De mens en zijn geestelijke ontwaking

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
U krijgt vanmorgen ‘De mens en zijn geestelijke ontwaking’.
We hebben een reis gemaakt vanaf de maan naar andere planeten.
We kwamen naar de aarde.
We hebben hier het beginstadium van de aarde beleefd, een kosmische weg afgelegd om te evolueren, om onze goddelijke kern te vergeestelijken en te verstoffelijken.
U weet, de universiteiten op aarde zijn nog niet zover dat men dit kan aanvaarden.
Ik heb u verklaard – en de meesters gaven u de boeken – hoe het universum zich heeft verdicht.
We hebben u een beeld gegeven dat ge direct en waarlijk op de God van al het leven afstemt.
De mens over het algemeen in de maatschappij ... wanneer u de ‘De Volkeren der Aarde’ beleeft en volgt, ziet u dat hij een minderwaardigheidscomplex heeft en zichzelf niet kent.
Eerst wanneer u los bent – wij kwamen vanuit de eerste sfeer naar de aarde – later, dan gaat u begrijpen dat u de Albron moet vertegenwoordigen.
Maar wat is Albron, wat is Alziel, Alleven, Allicht, vader- en moederschap?
Wat is dat allemaal?
Elke graad en elke gedachte die we geestelijk gaan aanvoelen, zullen we hierna begrijpen en dan de fundamenten leggen voor de volgende stap, die ons door de macrokosmos zijn gegeven.
Er zijn miljoenen problemen die de mens in handen kan krijgen.
Problemen en openbaringen waardoor ge uzelf ziet, maar waarvan ge elk fundament tot de ruimte moet ontwikkelen en is alleen mogelijk door het vader- en moederschap.
Wanneer we deze ruimte zien dan staan we aanstonds voor Socrates, Plato, Aristoteles, het oude Egypte, Brits-Indië, Tibet.
Wij komen te staan waar de God van al het leven spreekt, ja, toen de lippen van Mozes opengingen en hij het eerste woord, zijn eerste inspiratie zou vertolken.
Maar die lange weg die we vanuit de stilte, de eenzaamheid ondergingen met de miljoenen die ons volgden, waarvan de eerste Mens – nietwaar – Golgotha betrad.
De feiten die ons door het universum zijn geschonken, liggen diep uit elkaar.
En toch, er gaat een goddelijk snoer door alles, waardoor wij het verdwalen in Zijn ruimten niet zullen beleven, omdat altijd weer de kern in ons zegt: ‘Linksaf en nu rechtsaf, ga nu maar verder.’
Ik bracht u naar Gethsemane, ik bracht u naar Pilatus en naar Caiphas en dat wil zeggen: uit de stilte van het oneindige te dalen, af te stemmen op het stoffelijke gebeuren.
U staat dagelijks, elk ogenblik staat u voor de Pilatus in u, waarvan ge de wetten zult beleven en waardoor uw persoonlijkheid kan bewijzen: zó zal ik mijn leven inrichten, zo moet ik het doen.
Elk ogenblik, iedere dag, elke seconde, voor elke gedachte staat ge voor een machtig probleem dat universeel diep is, kosmisch rijk, een gestalte krijgt, een persoonlijkheid, dat ziel, geest, leven en vader- en moederschap bezit, wanneer ge moet bekennen: zó zal ik handelen.
Nu eindelijk het kosmische kleurbekennen komt, ja, dan is het niet zo eenvoudig om te bewijzen wat ge kunt.
Maar altijd weer – zei ik u en gaf ik u het beeld – is de wandeling van de Christus onze weg.
Hij is de enige die aangaf hoe te moeten gaan.
Achter de kist kunt u waarnemen hoe de eerste mensen hun kringloop der aarde hebben volbracht.
Een kringloop, een kosmische kringloop, een wandeling over de aarde, dat miljoenen tijdperken heeft geduurd – geen jaren en geen eeuwen – voordat de mens kon zeggen: ‘Ik heb die ruimte in mijn bezit.’
Ik gaf u het beeld om u aan te tonen dat dat ganse universum waarin wij leven eigenlijk ééns op uw handen wordt gelegd en dat ge kunt zeggen: ‘Dit werk behoort mij toe.’
Dat dringt niet tot de mens door.
Telkens weer ziet u dat kleine gedrocht.
Wanneer de ziel spreekt, de persoonlijkheid zich wil uiten, dan kunt u aan de uitstraling in de oogjes zien hoe de persoonlijkheid voelt, hoe het leven is.
En dan bent u al gemarteld en geslagen voordat het woord is verstoffelijkt.
En dat zult u laten, daar moet u mee ophouden, u moet zich veranderen en u moet uzelf naar de kosmos sturen.
Want wij gingen door Pilatus, Caiphas de weg op, regelrecht naar Golgotha.
Waarom heeft Christus dat aanvaard? zei ik u.
Waarom moet ge naar Golgotha, wat heeft Golgotha voor uw leven te betekenen?
Voor de maatschappij, voor kerk, voor al de volkeren der aarde?
Er is er maar één!
Ik heb u voor Boeddha geplaatst, voor Mohammed, Ramakrishna.
U kunt tempel in en tempel uit gaan – er is maar één Christus.
Omdat Hij vanuit het goddelijke Al naar de aarde kwam om Zijn liefde, Zijn geestelijk bewustzijn, Zijn Goddelijke persoonlijkheid op aarde te brengen.
En dat heeft men evangelie genoemd.
Mohammedaan, wanneer we aanstonds nu ...
Wij zijn hier aan het kruis geslagen, wij hebben de dood aanvaard, we hebben die mismaking beleefd, die mishandelingen ondergaan.
Wij zijn bespuwd, gemarteld en geslagen, gekroond met doornen, maar we gingen neerliggen ... vríj.
Wat kan het ons schelen?
Maak dat lichaam maar kapot, de ziel gaat verder als een astrale persoonlijkheid.
Maar nu, nu staan we hier, we liggen neer, we zijn geslagen en gemarteld.
We weten: we zijn ergens voor gestorven en nu moet het tot ons doordringen dat elke gedachte, élke gedachte een kruisdood zal ondergaan.
Elke gedachte moet door de persoonlijkheid ontstoffelijkt worden.
Zij moet de geestelijke bewustwording krijgen en daarna de ontwaking in de mens.
En dat is maar voor één gedachte; nu de ganse maatschappij!
We gaan weer door de aarde, over deze mensheid heen en dan zullen we moeten vaststellen in welke graad van bewustzijn wij zijn gekomen.
Hoe kan de mens ontwaken?
Wat is geestelijke ontwaking?
Waarvoor heeft de Christus gediend?
Waarom hebben de apostelen zichzelf gegeven?
En waarom zijn er mensen op aarde die zich afbeulen om het andere leven van God tot die ontwaking te voeren?
Wanneer u het leven op aarde begrijpt, wanneer u zichzelf voelt, hoe ontzagwekkend het is contact te beleven door de moeder met de ruimte, dan weet ge dat elk ogenblik God in uw handen leeft.
Door de eerste stoffelijke en ruimtelijke, geestelijke aanraking die u als vader en moeder ondergaat, beleeft ge een fundament van Zijn persoonlijkheid.
Toen de Albron begon om haar aura, haar protoplasma uit te zenden, haar levensbloed, was dit de vergeestelijking van de God van al het leven.
Hierdoor, hierna volgden de eerste openbaringen, die u aanstonds weer achter de kist zult beleven en krijgt ge uw eigen fundament in handen.
Waarna de nevelen zich gingen verdichten, de ruimte een dikke massa werd en waarna de splitsing van God kwam, omdat Hij zich in myriaden deeltjes deed oplossen en kon het scheppingsplan voor mens, dier en Moeder Natuur een aanvang nemen.
U zult zeggen: wat hebben wij daaraan?
De macrokosmos, de maan en zon begonnen om het leven te laten uitdijen.
En die harmonie nu die in de kosmos is waar te nemen, in Moeder Natuur, waar geen stoornissen zijn indien de mens zich er niet mee bemoeit, die harmonische wetten die zien wij op Golgotha terug.
De laatste woorden die de Christus heeft gesproken tot de enkeling – maar dan van gevoel tot gevoel – die onder Hem stonden, nee, in de verten, waren niet voor de maatschappij en niet voor het leven dat Hem niet eens heeft aangeraakt tijdens Zijn leven op aarde.
Hij ging regelrecht naar Gethsemane, daar even naast, even verder en bezocht Hij – waarvan de Bijbel niets weet – de Judas.
Toen Judas daar neerlag, hij de waanzin beleefde voor zichzelf: mijn God, mijn God, ik heb me vergrepen aan Zijn leven!
Ik heb Hem toch niet verraden? was dit de menselijke maatschappij waarin u nog leeft.
Christus, die dit alles onderging, die de spijkers in Zijn handen voelde en de prik onder Zijn hart, was ingesteld, jazeker, op Zijn Goddelijke Persoonlijkheid, op Zijn ontwaking.
Maar toen men Hem optrok, optrok ... en men Zijn leven in de grond plaatste, toen Hij rustig neerhing om te sterven, toen dacht Hij niet alleen aan zichzelf, maar Hij ging regelrecht naar Zijn geliefd kind ... de Judas, de beste die Hij had.
De Judas, die zichzelf zou vergrijpen.
Maar Judas hoorde Hem niet, Judas was opgelost in zijn smart, in zijn denken, in zijn voelen en jazeker ...
‘Ik kan je niet meer helpen, Judas, nu je zelf je handen uitsteekt aan je machtige ik.
Waarom doe je dat toch?
Waarom ga je het leed en smart verergeren?
Buig je en begin aan een nieuw leven, maak alles goed.
Je hebt Mij niet verraden, Ik weet wat je hebt gevoeld.’
Wanneer dit beeld voor geestelijke ontwaking in u komt, dan kunt u de smarten van deze Judas voelen en beleven, omdat hij werkelijk kleur ging bekennen en dacht: ik heb verraad gepleegd.
Wanneer u op Golgotha komt en u ligt daar neer ...
U kunt daar altijd miljoenen mensen van de aarde vinden, mensen die hun kleed, hun stoffelijk bewustzijn hebben afgelegd, de astrale wereld dus vindt u daar te waken, om te beleven, om ín te gaan, om te voelen hoe Hij in Zijn uiterste toestand het leven voor het lichaam, Zijn ziel en geest onderging.
Het directe contact vanaf Zijn kruis ...
Vanaf die hoogte daar op Golgotha kunt u de stralen zien die regelrecht gaan naar Zijn Judas.
Niet naar Petrus en Johannes, niet naar degenen die het dichtst bij Hem leefden, Hij zocht en beleefde de narigheid, het armoedige kind, dit kind dat nog zou ontwaken.
Dit hulpbehoevende wezen dat het nodig had, waarvoor Hij was gekomen: om Zijn universeel bewustzijn voor de aarde te verstoffelijken en daarna te kunnen vergeestelijken, maar waarvoor Hij geen tijd heeft gekregen.
Judas ligt daar.
Hij heeft een pijn in zich, een smart, die is zó ontzagwekkend, waarmee niets te vergelijken is, ook al lijdt ge aan tbc en melaatsheid.
Wanneer de zielensmarten over uw lippen komen en het gekerm en het gekreun vanbinnen begint, dan ondergaat ge waarlijk het Golgothase gebeuren en zijt ge één met Zijn leven.
En dat moet u zich nu eigen kunnen maken voor elke karaktertrek, want dat zult u aanstonds zien wanneer we Golgotha verlaten, waar u dan komt te staan, waar u leeft, waar u zult zien: hoe is uw sfeer achter de kist.
Wat is de wereld waar u aanstonds moet komen en leven?
Wat zult ge daar gaan doen?
Hier op Golgotha is bewezen – dat wilde Hij – dat ge elke karaktertrek naar de God van al het leven moet sturen.
Dat wil zeggen: u moet uw leven verruimen en hierna betreedt ge eerst de geestelijke ontwaking.
Elke ... elke gedachte krijgt die ruimte, dat leven, die natuur, die fundamenten.
Die worden gevoed door de bewuste persoonlijkheid en dan eerst weet ge wat bewustzijn is.
Niet alleen voor hier, maar ook voor dáár, later.
Ik heb u verklaard door het boek ‘De Volkeren der Aarde’ dat, toen Judas zich had omgebracht, hij nog even het bewustzijn had om te kijken waarin hij was.
Hij was niet dood, hij leefde.
‘Mijn God, mijn God, wat ben ik begonnen?’ en toen verwaasde zijn blik, zijn bewustzijn zonk terug naar iets ... ja, wat is dat?
Dat kunt ge weer lezen in de boeken ‘Geestelijke gaven’.
Hij daalde naar ‘de kist’.
Hij daalde naar het losscheuren van zijn geest ten opzichte van het lichaam en betrad de wereld van het onbewuste, de wereld voor de geboorte, om aan een nieuw leven te beginnen.
Hier valt de katholieke kerk.
Hier vallen er duizenden gezegden die de Bijbel heeft verkondigd, want Judas zou hier eeuwigdurend zijn verdoemd.
En dat bestáát niet want dit universum is het Al niet, heb ik u verklaard.
Ge gaat verder, want er is een Vierde, een Vijfde, een Zesde en Zevende Kosmische Graad ontstaan.
Judas zou dit goedmaken.
Hij zou doen wat de anderen hebben gekund.
Maar verplaatst u nu eens even in de toestand van Petrus, Johannes en de anderen.
Daar zijn ze ... hier zitten ze ... daar hebben ze gewandeld ...
Ze hebben maanden, nee, jarenlang hebben ze de wijsheid van hun meester gekregen, hun rabbi.
Hij was Mens ...
In Zijn ogen hadden zij het Goddelijke licht kunnen zien en tóch is er nog een twijfel.
Toen Hij wandelde en hand in hand ging over de aarde, dat was geen kunst.
Dat is heel eenvoudig wanneer vader en moeder het kind dragen, maar wanneer we tot de zelfstandigheid komen waarvoor we leven, wanneer we man, moeder, vader, zuster en broeder worden, wanneer het goddelijke, ruimtelijke gezag tot ons spreekt ... ja, dan zullen we eens voor de ruimte, voor de Albron, de Alziel, de Almoeder kleur moeten bekennen.
Dan moeten we bewijzen wat wij kunnen!
En dan staat die Bijbel voor u.
Dan staat ge voor Golgotha, u wordt gekruisigd, u hebt uw kist, u hebt uw maatschappij, u hebt de volkeren der aarde in u, een chaos.
En toch ... is er liefde in u?
Dan zult ge al die wetten overstralen, want gij zijt geestelijk ontwaakt.
U hebt uzelf in handen.
Er kan niets geschieden, niets.
Die zekerheid is er in u, want aanstonds moeten we bewijzen of wij geestelijke zekerheid bezitten.
Of ons karakter werkelijk al die ruimten kan aanvaarden, ja, kan dragen, wil dragen en vertegenwoordigen.
We moeten bewijzen wat we kunnen en wat we willen, want de aarde is slechts een tijd om tot die ontwaking te komen.
U hebt de lichamen gekregen om uzelf te evolueren, waarvan de apostelen niets begrepen, niets hadden, geen Judas noch Petrus.
Niets op deze wereld kan deze wetten vertegenwoordigen indien die geestelijke ontwaking er niet is.
Wat moet u uit de Christus trekken, wat moet u uit Zijn leven halen?
Wat heeft Hij verteld, wat heeft Hij bedoeld, wat heeft Hij gewild met dit alles?
Daar gaan ze, daar gaan ze ...
De maatschappij is immers niet anders?
Gij zult geloven en luisteren.
De Petrus, waarvan men een tempel, een kerk heeft gemaakt, schreit zich op dit ogenblik leeg, waarom men zijn leven zo bewierookt.
‘Ik heb niets gekund!’
De mens bouwt een kasteel zonder de goddelijke, christelijke fundamenten.
De mens moet eerst gaan denken: ben ik waar, is dit zuiver?
Hij moet leren denken, hij moet leren voelen hóé er doorheen te komen, om achter die sluiers te kijken.
En dat is voor uw ziel, dat is voor uw geest.
Als ge het beeld Judas begrijpt, die zich daar ophangt en vernietigt ... en de grote Petrus die hier wandelt en zegt: ‘Die mens heb ik niet gekend.’
‘U was toch bij Hem?
U hebt Hem toch vertegenwoordigd?
U liep toch met Hem over de straat?
We hebben u gezien.’
‘Dat is niet waar’, zegt deze huichelaar, en verloochent niet alleen de Christus – of dacht ge waarlijk dat hij de Christus had kunnen verloochenen?
De Christus is onaantastbaar!
Wanneer ge de waarheid hebt, dat zult u aanstonds zien, dan zijt ge onaantastbaar.
Maar wanneer leugen en bedrog, hatelijkheid, wanneer het wantrouwen, het ongeloof zich in uw leven openbaart dan hebt u niets meer.
Dan zijt ge minder dan deze Petrus, dan hebt ge niets van de Judas die zich wil worgen om het goed te maken.
Dan ligt ge neergeknield en dan vouwt ge uw handen en dan kunt ge zeggen: ‘Vergeef het mij toch.
Sla mij maar!’
Want dat ligt erin.
De Messias heeft zich daar laten slaan, omdat het kwaad niets heeft te betekenen achter de kist!
U gaat rustig uw werk doen, u gaat de maatschappij vertegenwoordigen en u laat u besnauwen en beslaan, bemartelen en begeselen.
U voert uzelf tot dat andere ik en zegt: ‘Sla mij maar dood, want mijn ziel en mijn leven en mijn geest kunt u niet eens bereiken, dat behoort tot dát daar.’
Het geweld dat wij hebben mogen beleven, mochten zien, toen we Judas dáár zagen, in vergelijking met de wandeling van Christus met Zijn apostelen, daar in Gethsemane, waar ze in slaap vielen.
Toen alles op alles werd gestapeld, toen het universum vaneen kraakte, toen alles zou verbrijzeld worden ... toen viel Petrus en de rest in slaap!
En dat zou dienen en dat zou iets doen.
‘Gíj zijt de Petrus in deze maatschappij’, zei de Christus.
‘Gíj vertegenwoordigt Judas.’
Wanneer ge de ruimte, de geestelijke ontwaking in uzelf wilt opvoeren, dan gaat ge door Petrus, dan gaat ge door Judas heen.
Maar we hebben ... en Christus en God en de Albron, die heeft duizendmaal liever dat ge u eigen ophangt en vernietigt, dan dat ge één woord zegt dat verkeerd is van al dit leven wat tot deze maatschappij en tot Moeder Aarde en haar kinderen behoort.
Vermoord u maar, maak u maar kapot; indien gij uw gevoelsleven tot de verhoogde ontwaking voert, zijt ge de gezalfde achter de kist en dat zal ik u bewijzen.
Ik wil eerst die Petrus onttronen.
Ik wil u eerst Judas laten zien, dat die nóg leeft.
En dat die Judas in u voor elke karaktereigenschap een gevecht zal voeren op leven en dood, eerst dan wordt ge moeder en zult ge vader zijn.
Ge moet eerst Zijn bloed hebben gedronken en gevoeld hebben dat het verkeerd is.
Ge moet eerst daar neer gaan zitten en die doornenkroon voelen, dan weet ge dat ge door elke gedachte opnieuw Hem kastijdt.
Schrik maar niet ...
Aanstonds dan zult ge achter de kist zélf willen beginnen.
Het is niet de bedoeling van de ruimte en van de Messias om u angstig te maken, maar om die voorbeelden, die wetten tot de ontleding te brengen, om u te laten zien hoe het moet.
Zwijgen op aarde, niets zeggen en het leven van God voorbijlopen, het ene mismaken en het andere maar opbouwen?
Voor uzelf een gestalte, een hemelrijkje verruimen?
Dat kunt u aanstonds achter de kist, wanneer we Golgotha verlaten, zien.
Daar staat u naakt en alleen.
Dat wat Judas deed, is niet zo erg, is niet zo vreselijk en niet zo afschuwelijk, want het is de reine, de heilige waarheid.
Want direct liet God, de Albron, Judas zien: ‘Judas, zie je, je kunt je ogen openen, want je gaat verder.
Je hebt dát wel verloren, maar je krijgt een nieuw terug.
Je hebt Mij niet bedrogen, Judas.
Kom maar van Golgotha, want Ik ben niet te bedriegen.
Je kunt Mij niet verloochenen, Petrus, je verloochende daar jezélf.’
Als u dat maar voelt, dat uw man, uw vrouw, u niet bedriegen kan, want ze bedriegen zichzélf!
U bent onaantastbaar wanneer u de gééstelijke persoonlijkheid in uw handen houdt.
En dan spreekt de heilige, reine, ruimtelijke liefde.
Dan is het leven in de maatschappij – wil ik u met de aarde verbinden – een paradijs.
Ook al leeft ge onder de grond, dan gaat ge uw huisje, uw bezit, uw tuin, alles wat ge hier op aarde bezit, gaat ge begrijpen.
Ja, het zal zover komen dat de waanzin in u komt en ge Moeder Aarde wilt bedrukken en aan uw hart stort.
Dan gaat ge niet stampen, dan schiet ge niet meer, dan vernietigt u de ruimte niet, de levensadem waarin u leeft.
Integendeel, u gaat uw voetstap liefhebben, want u gaat tot Moeder Aarde zeggen: ‘Doe ik u geen pijn?’
Als u de wandeling van de Christus had gezien, dan drong tot uw leven door, dan dringt tot uw geestelijke ontwaking door dat Hij de aarde kuste door Zijn voetstap.
De apostelen vroegen: ‘Waarom loopt u zo, meester?’
Hij zegt: ‘Ik loop niet, Ik wandel niet, Ik zweef.
En dat hebt ge u eigen te maken.’
Toen de apostelen na Zijn dood bij elkaar zaten en toen ze gingen analyseren.
Daar zaten de hummels.
‘We zijn Hem kwijt.’
Menselijk waren ze Hem kwijt, ze hadden geen andere woorden dan u, deze doodgewone kinderen.
Ze waren hun bezit kwijt.
Hun meester was er ... en nu was de meester weg.
Ze hebben Hem daar Golgotha zien beleven, ze hebben Hem af zien maken; de maatschappij drukte Hem dood.
Ze hebben Hem begraven, Hij was er niet meer.
Wonderen waren er nog ...
Ze waren Hem kwijt.
Die fundamenten die de Christus heeft gelegd, die waren nog niet voldoende.
Hádden ze maar Judas gevolgd.
Later, later na zoveel tijd, maanden en jaren, ja, toen kon Petrus zeggen: ‘Slacht mij maar als uw varken.’
En men heeft hem ook geslacht, ondersteboven op een ladder, zodat het bloed regelrecht over de straat wandelde.
Met een bewuste persoonlijkheid wandelde het straat in en straat uit, opdat de wereld zou zien dat Petrus als een varken was geslacht.
En hij zei: ‘En nu ben ik gelukkig.
Heb ik goedgemaakt?’
Toen had hij zijn eigen verloochening vergeestelijkt en verruimd.
Hij had het pak slaag van de Messias aanvaard.
Hij had gezegd tegen de wereld: ‘Doe met mij wat ge wilt.
De bruisende vitaliteit, de begeestering, deze machtige bezieling die van de ruimte en van Hem tot me komt, kunt u toch niet vernietigen.’
Nu kon hij zeggen: ‘U slaat uzelf.
U slaat uzelf indien u mij met uw woorden wilt striemen.’
Eén hard woord de ruimte ingestuurd en u stemt zich af op modder en vergif, op het oerwoudinstinct, dierlijk bewustzijn.
Dat wordt u aanstonds duidelijk.
Maar die Judas daar en die Petrus daar en die kleine apostelen die met de Messias, die met het hoogste en het Goddelijkste Bewustzijn op aarde konden wandelen, die met Hem konden eten en drinken ...
Hij gaf hun duizenden bewijzen.
Toen Johannes zei: ‘Meester, waarom eet u niet?
U hebt in veertien dagen, drie weken ... ik heb al vierentwintigmaal de zon op en onder zien gaan en U eet niets.
U drinkt niets.’
Wat zei Hij toen?
‘Het voedsel dat Ik in Mij heb, is de verruiming geworden voor Mijn geest en dat spreekt, Johannes.’
En wat kan Johannes daarvan begrijpen?
Toen Hij veertig dagenlang zich afsloot ...
Toen ... wanneer er regen kwam, nam Hij twee druppels water vanuit de ruimte en zei: ‘Eén druppel is gelijk een levenszee, nietwaar, want één vonk vertegenwoordigt werelden aan ruimten, regen en wind, oceanen, want Ik ben ziel van Zijn Ziel en leven van Zijn Leven.’
En zo was het!
De mens vraagt zich op aarde af waarom de mens dat kan.
Indien u de geestelijke ontwaking krijgt, zult ge geestelijk worden gevoed.
Indien er maar één karaktertrek in u is, dat het lage vertegenwoordigt, de afbraak, de vernietiging, dan krijgt ge honger, omdat nu het dier in u spreekt.
Jazeker, we weten dat ge het lichaam, dat ge het lichaam moet bestuwen, moet verzorgen.
Maar vertel mij, vertel de ruimte wat u nodig hebt en wij stellen uw persoonlijkheid vast.
Wij zeggen hoe uw geestelijke ontwaking is aan uw wandeling, aan uw gelaat, aan uw spreken en u bent verloren.
De ruimte zal u zeggen wáár ge moet beginnen om dat Golgotha te betreden.
Laat het maar vrij, laat het maar alleen, laten we maken dat we daar wegkomen.
Maar besef goed, de mens, de maatschappij, het dierlijke gedoe, het onbewuste dat heeft Hem daar geslacht.
De méns is het.
Hij is niet voor de mensheid gestorven; men heeft Hem bewust vermoord.
En daarmee valt het bewustzijn van uw kerk, uw protestantisme.
Hiervoor had Luther geen oorlog behoeven te voeren.
En men drinkt, men drinkt nu Zijn bloed.
Wanneer het u duidelijk wordt dat u dat alles overboord kunt gooien, betreedt u het naakte, geestelijke Golgotha!
Duizenden lezingen zouden we kunnen geven om alleen voor Golgotha neer te knielen en eindelijk te kunnen zeggen: Nu hebben we niets meer.
We zijn vrij van aardse gedachten.
We hebben niets meer te maken met de maatschappij.
We hebben het geloof beleefd, de katholieke kerk, het protestantisme, Boeddha, Mohammed.
We hebben de Bijbel ín ons!
En de rest wat niet waar is – overboord!
En nu staan we voor het laatste oordeel – weg!
Het begin van de aarde – weg!
Het begin van de scheppingen – weg!
God schiep geen mens van klei en wat levensadem en een halve rib; wij werden in de wateren geboren, wereld!
Wij zijn in de wateren geboren als embryonaal leven en aanstonds zult ge dat vaststellen.
Langzaamaan hebben wij ons vrijgemaakt van de wateren, Blavatsky, theosofie!
We werden eerst mens en toen kwam het dier en dáárna Moeder Natuur.
Al die ruimten zijn door ons bezit direct van God ontvangen.
Doordat de Albron zich splitste, kregen wij deze ruimten in handen en baarden wij ál het andere leven in deze ruimte.
Niet alleen dier en Moeder Natuur, maar zelfs planeten.
U bént een wereldwonder, een ruimtelijk ik, een planeet, u dijt uit.
Laat deze karaktereigenschappen uitdijen, opdat de geestelijke ontwaking in u spreekt.
Beziel en bekniel en bebid en bestuw Judas, vors elke eigenschap ...
Dit is de naaktheid waarvoor ge staat, de reine natuur, het reine ik dat tot u spreken moet.
Beleef Judas elk ogenblik op een dag.
U behoeft niet voor hem te bidden, want u kunt niet voor een ander bidden.
U kunt niet voor uw moeder, uw kind dat moet sterven, bidden om het te houden, want dat is evolutie.
U kunt uzelf niet beofferen en bekleden en behangen met schone gewaden: ze hebben niets te betekenen wanneer dít niet spreekt.
Wanneer is de moeder mooi?
Wanneer heeft de vader het ruimtelijke, scheppende gezag in handen?
Wanneer hij de moeder in liefde tegemoet treedt, wanneer hij zegt: ‘Ja mijn kind, jouw gedachten zijn de mijne, jouw leven is van mij.
Wij genieten de universele, ruimtelijke kus.
We zullen baren en scheppen zoals de Almoeder dat heeft gekund.’
Wat is de Almoeder?
Die Almoeder, die bron leeft in u, want die vertegenwoordiging is: de mens zal zijn zoals Ik ben.
Judas kreeg nieuwe levens.
Hij kwam terug als rabbi op aarde, want hij zou Jeruzalem beleven.
Nóg ligt hij daar en schreeuwt en kreunt en belkt: ‘Ja, ik ben ontwaakt.’
En eindelijk, u hebt gelezen in ‘De Volkeren der Aarde’ dat iedereen, elk bewustzijn in de eerste sfeer (dat) ondergaat, want wij willen dat bezitten; we willen Judas zijn.
We willen Petrus zijn – ja, we trappen hem vier-, vijfentwintig maal van ons af.
Als u de gedachten, wanneer u de gedachten, de gevoelens van deze Petrus volgt, dan ergert ge u zwart dat deze mens nog, nu hij op het goddelijke fundament staat, het hartenbloed ziet vloeien van de Messias en nóg zegt: ‘Ik ken U niet!’
Daar staat u bij stil en de tranen lopen over uw wangen?
Nee, uw ziel loopt weg, uw geest loopt weg, u hebt niets meer, omdat hier een verloochening naar voren treedt die ontzagwekkend is, die u volkomen in elkaar trapt; een andere geseling, een kruisdood is er niets bij.
Verloochent u ...
Wanneer ge aan het kruis wordt geslagen of ge hangt u op – ge doet het ook graag door een touw of ge springt vanuit een hoge ruimte naar beneden – is dat niet zo erg als dat ge, éven slechts, uw moederschap, uw vaderschap, uw vriend, uw zuster bedriegt, beliegt, verloochent.
Ja, daar gaan wij heen en dan spreekt de werkelijkheid tot ons.
Dan kunt ge schreien van geluk, dan is er geen angst meer.
Dan zijt ge mens, dan komt ge tot bezieling.
Dan kijkt ge, dan komt ge niet uitgekeken naar die menselijke oogjes die het universum vertegenwoordigen, waarin de Albron, het vader- en moederschap aanwezig is.
Dat gaat ge voelen en beleven en weet ge waarvoor ge leeft.
Dan krijgt ge bezieling, stuwing, fundament, weten.
Alles wordt wijsheid, de Universiteit van Christus komt onder uw hart.
‘Ja’, zegt ge, ‘sla mij maar!
Hang mij maar op, sla mij maar aan het kruis, als ik dan maar de ‘vleugelen’ krijg.’
Doe als die ene daar, aan de rechterkant van Christus en zeg: ‘Ik heb U niet nodig.
Ik heb U niet nodig.’
‘Eéns, dan zult ge bij Mij zijn in het paradijs.’
Weet u wat dat betekent?
Wanneer ge uw hoofd kunt buigen en kleur bekennen voor alles wat leeft, voor uw mens-zijn, moederschap, licht, leven, liefde, persoonlijkheid, uw goddelijke afstemming, dan zijt ge onmiddellijk in het paradijs.
Dan betreedt ge de graad van bewustwording voor uw eigen ik zoals u voelt, zoals uw gevoel is.
Maar dan hebt ge duizenden en miljoenen wetten beleefd.
U weet precies dat u die mens daar niet moet helpen, niet moet aanraken, dat moet die mens zélf doen.
Dan gaat ge niet dragen, want wanneer u de mens helpt dragen, dan draagt u ze van de wal in de sloot, dan draagt u ze naar een duisternis.
Ze moeten het zélf doen.
Zélf zult ge uw goddelijke kern vergeestelijken en verruimen; dát is geestelijke ontwaking!
En hoeveel miljoenen karaktereigenschappen leven er in u?
Kind baren ...
Machtig, moeder.
Machtig!
Maar wanneer zij haar kind, haar leven, haar geboorte niet begrijpt?
De wereld en de ruimten door God geschapen, hebben een hardheid naar voren gebracht, hebben een waarachtigheid vergeestelijkt en verstoffelijkt, zo ontzagwekkend, zo diep ook en enorm, waaraan ge alleen kunt voelen de realiteitswetten, de ontzagwekkende verdichtingswetten en uitdijingsgraden, waardoor de planeet – toch geen kleinigheid – om de zon zweeft en haar baan heeft te aanvaarden gekregen.
De menselijke wil is zo ontzagwekkend diep en groot, onmetelijk diep aan kracht, aan bewustzijn en bezieling, dat ge die kunt afmeten aan de baan die de Moeder Aarde in dit universum beleeft en heeft af te leggen, elke dag, iedere seconde.
Zo sterk is de menselijke wil dat ge alle zwaartekrachten en wetten in uw handen krijgt.
De menselijke bezieling wordt zo ontzagwekkend diep en bewust, de bezieling zo sprekend en welluidend en rechtvaardig, dat ge al deze planeten en sterren in uw handen kunt afwegen.
Want u bent het koninkrijk, u bent een goddelijk bewuste indien de liefde tot u spreekt, indien de liefde over uw lippen komt, indien u dat uitstraalt.
Als u aanstonds achter de kist komt en ge hebt Golgotha verlaten ... we zullen Golgotha verlaten ... we zullen Golgotha verlaten nu, we gaan weg, we maken de wandeling van daaruit naar de geestelijke levensgraad waartoe we behoren.
Want we zijn ziel van Zijn Ziel, geest van Zijn Geest, we hebben een astrale wereld te aanvaarden; we zijn Goden!
Wilt u mij wijsmaken en de ruimte dat de mens van deze wereld een godheid is, die nog niet eens weet dat God niet verdoemen kan?
Miljoenen mensen leven hier, het stadse bewustzijn waartoe gij behoort, aanvaardt een laatste oordeel, dat ik verleden voor u belachelijk heb gemaakt.
Hoe wilt ge uw prehistorisch hoofd en beenderstelsel terugvinden, nu dat alles is verpoeierd?
Hoe wilt ge aanstonds voor uw God verschijnen, zonder arm en zonder hoofd, scheel voor Hem?
Dat is bezit van de kerk, dat is bezit van miljoenen mensen.
Dat hebben zij geleerd door Christus, dat hebben zij door de kruisiging en Golgotha beleefd.
Het universele ... het universele ogenblik dat wij zullen volgen, dat ziet u nu.
U bent los, u bent gestorven, u bent aan dit kruis geslagen als mens.
Hoeveel mensen hebben geen kruisdood op aarde beleefd?
Hoeveel mensen werden in uw laatste oorlog niet gemarteld?
Hoeveel mensen heeft men niet doodgeslagen?
En waarheen gingen zij nu?
De kern voor deze maatschappij is nu: wanneer doe ik goed, wanneer ben ik waar, wat kan ik doen, wat mag ik doen?
Toen de Christus daar wandelde en Hij een gevecht beleefde en onderging met de mensen van de maatschappij die de centjes bewaarden, stond Hij waarin gij nú leeft.
Ge moet bewijzen wat ge kunt.
Ge zult moeten zeggen: ‘Dat heb ik lief of dit.’
Want dít blijft híér; uw kastelen, alles wat u bezit, blijft daar achter, u hebt alleen maar een kruisdood.
U wordt geslagen en getrapt, en toch is dat niet nodig.
Dat is niet nodig, dat heeft Hij niet bedoeld.
Hij gaf het voorbeeld, omdat u dat kwaad, die armoede, dat onbewustzijn, dat dierlijke gedoe op aarde terugvindt.
Nu moet dat ook nog uit de kerk.
Men kan Hem niet bebidden, men kan Hem niet bebloeden.
Ja, zij bebloeden Hem en dat wil zeggen, elk ogenblik snijden ze weer Zijn organisme aan flarden en aan stukken.
Ze drinken Zijn bloed, ze leggen zich daar neer, ze bidden, doen de ogen dicht en drinken hun wijntje, dat ‘bloed van Christus’.
Ze krijgen wat kruimels brood: ‘Eet van Mijn vlees en bloed.’
Ja, eet van dít en bezie en bevoel de waarheid!
Bevoel hoe uw woord zal zijn ten opzichte van hen die u toebehoren en waarvan ge de liefde in u opgezogen hebt.
Bewijs eerst wat ge kunt en zeg dán wie uw bezieler is, waarvoor ge leeft, want nu beginnen we te wandelen, te wandelen naar een wereld die ons tot de geestelijke ontwaking voert.
En nu begint het reeds.
We zijn met miljoenen mensen daar, met tweehonderd, met driehonderd, met vijfhonderd.
We zijn losgekomen van deze marteling.
We zijn gelukkig?
Ja, wie heeft het gekund?
Wie heeft het gekund?
Wie was gereed om die marteling te aanvaarden?
Wie kan van zichzelf zeggen nu – duizenden mensen zijn mee, we zijn vader en moeder – wie kan zeggen: ‘Ik ben klaar om gegeseld te worden?’
Hier leeft achter mij diefstal, afbraak, vernietiging.
‘Ik heb het kind in mij de ruimte ingeslingerd.’
Dat moedertje behoeft geen Golgotha te beleven, die is niet gereed.
Zij is ... zij is op de aarde afgestemd.
Ze moet zich vrijmaken, in de eerste plaats van vernietiging, bewuste afbraak.
Ze heeft het leven de ruimte ingeslingerd.
Ze kán niet naar Golgotha, want u moet daar vrij zijn.
Dat sterven daar heeft momenteel geen betekenis, omdat u er toch niets door verdient, u wordt alleen maar geslacht.
U wordt alleen maar vernietigd, stoffelijk vernietigd, maar de geest, de ziel, de persoonlijkheid heeft niets geleerd.
Nu moet dit wezen bewijzen wat het kan, als mens, als vader, als moeder, als zuster en broeder.
Maar wat bent u nu?
Kunt u reeds vertellen aan het kind van God wat u innerlijk draagt en u door liefde hebt opgebouwd?
Want dat is hetgeen op Golgotha is gebeurd.
Petrus was zo blij dat men hem slachtte.
Hij zei: ‘Snijd mijn hart maar aan fladders, want ik heb het toch maar bezoedeld.’
Dát is het!
Wie van u, wie op aarde kan zeggen: ‘Snijd mijn hart maar aan fladders’?
Wij zeggen altijd: Wij zetten ons leven in.
We willen sterven voor de Messias.
U kunt ons aan het kruis slaan.
Maar het is machtiger om te kunnen zeggen ... in deze chaos te kunnen blijven en te willen leven om het werk van Hem voort te zetten.
Te kunnen blijven en te willen leven is alles, is het volmaakte, is het bewijzen dat u weet wat u wilt.
Maar vanaf Golgotha gaan we naar beneden, eerst door een diep dal, bij elkaar, met ons allen, de bewusten.
We worden stil.
We voelen de stilte nu van Gethsemane.
Er broeit iets.
De een zegt tegen de ander: ‘Waarom ... wat voelt ge?’
‘Ik voel niets.’
‘Bent ge gelukkig?’
‘Ik ben gelukkig.
Ik voel niets.’
‘Maar voelt ge dat geschreeuw dan niet om u heen?
Ik word angstig.’
Ja, hier, daar komen de foutjes, nu komt het innerlijke bezit.
Is dit leven ontwaakt, heeft dit leven geestelijk bezit?
De anderen, veertig, vijftig, zestig, voelen niets, ze gaan rustig verder.
Ze zeggen: ‘Wat wordt het móói, wat wordt het móói.’
Ze krijgen de blijdschap van de ruimte.
Ze zien in de ruimte een machtig gewaad.
De bloemen gaan spreken?
Dat kan nog niet, wij zien nog geen bloemen, we zien geen wateren.
We hebben één weg, we gaan door een wild moeras.
We gaan eronderdoor en we kruipen er weer uit.
We moeten bewijzen wat we willen.
We hebben nog geen fundamenten.
Daar gaat er een, die heeft een bosgrond, een zacht mos onder de voeten.
‘Hoe kom jij daaraan?
Dat is vals, dat is gemeen.
We zijn bedrogen.’
‘Gij zegt dat gij in moeras loopt, gij zegt dat ge verdrinkt, dat ge een stank ruikt hier?
Ik ga op rozen.’
‘Ik begrijp u niet.’
Het verschil van bewustwording vertoont zich als een menselijk gelaat, als een persoonlijkheid, als een mens.
U moet daar dat moedertje eens zien.
Deze moeder gaat veranderen, ze draagt reeds een mooi gewaad en ik ga met lorren, ik heb geen ... ik heb geen schoeisel.
Ja, de heilige, de zilveren, de gouden sandaaltjes zijn er niet.
Wie zal ze bezitten?
‘Ik heb mijn moeder bedrogen, ik heb mijn vader bedrogen.
Ik ben hatelijk, ik ben hard.
Ik geloof mijn liefde niet, ik geloof de mensen niet.’
Dat wandelt daar van Golgotha vandaan en wil naar de geestelijke ontwaking, de eerste sfeer?
In dat moeras blijven ze steken.
Daar ziet u er één – weg!
Daar gaat er een: ‘Help, help mij, help mij!’
U kunt ze niet helpen, u kunt ze er niet uit trekken want die zwartgalligheid is het.
Dat karakter, die geest is als bagger.
U denkt wellicht: stik, ben ik niet.
Ik zal mijn leven wel uitmaken, ik zal aanstonds wel zien wat er gebeurt.
Nee, nú moet het gebeuren!
Tegen u kan ik dat zeggen.
De maatschappij lacht, lacht u dan ook maar.
Nú zult ge het moeten doen, de blijmoedigheid moeten aanvaarden en in u opnemen, die moet u vertolken, die moet u vergeestelijken.
Elke minuut is een eeuwigdurend bezit.
Kijkt u nu eens, gaat u nu eens in uzelf na wat er nog aan mankeert.
Keer uzelf eens binnenstebuiten.
U hebt hier de uitbeelding, het tafereel: mensen en mensen.
Het is heel eenvoudig, als u aanstonds Golgotha verlaat, u komt ‘achter uw kist’, om ú op te vangen, om met u te praten.
Och, u eet uit onze handen, u eet uit het leven dat alles weet, de mens die nu kan zeggen: ‘Die modder is er niet, kind, gaat u maar mee.
Ik zal u brengen naar een zacht pad, een bos, een rijke buurt, bebost, beplant.
Ik zal u brengen in een sfeer waar ge de bloemen zult zien, waar de vogelen u toezingen, waar de mens is: majestueus.
Koningen en keizers die zijn er niet, maar ge zult de prinsen en de prinsessen zien van de ruimte, door hun bewustzijn.’
En nu komt er een meester, nu komt de schepper, nu komt de man, een jongeling van vijfentwintig jaar, die komt tot de moeder en zegt: ‘Geef mij uw hand, mijn lieverd, volg mij maar.
Nu kunt ge me vragen stellen.
Waar bent u geweest?
Ik zie het, maar vertel het zelf.
Ontlaad u, vertel mij waar u was, dan komen we tot vragen stellen, dan komen we tot beleven, dan komen we tot bezieling, dan komen we tot de ontledingen van uzelf.
Dat karakter moet weg.’
‘Ja, ik was hard.’
Wat is hardheid?
Wat is snauwen, wat is grauwen, wat is beliegen, wat is liegen, bedriegen en onrechtvaardigheid, onwelwillendheid, ongeloof?
Dat is dat moeras daar.
Geloven?
Voor de astrale wereld, voor Christus, voor de ruimte, voor uw God?
Rechtvaardigheid, liefde, waarachtigheid, plichtsbetrachting?
Dat is een weg, dat zijn fundamenten waarop u staat.
U kunt erop verdergaan en dat voert u naar een heel andere wereld.
Is er één onder ons die de ‘vleugelen’ bezit, die kan zeggen: ‘Ik heb alles gedaan wat ik kon.
Ik heb natuurlijk fouten gemaakt, want ik wist niet alles.
Er kwamen mensen bij mij, waarvan ik had moeten voelen: zij waren de echte, maar ik keek niet door die levens heen.
Ik spuwde ze door mijn woord midden in het gelaat: ga weg, bedelaar.
Ik had moeten weten of dit leven waarlijk is gekastijd op aarde.
Ik had moeten zien, ik had moeten aanvoelen of dit leven waardig was om het te helpen?’
Want de mens mag, kúnt u niet helpen, de mens moet het zélf doen.
Ik ga die fundamenten maar vertrappen indien ik het leven verwen die Christus negeert, dat Christus eigenlijk weer opnieuw bezoedelt en slaat.
U kunt de mens niet steunen door deze dingen.
U kunt de mens alleen vertellen: zó hebt gij het te doen, zo zult ge tot die ruimtelijke klaarte komen.
Ge zult daarna de geest zien en dan krijgt ge uw pak achter de kist te aanvaarden en gaat ge verder.
En wij wandelen thans naar de eerste sfeer.
Wij willen hoger en hoger.
We weten nu: wij leven in een ruimte.
Daar hebben we nou de aarde; die geestelijke substantie is precies als het oerwoud van Moeder Aarde, die verdicht is.
De substantie in de geest vertegenwoordigt de werkelijkheid van de stof, omdat God al het leven zo geschapen heeft.
Hij heeft het voorzien van ziel, leven en geest, dat zijn de drie fundamenten.
De ziel is de goddelijke kern, het leven is de Albron.
En dat leven verruimen wij, vergeestelijken wij en verstoffelijken wij.
Dat hebben de planeten gekund.
Dat wordt een lichaam, dat werd een organisme en dát brengen wij voor onszelf tot de Albron terug waar we Hem en Haar als Almoeder zullen vertegenwoordigen.
En nu zult u toch wel eens moeten kijken hoe armoedig wij mensen eigenlijk zijn.
U kunt zeggen: ik heb het leven op aarde.
Gaat u maar terug, maar u moet nu maar eens die werkelijkheid aanvaarden.
Sta eens even stil in deze ruimte.
Op aarde ziet u die wereld niet, maar dat ziet u vanbinnen ook niet.
De parapsychologie die kan dit nog niet aanvaarden, die zegt: ‘De mens leeft ééns op aarde.’
Nu gaat u zien dat u duizenden miljoenen levens hebt gehad.
En nu bent u hier, u bent de vader, u bent de moeder.
Dáár leeft de moeder.
De vader is er ook, maar waar is vader?
‘Man, waar zijt ge?’
De vader is er niet.
We hebben op ...
In die vijf minuten dat we Golgotha verlieten zijn wij er al tweehonderd kwijt.
Die mensen zijn spoorloos verdwenen.
De bewuste weet waarheen die gingen; die losten op Golgotha op, want ze zouden terugkeren naar de aarde.
Die hebben de wedergeboorte te aanvaarden, die gingen naar de wereld van het onbewuste.
De moeder die hier vecht als een leeuwin voor dat bezitje, dat stoffelijke gedoe, dat lichaam dat niets te betekenen heeft, die armen en die benen; maar die zij liefhad.
Vanbinnen had ze niets, het gaat om dat wezen, dat wezen is spoorloos verdwenen.
Daar staat ze alleen, naakt, nu eindelijk op haar eigen voetjes.
‘Ho!’
U moet ze horen gillen en schreeuwen, vaders en moeders van de aarde: ‘Manlief, manlief!’
Ja, dan komt Gerrit, dan komt Klaas en dan komt Nico naar voren.
‘En waar is mijn man nu?
Mijn man, de bedrieger.’
Het eerste dat zij denkt is: wat in haar komt en in haar leeft, is: ‘Ik ben bedrogen, de bedrieger is weg, hij laat me nu alleen!’
Ze wil nooit en te nimmer alleen staan, geen vijf seconden kunnen ze nu nog leven en vooruit.
Achter de kist, het is zo natuurlijk en merkwaardig, beleeft zij haar eigen gevoelens, zoals zij op aarde dacht en voelde.
Hij is weg.
Hij was er nóóit.
Op aarde was hij er nooit.
Ze dácht wel dat zij de kern had, maar vanbinnen, voor die geestelijke ontwaking en dat voelen, dat denken, dat bezit, had zij niets, niets, niets!
En nu heeft ze ook niets.
‘Ik zal wel zien aanstonds wat er met mij gebeurt.
Eh, ik zal toch ook wel een ruimte hebben?’
Jazeker, zó groot.
U hebt een ruimte daar in dat moeras, want elke karaktereigenschap is vals, is mismaakt, is bezoedeld, is onrechtvaardig, is onwelwillend.
U kiest alleen uw eigen soort.
Dat wat vals en mismaakt is, dat hebt ge lief.
De waarheid ...
Wanneer u de waarheid op aarde werd verteld, dan werd die omzeild.
Op waarheid, omdat dat moeilijk is, ging de mens niet in.
Nu zit u dáár – moeras.
Een ander moet u helpen?
Ja, om u even daar te brengen; u gaat toch terug.
Wij zetten u, het goddelijke gezag, de goddelijke rechtvaardigheid plaatst u toch weer op een begaanbaar pad, op bodem, zodat gij uw voeten voelt.
Want God zegt: ‘Ge zult altijd en eeuwig en waar ge ook zijt, zult ge Mij voelen.’
Dat bracht de Christus.
En dan plaatst de meester u op een begaanbaar pad.
Ge voelt het: God zij gedankt, ik ben eruit!
En nu weer: ‘Waar is mijn man nu?
We gingen samen, we zijn verongelukt en nu is hij weg.
Hij laat me alleen!’
Als u dát in u opneemt, dat ge ook waarlijk alleen bént.
Maar dat ge het vaderschap zult verdienen, dat ge het moederschap u zult eigen maken.
Al de eigenschappen als karaktertrekken zult ge naar de geestelijke graad voeren, eerst dán staat hij naast u.
Dan hebt ge grond onder uw voeten, dan wordt ge stil.
Dan zijt ge geen mens meer van vijftig en van zestig, dan wordt ge kind.
Hoe kinderlijker u wordt, des te reiner spreekt uw innerlijke hart tot het leven van God in de natuur en de ruimte.
Dan spreekt het leven tot uw ziel, uw geest, uw astrale, betere ik.
Wanneer we de sfeer der aarde, de sfeer der aarde ...
We hebben ons nog niet afgestemd op het astrale leven waarop uw geest afstemming heeft.
Daar komen wij niet eens in, omdat al die vervloekte eigenschappen, die drukte, die narigheid, die onwil, dat zware karakter, dat vernietigende gevoel, waar die druk waar u dag en nacht op aarde, zestig, zeventig, tachtig jaar lang onder leefde, dat niet wíllen begrijpen, dát behoort tot de aarde en niet tot de geest.
U kunt zich niet eens van uw verschrikkelijke gevoelens losmaken – en dat zou ook onrechtvaardig zijn – u hebt die ballast maar mee te slepen.
Maar dáár ligt het.
U komt in een oneindigheid.
Als dat moeras niet voor u is bestemd, wanneer die duisternis er voor u niet is, want licht is er niet, dan begint het te stortregenen.
Het universum, de elementen scheuren vaneen.
U denkt dat u gek wordt, maar u wordt het niet eens meer.
U staat alleen, midden in uw waanzinnige gevoelsleven, uw wereld.
En dat heeft Golgotha u geleerd.
Golgotha zegt: ‘Alles wat leeft zult ge liefhebben.’
‘Ja, Hij is voor mij gestorven, Hij heeft mijn zonden weggenomen.
Ik ben elke morgen naar de kerk gegaan, ik ging te communie en ik bad, ik biechtte.
Ik zei: ik heb fout gedaan, mijnheer pastoor, ik heb de mensen belogen en bekocht.
Ja, ik vergreep me gisteren even dááraan!’
‘Bid u maar vijf onzevaders en dan bent u het kwijt.’
Dat zou hij wel willen!
Dáár ligt de werkelijkheid, achter de kist en dat is niet alleen hier, dat is overal hetzelfde.
U gaat door een stinkerige wereld, u ruikt het.
En een ander zegt: ‘Ik weet niet waar u over klaagt.
Ik heb mijn geluk, ik voel mij gelukkig, ik zweef.
Er wandelt iemand naast mij, het wordt al dichter en dichter.
Het is merkwaardig.
Grootvader, grootmoeder, wie zijn het?
Een geest van het licht, een moeder?
Wie bent u?
Ik zie uw gelaat.’
‘Nu eerst kan ik mij aan u manifesteren, mijn kind.
Ik ben uw moeder uit vijf vorige levens.
U komt uit Holland en u komt uit Frankrijk, maar we waren toen in Italië.
Ik kende u reeds toen wij aan onze eerste weg, onze eerste levens begonnen en wij tot het oerwoud behoorden.
Ik heb me duizenden malen vernietigd en verkracht.
Ja, ik heb het aardse leven in me opgenomen, ik ben erdoorheen gegaan en eindelijk wist ik hóé verkeerd ik deed.’
‘En wat is nu het fundament, dat u mij kunt toespreken?’
Wáárdoor is de bewuste onmiddellijk gereed om die vraag te stellen: ‘Bent u zover gekomen?
Hóé weet u dat u dit nu bezit?
Bent u waarlijk een mens?
Kom nog even verder, maak u vrij uit ...
Ik kan me niet met u verbinden, ik kan me niet laten zien in die narigheid, in die leugens en dat bedrog, in die stoffelijke verdierlijking.
Kom nog even voort, verder, wring u naar het goede, naar het licht, naar het leven, naar de ziel, naar de geest, en gij zult mij zien.’
Is dat niet waar, hebben dat de apostelen, heeft Christus dat niet gezegd op de aarde: ‘Maak uzelf voor Mij gereed en ge zult Mij ontvangen’?
Hij heeft duizenden malen de beeldspraak over de aarde geslingerd, maar hier staat u in de werkelijkheid van die beeldspraak.
Moeder Natuur zegt het u, uw ziel, uw geest, uw persoonlijkheid zegt het: ‘Tot deze afstemming behoort thans uw leven.’
Nu moet u het gekreun maar eens horen.
Goedenavond ...
Elk mens nu – het is merkwaardig, nee, het is heel natuurlijk – iedereen nu vergelijkt zichzelf hier met het leven op aarde: ‘Waarom heb ik dat gedaan?
Waarom heb ik me laten gaan, laten verleiden; ik heb mezelf maar gekraakt!’
Weken, weken en maanden gaan er voorbij.
Er zijn mensen die al veertig jaar tegen elkaar zwijgen.
Nu schreeuwen ze: ‘Wáárom?
Wie heeft mij zo gekraakt dat ik in veertig jaar mijn lippen niet kon openen?
Wat is dat voor een vervloekt gevoel?’
Daar zitten twee mensen, twee goddelijke vonken tegenover elkaar en spreken reeds in twintig, dertig, veertig jaar niet.
Ze haten elkaar, ze vermoorden elkaar deze week.
Verwrongen is dit innerlijk, mismaakt.
Het zijn geen mensen meer, het zijn dierlijke gestalten.
Dat zou u wel willen; een dier kan dat niet eens.
Het oerwoud is gelukkig.
Kijk in het mooie gelaat van een tijger en een leeuw, een hyena, die gelaten, die koppen, die hoofden zijn open.
Die ogen kijken je wild aan.
Jazeker, dat is de afstemming.
Maar een mens vermenigvuldigt dit door zijn daden, door zijn voelen.
De mens gelooft zich niet.
De mens gaat op aarde op de goddelijke gezegden niet in, want u ként immers uw waarachtigheid.
U weet immers hoe u leven moet, u weet wat zachtheid is en liefde.
U bent niet te bedriegen noch te beliegen door elk woord.
U weet precies wanneer uw vrouw, wanneer uw man waarlijk lief is, wéét u.
Maar waarom doet u het zelf niet?
Zij die door kunnen gaan ...
Van de honderd miljoen mensen komen we met twee mensen aan in de eerste sfeer, twee!
Ga nu eens in uzelf na of er fouten zijn, of er karaktereigenschappen zijn die direct op de aarde afstemmen.
Veronderstel dat u zegt: ‘Ik zal het later wel zien, ik zal mijn eeuwigheid wel zien.’
Ja, hier leeft u nog, u hebt hier alles, u hebt uw lichaam, u hebt uw maatschappij.
Maar ‘de kist’ is er.
God zij gedankt, Magere Hein, men heeft u die naam genomen, maar u trekt dan toch maar het innerlijke leven van die stoffelijke stelsels vandaan.
We moesten hem eigenlijk nog een tijd laten leven.
Als Magere Hein weg is, dan zegt de mens: ‘Nou, ik weet immers, ik ga dóór en waar ik terechtkom, wat kan mij dat schelen.’
Het is waar, hebt u gelijk in.
Maar die bagger daar, die wereld die stinkt zoals een rottend lijk niet ruiken en stinken kan, daarin leeft u, want elke eigenschap is verdord.
Er zijn er onder ons die geen lichaam meer bezitten, dat zijn walgelijke gedrochten geworden.
De handen die zijn zo krom en lang geworden; ze zijn mismaakt.
Dat zijn geen gelaten meer, dat zijn geen mensen meer.
Het dierlijke gedoe dat vervormt zich, dat is nu de persoonlijkheid.
Bent u bang?
Wij niet!
Dát is ons beeld waarin en waaraan wij ons, onze persoonlijkheid kunnen afspiegelen.
Wij zijn niet meer angstig voor dit gedrocht, want elke karaktertrek is een gedrocht, is melaatsheid, vernietiging, is satanisch.
Wij beginnen om een gevecht op te zetten om dit leven te knechten, te mismaken.
Elke karaktereigenschap krijgt een dolk in het eigen hart.
En dan zegt de moeder tegen ons: ‘Goed zo, man, vermoord dat maar.
Dát moet kapot.’
Maar de ziel zal leven, want die miljoenen eigenschappen als karaktertrekken in de mens – dat hebben wij gezien, dat moesten wij aanvaarden, daar stonden we bovenop, daar leefden wij in – die hebben ziel, geest en een persoonlijkheid, elke karaktereigenschap!
Is u dat niet geleerd?
Hebt u die mensen op aarde niet gezien, die kunnen kunst vertegenwoordigen.
Dat is een Maria?
Ja, als moeder van Christus.
Dat is iets dat ‘vleugelen’ bezit, dat is stilte.
‘Gaat u eens even in deze stilte neerzitten’, zegt een meester, want hij kan dat nog doen.
Dat leven kan uitrusten.
En dan zit de mens in het oerwoud van zichzelf.
In het menselijke oerwoud zitten duizenden en duizenden en duizenden miljoenen mensen.
Elk ogenblik sterven er mensen op aarde, die komen in hun eigen oerwoud terecht en daar zitten ze.
Het regent, ze zijn drijfnat.
Maar wat is drijfnat zijn?
Vanbinnen lopen ze weg, ze ruiken niets.
Ze kijken elkaar aan: ‘Ja, mijn man is weg, mijn vrouw is weg.
Waarom heeft ze mij verlaten?’
O wee, o wee, weer naar dat bezit, weer naar die mens, weer naar dat stoffelijke ikje.
Ze weten van God, van ruimte, van evolutie, van wedergeboorte niets af.
Ze weten niet of die liefde van hun is.
Die liefde is maar gekregen, dat is maar mismaaktheid, dat is mismaakt zijn, dat is een tijd waaraan ge goed hebt te maken.
Daarvan kunt ge geen tempel maken, daarin kunt ge uzelf niet uitleven, dat behoort een ander toe.
Dat is er nu niet meer, dat bent u kwijt.
U had ... u of zij, gij hebt aan elkaar goed te maken en daar kreeg u het leven voor.
‘Waar is Hendrik, waar is Johan?
Waar is mijn vrouw, waar is mijn liefde, waar is mijn kind?’
Allen zijn zelfstandigheden.
U zult uw kinderen voorlopig niet zien.
‘Wat?
Ziet ge dan wel dat God onrechtvaardig is!’
Maar mijn lieve kind, aardse liefde heeft niets te betekenen.
U hebt uzelf maar liefgehad.
Heeft Christus dan niet gezegd dat ge al Zijn leven zult liefhebben?
Of hebt ge nog aan Zijn woorden getwijfeld?
Die waarachtige woorden, die Hij vergoddelijkt heeft, die moet ge niet.
Wel de onzuivere, die zo gemakkelijk tot u zijn te trekken, die hebt u aanvaard.
Maar toen Hij zei: ‘Ge zult ál het leven liefhebben.
Ge zult, wanneer ge Mij wilt dienen en Mij en uw Vader wilt vertegenwoordigen, zult ge over de wereld gaan en zult ge zeggen Mijn woorden.
Ge zult spreken zoals Ik dat heb gekund en niets anders.
Want dan gaat ge uzelf bedriegen.
Dan breekt ge meer af dan dat Ik heb opgebouwd.’
U gaat dan maar eens weer naar uw kerk.
Ga nu maar weer in uw katholieke kerk neerliggen en bid en biecht en ga ter communie, wat we allemaal hebben gekund in deze eeuwen na Christus.
Maar waarvan wij ons hebben losgemaakt, omdat we de werkelijkheid in ons kregen.
We hebben dat gezien, we hebben dat beleefd, wij gingen waarlijk naar de eerste sfeer.
Eén verkeerd eigenschapje, één karaktertrekje, één onhartelijkheid en dat remt u.
Daar staat u.
Daar stáát u, we kunnen u niet meenemen, omdat die karaktertrek er nog niet is, die is nog niet vergeestelijkt.
En nu gaan we eens even met ons eigen ik bovenop het woordenboek staan van de wereld, bovenop de Bijbel.
En dan zult ge onder uw voetzolen voelen wat waar en wat onwaarheid is; want wat onwaarheid is, dat trekt u naar beneden en wat waar is, stuwt u omhoog.
En nu uw woordenboek: ik ben waarheid, ik ben altijd waar geweest, ik heb me nog nooit ... ik heb nog nooit een mens bedrogen, ik ben niet afgunstig, ik ben niet jaloers.
Al mijn eigenschappen, alles wat u maar bedenken kunt dat is gevóél, ziet u.
Omdat de mens jaloersheid, het woord jaloersheid en haat heeft opgebouwd, heeft de mens zich leren kennen.
U weet nu wat jaloersheid is, maar vroeger in het oerwoud wist u dat niet.
Ja, toen zag u het aan het gelaat, het geeft de haat die zich manifesteerde, die was te zien, die kon u opnemen.
Nu staat u voor een maatschappelijk woord.
Dat is het bewustzijn van uw heerlijke maatschappij waarin u leeft, waarvoor u dient, waarvoor u álles over hebt, indien de mens zich maar innerlijk vermaakt.
Kunst moet verdierlijkt worden?
Goedkoop?
U wilt iets bereiken en seksuele romannetjes schrijven?
Gaat uw gang maar, dient u dat dierlijke maar in de mens.
De wereld zoekt naar bezit.
Het vliegt over de aarde en dat alles ligt in één ster en u staat daar, achter de kist.
U hebt ineens uw geestelijke persoonlijkheid te vertegenwoordigen.
Nu kunt u de God in u tot ontwaking brengen door juist dat aardse leven te gaan bevoelen en te weten: goed, ik leef nog, ik heb nog mijn handen.
Nog heb ik het bezit van mijn man en mijn vrouw en mijn kinderen.
Wat moet ik nu doen?
Hoe zal ik gaan beginnen?
Denken.
Nog in één jaar kunt u duizenden eeuwen beleven, in één jaar kan de mens van u zeggen: ‘Mijn hemel, mijn hemel, wat bent u toch veranderd.’
En nu spreekt dat innerlijke.
Uw ganse woordenboek, want daar ligt het, moet u vergeestelijken.
Hoeveel miljoenen karaktereigenschappen ...
Ga eens denken, zet u eens neer wanneer u werkelijk uw werk hebt gedaan.
Zet u eens neer, ga eens denken en kijk eens naar uw man, en laat hij naar haar kijken.
Bedenk de woorden, hoor eens wat u zelf zegt en of dat woord in harmonie is met Golgotha, met Judas, met Petrus, met de sferen van licht, waartoe ge zult behoren.
Ga eens na hoe ge gisteren waart ten opzichte van de mens.
Hebt ge die mens maar weer afgeblaft?
Is er geen ... wat heeft de Christus gedaan?
‘Kunt ge dan niet even met Me waken?’
Voelt ge dan niet dat dit uw brood, uw leven, uw bestaan is?
Moet dat kapot?
Moet ik u dan de deur uitjagen?
‘Nee, ik moet erin!’
Juist!
Buig dan en wees dankbaar dat ge moogt werken.
Dankbaar zijn dat ge waarlijk gezond zijt.
Er zijn er ... (niet te verstaan) er zijn er op aarde die door hun ziekten ontwaakten.
Het pak slaag dat u kreeg tussen ’39 en ’45 was alleen om geestelijk te ontwaken.
Het is wel merkwaardig dat de volkeren der aarde het duivelse gedoe en het satanische van Adolf Hitler nu opvangen en nu datgene tot eenheid willen brengen.
Om zichzelf te beschermen tegen de satan hier op de wereld, tegen Rusland.
Als een mens daar slecht is, waarom kijkt u ernaar?
Waarom maakt u het wakker?
Waarom geeft u een mens het voorbeeld hoe ge het leven kunt verkrachten?
Waarom haalt ge het dier uit het oerwoud naar uw maatschappij?
Nu is er angst.
Als u de volkeren der aarde wilt beleven, als u wilt dat wij die ontleden ten opzichte van Golgotha en de eerste sfeer, dan ziet ge uw eigen masker – maar vanbínnen.
Ik moet u zeggen, er is er niet één klaar, niet één, die nu die lange weg kan beleven en bewandelen om de eerste sfeer te bereiken.
‘De eerste sfeer, eh, daar ben ik zo!’
U bent er zo, u loopt maar door ... maar er komt even een oerwoud waar gij in verdwaalt.
U komt er niet uit, want die hele aarde, die aarde is maar een vonk, ... maar die onmetelijkheid, dit universum – zo diep is uw leven en uw wereld – en één moeras.
Hier en daar komt er een klein grassprietje en als u dat grassprietje bekijkt dan straalt het niet voor een ander leven uit, ook niet voor Christus en ook niet voor de Albron.
Dat is dat kleine karaktertrekje, bent u nog maar zelf.
U hebt zichzelf daar geplant.
Maar die bloem leeft voor de ruimte, voor elkeen.
Die bloem vertegenwoordigt het koninkrijk Gods voor al de werelden.
Gij hebt uzelf dus te verkoninklijken, te vergeestelijken!
Elke gedachte voert u naar Golgotha.
En dan bent u mooi, dan bent u waarachtig.
Men heeft u lief.
Want wie als mens kan de Christus niet liefhebben?
Wanneer bent u als man mooi?
Wanneer u het kind in u hebt.
Wanneer bent u als schepper waarlijk liefde?
Wanneer u voor de ruimte dient en niet voor uzelf.
Wanneer kunt ge zeggen: ‘Ik ben ruimtelijk diep en bewust.
Ik ben gereed om de Christus te vertolken en op aarde en voor de ruimte de volkeren van de aarde te vertegenwoordigen’?
Als u los bent van de kerk en verdoemenis, als u los bent van het protestantisme, als u los bent van Luther.
Omdat die mensen nog altijd verdoemen.
Omdat ze met een ‘laatste oordeel’ door de straten van de stad lopen en wachten tot de hemelen gaan tetteren om u op te roepen met uw naakt gebeente.
Elke verkeerde daad, als u die beleeft en voelt, plaatst u voor het laatste oordeel, want nu zult ge kleur bekennen.
Dát heeft Christus bedoeld!
U gaat uit de kist.
Dat gaat weg, dat rot weg, dat moet oplossen.
U noemt dat rotting, maar het is uitdijing.
En gij zijt van stof en ge zult tot stof terugkeren?
Nee, gij zijt ziel en ge zult tot de Albron terugkeren en daar Mij weer vertegenwoordigen.
De Albron stuwt en leeft nog.
De moederlijke Albron is steeds bezig die liefde uit te zenden, want Zij krijgt haar leven weer terug.
Is het niet waar?
Als u het kind baart en het kind wordt moeder, dan baart het kind terug.
Dan ziet u in het kind wat u zelf hebt gekund.
Mens, word mens, word vader en moeder!
Mens betekent dat ge God als een vonk van Hem, als licht, leven en liefde, als vader en moeder te vertegenwoordigen hebt.
Gij draagt die Albron in u.
Gij hebt de ogen gekregen om te kijken.
Ge hebt het gevoel gekregen om te voelen en de lippen, de mond, de stembanden om te spreken.
Waarom zoudt ge daardoor hatelijke dingen willen zeggen?
Waarom zoudt ge door die lipjes alles willen verbreken?
God gaf u alles.
Hij gaf ons de spreekorganen.
Maar wanneer Hij ons doofstom had gelaten dan waren we eerder bij de mensen, dan waren we eerder in de sferen, dan waren we spoediger door die ruimten gekomen en tot Hem terug.
Maar is dat genot?
God heeft zich verstoffelijkt en vergeestelijkt door de openbaringen, door een boom, door een bloem, door een plant, door een zon, door een maan, door een ster, door nevelen, door licht en duisternis.
Wanneer gaan wij beginnen?
Wanneer begint de mens om zichzelf lichtend te maken, lichtend te doen zijn?
Wanneer schenkt hij ... wanneer schenkt hij aan zijn wandeling ‘vleugelen’?
Wanneer is hij zacht?
Wanneer is hij lief?
Is het dan niet wáár dat ge in elkaar zinkt van geluk wanneer de liefde op uw wang kletst?
Voelt ge dan niet, zijt ge dan zo dood, zo levensloos, zijt ge zo onbarmhartig dat ge uzelf wilt beliegen en bedriegen?
Weet gij waarlijk niet als mens dat hij u sloeg door een woord, en zij u vertrapt?
Is dat kankerige gevoelsleven, gaat dat niet in uw eten en drinken, wanneer de moeder daar komt met een lange snuit, haar lang gezicht?
Wanneer haar karakter spreekt, dan smaakt het immers niet, dan eet u de gal van haar persoonlijkheid.
Maar de moeder die zegt: ‘En’, die lieflijke gedachten, dat gelaat, die persoonlijkheid, ‘eet nu heerlijk van mij, want wij hebben het verdiend.’
En dan zet ze zich neer en dan bent u één en dan voert u een mooi gesprek.
U volgt de kindertjes en u zegt: ‘Kijk, het zijn persoonlijkheden.
We weten waarvan ze zijn gekomen, waarvandaan zij kwamen en we weten waarheen ze gaan.
We weten dat wij ..., dat zij ons vroeger het leven gaven; onze vaders en moeders hebben voor ons gezorgd.’
Het is geen zorgen meer, maar het is evolutie!
U hebt dat leven aangetrokken om straks terug te kunnen keren naar de aarde, om uw evolutie ruimtelijk, goddelijk te kunnen voortzetten.
Wanneer gaat ge liefhebben?
Als de Judas in u ontwaakt, de Judas, juist de Judas, niet de eeuwig verdoemde, maar de heilige Judas in u ontwaakt, dan zijt ge mens, dan buigt ge uw hoofd, dan is er met u te praten, te beredeneren.
De maatschappij is mooi, uw woordenboek is universeel diep, is wonderbaarlijk in elkaar gezet.
Ge hebt zoveel geleerd, ge kunt elkaar duidelijk maken wat ge bedoelt.
Analyseer, ontleed uzelf nu eens.
Word vrouw, word baring, word schepping, word licht, word leven, word ziel, word geest, dan zult ge eens kijken hoe ge straalt.
Dan zegt de man morgen: ‘Wat is er met jou?
Wat ben je stil, wat is dat mooi.’
‘Ja, manlief, mijn lieverd, ik ben geestelijk ontwaakt.
Ik ga voelen dat elke gedachte een universum is.’
Waarom zijt ge aan het dichten begonnen, waarom zijt ge gaan dichten?
Waarom zegt ge: ‘En ik zal de ruimte als klaarte beleven’?
Ja, met woorden!
‘Ik zal de ruimte gestalte geven volgens ziel, leven en geest en licht.’
Waar is het licht?
Als er een mens komt die zegt: ‘Mag ik u iets vragen?’ – ‘Ga weg, beest!’
Het leven is weg, het licht is weg, de ziel is weg, de geest is gesmoord.
Ga door uw maatschappij en zet uw ogen open, ga zien hoe het niet moet.
En eerst dan kunt ge aanstonds zeggen: ‘Ik bestijg Golgotha.
Ik krijg een nieuw leven.
Ik wil Judas aanvaarden, want het verraad in mij’, eerst ten opzichte van uzelf, ‘dondert mijn leven in elkaar.
Ik zal die eigenschappen vermoorden.
Ik wil me klaarmaken voor de gelukzaligheid, het Koninkrijk Gods achter de kist, in het leven na de dood, die er niet is.’
Wanneer de mens u afstoot, bent u het zelf.
Wanneer de mens u niet begrijpt, dan kunt ge de levensgraad voor de menselijke bewustwording vaststellen en dan gaat u maar linksaf.
Maar wanneer ge zelf de kletspraat aan uw tafel laat manifesteren, wanneer ge het bedrog liefhebt ten opzichte van de maatschappij, vrienden, kennissen, vader- en moederschap, dan bént u bedrog.
Wanneer ge vrienden aanvaardt die u links, achter u, omhoog, voor en achter u verraden ... omdat ge naar dat gemekker luistert, omdat ge dat gesmek, dat geratel, dat geroddel liefhebt, dan zijt ge een kind des doods!
Want elke karaktereigenschap die u dan liefhebt, heeft geen ziel, geen geest, geen ruimtelijke ontwaking, dat moet nog gebeuren.
Maar de ruimte ziet u, Christus kent u.
De sferen van licht kunnen u niet ontvangen, omdat ge geen geestelijke ontwaking duldt.
U hebt alles in eigen handen, uzelf, uw godheid.
U bent een deel van Zijn leven, van Zijn licht.
U bent vader en moeder.
U bent een goddelijke persoonlijkheid in de menselijke levensgraad, dat is het leven op aarde.
Maar aanstonds zult ge zijn: astraal licht, astraal leven, astraal gevoel, geestelijke liefde en díé heeft alles.
Die buigt zich, die heeft lief, die dient.
Elkeen voor zich dient.
De mens neemt in zich op: ik ga dienen.
En als u dan beiden gaat beginnen om te dienen, is het leven op aarde een paradijs.
Dan beleeft ge het Koninkrijk Gods, waarvoor de Messias Zijn leven gaf.
Waarvandaan Hij kwam, dat is het goddelijke Al.
Klamp u aan Zijn leven vast, aan Zijn woord, aan Zijn gevoel en ge zijt eeuwigdurend zeker.
Niets kan u geschieden.
U hebt geen angst meer voor de dood, want wij hebben u de boeken geschonken van Zijn leven.
U bent een groot, bewust ‘Gevleugelde’.
Ik dank u.