Dankbaarheid

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
Wij gaan beginnen met vragen te stellen over de boeken en geestelijke problemen.
Maar ik had u vanmorgen iets anders willen geven, voor de eerste morgen, na al die tijd dat u alleen bent geweest, ook al was ik elke avond bij u; wellicht hebt u dat kunnen voelen zo nu en dan.
Ik zou u willen vragen: geef mij één woord deze morgen en u krijgt uw lezing.
Waar zullen wij over spreken?
Ik leg de lezing hedenmorgen in uw handen.
(Een aanwezige zegt woorden van dank.)
Ik dank u en dan zullen we beginnen ...
De dankbaarheid van de mens – dit wordt uw lezing – ten opzichte van de kosmologie, Christus, God, vader- en moederschap.
De dankbaarheid van de mens die gaat weten, die gaat voelen, die bewust wordt voor het leven achter de kist.
De dankbaarheid van de vader die ten opzichte van zijn eigen persoonlijkheid gaat aanvoelen waarvoor hij leeft.
De dankbaarheid van de apostelen toen zij de Messias gingen begrijpen.
De dankbaarheid van het kind dat gaat leren zien dat God alleen een Vader van liefde kan zijn en altijd is geweest.
Wanneer wij de wetten voor leven en dood gaan aanvoelen, mijn zusters en broeders, en u betreedt de astrale ruimte waarin u nú reeds leeft, dan komt de universele dankbaarheid in ons hart.
We gaan begrijpen hoe ons leven op aarde is geweest.
De talloze lezingen die ik u gaf, de beelden die ik naar voren bracht om uw persoonlijkheid enigszins te kunnen prikkelen, uw persoonlijkheid te kunnen openen, was alleen om u die universele, goddelijke, ruimtelijke dankbaarheid te laten zien, maar in de tweede plaats om u die gevoelens wakker te laten maken.
Gij zélf moet eraan beginnen, wil het ontwaken voor de ruimte, de persoonlijkheid voor hier, voor de maatschappij, maar vooral voor het leven achter de kist, de welsprekendheid bezitten en krijgen om u aanstonds te kúnnen overgeven aan de meester die dan voor u staat.
Wát is dankbaarheid?
Wanneer een mens iets geeft aan het andere leven, dan is die dankbaarheid doorspekt, bezield van een daad, een daad die u het leven aantoont, een daad van een vader en een moeder die hun kinderen een opgewekt iets schenken, waardoor het kind leert.
De dank voor een schone bloem, de dank voor de wijsheid die u door de maatschappelijke stelsels worden geschonken.
Ja, hebben zij betekenis, hebben zij de honderd procent voor het wijsgerige stelsel beleefd?
Want een wijsgerig stelsel is élk woord waarvoor Socrates, Plato en Aristoteles hun levens hebben gegeven.
Ik voer u echter naar het leven achter de kist, want het is dáár waar ge zult ontwaken om de dankbaarheid te kunnen voelen dat het ‘woord’ aan uw levens werd geschonken.
We hebben beschreven de Tempel der Medici, maar vooral de Tempel voor de Moeder, de Tempel van Wijsheid.
Wanneer de kunstenaar aanstonds dit leven verlaat, dan moet hij zijn dankbaarheid kunnen betonen om de welsprekendheid en de inspiratie van de Messias uit te beelden door wijsheid en zijn kunst.
Wat hebben de meesters gedaan?
We hebben u aangetoond hoe ge aanstonds achter de kist in die dankbaarheid en die ontwaking zult toeven, maar híér leeft ge reeds in het oneindige ontzag, dat alleen de ruimte kan zijn.
En nu is dankbaarheid een wet, de dankbaarheid die u voelt omdat de meesters u wijsheid hebben geschonken.
Dat is beleefd in de tempel van Ra, Ré en Isis, in China en Japan, in Brits-Indië, in Tibet.
Ja, de maatschappij kreeg de dankbaarheid van Onze-Lieve-Heer te zien en te voelen, te beleven, toen de meesters begonnen om de mensheid het geloof te schenken, de mensheid de wijsheid te schenken hóé ge zult leven, hóé ge zult ontwaken.
Begrijp goed waarom het gaat, wil zeggen dat ge nú reeds in de oneindigheid van uw godheid leeft.
Ge zijt niet meer op aarde, ge leeft niet in de stof, want achter de kist is het ontwaken tot u gekomen en zult ge zeggen en innerlijk moeten beamen: ja, ik ben zover, mijn ontwaking heeft die en die graad bereikt.
De dankbaarheid in mijn leven is het aanvaarden, is het hoofd buigen voor alles wat ik heb ontvangen.
Wanneer wij, wanneer u de eerste sfeer betreedt, en een meester tot u komt en u de vraag gaat stellen: ‘Wat en hoe zal mijn taak zijn hier in deze oneindigheid?’ dan vragen wij u: ‘Is de dankbaarheid voor de ruimte reeds in u?’
In de eerste plaats zullen wij u moeten aantonen dat élk woord wet is.
De dankbaarheid nu, het gevoel om te mógen bezielen, om te mógen spreken, dat wordt de heilige ernst van de persoonlijkheid.
Het is de stap, het fundament om binnen te gaan ín de Moeder van de ruimte, zoals Ramakrishna het heeft beleefd en aan zijn apostelen doorgaf.
De boeken die u hier reeds in handen hebt ... wanneer u díé boeken leest, dan kán er niet in u komen: ja, dit werk is een verhaaltje, en die en die boeken zouden niet geschreven zijn?
De bron van rechtvaardigheid, de bron van bezieling die alléén op de Messias is ingesteld, die alléén het goddelijke gezag vertegenwoordigt, dat blijkt nu het innerlijke gevoelsleven te vertegenwoordigen van de mens, van elk dier, elk leven, embryonaal, waar u ook leeft.
Al het leven wandelt, is bezield door de goddelijke rechtvaardigheid, waarna dan uw dankbaarheid sprekend het leven zal vertolken en begint ge aan het eerste woord.
U begint nu te denken: wat moet ik doen?
Welaan ... ofschoon ge die trede niet kúnt betreden, ofschoon ge de fundamenten nog niet hebt kúnnen leggen, verzoekt de meester u opwaarts te gaan en dan de Tempel van de Moeder te betreden.
Wanneer we nu de vergelijking gaan maken met het aardse leven, de aardse persoonlijkheid, dan staan we onmiddellijk voor een goddelijke oneindigheid, een machtig gevoelsleven, want dát is de moeder wanneer zij de rechtvaardigheid, de dankbaarheid in zich voelt en het hoofdbuigen heeft aanvaard.
Er komt geen één, niet één verkeerd woord over uw lippen, in u, in u is alles in orde, want u bent orde gewórden.
Welke betekenis heeft het wanneer u hier op aarde vandaag iets moois verricht en morgen uzelf weer door één woord verliest?
Ik heb u duidelijk gemaakt dat elk woord een universele oneindigheid is, want elk woord heeft goddelijke betekenis, het begint bij dankbaarheid.
Maar waarheen voert u de dankbaarheid?
Naar de stelsels van Socrates, naar een tempel, naar een fundament, een universeel planetenstelsel.
Dat is de dankbaarheid van uw Vader, uw Christus, uw Golgotha!
Wanneer de dankbaarheid in u leeft, waarlijk honderd procent gevoelskracht en bezieling bezit, mijn zusters en broeders, dan zijt ge geen toerist meer in Jeruzalem, maar dan gaat ge opwaarts.
Elke trede beleeft u, elke voetstap dringt tot uw persoonlijkheid door en krijgt ruimtelijk spreken.
De ruimte zegt u nu: ‘Nóg dieper, nóg dieper!’
U moet de smart van het heelal kunnen beleven, de smart van een opening, als een bloem de ontwaking voor Moeder Natuur heeft aanvaard en beleven zal, de dankbaarheid van een kind, de dankbaarheid van uw maatschappij, de vriendschap van een persoon, uw vader en moeder, uw zuster en broeder.
Waarlijk, dit is het woord om de eerste fundamenten te leggen voor de nieuwe persoonlijkheid, het nieuwe ontwaken; u moet er ééns aan beginnen.
Wanneer – zoals ik u meermalen heb mogen aantonen – de mens, als een kind van een volk in het Oosten of uit het Westen, het Zuiden of Noorden, de sferen van licht betreedt, de astrale wereld, de persoonlijkheid, die nu een gestalte is, dan komt het gevraag: ‘Ja, waar leef ik en wat zal ik kunnen ontvangen?’
‘Hebt u voor mij iets te doen?’ zegt de bewuste.
U bent begenadigd, want aanstonds zult ge in deze leer verdergaan.
En wie nu de dankbaarheid voelt, de honderd procent bezieling in zich opneemt en het gevoel reeds uitdijend wil beleven, de maatschappij tot de ontwaking zal brengen, díé mens bezit aanstonds licht, die mens bezit een geestelijke persoonlijkheid.
De meesten hier op aarde denken waarlijk dat zij stoffelijk leven, maar u komt slechts los van het lichaam, en aanstonds betreedt ge de wereld voor uw ziel, de wereld voor uw geest en zijt ge een astrale persoonlijkheid.
Wanneer het moederlijke leven tot u spreekt, dan eerst zult ge ontwaken.
Dan eerst spreken de wetten van de ruimte tot uw innerlijke ik, uw innerlijke ziel, die nu de gestalte is, die ruimtelijk zal aanvaarden en waarvoor elk woord wet is.
Wanneer we hier de Tempel voor de Moeder voor ons zien, dan ligt daar het wezen van de aarde neergeknield, biddende, denkende; u bent dankbaar voor een glimlach.
Wanneer u tussen de sfeer die tussen het land van haat en die mistachtige wereld aankomt, wanneer u die wereld ziet, die u verbindt aanstonds met de eerste sfeer, dan ziet u daar niets anders dan mensen neerliggen die zich gereedmaken om tot die ontwaking te komen.
De mens die nog niet gereed is om de honderd procent rechtvaardigheid te kunnen vertegenwoordigen, de mens die los is van de stof, de mens die los is van de lagere eigenschappen, de lagere karaktertrekken ... díé mens ligt daar neergeknield en maakt zich gereed om die eenheid met het Al, waardoor God zich heeft gemanifesteerd, in zich op te nemen en daarna eerst aan zijn taak te beginnen.
Wat moet u nu doen?
We gaan die mensen voorbij.
Wanneer een glimlach over uw lippen komt en die ziel in die eenzaamheid de goddelijke stelsels ondergaat, dan is de meester gelukkig, dan is de meester blij.
Hoe was de Christus toen Hij op aarde wandelde en Zijn Goddelijke wijsheid, het evangelie, aan de mensen doorgaf?
Wanneer een ziel waarlijk vertrouwen kreeg en de dankbaarheid Zijn heilige persoonlijkheid raakte, ja, dan weende de Messias, want Hij weet: elk kind, elke vonk door God geschapen behoort u toe, dat is úw leven, een vreemd iemand ís er niet in de ruimte, ál het leven is van u!
Ge zijt vaders en moeders, kinderen van één Vader, van één ruimte, al die cellen moet gij tot de ontwikkeling voeren.
Voelt u dit?
Wat wil dat zeggen?
Waarom spreekt God, waarom zegt het heilige evangelie van Christus dat de mens (uit)eindelijk universeel diep is en een eenheid beleeft en ondergaat, dat wil zeggen dat ge door elke cel het ruimtelijke voelen en denken in u opneemt, beleeft als vader en moeder?
We gingen van planeet tot planeet, we hebben miljoenen levens afgelegd.
We waren onder ál de volkeren op aarde; u bent zwart, bruin, wit, blank.
U was in de oerwouden en nu leeft u in de maatschappij en betreedt ge aanstonds uw ruimtelijke bewustzijn.
Dat kan dierlijk, dat kan stoffelijk, grofstoffelijk zijn, maar het wordt geestelijk wanneer u begint aan te voelen dat wát gij ook krijgt hier op aarde, wát u ook beleven kunt, regelrecht vanuit het goddelijke gezag tot u is gekomen en waarvoor Christus heeft geleefd.
Wie begrijpt Christus, wanneer u de Tempel van de Moeder betreedt, wanneer u de Tempel voor de Medici ondergaat, de kunsten en de wetenschappen?
Eerst begint ge dankbaar te zijn en de ruimte in u op te nemen en tegen God te zeggen: ‘Ja, in mij moet die dankbaarheid ontwaken.’
Want de dankbaarheid, het gevoel, het welwillende gevoel dat u gelukkig bent, brengt u naar de nieuwe bezieling.
Het is de eerste stap, het is een eerste fundament om de liefde te beleven, de liefde dan te ondergaan.
Want het gevoel te kunnen stuwen, bezielen, inspireren, iets aan de mensen te schenken, dat maakt uw geluk uit.
Ja, wanneer we liggen neergeknield op de trappen van de Tempel voor de Moeder ...
In elke sfeer vindt u een majestueus gebouw, een machtige eenheid is het en in dat gebouw beziet u en beleeft u de moeder, Gód als moeder.
Hier voor de eerste sfeer en daar voor de tweede, de derde, de vierde – en dan maakt u zich gereed voor de Vierde Kosmische Graad.
Als u die mannen daar ziet neerliggen, wanneer u deze mensen, persoonlijkheden ...
Alles van de aarde is nu weg, uw geleerdheid heeft niets meer te betekenen.
En wanneer u dit goed voelt, dan kunt u dit ook aanvaarden: alles wat de aarde bezit, heeft níéts meer te betekenen indien u (uw) persoonlijkheid daarin hebt verloren en afdalend de goddelijke stelsels onderging, en wil zeggen: hoe hebt gij uw daad verricht?
Had ge waarlijk die moeder lief, was die moeder liefde, was zij een openbaring, had zij het verlangen, had zij het verlangen om liefde te geven, de rechtvaardigheid te ondergaan?
Wat wil zij, heeft ze ruimtelijk voelen en denken, opdat het leven achter de kist bewustzijn bezit?
Dat hebt u allemaal in handen, dat leeft er in u!
Neer te liggen aan de voeten van de meesters, dat is geen kunst wanneer het welwillende bewuste wezen over uw persoonlijkheid waakt.
Maar neer te liggen in éénzaamheid ... want u krijgt niets cadeau, elke stap moet u zich eigen maken; u moet denken, léren denken: wat wil welwillendheid zijn?
En dan komen wij tot die machtige scheppingen, die openbaringen die God door Zijn ruimtelijke persoonlijkheid aan het menselijke kind voor de aarde gaf en leren wij Hem zien, leren wij Hem voelen, we gaan Hem nu kennen.
Dan valt de stilte in u, dan is er niets meer te zeggen, we willen alleen beleven.
Dan liggen wij neergeknield aan de voeten van de moeder.
Ja ...
Niet die gestalte, nee, de geboorte!
Hóé kreeg zij haar leven, hóé bracht zij zichzelf tot de stoffelijke openbaring?
Het is het in contact zijn met de ruimte!
Nu staan we niet alleen, u komt niet alleen tot het moederlijke hart, u staat nu voor vader- en moederschap, het contact met een planeet en de ruimte.
Want u gaat weer terug met de geboorte, met psychopathie, met krankzinnigheid, indien u de lagere eigenschappen als verlangens beleeft en laat uitdijen.
Moeder-zijn betekent voor de ruimte: het contact beleven met een wet die geboorte ís.
Het is het baringsproces, het is scheppend vermogen, het is bezieling, bestuwing en inspiratie, het is wéten, alles wordt weten!
Maanden ... nee, jaren liggen de mensen daar neergeknield om te denken.
Wanneer komt u tot de heilige, maatschappelijke, geestelijke, stoffelijke meditatie?
Elk ding van het leven kan u die eenheid geven.
Een bloem kan u vertellen waar zij is geboren en hoe zij haar kleuren kreeg.
Men vraagt ons: hoe moet ik beginnen te denken?
Wanneer dit kind daar neerligt en de meester ontwaakt en de meester stuurt zijn gedachten tot de adept, dan voelt dit leven zich omstraald.
Er komt een heilig verlangen in dit leven, het is een zachte aanraking.
Het is het gesprek dat de moeder beleeft op de Vierde Kosmische Graad met haar kind – en meermalen reeds op aarde gebeurt, wanneer deze heilige eenheid tot ontwaking komt.
Dan beleeft u iets van de goddelijke telepathie ...
Nee, u beleeft het heilige één-zijn voor de geboorte, voor groei, bloei, ontwaking, de welwillendheid van een ziel, een persoonlijkheid die spreekt, en staat ge voor universele waarachtigheden.
Het universele beeld van vroeger dat komt tot bewustzijn, dat wil zeggen: uw verleden gaat spreken, u kunt nu vader- en moederschap aanvaarden.
U bent niet meer vreemd in deze maatschappij, want elk leven behoort u toe.
Ik heb u eens gezegd, er zijn vaders en moeders onder u en die zendt u van u weg.
Ik heb u ook duidelijk gemaakt dat u niet alles van uzelf moet weggeven, omdat dit de bedoeling niet is.
Elk mens moet zich een maatschappelijk bewustzijn opbouwen, u hebt voor uzelf te zorgen.
De mens die nog niet kan, dat is de psychopaat, dat is de ziekelijke krankzinnigheid, de ziekelijke persoonlijkheid, die het aanvaarden moet dat een ander, de welbewuste, helpend en dragend dit leven wil verzekeren, dat wil zeggen, zal opvoeden.
Maar de bewuste mens die aanvoelt waarom het gaat, die legt door elke gedachte het universele beeld in de handen van de Messias, want Híj – zoals de Bijbel het ook zegt, zoals het evangelie tot u komt en heeft gevraagd – Hij vangt uw gedachten altijd op en komt de natuurlijke eenheid tot stand.
Het is niet zo eenvoudig om u los te maken van de maatschappij waarin u leeft en toch is dat mogelijk wanneer de heilige bezieling in u komt.
U spreekt van dankbaarheid, maar wat is de waarlijke dankbaarheid?
Hoe reageert die dankbaarheid?
Dat heeft met álles contact; wanneer u die fundamenten hebt gelegd, dan bent u voor honderd procent moeder en vader ... want dáár gaat het om.
Het is het één-zijn met een goddelijke wet, nu is elke gedachte een deel van Zijn schepping.
De waarachtigheid van de macrokosmos, die voor de mensen niet te dragen is, geeft toch het beeld dat ook in uw hart aanwezig is, want het is het menselijke gevoel, het is uw directe gedachte.
Nu krijgt elke gedachte weer een macrokosmische eenheid te ondergaan en die voedt u, die brengt u tot stuwing, die brengt u tot ontwaking.
Maar u móét die daad beleven en vasthouden, u moet niets meer willen verliezen, u moet de stuwing vervolmaken.
Er zijn er zoveel hier nog in deze wereld die zeggen: ik wil dit en ik wil dat, maar waar ligt het eerste fundament?
Wanneer u de sferen betreedt, dan kunt u waarlijk zeggen: ik heb alles verdiend.
En er zijn mensen, er zijn waarlijk mensen die nog aan hun geestelijke studie, hun welsprekendheid moeten beginnen.
Wat wilt u aanstonds doen?
Een taak daar aanvaarden voor God, de ruimte en Christus?
Neerzitten en luisteren?
Maar ook op honderd procent neer te zitten en uzelf te kunnen overgeven, dat is een machtige studie.
Daarvoor zijn er honderden en duizenden gesneuveld in het oude Egypte, de tempels van Ra, Ré en Isis kregen hun persoonlijkheid hierdoor; maar zij gingen door de krankzinnigheid, zij gingen door de dood, maar zij keerden terug.
Langzaamaan komt dat gevoel omhoog, langzaamaan gaat u beseffen dat u méér bent als mens, en dat kan u de Bijbel niet geven.
Dat kunt ge ook niet leren, dat hebt u door de dingen in de maatschappij op te bouwen, steen voor steen te leggen, een tempel te bouwen, waarin u aanstonds leeft.
En eerst dan spreekt het leven achter de kist tot uw persoonlijkheid.
Waar moeten we het over hebben?
U regelrecht verbinden met de planetenstelsels, die u door de boeken ‘Het ontstaan van het heelal’ zijn geschonken, dat is geen kunst.
Maar de wetten zó ontleden dat u er in de maatschappij iets aan hebt, zegt méér, omdat u aanstonds toch voor deze waarheid komt te staan.
En nu heet het: hoe moet ik me buigen?
Honderd procent, dag en nacht wíllen beleven, wíllen bezielen, wíllen bestuwen.
Dat is het: een gedachte afmaken, altijd zorgen dat de waarheid, de werkelijkheid, het openbaren en het overgeven naar voren treedt!
Nu komt u achter de kist en het eerste woord is nu alweer en altijd weer: waar ben ik?
Waar leef ik?
Nu moet u dat menselijke gelaat eens bekijken.
Waarom hebt u hier zo’n drukte, waarom voelt u zich hier op aarde zo geweldig?
U hebt aanstonds niets meer te vertellen!
Wat bent u als u een minister bent, een groot kunstenaar, wat?
Wat is het dat de wereld u schenkt en u door de wereld wordt aanvaard?
Ga na wat u doet, wat er al zo op de wereld te koop is, dan krijgt u uw beeld; u bent aanstonds achter de kist alleen maar een gedachte, een gevoel.
Maar dat gevoel heeft goddelijk ontzag, dat gevoel stemt u af op de welsprekendheid van de ruimte.
Waar het mij om gaat, is, door al deze lezingen, door alles wat u in de sferen van licht – en ook in de duisternis – kunt beleven en moet ondergaan, de mens wakker te schudden, de mens tot openbaring te brengen voor zijn eigen gevoel, zijn eigen gedachten.
Altijd te zorgen dat u in harmonie bent met álles.
Begin er eens aan, het is toch eenvoudig, als u dit kunt leren, als u eraan begint om ernstig te denken.
Stoor u niet aan de maatschappij, stoor u niet aan de mens die u afbreekt, híj is de vernietiger.
Sta er eens voor ...
Ga eens even naar die afbraak toe, het geroddel waarin u leeft, de bezoedeling, de mismaking van een mens, nu wij weten dat gij tegenover de goddelijke cel, de goddelijke kern staat!
Hoe kunt u de goddelijke kern zo mismaken en vernietigen, waarom breekt u een kern af als dat kind nog niet bewust is?
U slaat niet meer met zwaarden, u schiet niet meer wanneer u Golgotha wáárlijk beleeft.
Door elke verkeerde gedachte – geloof het toch, aanvaard het toch – slaat ge opnieuw de doornenkroon in het hoofd van de Messias.
Door elke snauw en grauw laat u Zijn bloed vloeien en dat moeten wij kwijt.
U moet wíllen niemand meer iets aan te doen, u moet angstig worden voor uzelf.
Waarom zegt de mens die dan de hartelijkheid bezit: ‘Kijk eens wat een heerlijk gevoel!’?
Wanneer begint u te bouwen aan universele, geestelijke rust?
Boeken lezen is geen kunst!
‘Maskers en mensen’ te beleven en die te ondergaan en dan half te bezwijken is geen kunst!
Néé ... staande te blijven in de maatschappij, álles aanvaarden ... ziekten, melaatsheid, alles, ook al vernietigt men u; u bént niet te vernietigen!
U bent levend en stralend bewust, u blijft dat altijd, de opgewektheid van uw karakter trekt zonnestelsels aan.
U bént een zonnestelsel, u bent levend licht, bezielende waarachtigheid, heilige rechtvaardigheid en dan is er van demonisme geen sprake.
Wanneer u in de hellen, de duisternis afdaalt, dan moet u die mensen kunnen liefhebben, u moet die mensen in uw hart kunnen optrekken.
Wanneer voelt u zich beledigd?
God en Christus zijn nimmer beledigd, geen meester is er beledigd, maar een meester kan streng zijn ... maar hij laat u wachten.
Daar liggen ze, neergeknield voor de tempels, miljoenen mensen kunt u daar vinden.
Dom zijn ze, jazeker ... dom.
Ze verspelen hun tijd?
Voor enkelen is deze goddelijke begenadiging waarachtig gefundamenteerd, omdat we weten dat ze de stilte, het één-zijn met de moeder ondergaan.
Wat is hier op aarde ...
Hóé is hier op aarde de moeder?
Het heilig ontzag van de mens achter de kist, wanneer dit moederlijke, scheppende, barende gevoelsleven tot openbaring komt onder uw hart ...
Ja, mijn zusters en broeders, dan ligt ge neer en zijt ge als een klein kind.
Dan komt de professor en het koningskind van de planeet aarde tot ons en mogen wij deze kinderen, deze cellen van God bewust begeleiden naar de eerste stap.
Hoe hoger – heb ik u duidelijk gemaakt, zeggen wij u – dat u op aarde klimt, de maatschappelijke ladder opstijgt, des te zwaarder, des te moeilijker wordt uw leven.
Hoeveel ballast brengt u mee?
Het gaat er niet om dat u alles maar weg moet smijten, maar wát vragen nu de goddelijke wetten?
Nu vraagt God, en Christus, het licht uit de ruimte dwingt u om u thans te buigen, en komt het woord: ‘Wat hebt u met die middelen gedaan?
Hebt u gewerkt voor opbouw of afbraak?
Diende gij alleen maar uzelf?’
Wanneer ge uzelf liefhebt en het dienen niet verder gaat dan uw eigen vloertje, de drempel van uw huis, dan bezit u ook in het leven achter de kist maar een klein kringetje, u bént niet meer dan dit, want alles stuift op u af.
Elk woord is een fundament ... nee, is een muur, daar kan een ander leven niet doorheen, u stuurt alles van uw leven weg, want ge kent het leven niet.
Wilt u nu spreken van dankbaarheid, is dát de opoffering voor uw bestaan?
Er zijn er reeds onder u die zich doodwerken om de Tempel de ‘Universiteit van Christus’ nú te kunnen optrekken.
Wij kennen deze kinderen.
Maar wanneer ge met honderden zijt en allen begint om die waarachtigheid te betreden en uit te voeren, dan geschieden er goddelijke wonderen.
Maar dan loopt ge geen maanden en maanden te zoeken, dan doet u het nú!
Dan is uw voetstap verzekerd.
U bent niet eens meer van de maatschappij; u bent een kind, levenslustig en verruimd, goddelijk bewust.
U bent tot eenheid gekomen met licht, leven en liefde, met rechtvaardigheid.
Nu leeft en spreekt de dankbaarheid onder en in uw hart.
Wanneer ge het geluk waarlijk kunt voelen en beleven, hier op aarde reeds, dat Christus naast u wandelt ... want dat doet Hij.
U zoekt naar Zijn persoonlijkheid, u ligt neergeknield en bidt; dat gebid helpt u niet wanneer de daad u naar de afgrond voert en het bezwijken komt.
Maar elk ogenblik kan de Messias naast u wandelen en kunt u Hem horen, Hij is overal, want Hij heeft úw leven beleefd.
Hij ís het licht, Hij ís de spraak, Hij ís het gevoelsleven, Hij is álles, want dat kunnen wij het kind achter de kist bewijzen en aantonen!
Er is een broeder van mij – ik zou u de naam kunnen geven – nog eerst kort van de aarde heengegaan, een mens die voor de maatschappij veel heeft gedaan, want wij vangen al deze levens op.
Wie is dat nu, ‘wij’?
Dat is de orde van de Messias, dat is de ‘Universiteit van Christus’.
Wie waarlijk door de ‘Universiteit van Christus’ wordt aanvaard, die ís dankbaarheid, die ís welwillendheid en rechtvaardigheid, en die mens, die ziel, die persoonlijkheid, die heeft lief ten koste van alles.
Die is niet moe, die is niet ziek.
U behoeft niet ziek te zijn wanneer uw wil daadwerkelijk bezielend de woorden en gevoelens van een ander leven wil ontvangen, dan is er geen ziekte meer.
Daarom zegt de Christus: ‘Laat de blinde de blinde genezen.’
We weten dat elk ogenblik deze wonderen tot stand zijn te brengen, deze wonderen kunnen elk ogenblik plaatsvinden.
Dat had dit kind beleefd, deze professor, deze astronoom, dit godgeleerde kind, en toen kwam hij ...
Hij had in zijn leven moeten aanvaarden dat hij de God van al het leven verdoemde, want de verdoemdheid was er nog, en tóch ...
En toch ... in een sfeer die vrij is van haat – haten deed dit kind niet, maar hij stond stil.
Indien hij die verdoemdheid had kunnen afleggen, de dankbaarheid van God in zich tot de ruimtelijke bezieling had kunnen voeren tijdens zijn leven op aarde, dan had hij die verdoemdheid gevoeld.
En nu is het woord ónbewustzijn.
En als het woord uit u komt en u bespreekt het, u verstoffelijkt het – u kunt het niet aanvaarden, ook al wilt u dat woord niet eens verstoffelijken en innerlijk bent u nog zover dat u dit niet aanvaarden wílt, kúnt – dan is uw persoonlijkheid nog altijd onbewust.
Want het Licht van de ruimte, als u aanstonds aan uw geestelijke leven begint, zegt: ‘Ho, wacht eens even!’
U komt er niet door, u botst tegen dat licht, het is een muur, het is uw prikkeldraad, het is een afscherming, dat zegt: ‘Tot hier en niet verder.
Bent u in harmonie met mijn licht?’
Ik ben dankbaarheid, ik ben welwillendheid, ik ben liefde, ik ben rechtvaardig, in mij is er niets.
En nu staan we hier, ruimtelijk bewust, tot een eenheid gekomen die ons regelrecht naar Golgotha voert.
Die ons regelrecht met de Messias verbindt, die ons regelrecht tot de geestelijke gestalte brengt, het fundament dat u voor honderd procent hebt beleefd en waarvan u de bewustwording eigen maakte.
Steen voor steen ziet u die tempel ontstaan.
En die man die zegt: ‘Ik heb een tempel gebouwd, ik heb alles van mijn leven voor de mensheid willen geven en nu heb ik nóg geen licht.’
Nee, u moet eerst vrijkomen van het geloven.
U moet de dingen kunnen beleven, u moet de dingen kunnen aanvoelen, u moet ze kunnen zien, en eerst dan zegt uw persoonlijkheid tot het andere leven: ‘Geloof het niet langer, aanvaard het niet langer!
Er ís geen verdoemenis, er is alleen liefde, alleen evolutie.’
Wanneer u blijft staren op het woord dat u de mens geeft ...
U moet mij ook kunnen begrijpen, u moet mij ook kunnen aanvaarden, u moet in alles kunnen geloven.
Ik heb u eerder gezegd: ik bén wét!
Ik ben met de Alwetendheid van deze, úw ruimte verbonden, mijn woord is waarheid!
Waarom aanvaardt u het niet, waarom gaat u er niet ín voor honderd procent?
Waarom verliest u zich niet, waarom geeft u zich niet volkomen?
Daar ligt de professor, daar ligt de godgeleerde: ‘Wat moet ik doen?’
Op aarde aanvaardde hij de dingetjes van de maatschappij.
Ruk die medailles maar van u af!
U moet eerst het besef krijgen dat de maatschappij een wereld is om te ontwaken.
Alles wat u hebt gedaan is prachtig, u hebt de mensen tot God teruggevoerd, maar van de wal in de sloot; u hebt ze erin getrápt en nu wilt ge dat God u opvangt, en uw leven zegent?
Wij worden niet gezegend, u bént zegening, want om ingezegend te zijn wil zeggen: een eenheid te ondergaan van alles wat u in de ruimte waarneemt.
Dat gebeurt onmiddellijk.
Nu kunnen wij dit kind opvoeden.
Dit kind heeft een machtige positie bereikt.
De mensen, de maatschappij, de wereld spreekt over dit genie, dit geestelijke wonder en in het leven achter de kist heeft het voor zover nú nog geen betekenis, want – nu komt het – wat hebt u gedaan met dit?
U gaf daar een machtige bezieling aan uw mensen, u trok uw mensen op tot God, tot de ruimte, u had het woord, een welsprekendheid die het kind van de aarde kon bezielen.
Maar waarom legde u weer het halt voor uw eigen voeten door de God van al het leven te verdoemen?
Voelt u, u komt voor de werkelijkheid van het woord te staan, het uitdijende voor het woord, totdat het woord geestelijk is bezield, geestelijke waarachtigheid krijgt.
En nu kunt u met de mensen omgaan, nu liggen de mensen aan uw voeten.
Nu zijn ze lief, nu zijn ze sprekend, ze hebben iets voor u over.
U krijgt ruimte, u wordt aanvaard, er is altijd rust, er is altijd geluk.
U bent als een klein kind zo gelukkig, níéts kan er meer zijn dat u stoort, waar u ook leeft.
Ook al daalt u in de duisternis af, ook al gaat u naar de demonen, u blíjft en bént geluk, alwetend, want u weet: u bent nu met de waarheid verbonden!
Wij hebben hem overtuigd: ‘Gaat u maar mee.
Eerst ‘de kist’ ... daar bent u gestorven.
Men heeft u ook nog verbrand, en u kunt blij wezen en gelukkig, de brand ín u is het die aanstonds zal ontwaken.’
Nu moet de crematie oplossen.
Hoe?
Alleen door het wóórd.
Omdat hij nu gaat begrijpen, omdat we hem nu optrekken in de universele waarachtigheid voor de ruimte, voor elk ding, voor een sfeer, voor vader- en moederschap, lost die brand op, hij krijgt verruiming.
Omdát hij bekrompen is, omdát hij die verdoemdheid aanvaardt, zit hij ook aan dat verbrandingsproces vast.
En wanneer we zover zijn, dan beginnen we aan de geestelijke stelsels.
Dan voeren we hem tot de Tempel van de Moeder, de Tempel van de Ruimte.
Want de ruimte ís moeder en zegt: ‘Legt u zich hier maar neer, ik kom aanstonds tot u terug.’
Weken, maanden, voor anderen jaren en jaren, gaan er voorbij voordat het leven zich verroert, voordat het leven weer ontspant, voordat de gedachte een handeling ondergaat, denkende ... denkend: wie ben ik?
Ik leef in een ruimte, ik ben nu achter de kist.
Dat lichaam zegt niets meer, u bent het kwijt.
Alles wat u daar hebt gedaan dat behoort u toe, want u bént het!
Elke daad is nu een voetstap, is een fundament, is de grond.
U hebt die bodem verdicht!
Want de mens die zich vergeet, de mens die maar raak leeft, heeft geen bodem in onze wereld.
Die bodem, die grond moet u zelf verdichten door de daden.
Dan wandelt u op astrale plasma, totdat u in het goddelijke bent en dan beleeft u de goddelijke plasma.
En dan is uw tempel goddelijk, uw gedachten zijn goddelijk.
Uw leven is universeel onmetelijk.
U vangt alles, álles wat maar op u afkomt vangt u op door liefde, door een goed woord.
Nu is er wijsheid.
U hebt mij deze morgen deze machtige, mooie bloemen geschonken ... daar is mijn wóórd een bloem.
Elk woord – zei ik u door de vorige lezingen – is een orchidee.
Maak van een woord een orchidee, maak van uw vriendschap een ruimtelijke bezieling, door het licht, de waarheid, de dankbaarheid, de rechtvaardigheid te beleven!
Moeilijk ...?
Daar ligt het kind, denkende.
Hoe raakt u uzelf kwijt?
Dat is niet mogelijk.
Nu bent u geen verlangen, u dórst niet.
Nu komt het kind tot ontwaking en vraagt: ‘O mijn God, geef me een nieuw leven, dat ik het nogmaals over kan doen.’
Ja, nu gaan er miljoenen vóór.
In de sferen leven er biljoenen die gaarne uw plaats zouden willen beleven als stoffelijk mens, omdat u die wetten nog niet begrijpt.
Om het wéér te ondergaan onder het en in het stoffelijke hart, door de stoffelijke bloedsomloop, door de hersens, het denken, de stoffelijke weefsels te bevoelen, te beleven, te bezielen en dán het goddelijke in u tot ontwaking te brengen in de stof, in de kunst, door het woord, door een gevoel, door de maatschappij, door de vriendschap, maar vooral door uw machtige één-zijn: uw huwelijk!
Nu komt het woord over de lippen van dit kind: ‘Wat ben ik voor mijn vrouw geweest?’ en ‘Hoe was ik voor mijn man?’
Dat is uw man niet en dat is uw vrouw niet, dat was uw moeder niet en dat was uw man niet.
Dat is scheppende kracht, dat is het baringsproces, dat is het moeder-zijn van de ruimte en dat hebt u verwaarloosd!
De mens slaat, de mens trapt, de mens zegt: ‘Ga uit mijn leven!’
Maar u stuurt uw godheid weg, hóé dat leven ook is, want we weten – moeten wij hem aantonen – dat het oorzaak en gevolg u tot de cel brengt van leven waarmee gij door uw vorige levens hebt te maken.
Er gebeurt niets voor niets, toeval is er niet voor de goddelijke stelsels.
Dan had Socrates zijn gifbeker niet behoeven te drinken.
En dan hoefde het christenkind zich niet te schamen dat de Messias aan het kruis werd geslagen.
Door het Joodse ras?
Nee, dat bent u zélf.
Nóg worden die dingen gekruisigd, nóg breekt u af, professor, dokter, omdat ge de waarheid niet wilt.
En nu is het voor de maatschappij niet zó erg, niet zó gevaarlijk, maar betreed nu eens de geestelijke werelden, het gevoelsleven, uw ziel, uw geest, uw universele persoonlijkheid.
Welk licht straalt er uit uw oog?
Wat is stilte?
Spreek nu eens, eindelijk eens ... door de waarheid, door dankbaarheid!
Wees eens dankbaar wanneer ge spreken kunt met een mens, want aanstonds achter de kist is het mogelijk dat u in duizenden eeuwen niemand meer ziet.
Jaag een mens maar weg, trap een mens maar van uw leven weg en ge hebt achter de kist niemand.
U leeft in een wereld waar niemand is!
Ja, nu kunt u wel zeggen: ik hou van dit en ik hou van daar.
Uw eigen bezit lief te hebben, dat is het niet.
Dát in de eerste plaats zult ge moeten opbouwen, wilt ge de Tempel voor de Moeder betreden, want nu is úw moeder, úw man een tempel!
Jazeker, ook de scheppende kracht kan de moeder beleven.
Dáár staat de Tempel van de Moeder en daar aan de rechterzijde staat de Tempel voor de Scheppende Kracht, het organisme, die man, vader, is voor God ... daar is de moeder ... en dit wordt overkoepeld door de God van al het leven.
U kunt zijn straling beleven ín de moeder, want zij en hij zijn één, dat is een planetenstelsel en een zonnestelsel.
Dat is universele bewustwording, dat is dankbaarheid, dat is aanvaarding, dat is geluk, levensvreugde, want de rechtvaardigheid, als een bloem vertolkt, betreedt uw levens.
En dan lacht zij en dan hoort u muziek en dan kunt u het eerste woord spreken en is het een gedicht.
Ja, dan komt de dankbaarheid in u!
U moet die miljoenen mensen daar eens zien in de duisternis, mensen die zich hebben gegeven voor Christus, maar náást het lichaam wandelden.
‘Ja’, zegt het oosterse kind, zegt de ruimte, ‘u had stof, alles was maar stoffelijk wat u hebt gezegd, alles had maar betekenis voor de maatschappij, maar wanneer sprak uw ziel?’
Zijn daardoor niet de boeken ontstaan die aan de mensheid bewustwording gaven?
Heeft hierdoor niet Beethoven en Mozart hun stralende kennis, door de klanken vertolkt, aan deze mensheid kunnen schenken?
Hebben Rembrandt, Van Dyck en Titiaan niet hun kleurenrijk vertolkt door de penselen?
Was elke penseel niet wétend bewustzijn, door kleur vertolkt?
Maak van uw gedachten een kleurenrijk, laat die geest als het woord stralen, geef het bezieling, want het is een deel van uw persoonlijkheid, u bent het zélf.
Het kleinste ding moet tot de ontwaking worden gebracht, of u hebt in dát leven geen betekenis.
U bent daar niets.
U komt in een eenzaamheid waar zich niemand bevindt, want het ontwaken was er niet, de werkelijkheid was er niet, u deed alles maar zo en zo.
En dit is nu de afbraak voor uzelf, dat kan u niemand geven.
Het blijkt nu dat het genieschap voor de aarde niets te betekenen heeft indien u het leven niet aanvaardt.
Wat is kunst, wat is een boek, wat is wijsheid?
Alles wat u in de maatschappij hebt opgebouwd, zinkt onder uw persoonlijkheid vandaan indien uw gevoelens, uw gedachten die universele liefde niet bezitten.
En daarvoor ging de Messias naar Golgotha.
Het wordt heel eenvoudig.
Lig neer, dat kunt u doen onder uw wandeling.
U ligt áltijd neer ... als u het weten wilt; het gaat heel eenvoudig, het ís allemaal zo eenvoudig, zo kinderlijk naïef.
Elke gedachte die u instelt, afstemt, op de geestelijke graad, dat is het neerliggen voor de moeder, het neerliggen op Golgotha.
U gaat eerst met de moeder beginnen.
Waardoor hebt u het leven gekregen?
Dat gaat u zich afvragen.
U móét het u afvragen.
Waarom ben ik vader, waarom ben ik moeder, waarom is dat de dood, waarom is er krankzinnigheid?
U leert de disharmonie kennen en later begrijpen, maar u maakt zich de bewuste harmonie eigen door het leven, door het leven in de maatschappij en door élke gedachte – dat hoop ik u deze morgen te geven – door élke gedachte ligt ... u legt zichzelf daar neer.
U gaat neerliggen om te mediteren en om uw levens te openen, en u wandelt tegelijk in de maatschappij.
U krijgt uw kus ... u krijgt de liefde.
U komt tot de moeder, als man, en zegt: ‘Mijn kind, als je maar weet dat ik álles wil aanvaarden.
Breng mij tot de ontwaking.’
U behoeft niet sentimenteel te zijn, u kunt opgewekt zijn, blijheid moet er in u leven, maar bewúst denken en voelen.
U komt daar ...
Met hoeveel mensen bent u in aanraking, dagelijks, wekelijks, in een jaar?
Wat hebt u met een dag gedaan?
Waarlijk, de mystieken zeiden: ‘Ik ga eerst mediteren.’
Er zijn sekten ontstaan, die begonnen in de morgen te bidden, zonderden zich af.
Dat is helemaal niet nodig.
Het is heel eenvoudig.
Wanneer u ontwaakt en u kijkt door de ruimte en zegt: ‘Ik leef weer en aan dit leven komt er geen einde en ik ga aanstonds me gereedmaken voor de maatschappij.
Ik ben opgewekt.’
En dan moet u eens kijken wat er gebeurt wanneer de ander óók begint.
Wanneer de moeder begint, de man begint en u uw kinderen kunt u iets schenken, dan krijgt u de opvoedende stelsels tot uw levens en wanneer die opvoeding waarlijk wordt beleefd en u al dankbaar bent dat dat wezen om u gaat en u verzorgt ... o mijn hemel, hóé diep wordt alles niet!
Ook al hebt ge niets in de maatschappij, u kunt nooit eens een aardigheidje beleven, wat zegt het ...?
U bezit de rúímte.
Aanstonds hebt ge de Grote Vleugelen.
U bouwt aan de Grote Vleugelen door een gedachte, een daad.
U vergrijpt zich niet aan geestelijke dingen.
U hebt lief.
Als u de narigheid en de ellende, de afbraak, de verschrikkingen van een lagere wereld voor u ziet, dan smeekt u niet: geef mij een taak, dan wordt u hartstocht en geweld – dat André u door andere zittingen en één-zijn duidelijk zal maken, en waarvoor wij hem bezielen, élk woord komt tot ons.
Dan wórdt u bezieling, dan wórdt u dankbaarheid, dan wordt u welwillend en in de eerste plaats rechtvaardig.
Dan gaat u analyseren, dan gaat u een gedachte wórden, dat wórdt levend bezield!
Elk uur is nu een genade, want u ligt altijd neer aan de voeten van de meesters, máár ... neergeknield voor de liefde, want de Tempel van de Moeder is de universele liefde.
En nu moet u eens kijken hoe een man is, hoe een waarachtig leven kan zijn; en nu kunt u een moeder gelukkig maken.
Wanneer zij pertinent niets wíl, dan gaat ge vooruit.
Wanneer een kind ... ik zal u het bewijs geven – als dit kind hier is – hoe ik met u leef, hoe God ook met u één is.
Toen u van de week de zitting had en er een moeder tot André kwam: ‘Mijn man wil mij de deur uitjagen, omdat ik dit beleef.
Mijn leven wordt mismaakt, ik word geslagen omdat ik me verrijken wil.’
Wat is dit voor een individu?
Ik stond naast André, ik hoorde het.
Dan zegt André: ‘Gaat u maar gerust ... laat hem maar gerust naar een advocaat gaan.’
In het verleden kwam er nog een moeder ... en toen zegt die advocaat: ‘Ik lees die boeken ook, meneer, van die man.
Wilt u dáárvoor scheiden?
Omdat een mens zich gereed wil maken voor God en Christus?’
Die mensen zíjn er, het is daar de man die de universele bezieling voelt en beleven wil, en daar is het de moeder.
En wanneer die levens niet in elkaar gaan, wanneer u zegt: ‘Ik moet dat niet’ ...
U hoeft het niet eens te zeggen, maar wij, de wereld, de ruimte ziet het, voelt het: ik moet dat niet, ik wíl die sentimentaliteit niet.
Maar u staat stil!
U gaat eens mee, u gaat met elkaar mee; u geeft zich over, u verliest niets, u wórdt alleen maar wat.
U krijgt uw fundamenten te zien.
Líg dan neergeknield.
U wílt niet leren, u wílt geen geluk.
U vraagt en smeekt om liefde, maar u krijgt het niet, u gééft er niets voor.
U moet eerst willen neerliggen, ga toch neerliggen voor een mens.
U hebt Christus, u hebt Golgotha, u bent geen toerist meer.
Het toerisme in Jeruzalem is te beleven in uw hart, in uw maatschappij, in uw dagelijkse dingen, want de waarheid en de ónwaarheid zal u zeggen: ja, hier behoeft ge nog niet te komen.
U te verbeelden dat u iets wil doen en u doet het niet, u kunt het niet, dat ziet de maatschappij.
Iets af te maken van het kind dat u toebehoort, dat hóórt God, dat voelen de wetten, u neemt onmiddellijk het licht van de ruimte weg en u verduistert uzelf!
U ligt daar niet neer; u rent, u vliegt, u slaat het leven dag en nacht!
U hebt nu maar te aanvaarden en te bewijzen wat u kunt.
Toen Christus aan de apostelen vroeg: ‘Wilt ge Mij volgen?’ toen deden zij dat door hun eigen gevoelsleven, maar er waren er miljoenen die wílden dat niet eens.
Elk woord – heb ik u verklaard – is afbraak óf opbouw.
De ondankbaarheid in de maatschappij – dat kunt u zó in u opnemen – dat zijn reeds bergen.
Maar dankbaarheid voert u tot de welwillendheid, de dankbaarheid voert u tot het gezegende ik, het waarachtige woord, het blijde aanvaarden, dat ‘ik ben met u één en ik ben van haar, en zij is van hem, van mij.’
U hebt een eigen gestalte, u hebt een persoonlijkheid gekregen en die persoonlijkheid moet tot de ontwaking worden gevoerd.
Wanneer begint u neer te liggen voor de Tempel van de Moeder, als man; en de moeder voor haar scheppende bezieling, voor haar rechtvaardigheid, haar liefde, haar Jeruzalem?
Christus ...
Híj is het waarvoor wij leven en sterven!
Hij is het die het licht van de ruimte verzekerde door Zijn bloed; ja ... maar ge zult het door uw dáden tot Zijn leven terugvoeren, elke gedachte is een druppel.
Wat wilt u, wanneer begint u?
Het gaat er niet om, om u een pak slaag te geven.
Ik wil mij leegschreien voor uw leven, zeggen wij, ik wil stérven voor u, ik wil álles doen, maar wanneer ge zegt: ik moet het niet, dan sta ik en staan zij, dan staat Hij machteloos en kunnen we niets bereiken.
Bééf dan eindelijk eens onder uw hart, bezwijk door een goede daad!
Ge wilt altijd maar weer bezwijken door onrechtvaardigheid, ondankbaarheid, onbegrijpen.
Bezwijk dan eens door waarachtige liefde, en God komt tot u.
Christus zit naast u op de trappen voor de Tempel en zegt: ‘Hebt ge Mij niet gekend?’
Hij is dichtbij u, maar Hij is óók ver weg.
Wanneer ge gelooft en ge kunt aanvaarden ... bedenk nu: u hebt een persoonlijkheid gekregen, u gaat de dingen zíén wanneer u weet: God is Liefde ...
Neem de zeven fundamentele stelsels in u op ... liefde, rechtvaardigheid, licht, leven, liefde, moeder en vader ...
Neem de Drieheiligheid: wat is vader, wat is geest, wat is zoon?
U bent als moeder óók een kind van God, u bent als vader een Godskind.
Wórd zoon, wórd moeder, wórd zuster en broeder.
Kijk elkaar nu eens eindelijk in de ogen met menselijke waarachtigheid en u bouwt voor uzelf sferengeluk, oneindig geluk, één-zijn.
Wanneer de moeder zichzelf mismaakt, wanneer ze snauwt en grauwt en afbreekt, hóé kunt ge nu de scheppende kracht voor de ruimte bezielen?
Door uw moederschap hebt u ruimtelijk contact gekregen.
Ge leeft in een paradijs, in het Hof van Eden, dagelijks staat gij in het Hof van Eden, maar ... is er het waken in en tot u gekomen?
Ben ik in slaap of ben ik wakker indien de heilige inspiratie uit de ruimte tot mijn leven spreekt?
Bent u wakker?
Word wakker ... u slaapt!
Wanneer de meester begint ...
Er komt een kind, een moeder, miljoenen problemen, er zijn mensen, er komt een moeder achter de kist aan en kijkt in een paar ogen.
‘Ik ken die ogen’, zegt ze.
‘Waar heb ik die ogen gezien?
U bent toch niet mijn man?’
De meester laat haar spreken.
‘Komt u maar, mijn kind ...’
Een goeie, een goede moeder, een moeder met leven, met bezieling, met het smekende gevoel van een kind, een reine, mooie, machtige gestalte.
Ze kijkt in ogen die niet van haar zijn, want die heeft ze niet gekend.
Haar man leeft ergens anders, daar in die duisternis, u bent hem ineens kwijt ...
Voelt u, ná het verkeerde staat onmiddellijk het goede, en dat ging spreken en zegt: ‘Geef mij uw hand en ik voer u terug naar de tempels van Ra, Ré en Isis.
We hebben miljoenen levens gekend, mijn kind.
We gingen tezamen als man en vrouw door het leven.
We hebben de heilige aanraking gevoeld, hoe God zich ging manifesteren.
We werden priester en priesteres en toen kregen wij ontzag voor elkaar.
Ik aanbad u ... ik keek in uw ogen, maanden en maanden.
We gingen wandelen door de natuur.
De bloemen kwamen tot ons leven, de vogels gingen zingen.
Een slang, een wild dier lachte ons toe, omdat we niets anders waren dan geluk, levensvreugde en welwillendheid.’
Kinderen van deze aarde, tussen dit leven en dát lagen duizenden levens en het licht van dat ene leven brak door en kwam weer tot de eigenlijke kern toen het oorzaak en gevolg was beleefd.
Voel nu eens die heilige liefde.
Een vreemd leven?
Neen ... er is niemand op de wereld – dat kunnen we aanstonds aan uw leven openbaren – of ge hebt dat leven reeds ontvangen, ge hebt dat leven reeds als man en als moeder, als scheppende en barende kracht beleefd.
U kent elkaar al zo lang, waarom neemt u die eenheid niet in u op?
Het is voor de geleerde: verliest ge uw genieschap maar, want wat hebt u nu voor de aarde gedaan?
Kanonnen gemaakt.
Met die mensen behoeven we niet te gaan spreken, en toch zijn daarin weer machtige, mooie persoonlijkheden te zien.
Ze weten niet beter.
Ze zeggen: ‘Ja, de mens wil tóch niet anders, dan maar door de vernietiging naar de bewustwording.’
En daardoor – dat hebben wij u ook mogen geven, móéten geven, of u miste een fundament ... door ‘De Volkeren der Aarde’ – dat de mens door de afbraak naar de ontwikkeling wíl.
Maar u bent eenlingen, u kunt het zélf doen.
U moet smeken om te wíllen, u moet die wil gaan versterken, elke dag zoveel gram gevoel óp die wil om een woord maar te doen.
Nee ... niet zoveel, want u bént al een berg onbegrijpen, u bent een berg ondankbaarheid!
Wanneer knabbelt u daar iets van af?
En neem maar een kleine, kleine gedachte, een klein woordje: ik wil waarachtig zijn, ik wil beginnen.
Waarmee begint u?
Altijd weer, het is zo eenvoudig om in het goede te denken, het goede te zien.
Er is niets verkeerd, ook al ziet u daar de moordenaar, de dief, ook al ziet u daar en beleeft u daar de hartstocht, de afbraak.
Alles is góéd, u hebt er alleen niet mee te maken, ú doet het niet!
Zo begint het wanneer u wilt bezielen en wanneer u dan gaat spreken tegen uw vrouw, uw man ...
Het is geen kunst om u maar op te trekken in de ruimte en te zeggen: ‘Ja, ...eh ...eh, de maan was moeder en we waren eens in het cellenleven.
En de sferen van licht ... ik kan ze u zó verklaren, er zijn er één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven en dan gaan we naar de Vierde Kosmische Graad!
Puh!
Wat heeft die maatschappij te betekenen?!’
Maar u bent te lui om te dienen, u vergeet uw stoffelijke welvarendheid, u laat uw vrouw en kinderen verhongeren, u mismaakt die levens.
Dan heeft die ruimte ook niets te betekenen, dan hebben planeten u niets te zeggen, geen tempels, geen moeder-, geen vaderschap.
U bent een onbewuste, een schreeuwerd!
U moet éérst zorgen dat uw voetstap goed is, dat u normaal bent in de maatschappij.
Wanneer u een ziekte suggereert, kan er geen beterschap komen, de wíl moet erin!
U hoeft niet te rusten, dagen en maanden, de ziekte zélf zal u ertoe dwingen.
Ontzag zult ge hebben voor de waarachtige ziekte, maar niet voor de kletspraat.
Bedenk eens wat u zegt.
Maak u los van alles wat de aarde heeft.
Volg geen communisme, maar ga eens naar Gethsemane en bevoel de stilte, het karakter dat welsprekend uw leven bezielt, verzorgt, als een vader en moeder voor u is!
Maar dat doet u niet.
U hebt duizenden gedachten, een mens wordt moe van uw gepraat, niet één waarachtig woord hoort u.
Ga eens beluisteren wat de mens zegt, ga eens vóélen wat de mens u heeft te geven, dan leert u te zwijgen.
U hébt nog niets te zeggen.
Wanneer de mensen hier willen komen om het leven te overtuigen, om het leven toe te spreken; waarom komt u, als u voelt dat u nog niets hebt?
Dat moet u eens voor God, dat moet u eens in Gethsemane proberen, op Golgotha!
Het licht van de heilige Drie-eenheid jaagt u uit Jeruzalem!
U moet u eerst los kunnen maken van uw maatschappij.
U moet uzelf kunnen bezielen?
Nee, het andere leven!
Praten en praten en praten zegt niets, ik heb het gezien ... het heeft niets te betekenen wanneer u niet begínt.
U moet ééns beginnen.
Wat hebt ge als moeder niet aan de man te schenken!
Ja, zoals André het heeft gezegd – en dan weet u dat ik dag en nacht, dat de meesters met u zijn; dat elk woord van u, omdat u hier bent, tot de sferen van licht komt – :
U koert niet genoeg, dat is heilige verzekering.
Wij koeren dag en nacht, want we hebben ‘de vleugelen’.
Wij zijn beleefd, wij zijn dankbaarheid.
U moet óns zien, om een mens te kunnen bezielen, hoe vaak, hoe bezield wij worden indien het moederlijke gevoel onder ons hart spreekt.
Dan vliegen de orchideeën uit uw en mijn leven en díé aanvaardt de Messias.
Dan komt de dankbaarheid, dan komt het eeuwige licht, dan komt de verbroedering.
Mensen, mensen, kinderen van God, begin!
Begin eindelijk en wórd bewust, wórd wakker!
Indien u het niet móét, besef goed, begrijp: u leeft in de oneindigheid.
U bent universeel, u bent macrokosmisch, u hebt vader- en moederschap.
Wees liefde!
Begin om te leren denken ... in onze wereld, geleerd of niet geleerd, koning of koningin, prins of prinses.
Wanneer de meester tot u komt, hij moet u tot de ontwaking brengen, dan hebt u te zwijgen en dan bent u dankbaar.
U neemt alles in u op.
Eeuwen en eeuwen gaan er voorbij voordat u het eerste woord spreekt ... en dat eerste woord is een wet, is waarheid, is dankbaarheid, welwillendheid, rechtvaardigheid, is liefde, leven, geest, ziel, vader en moeder, God, Christus, Gethsemane ...
Ja, het eerste woord is Golgotha.
Heb ik u even op de eerste morgen wakker kunnen schudden?
Heb ik u iets mogen schenken?
Dan voer ik die orchidee naar Golgotha of ik leg hem neer aan de voeten van een moeder, omdat ik haar eerste geestelijke kus mag ontvangen.
En díé moet u eens beleven!
De kus ... elk woord ... elk woord is nu een kus, de kus van Christus, de liefde van God!
De liefde voor alles en alles dat u door Zijn Goddelijke openbaringen geschonken werd, dat leven, licht, liefde is en geest, maar voor alles – aanvaard het – universele waarheid ... vóór alles!
Ik gun u de stilte.
Ik dank u wel.