertegenwoordigheid van de „Almoeder”!
Zij zal zich vergeestelijken en verstoffelijken en is God als „M O E D E R”!
Aanstonds ziet gij die geestelijke ontwaking en de wetten voeren u dan tot het volgende stadium.
Dat wordt bovendien uw Goddelijke zekerheid.
Gij zult de Goddelijke „Ziel” zien uitdijen tot „Geest” en daarna tot stof, door levensgraad na levensgraad te volgen en te beleven, is er geen verloren gaan mogelijk en wil zeggen, dat gij de scheppingen zult zien.
Van verkeerd aanvoelen en beleven is er dan ook geen sprake.
Christus volgt u!
U ziet nu, mijn broeders, dat de „Albron” als Moeder zich opent en baart.
Dit is de allereerste werking die wij hebben gevolgd, waardoor de Schepping is begonnen.
Wat gij thans ziet is dus de levensfluïde van de „Almoeder” en betekent: baren!
Hierna volgt de geestelijke evolutie en dat wordt de stoffelijke wereld als ruimte.
Het is het universum waarin gij leeft.
Deze „Aura” zal deze ruimte vullen en dat is het „Almoederlijke-Lichaam”.
Door het vader- en moederschap zal zich dit leven uitdijend verdichten.
Aldus, de „Albron” is „Moeder”!
Hierdoor krijgt het Goddelijke Plan een gestalte en die zult gij steeds zien veranderen, omdat het leven evolueert en tot het bewuste „AL” terug moet!
Dat worden dus verdichtingswetten en harmonische-evoluerende levensgraden, die u als tijdperken zult zien, want voordat wij dit stadium betreden, gingen er volgens de aarde miljoenen eeuwen voorbij en kunt gij begrijpen, omdat gij tevens het huidige stadium kent.
Wat gij dus ziet en beleven zult, mijn broeders, is levende bewustwording, want al dit leven krijgt een eigen bewustzijn.
En de moederlijke krachten vertegenwoordigen nu: ... licht, leven, maar wil zijn „Liefde”.
De „Albron” ademt dus deze aura uit.
Door de levensadem van de „Almoeder” kreeg het leven een zelfstandigheid en blijft afgestemd als Goddelijke plasma, waarin dus – ziel, leven en geest – leven en zich die bewuste vertegenwoordiging eigen zal maken.
Voelt gij dit?
Waarin wij nu leven, beleven wij de vertegenwoordiging voor God, maar als eigen Godmenselijk bezit, omdat dit leven ons thans toebehoort!
Wij zijn Goden geworden!
Wie is nu God?
Waar is God?
Al het leven dat tot verdichting komt, is één deeltje van Zijn leven, licht, harmonie, geest en liefde.
Waarvan wij ons de wetten én de ruimten eigen moeten maken, omdat wij Zijn ruimten zouden vullen, doch nu bewust als Mensen!
God gaf ons dus Zijn eigen leven en ruimten in handen.
Doordat de „Albron” zich manifesteerde, kwamen wij tot zichtbare werking en kunnen thans zeggen: „Wij zijn Goden”!
Al het leven dat zichtbaar wordt, mijn broeders, is dus „vader én moeder”!
Indien het geen vader noch moeder is, heeft het bovendien géén bestaansmogelijkheid, omdat deze wetten het leven vertegenwoordigen en hierna de wedergeboorte geschapen heeft.
Begrijpt u dit?
Ga thans verder, wij volgen u en verwachten u in het „AL”!
Gij zult Christus zien!
Wat u ontmoet is Goddelijke waarheid!”
De stem vanuit het „AL” heeft gesproken en wij volgen thans de eerste verschijnselen, waardoor wij de God van ál het leven beleven.
Meester Alcar vraagt ons en u:
„Wat betekent het woord „God”?
Dat is „Leven”!
Elk deeltje is ’n vonk van Zijn bestaan, Zijn licht, geest, vader- en moederschap en wordt Liefde.
Wij zullen Hem moeten beleven of wij komen niet verder.
Wat dit te betekenen heeft, dat leren ons de stoffelijke en geestelijke wetten, omdat wij mensen, het dier en ál het andere leven, die uitdijingsmogelijkheden in handen kregen.
Wat mij raakt is, mijn broeders, indien wij níét aan het evolutieproces deelnemen, remmen wij ónze schepping en brengen nú disharmonie (in) wat door harmonische evolutie geboren werd!
Wat weet men hiervan op aarde af?
Wat doet thans de katholieke kerk?
Wat heeft het leven van een geestelijke te zeggen, te betekenen?
Hoe beleeft de ziel haar God voor de „Albron”?
Waardoor scheppen wij evolutie en gaan wij verder?
Door het vader- én moederschap.
Het zijn de allerheiligste wetten door de „Albron” geschapen en wil zeggen voor de aarde: word moeder en gij evolueert.
Indien gij dat niet wilt, staat ge stil en openbaart zich uw leven niet!”
André ziet nu, dat meester Alcar waarheid gesproken heeft, wij kunnen die wetten waarnemen, maar door de „Almoeder” zijn ze geschapen!
Nu stellen wij ons op het volgende gebeuren in om daarvan de wetten te leren kennen.
+ +
+