Inleiding

We leven in 1944.
Europa staat in brand, de mens leeft in koude en ellende, te midden van afbraak, heeft gebrek aan alles.
Steden worden met de grond gelijk gemaakt, miljoenen mensen gemarteld en tenslotte vergast en God zwijgt!
Christus laat Zijn kinderen alleen?
Onder deze omstandigheden leeft ook André, het instrument van de meesters, maar hij heeft een Universeel contact, hij staat in verbinding met de afgezanten van God, Die ook nu nog een Vader van Liefde is!
Miljoenen mensen kunnen dat niet meer aanvaarden, immers, hoe kan God dit goedvinden?
André is het, die zegt, dat de mensen niet moeten wanhopen, dat God met dit alles niets te maken heeft, en dat God ook nooit ingrijpen zal, doch dat dit de schuld van de mens is, dat de mens niet anders wil, het verkeerde zoekt en de algehele afbraak volgt.
Doch ook die woorden worden niet begrepen, nietwaar, voor God is alles mogelijk, God is almachtig, ook Christus is almachtig, maar waarom laat God, laat Christus ons nu alleen?
Kunnen de meesters, de engelen ons niet helpen?
In 1935 reeds wist André dat deze afgrijselijke oorlog zou komen.
Hij heeft een boek beleefd en geschreven, waarin de meesters verklaren, dat Adolf Hitler een krankzinnige is en dat, indien hij aan een oorlog begint, het zijn val zal zijn.
De meesters zeggen: de mens die het verkeerde zoekt, gaat zijn eigen ongeluk tegemoet!
Maak je geen zorgen, André, God waakt!
Nu half Nederland afgesloten is door de nazi’s en de geallieerden, miljoenen mensen geen geloof meer bezitten, als stoffelijke wrakken rondlopen, zijn uitgehongerd en de wetten voor het goede worden vertrapt, het kwaad zegeviert over het goede, er geen hoop op vrede en rust meer is en álles dreigt in te storten, komt zijn meester tot hem en zegt:
„Zie je mij, André?”
„Ja, meester.
Ik hoor en zie u.”
„Wil je dan even het volgende vastleggen, wat ik je dicteren zal.”
André neemt potlood en papier en hoort het volgende:
„De Kosmologie voor deze Mensheid
De Albron ...
God als Moeder
God als Vader
God als Ziel
God als Leven
God als Geest
God als een Persoonlijkheid
God als Harmonische wetten
God als Stoffelijke wetten
God als Geestelijke wetten
God als het Uitdijende Heelal
God als Liefde
De Vonk Gods ...
Dit is voorlopig alles, André.
Over korte tijd, tezamen met meester Zelanus, beginnen wij aan de Kosmologie voor deze Mensheid.
Door onze reizen voor het „(Ontstaan van het) Heelal” beleefden wij de eerste geestelijke en stoffelijke wetten voor de Kosmologie.
Thans gaan wij dieper, tot de „Albron” terug en is voor de „Universiteit van Christus”!
Je bent zover, André.
Denk over dit alles na.
De afgezanten van God komen thans tot de aarde om de mens van een Vader van Liefde te overtuigen.
Waarom dit gekomen is, willen wij verklaren.
De Hemelen zullen nu spreken.
Maak je gereed, André.
Tot straks.
God is en blijft Liefde!”
Op dat ogenblik verbrak meester Alcar het contact met André.
Hoe is het mogelijk, denkt hij, wat zal ik nu nog beleven.
Het is een openbaring, thans, voelt hij, zal deze mensheid mogen weten.
Na enkele dagen keert zijn meester tot hem terug en vraagt:
„Ben je gereed, André?”
„Ja, meester.”
„Welnu, vannacht treed je uit je organisme en zul je met mij en meester Zelanus Goddelijke wijsheid ontvangen.
In opdracht van de hoogste meesters in de Goddelijke ruimten, moeten wij ál de Goddelijke Openbaringen ontleden.
Wij leggen hierdoor de fundamenten voor de Universiteit van Christus.
Tot aanstonds, André.”
André zit daar in het duister, hout voor de kachel is er niet, de rust en de warmte in bed is het énige wat de mens nog bezit.
En elk mens in Europa heeft deze ellende te aanvaarden, omdat Satan zegeviert.
De warmte in bed is goed voor de bloedstroming, het geeft het afgetakelde organisme wat steun en de zenuwen komen tot rust.
Meer is er niet en tevens niet nodig voor hem, waarna hij zich volkomen overgeeft.
Er zijn mensen die niet eens ’n bed bezitten.
Zo zorgt de mens voor zichzelf, voor de volgende dag, die wéér slechter is, ellendiger dan de vorige, het gaat bergafwaarts.
Is dit Evolutie?
Dat begrijpen de mensen niet.
Is dit alles noodzakelijk?
Dat neemt géén mens!
En dat is voor de massa ook niet te aanvaarden.
Maar alles op aarde kon zo anders gebeuren, doch de mensen begrijpen het leven niet, niets, voor het geloof vallen er zelfs slachtoffers.
Hij ligt daar en denkt, het is het gereedkomen voor zijn meester.
Máár, dat beseft hij nu, hij staat voor een berg, een berg wijsheid is het.
Wat zal hij thans allemaal beleven?
Door zijn verkregen bewustzijn moet hij thans tonen wat hij kan.
Het is, weet hij, voor deze mensheid, voor elk mens, kind én leven van God.
De mens moet weten en aanvaarden, dat er geen dood en geen verdoemdheid is!
Maar dat kan de massa niet geloven.
En hierdoor is er armoede op aarde.
De mens kent zichzelf niet!
De geestelijke is onbewust!
Die man praat over een God van haat en wraak en dat kán niet!
De menselijke ziel leeft voor het eerst op aarde, volgens die geleerden en ook dat is kletspraat!
Maar wat dan?
Dat zal hij thans beleven, voelt hij, de meesters zullen de wetten verklaren.
De psychologen kennen de wetten niet.
De Reïncarnatie wordt nog niet aanvaard, dat machtige gebeuren is onzin voor die geleerden en voor miljoenen mensen, doch dat zijn de eigenlijke wetten van God, waardoor de mens zijn evolutie beleven kan.
Heeft deze dogmatische massa hier nooit van gehoord?
André kent de wetten voor de krankzinnigheid, meester Alcar heeft hem ook die wetten en mogelijkheden voor de menselijke ziel verklaard, waardoor hij de astrale persoonlijkheid leerde kennen.
Maar de geleerde staat voor zijn zieken en kent die levens niet, omdat hij geen astraal bewustzijn achter de kist aanvaarden wil.
Doch daardoor krijgt hij zijn ruimte en zijn antwoord te beleven, er is niets anders!
Dát is het!
Hierna bracht meester Alcar hem tot het „Heelal”.
Ook dat waren wonderen voor zijn leven en persoonlijkheid, waarvoor hij drie boeken ontving.
Hij kan een geleerde deze wetten verklaren, want hij heeft ze gezien doordat hij de gave voor het uittreden bezit.
Wie ben je achter de kist?
Daar ben je als op aarde, je gaat naar een wereld die afstemming heeft op je innerlijk bewustzijn en leeft verder.
De mens, die zijn boeken heeft gelezen, weet hij, staat thans sterk in het leven en die mens is niet te vernietigen.
In die jaren van éénzijn met zijn meester, is hij duizenden jaren ouder geworden.
Hierna bracht meester Alcar hem terug naar het oude Egypte en leerde hij zichzelf daar als priester kennen.
Dat was in de Tempel van Isis.
Nu bezit hij de Grote Vleugelen, waardoor hij al deze wonderen kan beleven, zoals ook Ramakrishna heeft gekund.
Wij schreven toen het boek: „Tussen Leven en Dood” ... een machtig geestelijk geschenk van de meesters aan uw leven, indien u ervoor openstaat!
Néén, Dante, wat André nu beleven zal, dat hebt u in uw leven niet ontvangen, niet kunnen beleven en zullen wij u thans bewijzen.
Jazeker, denkt André nu, de berg die hij ziet, is de berg Gods!
God is het zélf!
En nu zal hij God leren kennen volgens de wetten van de Kosmos!
Meester Alcar gaat tot de „Albron” terug, want daar is het begonnen.
Hij moet glimlachen wanneer hij de mensen over God hoort spreken.
Kunnen de mensen dan niet denken?
Wanneer hij thans de Godsvervloekers hoort praten, zijn het onbewuste kinderen die zichzelf niet kennen en niets van de Goddelijke scheppingen aanvaarden óf zij zijn door de Bijbel tot een ruimtelijke doolhof gebracht.
Duizenden mensen stranden thans, hoort hij dagelijks, door de verdoemdheid.
Kan God, als Hij een vader van liefde is, de mens ook nog verdoemen?
Is dit ellendige van thans en dat van vroeger, oorlogen en éllende van de aarde, nog niet genoeg voor de mens als een kind van God en de kerk?
Moeten wij aanvaarden, dat God een Vader van liefde is nu wij horen, dat Hij ons ook nog laat verbranden voor eeuwigdurend?
Dat kan toch niet waar zijn?
Néén, dat is kletspraat, mensen.
Maar wat dan?
Lees mijn boeken en je weet het!
Maar je wilt niet lezen, je wilt niet aanvaarden want de kerk, je dominee vertelt het anders.
Toch kom je tot het reële denken en voelen, je gaat reeds vragen stellen, nietwaar?
Je kúnt het niet langer geloven, dat God Zijn kinderen verdoemt, afmaakt, voor een laatste oordeel plaatst.
Wat heeft het leven van ’n mens nog te betekenen?
Niets, helemaal niets meer, indien God verdoemt, als Hij zo is, als de Bijbel het zegt.
Heeft God tot Mozes gesproken?, vragen anderen.
Néén, dat waren de meesters.
Léés het boek „De Volkeren der Aarde” en je krijgt antwoord op duizenden vragen!
Je moet thans eens naar een dominee luisteren.
Deze man stuurt zijn volgelingen van de wal in de sloot, hij weet het niet meer.
Is het dan ’n wonder, dat de mens zich afvraagt: kan God verdoemen?
Kan Hij goedvinden dat de mensen worden afgeslacht?
Duizenden vragen stellen thans de mensen en géén geestelijke kan antwoorden!
Niet één is er onder al die geleerden, die ’n mens opvangt en hem steunt, hij is nog niet zover.
André voelt, de massa is geestelijk hulpbehoevend.
Het bewustzijn van de massa is onbewustzijn.
Wat ben je, geachte dominee, als je niets anders kent dan een God die Zijn leven haat, laat verbranden?
Wat ben je als psycholoog, wanneer je van de universiteit komt, als je de ziel en geest niet kent?
Wat heb je daar kunnen leren?
Niets!
Jazeker je weet iets van het zenuwstelsel af, maar de mens ken je niet en toch ben je een dokter geworden?
André roept nu zijn persoonlijkheid tot de ruimtelijke orde.
Hij volgt zijn verkregen „ik”!
Juist nu heeft hij alles van zichzelf nodig om straks te kunnen handelen, wil hij bij terugkomst op aarde hetgeen hij heeft beleefd kunnen verwerken.
Hij kent zichzelf, hij weet, dat er thans vier verschillende persoonlijkheden in hem leven en dat zijn: Jeus ... Jozef, hijzelf en Dectar.
Jeus én Jozef moeten hem op aarde, in de maatschappij vertegenwoordigen.
Hij is de meester met Dectar, de persoonlijkheid uit de Tempel van Isis.
Even later valt er over zijn lippen:
„Zie je, Boeddha, dit heb je niet gekend en niet geleerd.
Jij had een heel ander leven te vertegenwoordigen.
Is het niet waar?
Jij hebt in je leven een machtig contact beleefd, maar dit niet.
Je taak was machtig, je bent een profeet geworden, maar voor een eigen tijd en bewustwording.”
En dan ziet hij Ramakrishna en hij spreekt tot dat leven.
Ook die ziel leeft en kan zich aan zijn leven openbaren.
„Heb je tijdens je leven, Ramakrishna, deze diepte beleefd, waar wij nu heengaan?
Néén, dat heb je niet!
Ik ken je bewustzijn, ook van Madame Blavatsky, van allen, die voor God en deze bewustwording een taak hebben gekregen, en daarvoor zichzelf hebben ingezet.
Straks zal ik jullie zien, ik weet het.
Maar ergens in de ruimte, daar waar wij allen kleur moeten bekennen voor Christus.
Is dat niet zo?
Theosofen, ik ga dieper dan uw Blavatsky!
En dat zullen wij u straks bewijzen.”
Even later heeft hij het tegen Jeus.
Hij praat tegen het deel van zijn persoonlijkheid, dat „Jeus” heet.
Dat met hem, van kind af, wonderen heeft mogen beleven, doch waarvan (hij) de meester is.
„Hoor je mij, Jeus?
Thans zul je Goddelijke wijsheid ontvangen.
Ik roep je toe, kijk nu uit je ogen.
Wij zullen machtige reizen beleven, Jeus, en Jozef ... zal met jou dit alles in deze verschrikkelijke maatschappij moeten dragen.
Natuurlijk help ik je, van zelf, maar jullie moeten mij daar vertegenwoordigen.
Heb je dat begrepen, Jeus?
De meesters hebben met ons nu geen medelijden meer.
Speelsheid wordt nu niet meer geduld.
Wij beginnen aan de Kosmologie en dat vraagt alles van ons leven.
Nu zul je Magere Hein leren kennen, Jeus, zoals je hem nog nooit hebt gezien.
Je zult op de rand van Saturnus een ‘roetsj’ mogen beleven, ook dat is mogelijk.
Je zult wel glimlachen, Jeus, maar dat zal ik je laten zien.
Dat het machtig is, ga je eerst dan begrijpen en leer ook jij jezelf kennen.”
Zo gaat hij verder, het is eerst acht uur in de avond, de meesters komen, dat weet hij zostraks eerst, hij kan dus heerlijk aan alles denken en hierdoor vergelijkingen maken.
Jeus hoort van André:
„Weet je wie God is?
Dat zul je straks zien en beleven.
Zo nu en dan mag je mij wellicht een vraag stellen, Jeus.
Néé, dat zal wel niet mogen, want ik moet mij op de wetten instellen.
Heb je gehoord, wat meester Alcar tot mij zei?
Kijk dan even in mijn bewustzijn en je weet het.
Je weet dan tevens, dat wij thans de geestelijke openbaringen van God moeten verstoffelijken en ontleden, voor gans deze mensheid is dat, Jeus.
Ja, mijn jongen, nu gaan wij naar Socrates.
Weet je, wie dat is geweest?
Net als ik ben, ook hij zocht en trachtte zijn Vader te leren kennen, doch werd toen door de mensen van deze wereld omgebracht.
Dat gaat altijd zo, omdat wat de mens niet kent en niet begrijpt, hem voor Godslastering schijnt, eerst later, wanneer hij weet, dat hij zich heeft vergrepen, komt het spijt.
Maar op deze wijze werden er duizenden mensen omgebracht, ook Christus!
Ik zie nu achter de sluiers, Jeus, die de Goddelijke openbaringen afsloten en maar weinig mensen in geloven, omdat zij dit ruimtelijke contact niet bezitten.
En daarin zie je God als „Moeder”!
Als „Moeder” kun je God altijd voelen en beleven, omdat God die wetten in handen heeft gelegd van ons – als mens.
En nu zegt een dominee: God schiep de mens naar Zijn beeld, maar hij weet niet wat God daarmee heeft bedoeld en wat dit te betekenen heeft of er zou zo’n warboel, die onzin niet zijn, die wij thans op aarde kennen en een geloof werd.
Voel je wat ik bedoel, Jeus?
Mijn helderziendheid is Kosmisch!
Hierdoor zie ik achter het leven en dat kunnen slechts weinig mensen.
De Egyptenaren hebben het gekund, maar tot zover!
Alles zagen zij ook niet, of zij hadden van een stuk steen geen godheid gemaakt en dát hebben ze daar gedaan.
En toen was álles daar een godheid, Jeus, waardoor die priesters dachten, dat de nacht en de dag, regen en wind Goden waren.
Nu komen wij deze mensheid vertellen, dat ook dit onzin is.
Natuurlijk, je moet goed denken, Jeus, als je dit voelt, begrijp je echter dat al die mensen dicht bij de waarheid waren, doch dat zij de eigenlijke schepping niet hebben gezien.
Het is waar, dat zijn allemaal deeltjes van God, maar geen godheid!
En dat zullen wij thans beleven, hiervoor moeten wij nu uittreden en het aan deze mensheid doorgeven, zodat de mens van de Aarde zichzelf en zijn God leert kennen.
Is dat niet machtig, Jeus?
Volg mij dus op deze reis, je zult hierdoor een heel andere persoonlijkheid krijgen.
Wij zullen de theosofen en de Rozenkruisers eens iets anders tonen.
Die mensen denken dat ze de Goddelijke waarheid bezitten, doch dat is niet waar.
Die mensen, de theosofen zeggen: wij waren éérst natuur, en toen werden wij dier en daarna – „mens”!
Doch dat bestaat niet.
Dat is ónwaarheid, Jeus!
Ik heb gezien, dat de theosofen zoeken en de kern van al het leven nog niet kennen.
Dat heeft, geloof ik, Blavatsky gezegd.
Maar nu zullen wij Blavatsky aantonen, dat zij verkeerd heeft gezien, ook Darwin, dat is de man, mijn Jeus, die denkt, dat wij mensen van de apen afstammen.
Vind je dat niet belachelijk?
Je kunt om al deze dingen hartelijk lachen en vanzelfsprekend frisse lol hebben, wanneer je weet, dat het niet zo is.
Weet je, Jeus, waarom ik dan zo’n lol heb?
Omdat die mensen zo geleerd zijn en toch niets van ál de Goddelijke waarheden bezitten.
Wij stijgen over die grote hoofden heen en ook dat zul je op deze reizen leren kennen.
Wij, mijn Jeus, gaan thans dieper, zo diep, waar nog géén mens voor ons geweest is.
Dat heeft mij meester Zelanus verteld.
En dat kun je aanvaarden.
Straks kan jij jezelf overtuigen, ik verkoop je heus geen smoesjes.
En je kunt mij, als je er behoefte voor voelt, gerust op mijn vingers tikken.
Maar o wéé, als ik zie, dat je deze heilige genade gekscherend verslonst, dan ben je met mij nog niet gelukkig.
Ik zei je al, thans geen gekheid meer, wij staan nu voor de Goddelijke ernst!
Wil je dat nu niet weer vergeten, Jeus?
Die Madame Blavatsky heeft haar mensen verkeerd ingelicht en dat is ontzettend gevaarlijk.
Wanneer je straks achter de kist komt en je hebt de mensen van deze wereld van de wal in de sloot getrapt, kom je niet van die ellende los, je moet ál die mensen eerst weer iets anders en beters geven, of je kunt geen stap verder.
Ga nu maar eens na wat die ongelukkige dominees vertellen en de katholieke kerk de mensen wijsmaakt, dan voel je hoe verschrikkelijk dat is.
En dat houdt de menselijke evolutie tegen!
Je gelooft het niet, Jeus, maar straks regent voor ons wijsheid.
En alle mensen van deze wereld moeten zich deze wijsheid eigen maken, ze kunnen er toch niet aan ontkomen.
Je zult straks zien en beleven, dat ál dat bidden je geen cent helpt.
Nietwaar, heb je de mensen voor een tijd terug niet horen bidden?
Toen baden ze, dat Mussolini niet naar Abessinië (Ethiopië) zou vertrekken, maar die man ging toch!
En miljoenen mensen baden, en al dat bidden heeft niets geholpen, werd niet verhoord, omdat het zou geschieden!
Dat moest gebeuren, Jeus, omdat die Abessiniers, als wij, bewustzijn behoeven, op eigen kracht komen verschillende volken er niet, doch dat wordt door deze wereld nog niet begrepen.
Je moet jezelf dus afvragen wanneer je bidden moet en voor wat je kunt bidden of alles is voor niets.
En dat hebben miljoenen mensen op aarde nog te leren.
Dat willen de meesters ons allemaal verklaren en wel volgens de Goddelijke Openbaringen.
Voel je, wat ik bedoel, Jeus?
Maar nu moet ik opletten, ik voel, dat meester Alcar komt, tot straks dus.”
Door aan al deze zaken te denken, voelt André, komt hij vrij van de aarde en zijn stoffelijk denken en voelen.
Nu is hij gereed en kan hij alles van zichzelf inzetten.
En hierdoor ontvangt en beleeft hij de Kosmologie, voor Moeder Aarde en al haar kinderen.
Nog zegt hij tegen Jeus:
„Ik voel, dat meester Alcar nu tot mij komt.
Wij gaan nu gauw van deze ellendige wereld weg en betreden dan voor korte tijd het Goddelijke geluk, de vrede en de rust, waardoor wij de Goddelijke wetten beleven.
Ik ga dat voelen in de voeten, Jeus, mijn bloedsomloop verandert en ik zelf zak tot het onderbewustzijn terug, maar even daarvoor geschiedt het machtige wonder om uit te treden, dat ook voor mij telkens wéér een machtig gebeuren is.
Ik ga er thans uit, Jeus.
Volg me.
Wij leren nu ál de Goddelijke wetten kennen en krijgen tevens antwoord op miljoenen vragen.
Is dat niet de moeite waard?
Wie zou dat niet willen?
Dat wij deze Goddelijke genade mogen beleven, Jeus, komt ... doordat ik mij als Dectar tijdens ons leven in Egypte daarvoor gereed heb gemaakt.
Wij wilden toen reeds de God van ál het leven leren kennen, dat nu als gevoel in mij leeft.
Voel je dat?
Begrijp je het?
Jeus, onze éérste reis voor de „Kosmologie” is begonnen.”
Even later zinkt hij weg en valt in diepe slaap, hierin kan meester Alcar hem vrijmaken van het stoffelijke organisme en zweeft André door het bezit van zijn „Grote Vleugelen” in het leven van de geest.
Ook daarin is hij nu bewust!
Mens der aarde, volg ons, opdat ook gij zult ontwaken!
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-