De mens en Golgotha

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
U krijgt vanmorgen ‘De mens en Golgotha’.
We gaan – we hebben dat beleefd – uit Gethsemane naar Pilatus, we kwamen voor Caiphas te staan, voor het recht, de rechtvaardigheid van deze wereld en gaan thans Golgotha beklimmen.
Maar wat heeft dat Golgotha voor de mens eigenlijk te betekenen?
Wat wil dat zeggen?
U moet eerst eigenlijk achter de kist zijn, u moet uw astrale persoonlijkheid in handen hebben.
U moet de stof kunnen loslaten, u moet er doorheen kunnen kijken.
U moet al die sluiers, waardoor de ziel als de astrale persoonlijkheid haar wereld heeft door verkend, waardoor zij bewust werd, dat moet u op aarde kunnen zien, dat moet u in dit organisme kunnen beleven, wilt ge beleven, wilt ge aanvaarden, wilt ge een bewustwording krijgen die door de Messias op aarde is gebracht.
Waarom kwam Hij als een Goddelijk Bewuste naar de aarde?
We hebben beleefd door de vorige lezingen dat de Bijbel met onwaarheid begint.
U behoeft niet onmiddellijk te zeggen: dat waren leugens en nonsens.
Het is natuurlijke, ruimtelijke, geestelijke onwaarheid.
En waarom?
Dat heb ik u verklaard.
Ik heb u aangetoond hoe Mozes z’n eerste gedachte kreeg om aan een hoger leven ... om de mens op aarde te overtuigen.
Om dat hogere leven aan zijn vader en moeder te schenken, aan zijn zusters en broers die achterbleven, want hij ging door ‘de kist’.
Ik heb u verklaard, we gingen vanaf de maan door het universum, van graad tot graad en kregen een beeld te zien hoe de scheppingen zijn ontstaan.
Wanneer de wereld dit kan aanvaarden, wanneer we de wereld kunnen overtuigen, de mens voor zichzelf de God van al het leven in zich voelt, dan krijgt u geluk.
U krijgt tevreden, u krijgt een universeel bewustzijn als man en vrouw, waar het toch eigenlijk om gaat.
Het klinkt wellicht hard als u zegt: ‘De Bijbel begint met nonsens’ en dat is het heilige woord voor de wereld.
Dan schrikt de mens, omdat de mens aanvaardt wat het andere leven u geeft.
Kunt u dat altijd?
Kunt ge altijd aanvaarden wat de andere mens denkt te bezitten?
Wij hebben fundamenten gelegd.
Wat u nu ontvangt dat is zomaar niet uit de ruimte gegrepen; integendeel, de wetenschap kan u overtuigen dat de scheppingen anders zijn begonnen zoals de Bijbel het verklaart.
En daar kunt u rustig mee zijn.
U kunt dat in u opnemen, want de geleerde is reeds zover dat hij zegt: ‘In de wateren zijn wij geboren.
In de wateren is al het leven ontstaan.’
De Bijbel begon in een tijd toen de mens zijn maatschappij eigenlijk had geschapen.
In het oude Egypte waren reeds koninkrijken ontstaan.
De massa op aarde zou een geloof moeten ontvangen.
De massa op aarde kende geen God en geen Christus.
Daaraan zou men beginnen en dat waren de mensen – dat heb ik u verklaard, u kunt het aanvaarden – die hun kringloop der aarde hadden volbracht.
Dat zijn uw en mijn – en van iedereen – vaders en moeders, dat zijn zusters en broeders.
Wij komen tot universele liefde, eenheid, gevoel, waarachtigheid, rechtvaardigheid, bewustzijn.
We zullen eens God vertegenwoordigen als man en vrouw, want God is vader en moeder!
Die lange reis door het universum gaf u een beeld waarom het Allerhoogste naar de aarde zou komen; om die mens weer een nieuwe, volgende evolutie te schenken.
Dat hebt u kunnen aanvaarden.
Immers, God schiep geen mens door wat klei en levensadem, dat is ... dat is een kinderlijk verhaal.
Het paradijs waar de eerste mensen in leefden, dat is een kinderlijk verhaal.
Men moest beginnen om de mens ergens aan vast te leggen.
Men kende dus het beginstadium niet van de scheppingen.
Men wist niet hoe God aan Zijn verstoffelijking begonnen was, dat kende men op aarde niet.
De mens, als u het protestantistische kind ... neemt u het katholieke kind, dat kind aanvaardt nog wat de pastoor, de kapelaan, wat de orde zegt.
Dat kind krijgt geen verruiming.
Gaat u naar de universiteit, dan komt u nog (on)bewust van die universiteit af.
En zo gaat het met het protestantisme, zo is het met andere sekten die westers bewustzijn hebben gekregen.
Het oosterse kind denkt anders.
Waarom zijn de – dat hebben wij beleefd, u hebt die lezingen ontvangen – waarom is het oude Egypte ontstaan?
Waarom zijn daar priesters en mensen gekomen die de natuur wilden leren kennen, die de ‘dood’ wilden aanvaarden?
Die zich afvroegen, zoals Socrates dat heeft gekund: ‘Waarom ben ik mens?
Waarom ben ik moeder en waarom bent ú vader?
Waarom bent u anders?’
Dat wíst de mens, maar hij kende zichzelf niet.
Hij wist niet waarom hij vader en moeder zou zijn.
En in het universum – dat hebben wij u laten zien – is al het leven dóór het vader- en moederschap geboren.
Dat zijn de goddelijke fundamenten.
We kwamen vanuit de ruimte naar Gethsemane, wij gingen mediteren en nu staan we voor het ogenblik waarop wij ons gereedmaken om die onbewuste massa te betreden.
We hebben gedacht, we wisten waarvoor, we legden ons neer.
Aanstonds gaan we dit plekje grond verlaten, aanstonds gaan we uit het paradijs.
We zullen ons voor Pilatus, het recht van deze wereld moeten plaatsen.
We zullen verdergaan en dan kunnen wij ons overgeven en zeggen: ‘Doe met mij wat u wilt.’
Het probleem Golgotha dat kent u, maar het Golgotha ín de mens, dát kent de mens niet.
En dan komen wij voor die universele wetten te staan, dan gaan we weer van planeet tot planeet, waarvan Christus niet heeft gesproken, maar waarover Hij zei: ‘Er zullen er zijn die de wetten van Mijn Vader zullen verklaren en eerst dan krijgt ge universeel bewustzijn, geluk, een vergezicht dat u verklaart en verbindt met de sferen aan Gene Zijde.’
De ernst van deze toestand waarvoor u staat, kunt u terugvoeren tot de menselijke maatschappij, uw eigen bezit.
Ge staat dagelijks voor Golgotha en Gethsemane wanneer ge met man en vrouw, uw huwelijk, uw kinderen hebt te maken.
Het gaat dagelijks om de kleinste dingen waarin ge Golgotha beleven kunt en dan zegt Golgotha: ‘Ik verbied u dat ge één mijner kinderen beledigt.
Laat staan dat u een geweer in handen neemt en dat kind neerknalt.
Dat ge dat leven van God vernietigt, dat ge dat leven afsluit en het leven de eigen evolutie ontneemt, waardoor er remmingen ontstaan, disharmonische werelden.
En krijgen wij ophoping van zielen, die in een wereld ergens in deze ruimte hebben te leven en te aanvaarden dat ze niet zomaar weer tot de aarde kunnen terugkeren.’
Nu wachten er – dat hebt u gelezen in de boeken – duizenden en honderdduizenden mensen op een nieuw lichaam om terug te keren, om wéér vader en moeder te zijn.
Kind-zijn op aarde heeft geen betekenis, maar het kind van de ruimte aanvaardt de wetten die door God zijn verstoffelijkt.
En in die wetten zult gij uzelf leren kennen, in die wetten zult ge gaan beleven waarheen het leven gaat en wat de betekenis is om hier te zijn.
Het Golgothase probleem dat plaatst u onmiddellijk met beide voeten op de grond.
Jazeker, dan vraagt de ruimte: ‘Wat hebt ge te vertegenwoordigen?
Waarvoor leeft ge en waarvoor wilt ge sterven?’
Wanneer ge de zekerheid wilt hebben om aanstonds achter de kist te kunnen zien, te kunnen spreken, te kunnen liefhebben, dan geef ik u een beeld dat wij vanuit die ruimte ondergingen om ons gereed te maken om het Golgothase probleem ín ons, ónder ons hart tot de ontwaking te voeren.
En dan staat u er anders voor.
Dan kunt ge wellicht uw hoofd buigen.
En dan hebt ge het begrijpen, dan hebt ge het voelen, het weten, de zekerheid: met mij kan er niets geschieden.
In de tijd dat Jeruzalem spreekt en het gevoelsleven uit die stad de sferen van licht bereikt, dan komt de mens in het astrale bewustzijn tot de eigen meditatie.
We gaan denken, we worden stil, want het gaat om ons eigen ik.
Ja, dat ikje.
‘De mens is niets’, zegt men, maar de mens – hebben wij leren kennen – is een universeel, machtig, goddelijk wonder!
De mens is ziel, de mens is geest, de mens is ruimte, sfeer, liefde, rechtvaardigheid.
Geloof behóéft u niet meer; wanneer u achter de kist leeft, dan zijt gij een alwetende!
En die wet, dat geluk, die persoonlijkheid kunt ge u alleen maar eigen maken wanneer ge door deze werelden gaat en Hem volgt, waarvan het goddelijke Ik boven alles in Moeder Natuur, door de ruimte, door uw maatschappij straalt en de mens zijn eigen ruimtelijke persoonlijkheid kreeg.
Dat wil zeggen: nu komen wij voor de waarachtigheid te staan en behoeven wij niet meer stil te staan bij het begin, wat de Bijbel u zei.
Dat de Bijbel zegt: ‘God die maakte de mens; en laat ons mensen maken van wat stof, en blaas die mensen kracht in en bezieling.’
U lacht om deze woorden, om dit kinderlijke verhaal, want ge gaat biljoenen tijdperken terug, waar ge boven uw eigen eerste begin komt te staan.
En dan beleeft ge uw embryonaal leven, dat is in de wateren.
Die lange weg ...
Als ge achter de kist komt, de sferen betreedt ... wanneer er haat, afbraak, vernietiging, valsheid, leugen en bedrog in u is, men behoeft u niet op te vangen om tot uw leven te gaan spreken.
Wanneer ge zolang nog de verdoemdheid aanvaardt en geen ruimte ziet – het eeuwige branden in een hel, in een duisternis, in een vuur – dan kan de ruimte, dan kan God, dan kan de kosmisch bewuste, de engelen – dat zijn meesters, dat zijn mensen – u niet bereiken.
U moet eerst dat alles overboord gooien, u moet dat kwijt.
U moet beginnen om de waarheid te zien, de waarachtigheid te beleven, elk ding door uzelf volgens de stoffelijke wetten, de geestelijke waarachtigheid te ontleden.
En dat hebben wij moeten doen.
U kunt zomaar niet ineens, wanneer u achter de kist komt en u hebt geluk, zómaar Golgotha bestormen.
U bent niet gereed om aan het kruis te worden geslagen, bent u niet gereed voor.
U moet dat niet.
U moet dat willen?
Jazeker, er zijn mensen die schreeuwen het uit: ‘Sla mij toch en sla mij toch!’
Wanneer de goddelijke vonk tot uw leven en dagbewustzijn spreekt, krijgt u mooie, machtige, bezielende gevoelens – maar dat is nog niet voldoende!
Dat zijn nog geen fundamenten.
We hebben mensen, we hebben miljoenen wezens, krachtige persoonlijkheden zien bezwijken wanneer Golgotha begon te spreken.
Het gaat mij erom u vanmorgen een beeld te geven regelrecht in contact, in de richting van Golgotha – aards bezien en geestelijk beleefd – zodat ge vanuit en vanachter uw ‘kist’ uw astraal bewustzijn gaat voelen, waar het eigenlijk om gaat, waarvoor ge leeft, waarvoor ge dient.
En nu kunt u zeggen: wat heb ik daarmee te maken?
En nu kunt u weer het katholicisme vervloeken, het protestantisme van u afgooien; wij zeggen weer: ja, als dát er niet was, hadden wij Golgotha nímmer gezien.
Er moet een begin zijn voor de ruimtelijke ontwaking.
We hebben eerst stoffelijke fundamenten moeten leggen, zeiden de meesters.
Maar nu zult ge andere fundamenten zien en die zijn kosmisch bewust, die zijn universeel rechtvaardig, die zijn zelfstandig.
Die zijn door de God van al het leven op aarde gelegd voor man, vrouw, vader en moeder!
Dit zijn voor uw maatschappij de enige problemen die u hebt te aanvaarden en in u op moet nemen.
Dan gaat ge vanuit de waarachtigheid naar de mens en dan staat ge geestelijk voor uw vader- en uw moederschap.
Dan staat ge vriendelijk en rechtvaardig voor uw taak en dan zult ge zeggen: ‘Sla maar, doe met mij wat u wilt.’
Wat hebben wij van de Christus geleerd?
Dat Hij naar de aarde kwam als een Goddelijk Bewuste?
Konden wij dat?
Als u de eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde en de zevende sfeer beleeft, kunt u dan een Goddelijk Bewuste aanvaarden en in u opnemen?
Dat kan geen mens.
Maar wij gaan vóélen: ook Híj heeft graden beleefd.
Door het boek ‘De Volkeren der Aarde’ gaven de meesters u een beeld waar Christus is ontstaan.
Het ‘Gods zoon’, ‘God als geest’ en ‘God als Vader’ leert ge kennen, omdat ge zelf de goddelijke zoon zijt.
In alles vertegenwoordigt de scheppende kracht het moederlijke fluïde.
Dat wil zeggen: zij volgt na de baring het nieuwe evolutieproces.
En dat zijn wij als mens geworden.
Want dat was God toen Hij nog aan Zijn verstoffelijking, aan Zijn ruimtelijke, universele, macrokosmische bewustwording moest beginnen.
Als u dit beeld voelt dan begrijpt ge, wanneer ge eenmaal de waarheid hebt beleefd, dat ge door alles heen kijkt.
Dan gaat ge, dan zult ge de eenvoud beleven, de werkelijkheid van elke voetstap die de Christus onderging.
En dan is Hij ook in staat om het kruis te aanvaarden die de mens op Zijn schouders heeft gelegd.
Wij hebben – dat hebt u meermalen beleefd – om Golgotha te beleven, hebben wij allereerst de geboorte van de Messias, van dit Leven, deze bewustwording te aanvaarden en te volgen.
Meester Alcar gaf u zelfs een beeld op een morgen hoe wij de Christus daar als kind van twee jaar hebben gezien, Zijn ontwaking hebben beleefd totdat het ruimtelijke, goddelijke tot werking kwam.
We konden daardoor zien en voelen en beleven en aanvaarden dat wij mensen precies dezelfde gedachten hebben.
Alleen ... wij missen dat ruimtelijke, goddelijke bewustzijn, dat gevóél!
En nu, wanneer u voor de eigenlijke wetten wilt staan, wilt blijven liggen, wilt mediteren – voelt ge wel? – komt ge ook door de Christus tot de wijsgerige stelsels voor elke gedachte.
Want een gedachte is een wereld, vertegenwoordigt een wereld van licht en duisternis, waaraan Socrates en Plato en de anderen zijn begonnen en hierdoor een universiteit hebben geschapen.
Maar nu de Universiteit van Christus die dit ganse universum omvat: word eenvoudig, word héél eenvoudig en menselijk, indien u de liefde, de kern, de harmonie van elke gedachte, voor iedere wet ondergaat en beleeft en uitzendt.
Want op het uitzenden komt het op aan.
Want het uitzenden ...
Het innerlijke beleven en u doet niets, u geeft niets, u zegt niets, dan bent u een levend dode!
Het gaat om het wóórd dat ge uitzendt.
En nu hebben wij gezien dat elk woord of de ruimte bestijgt en daar licht is, leven is, een weg is, een voetstuk is, een begaanbaar pad ... een paradijs kan zijn.
Het leven kunt u terugvinden, die gedachte, in een bloem, in een vogel, in licht, leven, liefde!
Maar waarvan de moeder de eigenlijke wet onderging, omdat zíj baarde en aan een nieuw leven ruimte schonk, of van de aarde was er niets meer overgebleven; er waren geen mensen meer, er waren geen gedachten die de ruimtelijke wetten konden vertegenwoordigen, die evolutieprocessen werden gesmoord, God legde ze niet in onze handen en wij hádden deze wet.
Dit tegenstrijdige gebeuren, waarvan de Bijbel spreekt, waarvan u in de Bijbel duizenden en duizenden passages kunt opvolgen, kunt belezen, die voeren u tot de mismaking van het menselijke en voor het menselijke denken.
Het is het gekraakt zijn voor deze maatschappij.
Het is het pak slaag dat de Christus daar bij Pilatus onderging.
Het is de beulpartij, de marteling die Hij had te aanvaarden door het onbewuste van de wereld, de mens die zichzelf, die zijn God, die zijn Christus niet heeft gekend.
Wij gaan vanuit de astrale wereld bewúst ín die Pilatus en dan staan we voor dit menselijke wezen en vragen hem onmiddellijk: waarom steekt u een hand uit?
Waarom vergrijpt u zich – heb ik u gevraagd verleden – aan een mens?
Waarom denkt gij te kunnen oordelen?
Waarom doet u dat?
Hij had onmiddellijk moeten weigeren.
U hebt niet het recht ...
U kunt in de maatschappij voor rechter gaan spelen, maar wie zegt u dat u gelijk hebt?
Wie zegt u dat u de waarachtigheid geeft aan de mens, wanneer de mens daar staat en zegt: ‘Ja, edelachtbare, en ik heb dat en dat gedaan’?
Wanneer de fouten er zijn, die tegenstrijdig de harmonische wetten voor uw maatschappij afmaken, dan heeft de mens het recht om u te leren.
Maar ge hebt niet het recht om die mens te doden!
Hier staan we niet alleen voor onrechtvaardigheid, voor leugen en bedrog, Bijbelse waanzin, onkunde, onbewustzijn.
Uw ganse woordenboek kunt u erbij halen en dan zult ge elk woord kunnen ontleden volgens de wetten waardoor ge zijt geboren, waardoor God zich heeft gemanifesteerd.
En dat zijn planeten, sterren, mensen, dieren, bloemen, vogelen, Moeder Natuur, dat is ál het leven van God.
Aanstonds ziet ge dat kunst, wetenschap ...
Ik heb u dat verleden verteld, we binden nu vanmorgen alles tezamen, ik heb u die kunst laten zien, ik heb u de wetenschap laten zien.
Ik heb u een psycholoog vertoond, ik heb u laten zien hoe zijn bewustzijn is; hij kent geen ziel, hij kent geen leven, hij kent geen geest, hij kent zichzelf niet.
Nu staan we voor ’t aanvoelen van de ruimte.
We hebben iets gedaan voor de aarde en we kunnen het lóslaten, want het heeft voor de eigenlijke astrale, geestelijke persoonlijkheid geen betekenis.
Ik heb u Pilatus getoond, hoe deze mens heeft gehandeld ten opzichte van het betere ik.
Ik heb u voor de toestand geplaatst om aan te voelen, want dat gebeurt nóg in uw eigen tijd.
U staat telkens voor rechtvaardigheid en dan kunt u een beslissing nemen.
En of die nu Pilatus heet en of die nu naar Golgotha gaat, of hij gaat naar Caiphas of hij gaat naar een groot, bewust mens, het kleinste insect in de natuur heeft hier het hoofd te buigen.
‘U hebt niet te oordelen’, zei het Goddelijke gezag.
En dit is nu het gevaar; dit is nu het breken en het vallen.
Ik kan niet stil blijven staan, weken en weken en maanden en jaren – en we doen dat dan ook – om die Pilatus te doorgronden, om de vloek van onszelf aan te voelen, te beleven en hem dan áf te maken.
Ik heb u aangetoond dat de mens moet gaan leren denken in de richting van Golgotha, in de richting van Christus.
En nu kunt u de maatschappij bewandelen.
U kunt de mens beleven en dan kunt u uw man, uw moeder, uw vader beleven en gaat ge elk woord volgen totdat ge de reine kleur krijgt, een fundament waarop ge staat, die afstemming heeft met de harmonische wet achter de kist, in het leven na de dood.
Bereid u voor, want elk ogenblik zult ge nu aanstonds worden geslagen.
Is dat een pak slaag, wanneer ge de wáárheid krijgt voor de onwaarheid die u bezit?
De meesters zeggen in de sferen: ‘Waarom zijt ge angstig?
Wij doen u niets!
Bent u nu reeds angstig omdat ik u waarheid ga vertellen?’
De mens schrikt: ‘Wat heb ik weer gedaan?’
‘Niets hebt u gedaan.
U hebt gemoord, gebrandsticht, u hebt leugens en bedrog en bedrog verkocht.
U hebt moord na moord begaan en er is niets gebeurd, niets, niets, niets!
U bent zo slecht als het dierlijkste wezen in de duisternis – en er is niets gebeurd, niets.’
‘Maar meester, ik heb mezelf vergeten, ik heb dit gedaan, ik heb dat gedaan ...’
‘U bent momenteel in het licht, u staat in waarachtigheid, u bent begonnen om te leren denken.
Dat heeft Hij ons geleerd, voelt u?’
Nu staan we ...
Wat moet Golgotha ons vertellen ten opzichte van de menselijke maatschappij?
Nu staan we voor de afbraak, voor het pak slaag dat u midden in uw gelaat krijgt.
En dan hebt u maar te zeggen: hier is nóg een plek, hier is nog een plaatsje dat ge kunt vernietigen.
Want dat is het dienende gevoel.
Dat is de mens – dat moet u leren – dat is de mens die geen kwaad met kwaad zal vergelden, niet meer boos wordt, niet meer kwaad kan zijn, want dan verliest u het geestelijke fundament, dan bent u bedrog, dan wordt u leugen, dan wordt u afbraak, dan wordt u hartstocht en geweld.
Dat heeft de Christus bewezen.
Dat heeft Hij gekund voor Pilatus.
Dat heeft Hij gekund voor de koning der aarde en later naar de Caiphas, direct voor het ruimtelijke, maatschappelijke gezag.
Daarna weer voor de maatschappij en toen naar het geloof, een hogere graad voor voelen en denken.
En toen stond Hij voor Zijn zusters en broeders en toen maakte de ene broeder de ander af.
Toen zei men: ‘Gá en verbrijzel deze Rabbi.’
Wat er daar op die ogenblikken is gebeurd, u weet het niet, men zegt er te weinig van.
De voorstadia die de Christus heeft moeten aanvaarden in de laatste dagen voor Zijn kruisdood, die zijn ontzagwekkend.
Want dáár heeft Hij bewezen, daarin – dat hebben de apostelen moeten aanvaarden – dat Hij zich boog voor het kleinste en verkeerdste.
Dat Petrus heeft gezegd: ‘Ik ken die mens niet’, toen was Petrus bijna gestikt in de armoede – van de Christus – in het zielloze, het vreselijke menselijke dat de apostelen hadden te aanvaarden.
Zij stikten in die armoede.
En vóór hen staat een Goddelijk Bewuste, de Messias, de Christus!
Is het niet waar, hoe ...
Ik wil u aantonen – en dat deed de Messias, dat hebben wij geleerd, dat moesten wij aanvaarden – dóór dit pak slaag, deze vernedering, die bezoedeling, die geseling, het bespuwen van een Goddelijk Kind wérd Hij de Goddelijke.
Wanneer de Christus had teruggeslagen dan was Hij een méns geweest, een dierlijk gedrocht.
Maar Hij gaat ...
Dit tere schaap, dit Kind laat zich slaan, dit Kind laat zich vertrappen, bespuwen, mishandelen.
Het deed een kroon op het hoofd, een doornenkroon die door Zijn hersenen ging.
Hij vindt het goed en Hij aanvaardt het.
En toen zei Johannes tegen Petrus: ‘Begrijp jij dat nog?
We hebben een gek gevolgd, een waanzinnige.
Die Man heeft geen wil meer, geen persoonlijkheid, dit is een lam, dit kunt ge slachten en vermoorden.’
Daar staan de apostelen.
De apostelen die kregen het niet voor niets.
Het waren kleine kinderen, dat heb ik u verteld – waren ze ook.
Ze wisten niet dat daar de Goddelijk Bewuste liep.
Alles dus wat de Messias daar, voordat Hij Golgotha opging, beleefde en onderging, dat hebt u in de maatschappij.
Wórd maar iets, word maar veel en word maar Pilatus en word rechter, doe aan kunst en wil de wereld bezitten.
Waar blijft de menselijke, goddelijke, ruimtelijke eenvoud, hartelijkheid, welwillendheid, rechtvaardigheid?
Dikdoen en alles is er niet.
Geestelijk bezit is de verfraaiing van een goddelijke kroon.
Het zijn de parelen die u krijgt, de diamanten die uitstralen.
En nu is elke diamant en parel een karaktertrek en dat hebben de apostelen niet eens begrepen.
Daarom dacht de Christus: sla Mij maar aan het kruis.
Ze begrijpen niet eens waar de eenvoud leeft.
Ze begrijpen niet eens waar het eerste fundamentje moet gelegd worden om die karaktertrek te krijgen.
Want we gaan regelrecht door het vader- en moederschap, door bewustzijnsgraden en dan hebben wij maar te bewijzen wat wij kunnen.
Ga hier nu eens staan en laat u aframmelen, laat u geselen.
Voor wat?
‘Voor wat?’ vraagt u.
U moet eerst weten of u wel geslagen kúnt worden.
U moet eerst in uzelf afvragen: ben ik het waard om die geseling te ontvangen?
Dat hebben wij uit de Christus gehaald.
Ik ben niet klaar om geslagen te worden, om Zijn leven te vertegenwoordigen, om Zijn karakter, Zijn bewustzijn te dragen, ben ik niet gereed voor.
Pilatus en Petrus, Johannes, Andreas moesten aanvaarden dat ze nog niet gereed waren om te mogen worden geslagen, om te mogen worden afgebroken.
Een geseling die de Christus onderging, betekende niet een pak slaag voor uw stoffelijke kleedje, maar het was de geseling tegen Zijn persoonlijkheid.
Men vertrapte hier Zijn wijsheid, Zijn bewustzijn en Zijn liefde en dat heeft Hem waarlijk geslagen.
Wanneer u een pak slaag krijgt op straat, u wandelt daar en u geeft hem terug, zegt het niets, zegt het niets.
U moet alleen maar weten door wélk bewustzijn u wordt geslagen.
Welk bewustzijn van de aarde wil u vertrappen, wil u geselen?
Als dat een grote, machtige persoonlijkheid is, is het de moeite waard.
Daarvoor zette de Christus zich in.
Niet voor een mens noch voor de natuur, maar voor het bewustzijn van deze wereld zette Hij zich in en liet Hij zich slaan, liet Hij zich bespuwen en bemodderen, omdat Hij wist: Ik ben harmonisch en Ik zal het blijven.
Ik heb door fundament op fundament, leven na leven te beleven, ik heb doordat Ik vader en moeder werd, heb Ik de ruimte van God in het Al mogen bereiken.
Eén verkeerde vingertrek en Ik lig eruit.
Wanneer ge de vier, vijf dagen, de week waarvoor Christus stond vóórdat Hij Golgotha opging beleven kunt, dan staat ge hier voor zes miljoenen eeuwen om dit alles te ondergaan, zo machtig veel is het.
U krijgt geen einde, u kunt geen einde beleven, want elke gedachte ten opzichte van Hem, geslagen en getrapt, een mismaking, een bezoedeling, heeft ruimtelijke, universele, macrokosmische betekenis.
Want elke gedachte verbindt u met een nieuw orgaan, nieuw denken, nieuw voelen, leven, licht, duisternis!
Dat krijgt de mens in handen.
Waarom leeft ge?
Waarvoor zijt ge op aarde?
Indien u er iets van voelt, dan zult ge moeten begrijpen dat alles op aarde, waar u ook bent, toch goddelijke liefde is.
U kunt er niet aan ontkomen.
U hebt in alles te handelen volgens de harmonie waardoor God zich heeft gemanifesteerd, waardoor sterren en planeten zijn ontstaan.
Het wordt moeilijk?
Het wordt héél eenvoudig.
Het is o zo ontzagwekkend moeilijk en toch weer eenvoudig.
Als u hier gaat staan ... als u hier gaat staan en de mens laat oordelen, laat hém maar beslissen over uw innerlijke ik, als dit maar weigert om het verkeerde te doen.
En dan zegt God, dan zegt Christus: ‘Ga verder en neem uw kruis op en wandel regelrecht naar die hoogte daar, de Calvarieberg, en laat ... laten die beulen nu maar slaan.’
De meesters uit de zevende sfeer, nee, die van de Vierde Kosmische Graad, de Vijfde en de Zesde Kosmische Graad, direct uit het goddelijke Al, waren op aarde in die tijd.
We waken nog met miljoenen wezens, mensen over Golgotha, want er valt nu niets meer te bezoedelen.
Dat geestelijke gebeuren, deze goddelijke climax is er nog.
En de maatschappij staat er bovenop.
De mens ziet zich niet.
Hij staat voor Pilatus, hij gaat enigszins naar de geseling toe, maar hij schudt het zo weer van zich weg.
Hij krijgt een pak slaag; niet door de beul daar in Jeruzalem, maar door uw maatschappij en hij begrijpt het niet.
Hij voelt het niet, hij legt het naast zich neer.
Volkeren der aarde hebben nu bewezen hoe (ze) het pak slaag, die is als het Jeruzalemse gebeuren, niet hebben begrepen, niet hebben gevoeld.
De volkeren der aarde, tussen ’39 en ’45, kregen waarlijk een pak slaag toegediend.
Nu had men moeten weten welke weg te moeten bewandelen.
Jazeker.
U kunt het niet, omdat er nog lagere eigenschappen zijn die door de volkeren der aarde worden vertegenwoordigd.
En nu wil het ene kind hogerop en het andere kind gaat omlaag, bewandelt een dierlijke weg en nu staat u machteloos.
Jazeker, u staat machteloos.
Petrus stond reeds machteloos toen hij zei: ‘Waar is nu de Goddelijke Messias in dit Leven?’
Andreas zei ...
De heilige Johannes, die als een kind is, begon te twijfelen.
Want is dit goddelijk gezag, wanneer u geslagen wordt, wanneer u getrapt wordt en gegeseld?
‘U leeft immers’, had Christus kunnen zeggen, ‘Johannes’, maar dat begrepen zij niet.
‘Dat u er bent, Johannes, Andreas, Petrus, dat is álles.
Daardoor vertegenwoordigt gij God als vader, als moeder, als ruimte, als sfeer, als licht, als leven, als ziel, geest!
Maar voor en dóór alles in de liefde.
En wat die liefde is, Petrus?
Kijk wat Ik doe, Ik hou van dit kind.’
Dacht u dat de Messias één ogenblik heeft gedacht: Pilatus, Pilatus ... indien Ik even wenk dan bent u weg.
Dan had Hij (dit) leven door concentratie en bewustzijn vermoord.
Wat een ander leven moet doen door een dolk, door die geseling, dat had de Christus door Zijn gedachten gekund.
Hij deed het niet.
Rein en onbevlekt staat Hij daar en aanvaardt deze bezoedeling.
En dan is het ogenblik gekomen dat men zegt: ‘En nu omhoog.’
Nu is de Mens méns!
Nu is de Goddelijk Bewuste gereed.
Het komt er nu nog maar op aan: hoe beleef Ik Mijn einde?
Hoe zal Ik zijn wanneer deze dingen door Mijn vlees worden geslagen?
Wat is dat?
Wat zegt het voor een kosmisch bewuste om voor de Christus te mogen sterven?
Om voor een mens te mogen sterven?
Hoeveel geleerden hebben geen Christusbewustzijn in zich gehad?
Hebben zij (dat) niet vertoond doordat zij zichzelf injecteerden en de dood hadden te aanvaarden?
Dat was ook het Christusbewustzijn.
Maar dat alles, die éne weg ...
Het Golgotha wordt bezongen, wordt beschreid, wordt bebid.
Maar het wordt heel eenvoudig, menselijk doodeenvoudig, wanneer u de wetten in handen neemt en tegen uw man, uw vrouw, uw kind zegt: ‘Zó zal het geschieden en indien u mij niet aanvaardt, van mij nimmer een woord meer.’
Ge kunt het leven aanvoelen en begrijpen indien u de liefde van Hem in u opneemt.
Zeker ...
Kom, we gaan omhoog, we nemen dit kruis, maar vrij!
Hij is vrij, Hij heeft niets meer te geven.
Hij sleept ook niets achter zich aan, Hij kan sterven.
Hij kan zich geven zoals Hij wil.
Voor Hem is de kruisdood een genade.
Wat hebt ú ervan gemaakt?
Zie die afschrikwekkende portretten die ze van de Messias hebben geschilderd.
Ze hebben het naakte, duistere, mismaakte, hebben ze aan de muren opgehangen, maar Zijn Goddelijk bewustzijn dat heeft nog niemand gepenseeld.
Dat ziet geen mens.
Had een ruimte, had een hemel, had dat geschilderd en had Hem daar neergezet met twee woorden eronder: ‘Ik heb lief alles wat leeft’, en u had een goddelijk schilderij, een goddelijk, ruimtelijk tafereel ontvangen waar ge altijd naar kunt kijken, altijd.
In de sferen van licht kunt u dat beleven.
Waanzinnig zijn wij geworden nu wij elke voetstap van Hem ondergingen.
We lopen Hem achterna.
We gaan eerst door de straten van Jeruzalem.
We komen de mensen tegen, het mooie, blijde gelach, het kind dat schreit, het kind dat voelt waar het om gaat.
En het kind met een wilde uitstraling in de ogen; als satanen worden wij gevolgd.
En daar gaat Hij ...
Onderweg ontmoeten wij iemand die ons zal helpen dragen, de Christus heeft medelijden met dit kind.
‘Laat mij U helpen dragen.
U bezwijkt, U bent reeds bezweken.’
‘Ik wíl bezwijken’, zei Hij.
Blijf ervan af – deed Hij niet eens.
Dat arme kind, die Jozef die daar het kruis opneemt en de Christus helpt dragen.
Ik kan u tien lezingen geven over zijn volgende levens, waarvan hij de armoede heeft gevoeld.
Een Christus, een mens die bewust is, láát het andere leven niet eens dragen, want u wilt die pijnen, die smarten, die wil de moeder zelf beleven.
Die kan de man niet eens ontvangen, daar is hij ook te ongevoelig voor.
Men dacht dat men de Christus kon helpen.
Het gaat niet hier om de Christus, het gaat om een leven dat kosmisch, Goddelijk bewust is.
Dat laat zich niet meer dragen, dat kind dat aanvaardt, dat leven begrijpt.
Dat laat zich geen fundamenten ontnemen wanneer het eropaan komt.
Want hier stonden we voor goddelijk gerecht.
Toen dat kind in de sferen van licht kwam, toen lag het te schreien.
‘Ik heb me vergrepen aan het bewustzijn van God.
Ik wilde God helpen dragen.’
Christus had kunnen zeggen: draag uzelf, blijf af van dit kruis.
De goddelijk bewuste, de mens in de sferen, in dat paradijs waar ge aanstonds komt, die laat zich niet meer dragen, die heeft in alles liefde.
Want als ik mij laat dragen, dan ontfutselt u mij de liefde uit mijn hart en dan ben ik het kwijt.
‘Ik zal leven, dienen, dragen, altijd voor Mezelf’, dat zei Christus.
De mens in de maatschappij die wil gedragen zijn.
Hier krijgen we het beeld van de waarachtigheid, hier staan we voor alles of niets: wat wilt ge, waarheen gaat ge?
Wat wilde die Simon, wat wilde die Jozef?
‘Mag ik U helpen?’
De Christus kijkt achterom, Hij zegt: ‘Kind, aanvaard.’
Innerlijk krijgt Hij een smart, een smart die Hem overvalt.
En waarna Hij weer bezweek door die smart, dat de mens Hem wilde helpen dragen.
Dat de mens dacht een goddelijke ruimte te kunnen beleven.
Dat die mens ...
Dat kruis is een goddelijke ruimte, dat zijn de wetten, dat zijn de planeten, zonnen en sterren.
Daar komt een mens en wil zonnen en planeten op zijn schouders nemen om die Goddelijk Bewuste te helpen dragen.
Men kijkt die Goddelijk Bewuste in de ogen.
De mens verwacht van de Goddelijk Bewuste, de Messias, een kleine glimlach.
Hij zegt: ‘O, bent U niet blij?’
Ja, Ik ben blij, want u slaat hier Mijn Bewustzijn kapot.
Ik heb fundamenten gelegd voor miljoenen eeuwen en nu maakt u van Mij wéér een zwakkeling.
Dat had Christus tegen de man kunnen zeggen die Hem hielp dragen.
Een vrouw staat langs de weg en legt een doek op Zijn gelaat.
Hij heeft medelijden, Hij heeft liefde voor dat moedertje.
Hij schenkt haar Zijn gelaat, Zijn gevoel.
Maar wat heeft men ervan gemaakt?
De armoede, de smart die u krijgt – dat zult u aanstonds beleven – wanneer men uw dienen, uw liefde vervloekt en mismaakt, omdat een ander denkt: dat zal ik eens even voor u doen, is de val van uzelf, dat is de smart die u krijgt wanneer u het bewustzijn ontvangt, dat ge eindelijk in een sfeer van licht de God van al het leven helpt dragen, helpt en zult vertegenwoordigen.
Wat doet ge als man en vrouw?
Ik hoop dat u dit begrijpt, dat u hieruit leert dat ge alles zélf moet doen.
Dat ge nimmer een ander, ook al is het uw vrouw, ook al is het uw man, dát van uzelf op haar moet leggen en zij op u, omdat u nu niets meer bezit.
U moet voor elke karaktertrek bewijzen dat ú dat bent.
Dat hebben wij geleerd, moesten wij aanvaarden en toen gingen wij begrijpen wat de Christus heeft bedoeld om Golgotha te aanvaarden, om Golgotha in ons te laten sterven.
Daar komt een ongelukkig kind en denkt dat het goed doet om de Messias, om die Rabbi daar ...
Ja, een mens, een rabbi had u kunnen helpen, maar geen Christus.
Hij weet dat het de Messias is.
In dit leven wordt aanvaard: dat is de Messias, waarlijk, Hij zal het zijn.
De twijfel doet het, de armoede om het levenslicht van God te helpen dragen.
Christus aanvaardt het.
Hij kijkt dit kind in de ogen, Hij is natuurlijk dankbaar voor die mooie gevoelens.
Dit kind heeft gevoel om een ander leven te helpen dragen, om dit leven in die smarten, in die beledigingen op te vangen.
Christus aanvaardt het.
De meesters zijn naast Hem, de meesters zien en wéten.
De sferen zijn leeg; miljoenen wezens, mannen en vrouwen, zijn op aarde.
Die weten nu dat die wereld niet de stóffelijke tik krijgt, niet de stóffelijke bezoedeling en besmetting ondergaat, integendeel, Hij krijgt hier de gééstelijke bezoedeling, dat zien wij.
Want de bewuste mens wil niet gedragen zijn, want dan dienen wij niet meer.
Dan lost alles op, hebben we niets meer.
Dan kunnen we geen goddelijk bewustzijn aanvaarden en ontwikkelen, dan zijn we armoedig, menselijk en nietig.
En dát wás Gód, dat was Christus, dat is de Messias.
Welnu, wij gaan voort.
We mogen niet aan Hem denken, de meesters die mogen Hem niet helpen.
Jazeker, er zijn er: ‘Laat mij dat toch even doen.
Gij hebt zoveel miljoenen wetten beleefd.
Gij hebt de ruimte geschapen waarin wij zijn.
Gij hebt een voetpad ... voetpad voor ons gemaakt, hebt de sferen van licht opgebouwd, de bloemen en de natuur, de vogelen.
Licht, leven en liefde gaf U ons, vader- en moederschap en nu laat Gij u slaan ...
Nu, waarvoor?
Voor dát daar, die chaos, dat Jeruzalemse jodendom, dat verschrikkelijke gedoe daar?
Waarom liet Ge daar niet een kind vanuit de eerste sfeer voor dienen?
Een kind vanuit de eerste sfeer had het gekund.’
‘Nee’, zegt de Messias, ‘dat doe Ik.
Ik laat me vernietigen en slaan, Ik laat me ombrengen.
Waarom?
Omdat Ik Gód ben!
Ik kan dat kind van Mij, Mijn broeders en zusters dat werk niet laten doen.
Dat doe Ik!
Ik heb dat kind lief en Ik ga eerst door die pijn.
Ik laat mij aan het kruis slaan.
Ik geef Mijn bloed, Mijn leven, Mijn licht.
Ik doe dat, omdat Ik licht ben, waarheid ben, rechtvaardigheid bezit.
Ik geef Mijn leven en Ik zal sterven ... voor Mijn kind, voor Mijn moeder, voor Mijn liefde, voor Mijn Goddelijke Ik.’
Het drama daar nu, wanneer we boven komen ...
U wordt zenuwachtig, u verliest uzelf, u voelt zich geprikkeld, u loopt eromheen.
U ziet het, daar ligt een kruis en er ligt er nog een daar en nóg een ...
Maar hier in het midden, daar ligt een groot kruis.
U staat daar.
U bent gekleed op een lendendoek na ...
U kijkt in de ogen van uw beulen en u hebt ze lief!
Komt er niet één gedachte in u om te denken: mijn God, ik wilde dat ge hier voor mijn ogen verdween?
Komt er in een menselijk brein niet het gevoel om te denken: ga weg van mij?
‘Nee’, zegt de Messias, ‘u bent nodig, u bent heilig in die daad.
Als u Mij slaat dan heb Ik u lief, want u zult een taak volbrengen die u duizenden en duizenden eeuwen zult beleven, door vaderschap, moederschap, vriendschap, zuster- en broederliefde.
Want hierdoor zult gij uw eigen mismaking zien.
Sla Mij maar, dat sterven is niets, want Ik kijk regelrecht in Mijn Goddelijke hemel, in Mijn andere ogen, Ik zie Mijn andere persoonlijkheid.
U ziet hier maar stof, maar Mijn handelingen zijn Goddelijk en door ... aan Mijn handelingen, Mijn daden en Mijn woorden zult gij Mij herkennen.
Aan Mijn licht niet, want dat ziet u toch niet.’
Vreedzaam legt Hij zich neer.
De bloemen zingen om Hem heen, die prachtige natuurkinderen vragen: ‘Laat mij het doen’, en zingen Hem toe: ‘Gij zijt het.’
Als de natuur het zegt, dan kunt ge het ook aanvaarden.
Wanneer de natuur tot uw leven spreekt en u die liefde, die hartelijkheid, die harmonie voelt, aanvaard het dan maar, want een blij gelach, een kus die regelrecht vanuit het hart de bewustwording kreeg en onderging, zal het u zeggen.
Waar is de moeder van Christus?
Waar zijn ze?
Petrus weet het nu.
Judas is reeds verdwenen, die zegt: ‘Wat heb ik gedaan, wat heb ik gedaan ...?’
Dat is nu de kosmisch bewuste, die direct na zijn val kleur bekent, zijn hoofd kan buigen en in het niets verdwijnt.
Daar hebben de hemelen, de ruimten ontzag voor, voor Judas Iskariot.
Dat is nu een hemelbewoner geworden in vergelijking met Petrus, Johannes en Andreas en de anderen.
Waar zijt ge, Pilatus, Caiphas, in vergelijking met dit kind dat ge over de aarde zult sleuren, maar dat weet en voelt: ik heb me (aan Hem) vergrepen.
De enige, de enige ziel van al de miljoenen die dat daar hebben gevolgd, hebben kunnen beleven, dat kind hangt zich op, maakt een eind aan zijn leven.
Dit enige kind wist dat Hij de Messias was.
Niet die Petrus, niet Johannes, dat waren onbewusten van geest.
Ze hebben kerken gemaakt.
De heilige Petrus, ja, hij ligt nóg in zijn graf te smeken en te trillen en te beven en wilde dat hij het beeld van Judas maar had kunnen vertolken, maar dat kon hij niet.
Judas is nu de mismaakte.
De Christus heeft hem lief en draagt hem in Zijn armen en zegt: ‘Judas, jij was het!’
Waarom pakt altijd die vervloekte maatschappij, dat onbewuste menselijke denken het verkeerde aan en nooit het goede, het reine, het beleefde, de harmonische wet van een gedachte, van een gevoel, een daad – ja, gaat u maar door – moederschap, vaderschap, licht, leven, liefde?
Judas had zijn Messias lief, hij herkende Hem ook.
Op het ogenblik dat hij de hemelen zag, ontwaakte in hem de graad van leven, de graad van gevoel en bewustzijn, en sloeg hem neer.
De heilige taak van Judas, dat hij zich ophing, had betekenis voor de ruimte, want hij wist: we hebben Hem vermoord.
Ik heb Hem verraden, spoor mij maar aan.
Hij heeft Hem niet verraden door een kus; hij wilde Hem alleen zeggen, zoals ook met u en elk mens, al die groten op aarde is gebeurd: bewijs nu dan eens wat Ge kunt.
Het is altijd hetzelfde liedje, hetzelfde drama speelt zich af.
Wanneer de ‘groten’ voor u staan, dan moeten ze bewijzen wat ze kunnen, dan moeten ze erop los slaan, dan moeten ze verraad doen.
Dat kunnen ze niet!
Daarom brak Boeddha zijn nek, daarom werd Socrates vergiftigd.
Daarom hebt ge de tempel van Rudolf Steiner en Pythagoras in brand gestoken.
Maar voor uzelf hebt ge gezorgd; diamanten en paarlen, goud, smaragden, dat hebt gij uzelf omgehangen ...
En is geleerd op aarde door Golgotha, door Christus, door Judas.
Petrus is het?
Zou hij wel willen!
In de ruimte is hij het niet, daar is het Judas.
Verraad alles wat u kunt, wanneer ge voelt dat het de Goddelijk Bewuste mismaakt, dát is verraad.
Tweeduizend jaar lang is Hij verraden en verkocht, hebben ze Zijn bloed gedronken.
Doet Judas niet, Judas begon aan zijn eigen bloed, dat wegliep, modderachtig kon hij het weer terugnemen, het ging over de aarde door de modder heen, en zoog het weer in zich op, omdat hij nieuw leven kreeg.
Woest en wild wordt de mens van bewustzijn, maar is heilige inspiratie voelen, denken, begrijpen, aanvoelen, het willen dienen in harmonie en rechtvaardigheid, welwillendheid wordt het, om te mogen sterven voor het eigen ogenblikje, één daad, één karaktertrekje.
Leg dat maar op uw kruis neer.
Dóód alles in u als het een kop opsteekt en het andere leven wil kraken.
Gezegend is het ogenblik als u dit ziet, maar goddelijk bewust wordt het als u het aanvaarden kunt en wilt beleven ... op het kruis.
Daar, heerlijk nu, spijkers door uw handen.
Wat is dat, wat wil dat zeggen, neer te liggen en een spijker door dat vlees te slaan?
Nagel me hier maar aan dit fundament, indien u denkt dat ge daardoor hemelen verdient.
Christus heeft het verdiend; niet door die kruisdood, maar hier te staan naast Pilatus, verraden te worden door Caiphas, daardoor had Hij Zijn Goddelijk bewustzijn.
Maar niet door die kruisdood!
Nagel uzelf er maar aan vast en u weet het ineens.
Dacht u dat u innerlijk veranderde?
Dacht ge waarlijk dat Franciscus van Assisi, toen hij in een doornenstruik sprong en zich geselde ...?
Dat heeft André ook beleefd, hij heeft zich laten slaan, laten geselen.
Liep hier op aarde met de materialisatie, met de manifestaties rond, zijn lichaam is bebloed.
Hij zegt: ‘Maar ik ben niet veranderd.’
Laat u maar geselen daar door die mensen, door de beul en de maatschappij; u verandert toch niet.
Als er één karaktertrekje in u leeft dat een eigen hoofd en een eigen persoonlijkheid bezit ten opzichte van de reine geestelijke ontwaking en die ontwaking wil terugvoeren naar de aarde, bent u het kwijt.
Dan gaat uw schaal zó.
Maar u bent hier en dáár ligt het andere evenwicht en heeft geen betekenis.
De wereld bezingt dit moment, maar ge kunt dit moment bejúbelen, dit is geen bezingen meer.
Daarom heeft Bach zich leeggeschreid toen hij aan Gene Zijde terugkwam.
Hij zei: ‘Ik heb Hem vermoord.
Ik heb een zielig product van Hem gemaakt.
Ik had er heel iets anders van moeten maken.
Ik heb Zijn smarten bezongen, maar Zijn Goddelijk bewustzijn zag en voelde ik niet.’
Bach die kreunt nog door zijn gezang dat ge jaarlijks en nu weer opzendt.
Daar staan we, schreiende, schreiende om Hem daar, wat niets te betekenen heeft.
Dat was een wetje, dat was een oorzaak en gevolg, dat was – jazeker – het aanvaarden.
Ik vertelde u verleden, toen we in Gethsemane waren: tijdens uw oorlog werden de mensen met uw sigaretjes verbrand, vergast, verkleumd, gemarteld, gegeseld.
Voor de innerlijke mens is dat allemaal niets.
Niets zegt het wanneer ge kanker hebt en tbc en van pijn gek wordt.
Als u die pijnen begrijpt, dan vliegt u die pijnen achterna en dan zegt ge: ík ben het die leven wil en niet dit!
‘U hebt uzelf verziekt’, zei de Christus en dat is waarheid!
Bach staat daar, komt terug op Golgotha en zegt: ‘Mijn God, mijn God, mijn God, had mijn mond maar gesloten.
Had mijn hart maar omgedraaid, had mijn bloed maar gezogen, had me maar verkrankzinnigd.
Ik heb een melaatse bezongen, ik heb de smarten der aarde en de ruimten beleefd, maar van het Goddelijke gezag had ik niets.
Is het gekraai uit het oerwoud, wat een slang, een krokodil, een wild beest, een hyena beter kon dan ik.’
Heilig is dat, maar bekijk het eens goddelijk bewust.
Bekijk het eens vanuit het gevoelsleven van de Messias, vanuit het Golgotha dat wij kennen, dat Hij heeft gewild.
Het gaat niet om die uiterlijke vertoningen, die taferelen, dat is niets, dat is maar bijzaak.
Maar Zijn handeling, dát was het!
Bach ... arme Bach ...
De meester ...
André heeft met meester Alcar de toestand beleefd op het ogenblik dat Bach daar neerligt op Golgotha.
Hij wordt bezield door een meester uit de derde sfeer.
Die wil het leven van Christus vertolken, zodat de mens elk jaar die toestand zal beleven om te ontwaken.
Zodat de mens zal gaan voelen.
Voelt ge?
Zeker, de klánken zijn er wel, maar de kruisdood gaat voorop.
Dat is er maar overgebleven van Zijn daad.
Want Hij heeft alles aan u geschonken.
Die kruisdood, die heeft niets te betekenen.
Want de katholieke kerk, het protestantistische kind zegt: ‘Hij schonk ...
Hij schonk u alles, Hij heeft u alles vergeven.
Toe, bid nou maar vijf onzevaders en je bent alles kwijt.’
Een vloek hebben ze gemaakt van Zijn bewustzijn.
Bach zegt: ‘Ik heb de klanken die worden uitgezonden met het oerwoud verbonden, want dat is dat zielloze, dat armoedige daar wat daar ligt en aan het kruis hangt.’
Nu zitten wij, nu schreeuwen wij, hangen wij, zakken in elkaar onder het kruis van smart, van pijn, van aanraking.
We komen één met die wonden.
Maar een mens, voor enkele eeuwen terug, gaf zichzelf aan een leeuw en een tijger over en werd verscheurd.
Is dat niet te vergelijken met het gebeuren dat de Messias onderging?
Is Zijn stoffelijke dood zoveel, nu we weten dat de mens met pik is ingesmeerd, door de mieren werd opgevreten?
De mens hebben ze heerlijk gevild, zijn huid afgestroopt; in uw oorlog werd er licht van gemaakt.
Weten wij ook, natuurlijk.
Ze hebben de mens gevild voor zijn huidje, dat is méér dan een kruisdood.
De mens die dat kon ondergaan en zegt: ‘Mijn God, mijn God, wat heb ik gedaan dat dit mij overvalt?’ dát is de bewuste!
Ik aanvaard het, natuurlijk, honger en ellende zegt niets.
Het zegt alleen dat ik denkende ben, dat ik voelende ben.
Ik wil de Christus zijn, in Zijn gedachten, als mens.
En hierdoor legt u geestelijke fundamenten en kunt ge achter de kist de sferen van licht betreden.
Heb het dier maar lief.
Ge kunt Judas beleven, maar geen Petrus, geen Johannes, geen Andreas.
Die negen anderen die hadden niets te betekenen voor het goddelijke firmament, maar Judas is een zon, maan en sterren en planeten tegelijk.
Dát is Judas, omdat hij zijn hoofd heeft gebogen.
En Bach?
Dat heeft Bach niet gewild.
Geloof dat toch, dat heeft hij niet gewild.
Hij heeft de Goddelijke opstanding willen laten zien en men heeft er een kruisdood van overgehouden.
Het niets, het eigenlijke niets dat men in het graf legt, als men dat ook nog had kunnen krijgen, dan hadden ze dat ook weer opnieuw geslacht en bezoedeld en mismaakt.
Maar het was weg!
Christus dematerialiseerde zichzelf en zegt: ‘Daar blijft u vanaf, dat behoort achter de kist.
Nu grijp Ik in, dit zijn Mijn wetten.’
Nu gaan wij aan het kruis, we hangen daar, ú hangt daar als u het beleven wilt.
U hangt nu aan het kruis, u bent aan het kruis geslagen.
U doet uw ogen open, u bent dankbaar, u zegt: ‘Sla maar, doe maar met mij wat u wilt.’
U voelt het, heerlijk is dat, heerlijk die spijkers door uw hart.
Geef mij een mes en ik doorboor mij, als André het goedvindt; hij ook vindt het goed.
Hij heeft duizendmaal dat beleefd, zult ge aanstonds zien.
Wanneer Jeus deel drie van moeder Crisje in uw handen ligt, dan zult ge zien dat hij dat heeft willen aanvaarden.
Hij wil elke dag geslagen en gekruisigd zijn en dát is de kunst in uw maatschappij.
U kunt hem uitschelden voor alles, mij ook, Christus ook – wij doen u nooit iets.
Als u dat kunt, als u de analyse kunt beleven van één gedachte, één karaktertrekje, van uw vaderschap, uw Heerschap ja, uw Heer-zijn, wanneer u dat terug kunt voeren tot het eigenlijke kind – want u blijft kind ten opzichte van God en Christus – dan bent u een universeel bewuste.
Dan bent u een mooi mens.
Wanneer u dat mooie wilt bewaren en wilt behouden, dan weet ge ook wat ge hier op aarde voor uzelf kunt inzetten.
En dan is uw gezang lang niet zo vals en zo stoffelijk en armoedig dat de grote Bach heeft gebracht en heeft gewild.
Nu wordt uw gezang ...
Eén karaktertrekje zingt, krijgt ruimtelijke afstemming, de violen beginnen, de harpen hoort u en nu krijgt u de klank van de ruimte te beleven door uw karaktertrekjes.
U maakt zelf een universeel gezang van vijf, zes, zeven klanken.
En een karaktertrek is een klank.
Vaderschap is klank, moederschap ... klank.
Rechtvaardigheid is een práchtige klank, dat voelt u.
Maar wanneer u de liefde betreedt als een klank en u wilt die liefde gaan bezingen, dan kust men u van alle ruimten, vanuit elke omgeving.
Dan zegt de mens op aarde: ‘Dat is mooi en waarachtig.’
Dat kunt u liefhebben, dat zegt ook iets wanneer u daarmee wandelt, wanneer u daarmee aan tafel zit.
Wanneer u daarmee spreekt, dan is elke minuut, iedere seconde een paradijs.
Hebben wij dat niet in Gethsemane beleefd?
Zei ik u niet dat we daar mediteerden, zei ik u niet dat u, wanneer u de eerste sfeer beleeft, dat u daar begint te dragen?
Draag dan de karaktertrekken, draag dan uw persoonlijkheid.
Nagel elke karaktertrek aan dat dode kruis hier, sla de spijkers er maar in.
Dat durft u niet, dóét u niet.
‘U vertikt het’, zegt men op aarde.
Ik ben niet boos ...
Bach had het leven van deze bloem willen vertolken, hij had de sferen van licht in zijn gezang willen vastleggen.
U kunt hem nog vinden in de eerste sfeer, kreunend, schreiend.
Als het Pasen wordt dan beeft hij.
‘O’, zegt hij, ‘ze beginnen weer.
Halleluja ...
Ja, speel die plaat maar.
Het is prachtig, het is mooi.’
Hij zegt: ‘Ze zien daar de kruisdood.
Ze hebben het licht, ze hebben de ruimte, ze hebben de Goddelijke bewustwording niet vastgelegd, ze beleven alleen mijn vernietiging.
Ik ga met Hem mee.
Laat dat toch los en wees blij en gelukkig en geef het de ruimtelijke straling.
Mijn taak is voor niets geweest.’
Ja, Bach, tweeduizend jaar, vijfhonderd jaar kunt ge wachten om gelukkig te zijn.
Eerst dan gaat men zijn kunst begrijpen.
U kent Rembrandt immers ook niet, Beethoven ook niet.
Mozart kent u niet.
Dat is stoffelijk begrip.
Stoffelijk hebt ge uw paasfeest beleefd.
Wat ervan over is, is alleen neerzitten en bidden.
Met bidden komt u er niet, u kunt niet bidden om ... u kunt uw Golgotha niet bebidden.
U kunt er niet omheen wandelen; zo, lekker heerlijk naar Nazareth, achter een struik gaan zitten en kijken hoe laat het is.
‘O, daar heb je hem, daar heb je ze ... mij niet gezien.’
Verstop u maar.
Nee, híér zult ge zijn, hier kunt ge kleur bekennen.
‘Kleur bekennen’, zegt Christus, ‘alles wat u wilt, voor alles wat u bent.’
Uw maatschappij ... word maar rijk, verlang maar naar dit, verlang maar naar dat.
Maar verlang om léven te blijven!
Ik kan hier duizenden eeuwen stil blijven staan, elk kunstje van de aarde, elke gedachte, de steden, de volkeren, de natuur, het aapmens, een dier beleven ten opzichte van Golgotha, Bach en zijn kunst.
De maatschappij, de psycholoog, de psychiater, de dominee, uw geestelijke, dat ligt hier en valt en breekt zijn eigen kostbare nek.
Er is geen bezit meer hier, want niets, geen geestelijk bewustzijn is er.
U hebt het zomaar op te nemen, op een wagen te scheppen en bij de andere afbraak te leggen.
Dit is afbraak!
‘Máár’, zegt Christus ...
En dat is de kern, dat is het fundament, wat er eigenlijk van over blijft.
Als u dat reeds kunt, bent u tóch bezig om het eerste fundamentje te leggen voor uzelf.
Om het eerste fundamentje te leggen, u niet meer te vergrijpen aan het leven van een ander.
Als een mens zegt: ‘Dief!’ dan zegt u: ‘Heerlijk.’
Alles wat u maar afmaakt is de heilige verzekering voor het leven achter de kist.
Alles wat u maar bezoedelt, is de aanvaarding van dat kruis.
Want wanneer u ... wanneer een mens tot u zegt: ‘Dat is een vies beest’, moet u blij zijn, want hij die het zegt, ís het.
Christus zei niets.
Hij die zegt: ‘Kijk daar, die dief’, jazeker, u hebt het makkelijk.
Ik zei u, vergelijk het altijd weer met uw maatschappij.
Wanneer u de waarachtige dief ziet, kunt u niet zeggen dat het een geestelijk bewuste is, dan ís het een dief.
Maar wanneer ze tot ú, tot het bewustzijn van de eerste sfeer zeggen en dat niet begrijpen – en dan komen de woorden: gij hebt uw profeet gezien, maar ge hebt hem niet herkend – dan is dat voor ú.
Dan lacht u om die afbraak, dan lacht u wanneer men u aan het kruis slaat, want de mens op aarde begrijpt u niet, kent u niet, voelt u niet.
U bent het alleen.
En dan lacht u om dit.
Wanneer uw vriend zegt: ‘Waarom hebt ge mij beledigd?
Waarom hebt ge mij zoveel aangedaan?’
Dat vraagt u al niet eens meer.
Wanneer u voor duizend, voor tweeduizend en voor tien bent opgelicht, dan denkt u: die tik had ik zeker nodig om te ontwaken, om te weten en te begrijpen hoe het níét moet.
Maar u volgt die mensen niet.
U wilt die mensen niet eens haten, u zegt alleen maar: ‘Mijn God, mijn God, mens, waarom hebt ge uzelf door mij bedrogen?
Waarom slaat gij uzelf weer?
Niet aan het kruis, maar waarom slaat en verbindt gij uzelf met die duisternis weer, met dat satanische, het bedrog van deze wereld, de armoede, de ellende?’
Hier zult ge leven en sterven.
U wordt hier wel aan het kruis getimmerd, maar u bent nog niet dood, u leeft nog altijd.
Deze uurtjes nu, deze anderhalf uur, tussen half elf in de morgen en ’s middags half vier, moet het gebeuren, dan zult ge de kroon zetten op elke gedachte.
Nu moet ge bewijzen of ge toch nog niet boos wordt.
Hier, zeven uur kunt ge van de Messias, van uw God ontvangen om te bewijzen dat ge niet boos wordt, om te bewijzen wat u wilt.
Zeven uur wordt ge nu gemarteld en tot het laatste ogenblik kunt ge zeggen: ‘Nu is het voorbij.
Nu heb ik bewezen wat ik wil.’
En eerst dan is dat de wet, de weg, het licht in de eerste sfeer.
U gaat hier met al uw karaktereigenschappen, met uw persoonlijkheid dóór het kwaad, dus het verkeerde ín u, want als u niet verkeerd bent dan gebeurt dat niet.
Als u een taak hebt – begrijp het goed – voor de wereld, u komt naar voren, dan grijpt men u.
Maar in uw stilte waarin niemand u kent, gebeuren deze wetten, hebt ge deze werelden te vertegenwoordigen.
Want dat is van Christus, dat is de God ín u!
Ziet u?
In deze korte uren waarin het moet geschieden, hebt gij te bewijzen of ge vriend zijt, broeder zijt, vader zijt, moeder.
Hierin moet ge bewijzen of ge liefhebt, licht hebt, wat u wílt.
Hierin kunt ge bewijzen of ge de aarde met al die bagger wilt volgen en kunt aanvaarden, óf het betere in u, het dienende.
Daarin, in die allerlaatste ogenblikken, dan bekrimpt u het eigen ikje en wellicht zegt het: ‘Eh ...’
En aan dat gegil heeft de Christus niets, dan bent u al zwak.
Dan zegt Hij: ‘Dus tóch viel er nog een kreun over uw lippen.
Toch waart ge nog niet bewust om die smarten, dat pak slaag, die geseling ... – dat toch maar voor uzelf was, niet voor Mij, niet voor de maatschappij, maar voor uzelf – toch bent u nog eventjes bezweken.’
Dat was Petrus!
‘Eer de haan kraait, zult ge Me driemaal verloochenen.’
Dat kan het kleinste insect uit Moeder Natuur u vertellen, want u verloochent het tóch weer.
Komt er dan ... komt er dan nimmer een gedachte in u op, dat u kunt zeggen: ‘Deze is af.
Deze kan ik vergelijken met Golgotha, nu heb ik bezit’?
Zeker, u hebt het reeds bewezen; u bent als adepten van de meesters aanvaard, de goeden, de bewusten, de dorstigen.
Bewijs nu wat ge kunt.
Dit gaat niet door, dit blijft niet verdergaan, dat kruisigen hier, altijd maar weer Golgotha beklimmen.
U moet ééns beginnen.
Nu!
Want de seconde is een eeuwigheid, een seconde is eeuwigdurend áls die seconde geestelijk licht bezit, voelt u?
Als die seconde Bach aanvaardt, Judas voelt, Petrus begrijpt.
Wat hebben ze nu van Petrus?
Dacht u waarlijk dat Petrus dat als eenvoudig visser heeft bedoeld, dat men hem zo ging bewieroken, dat de torenen van zijn kasteeltje bijna de wolken en de Messias in het Al bereikten?
Waar wil Petrus naartoe?
Was het zo’n wonder dat Adolf er enkelen wegvoerde (zie artikel ‘Hitler’ op rulof.nl) en met de grond gelijkmaakte, om hun te laten zien hoe het gedaan moet worden, wat Petrus wil?
Ga liever naar de natuur.
Wat heeft Christus gedaan?
Opschik, ja, wat zegt het?
Beleg een nieuwe weg voor de katholieke kerk, het protestantisme.
Leer nu uw Bijbel kennen.
Leer nu uw dominee, uw pastoor, uw kardinaal, uw paus zien en ge kent de armoede van geest.
Maar wanneer de mens voor zijn God vecht en strijdt en hij strijdt, hij bezit de waarheid, dan is het een wonder.
Dan hebt ge ... kunt ge ontzag hebben voor dit menselijk kasteeltje, dit bewustzijn.
Maar de mens vecht op dit ogenblik nog voor verdoemdheid en eeuwigdurende verbranding en daarin worden ze kardinalen en pausen, wordt het een dominee, een godgeleerde.
Dus zij krijgen godgeleerdheid door afbraak.
Hoe is dat mogelijk?
Laten zij zich toch eerst maar laten kruisigen en als ze zeggen: ‘Kom maar, kom maar, kom maar’, dan hebben we tenminste het goddelijke fundament om te zeggen: ik offer mij voor de aarde en de mensheid op, voor mijn universiteit, voor mijn titel, voor mijn faculteit, voor mijn moeder, voor mijn vader.
Praten en denken: en ik doe dit en ik doe dat.
Wat doet u?
Vóélen zult ge wat ge doet!
Als ge nog altijd van de maatschappij moet eten en drinken en u bent een gelukkig mens, dank dan God op uw blote knieën dat ge dat nog bezit.
En ga langzaamaan beginnen om die dingen te vergeestelijken, zodat men in uw omgeving kan zeggen: dat is een méns.
De mens zegt u of u aan het kruis geslagen wilt worden.
U ‘lipt’ niet meer, u haalt uw schouders niet meer op en u smiled niet meer.
Om niets meer, omdat u weet: u wordt toch zelf besmiled.
Zo ...
Het leven wordt eenvoudig, het leven wordt mooi als u het begrijpt.
Het leven is wondervol, is universeel, is goddelijk wanneer u de God in u tot ontwaking brengt.
En dan doet het er niet toe wat u bent, wat u doet.
Kunst heeft geen betekenis meer, we hebben het aan Bach gezien.
Hij kraait, hij schreeuwt het uit, hij zegt: ‘Ja, wat heb ik nu bereikt?
Ze liggen daar en schreien zich leeg, terwijl ze gelukkig moeten zijn.’
Maar door bloedverkoop krijgt u het niet.
Bach had heel iets anders gewild, natuurlijk.
En u zegt dat ook weer.
Het is welsprekend dat de taak die hij heeft verricht regelrecht naar de Messias gaat.
Ook hij werd niet begrepen.
Maar wat heeft men, wat heeft de aarde ... wat heeft de aarde ervan begrepen?
Geef mij de gelegenheid om uw concertgebouwen te bestormen, om daar de musici op te voeren.
Geef mij uw stokje in de hand en ik zal ze tot de geestelijke ontwaking brengen.
En dan zult ge de klanken horen van de ruimte, maar nu als kosmisch bewusten, als dragende wezens, als vaders en moeders.
En we hebben aan dat gejank van Golgotha niets meer.
We hebben niets meer aan dit gezaag, dit is oeroud, want dit is stof.
Omdat de Christus geslagen is, omdat Hij gemarteld is, omdat Hij zich volkomen gaf, wil de mens nu ook nog Zijn bloed zuigen, een genade ontvangen.
Dóór Hem?
Kunt u de genade beleven, zegt God, door Mijn Kind af te slachten?
Wilt ge om Zijn leven heen wandelen om Zijn leven te bezingen, te bebidden, wilt u Hem bereiken?
Dat is geen Golgotha.
Dat hebt u er zélf van gemaakt, dat is úw bezit.
Dat is stoffelijk aards geknoei.
En dat is hier de Messias?
Jazeker.
Christus is de Goddelijk Bewuste, de Mentor in het goddelijke Al.
Hij heeft planeten en sterren beleefd.
Hij wist waarvoor Hij kwam.
Hij bracht het heilige, Goddelijke bewustzijn, dat u evangelie hebt genoemd, maar dat wil zijn: liefde, ontwaking, evolutie, begrijpen en aanvoelen alles wat leeft, ten opzichte van de ruimtelijke vergeestelijking.
En dat zegt weer: in een wereld te zijn waar harmonie is, in een wereld te zijn te midden van miljoenen zusters en broeders, om eeuwigdurend verder te gaan.
Altijd verder en hoger om de God van al het leven te bereiken in de Albron en Hem daar eeuwigdurend te vertegenwoordigen als vader en moeder, in de wérkelijke betekenis, die alleen kan zijn: liefde te voelen voor alles wat leeft!
Laat de Christus in uzelf ontwaken.
Ik dank u voor uw dankbare gevoelens op deze morgen.