Mijn openbaringen aan deze mensheid

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
We gaan weer opnieuw met een nieuw seizoen beginnen en u in de wetten voeren van de kosmologie.
U krijgt een aantal lezingen over de maan als moeder voor de ruimte.
U hebt enkele lezingen ontvangen, maar ik ga toch vanmorgen met u een korte reis maken door de jaren dat wij tezamen zijn geweest.
In welke tijd – zou ik u willen vragen, hebt ge voor uzelf kunnen vaststellen – leeft u eigenlijk?
De mensheid heeft angst, de mensheid beeft.
We leven in 1950, bijna zijn er tweeduizend jaar voorbij dat ge de Christus op aarde hebt gehad; u hebt Hem daar kunnen spreken.
Tweeduizend jaar gingen er voorbij in leed, smart en ellende, angst en beven.
In het oude Egypte, waar ik u naartoe heb gebracht, werden fundamenten gelegd voor deze eeuw, die wij noemen “De Eeuw van Christus”, waarvoor we werken en dienen, praten, schrijven: de universiteit van uw leven, de kosmologie.
En wat wil dat alles weer zeggen?
Tot nu hebben wij u hier, in dit gebouw, eigenlijk bij elkaar zo’n zeshonderd lezingen gegeven.
En is daar nu de mens door veranderd?
Wij namen u mee naar het leven achter de kist.
De boeken die u hebt ontvangen, die gaven u een beeld hoe uw astrale persoonlijkheid achter de kist zal zijn.
De mens weet het nog niet; de wetenschap – dat moesten wij erbij vertellen – kon en kan die wetten nog niet aanvaarden.
De psycholoog kent noch ziel, geest noch leven, kent geen astrale persoonlijkheid.
De parapsycholoog heeft bewijzen nodig.
Aan het vaststellen dat de mens een diepere slaap bezit – zoals wij die parapsychologen hebben gegeven door André te laten testen, Jozef Rulof – helpt niet.
Vroeg of laat staan zij voor die fundamenten: ‘Zou dat wel zo zijn?’
In Londen, in Engeland, in Brits-Indië, maar hoofdzakelijk bij de westerse intellectuele mogendheden, hebben de meesters, heeft de kern uit de ruimte fysische manifestaties op de aarde gebracht, die men materialisaties, dematerialisaties noemt.
Men heeft door fotografische opnamen de astrale persoonlijkheid vastgesteld, maar dat kan de wetenschap, kan de mensheid niet aanvaarden.
En toch, dit zou eigenlijk reeds voldoende zijn voor de mensheid.
Er zijn duizenden wonderen gebeurd door de méns; niet door een volk als massa, want dat is niet mogelijk en dat zal ik u verklaren.
Ik zal u dat bewijzen, dat de massa niet door een boek, door uren en uren tot die massa te spreken verandert, ontwaakt, een nieuw, een ander bewustzijn krijgt.
Ik zou u willen vragen: wat hebt gij u in die jaren dat wij één zijn door deze lezingen, honderden, eigen kunnen maken?
Maak nu eens balans op, ga na wat gij in die jaren hebt geleerd en dan moet u toch aanvaarden: wat is het slechts heel weinig.
Ja, u bent aan uzelf begonnen, maar u ként uzelf nog niet; ook al hebben wij gebeukt op uw persoonlijkheid, dichtbij u, vanuit de ruimte, vanaf een andere planeet.
Dacht u waarlijk dat de ruimte kon zeggen: ja, deze mensen zijn ten opzichte van ziel, geest, leven en persoonlijkheid, zon, maan en sterren, opgetrokken naar een nieuwe wereld?
Zij, deze massa, al deze mensen kennen hun tijd, hun leven, hun vader- en moederschap?
De mens zegt nóg: ‘Nou ja, ik zal straks dat wel zien.
Wanneer het zover is, dan zal ik dat wel zien.’
En waarom maakt de één zich nu druk om het andere leven tot God te voeren?
Ik heb u door verschillende reizen, die we tezamen hebben gemaakt vanuit het leven achter de kist, heb ik u duidelijk gemaakt dat wanneer de mens zijn Koninkrijk Gods betreedt op geestelijke afstemming, hij Christus begint te helpen dragen.
Ik heb u aangetoond dat de sferen, de hemelen, waar men ook op aarde over spreekt, niet vol zijn, gevuld, maar dat al die wezens, die meesters ergens zich bevinden om voor de God van al het leven iets te gaan doen.
Wij zitten daar niet neer en wachten af of we te eten krijgen van Onze-Lieve-Heer.
Jazeker, we zijn één met de bloemen, met de natuur, met de ruimte, maar we hebben een taak.
En welke taak?
Wij zijn begonnen om onszelf die ontwaking te schenken.
En die beelden, die fundamenten hebben wij voor u willen leggen in de jaren dat wij één waren, hier en ergens anders ... elders, in Amsterdam.
U hebt de avonden gekregen van André.
U hebt de boeken gekregen ‘Een Blik in het Hiernamaals’ om achter de kist te kijken, om uw eigen openbaringen te beleven en vast te stellen.
Wij gaven u het nieuwe werk dat daarop volgde, ‘Zij, die terugkeerden uit de Dood’, wij brachten u één met het woord van de zieke, van de stervende en nóg is het niet voldoende.
We hadden aan één boek voldoende gehad voor deze wereld.
Eén werk is genoeg, maar de mensheid is niet te bereiken.
Ook de enkeling heeft niet voldoende aan één werk, aan één tik, aan de eerste aanraking.
‘Zij, die terugkeerden uit de Dood’, (met) dat boek had u nu reeds die openbaringen die wij u willen schenken, de openbaringen van de ruimte – ja, wat is ruimte? – van Christus, van God.
Nee, de openbaringen voor deze mensheid als een goddelijke gestalte, als goddelijk denken en voelen, begrijpen, liefde, geluk, kunst, wetenschap, wijsgerige stelsels.
Deze lezing heeft de titel: ‘Onze openbaring aan de mensheid’, en hoeveel openbaringen hebt gij reeds niet ontvangen?
Wanneer we de mentaliteit van de mens en deze massa en de tijd waarin u leeft volgen ... de chaos waarin gij leeft, de angst die de mensen wéér en opnieuw bezitten, bewijst dat ge tussen (19)40 - (19)45 een flink pak slaag hebt gehad.
De Christus die kijkt vanuit Zijn ruimte, want Hij leeft nog, u kunt Hem elk ogenblik zien en beleven.
Hij kijkt nóg naar de aarde en zegt: ‘Kijk eens, vijf jaar lang is er op die persoonlijkheid gebeukt en weer en weer staan ze voor wraak, haat, ellende, afbraak, bezoedeling, beroddeling.
De één maakt de ander af.
De massa ... de massa en de volkeren zijn weer gereed.’
In welke tijd leeft u?
In welk bewustzijn leeft de massa?
Is er nog een openbaring aan deze wilde massa te schenken?
Oorlog, kanonnen ...
Het goud der aarde wordt weer verbruikt – of dat noodzakelijk is, dat zult ge aanstonds zien – voor het geweld, voor de atoombom!
Volkeren der aarde liggen weer neergeknield in de kerken en de dominee en de bisschop, de kapelaan en meneer pastoor bidden en bidden en smeken de Christus om een kleinigheid te schenken, om dát weer niet te laten gebeuren.
Ja ja ...
De ruimten zijn gevuld door gebeden?
Néé.
Hoe is een mens in staat om de ruimte te bezielen, datgene tot zich te trekken als enkeling en als massa, als vader en moeder, wanneer ge op de verdoemdheid blijft staan?
Is er een mens, is een inspiratie werkelijk geestelijk verruimd en bezield door vader-, moederschap, welwillendheid, hartelijkheid, rechtvaardigheid en geluk, begrijpen, het buigen van de mens ten opzichte van moeder-, vader-, vriendschap, Christus?
Jazeker, wanneer we voor Golgotha staan ... op ons laatste één-zijn in het vorige seizoen, toen we dáár waren en Golgotha verlieten, toen de mens moest aanvaarden dat hij geen fundamenten had gelegd, tóch steeg er uit dit kinderlijke gevoelsleven een jubel omhoog: ‘Wat was dat mooi.’
Ja, wat was dat mooi!
Ik praat, de hemelen, de meesters, de Christus, de God van al het leven praat niet: ‘Wat is dat mooi’ voor de mens die dat mooi vindt.
De fundamenten, de openbaringen moeten u sláán!
Ge zult u eindelijk moeten buigen voor een openbaring die dan waarachtig is.
En die openbaringen kunnen wij in uw handen leggen.
U leeft niet meer in een tijd van verdoemdheid, die is er nooit geweest.
God heeft nooit tot Mozes gesproken, want Hij ís geen mens.
Ik zal u bewijzen, ik zal u verklaren – door de wetten van de ruimte, door zon, maan en sterren, waarín gij leeft – dat ge slechts een levensgraad zijt als gevoel, als moeder en vader.
Dat ge de ruimte zult overwinnen door één gedachte, om een fundament te leggen waarop ge staan zult, waardoor ge een weg bouwt voor uw innerlijk leven: uw hart, uw directe aanvoelen ten opzichte van de levenswetten, levensgraden, God als licht, als vader, als moeder, als elementale wet, maar ook als rechtvaardigheid.
Wat heeft uw kerk, wat heeft de wetenschap, wat heeft de psycholoog voor zichzelf fundamenteel bezield ten opzichte van vader- en moederschap, leven, licht en liefde?
De openbaring dat ge waarlijk de openbaring van God zijt als mens?
In welke tijd leeft u?
Bijna staat ge met één been – het andere komt vanzelf – in het Koninkrijk Gods.
In deze chaos staat u bijna in het Koninkrijk Gods, op aarde ...
Is dat wat?!
De bloemen lachen – de mens kan dat niet.
De natuur jubelt u toe, een vogel tjilpt dag en nacht.
André voert u tot de reine natuur en verbindt u met de eendjes, met het hartelijk voelen en denken ten opzichte van Moeder Natuur en de ruimte, God, Christus – en de mens kan dat niet.
De mens wil niet aan zichzelf beginnen.
Ik heb u het beeld gegeven hoe u aanstonds zult zijn achter de kist.
En wij komen weer achter de kist, want nu beginnen wij om die stelsels, om die gedachten ten opzichte van Socrates, voor hém, voor Plato, voor Aristoteles te belichten, te verklaren volgens de ruimtelijke openbaringen, voor God en voor de Almoeder te ontleden, opdat gij uzelf nu in dit jaar zult leren kennen.
Maar in welke tijd leven wij?
Angst en beven over de wereld!
De volkeren ... de volken der aarde klampen zich aaneen.
Waarvoor hebt ge dan ‘De Volkeren der Aarde’, het boek van Christus ontvangen?
Zíjn levenswerk ligt in u ... in uw bereik.
‘Zou dat wel en ís dat wel zo?’
De Bijbel, de massa, de mens die de Bijbel voelt, zegt: ‘Daar staat dat ding en ik wil dat ding niet meer zien.’
Hoe is het mogelijk dat de God van al het leven kan haten? ... Neem het Oude Testament.
Nog zijn er miljoenen mensen die aan het Oude Testament vastzitten.
Ik heb u de lezingen gegeven in opdracht van die meesters die begonnen om de mens een geloof te schenken.
En nu staan wij voor vuur, een hel die brandt ... eeuwigdurend brandt.
De mens is nog niet in staat om te denken, om te gaan beginnen, om het ‘woord’ te beleven, is hij niet toe in staat en nu hebben wíj dat moeten doen.
Dat moet u doen achter de kist, want daar gaat u denken: ben ik hier astraal, ben ik nu geestelijk?
Wat is geest, wat is leven, wat is ziel?
Wát is ziel?
Er staat: ‘Zij zullen eeuwigdurend branden.’
Dan zijn ze verdoemd.
Hebt u – hebben wij u gevraagd – al eens een vuur ontdekt waarin gij leed, waarin u waarlijk wordt verbrand en waaraan nooit en te nimmer een einde komt?
Stop uw handen eens in uw stoffelijk vuurtje.
Of hoe is dat vuur in die hellen dat daar eeuwig moet branden?
De boeken verklaren u: die zijn er niet!
Er zijn geen afbrekende werelden door God geschapen, waardoor Hij Zijn kind, Zijn leven, Zijn licht, vader- en moederschap vervloekt en eeuwigdurend vernietigt!
Dat moet eruit, hebben wij hier geschreeuwd tot de ruimte; de ruimte, de massa, de mensheid toegeroepen: dat bestaat niet meer!
U moet daar niet meer over denken, dat is voorbij!
U leeft op dit ogenblik bijna in het Koninkrijk Gods.
Maar ga eens luisteren naar uw dominee en naar uw pastoor, luister eens naar de geleerde, wat heeft hij u te brengen, wat heeft hij te zeggen?
Wij hebben u gevraagd: wat zíjt gij wanneer ge een godgeleerde zijt en uw titel hier hebt ontvangen, en u kent de wetten niet?
Wat weet u, geachte professor, van leven en dood?
Wat is ziel?
‘Weet ik niet.
Ja, de ziel is van God.’
Zo ...
Wat is het leven?
Heeft de mens achter de kist een astrale, geestelijke persoonlijkheid?
‘Ja, er zijn hemelen.’
En die Lucifer, die duivel, waar leeft dat kind?
Is het waarlijk een afgezant van God die zijn fundamentjes heeft verloren?
Wij hebben u die bewijzen gegeven, we hebben die wetten verklaard.
U krijgt thans geestelijke wetenschap; u krijgt in dit nieuwe seizoen uw níéuwe Bijbel te zien.
En die kunt u beleven, die moeten wij volgen, die moeten wij aanvaarden; waar die openbaringen zijn ontstaan, en dat is het beginstadium van de maan, het beginstadium van deze ruimte waartoe gij behoort en die wij zullen overwinnen als mens.
In welke tijd leeft u?
De mens zou willen dat alles maar weer opnieuw werd afgebroken.
Maar voelt ge dan niet – hebben wij in ‘De Volkeren der Aarde’ kunnen schrijven – dat ge thans naar het ‘gele gevaar’ moet kijken?
En dat Stalin eieren voor zijn geld zou kiezen?
Wat is het ‘gele gevaar’?
Europa is gereed, er is niet één volk hier in Europa dat aan oorlog denkt.
Maar ga eens even terug, wat is er gebeurd sinds 1914?
In die enkele jaren hebt ge vijfentwintigduizend eeuwen beleefd, want de mensheid, de maatschappij heeft miljoenen jaren nodig gehad om zichzelf op te bouwen.
Sinds (19)14, (19)15 ... vijfendertig jaar zijn er slechts voorbij en de volkeren der aarde zijn tot eenheid gekomen.
Toen wij in 1935 schreven, in (19)39 de boeken gereed hadden – de drie delen waarvan we één deel hebben gemaakt, ‘De Volkeren der Aarde’ – dat de volkeren in Europa en voor de wereld tot eenheid zouden komen, wist dat nog niemand!
Toen wij een lezing gaven hier, ‘Indië en gij’, en zeiden: dat Indië van u komt vrij, want dat is een kosmische wet, werd er daar geschreeuwd: ‘Vuile Bolsjewiek!’
Ik zeg: ‘Dank u, dame, dan bent ú het, want ik schenk u mijn liefde.’
En het is gebeurd.
Dat zijn de openbaringen van de meesters, maar die openbaringen zijn vergeestelijkt en verstoffelijkt, die kunt u vanaf de ruimte aflezen indien u slechts dénkt.
Wat zijn het voor geleerden die u dagelijks het beeld schenken van die ruimte en de bemoedering, het klachtelijk armoedige gevoel van deze mensheid ontleden en telkens maar blijven staan bij het ‘stootje’, het kleine stukje weg dat is beleefd en sinds vanmorgen werd afgelegd?
Ze kijken niet naar de ruimte, naar de toekomst.
Die toekomst is voor een professor van deze wereld nog niet te beleven.
Want u hoort het altijd weer: ‘Wij weten het niet.’
Er is niemand op deze wereld die in staat is om ons het toekomstige beeld van deze mensheid te schenken.
Ziet u?
Leest u dan maar ‘Een Blik in het Hiernamaals’, ‘Zij die terugkeerden uit de dood’, ‘De Kringloop der Ziel’, ‘Zielsziekten van Gene Zijde bezien’.
‘Het Ontstaan van het Heelal’ geven u een beeld hoe die scheppingen, hoe die fundamenten werden gelegd door de God van al het leven, door de Almoeder.
Wij hebben u gegeven het beeld, de boeken om uw gaven, uw gevóél tot de ontleding, tot de verruiming te voeren en te brengen, waardoor gij het woord, de mystiek leert begrijpen.
Wij gaven u daardoor het beeld, dat ge zult zien wáár het geestelijke bedrog leeft, maar waar ook het geestelijke onbewuste nog bezig is om de Christus te bedrinken, te vernietigen, te bezoedelen, want nog elke dag drinkt men Zijn bloed.
Wat is Golgotha voor uw leven geweest, waardoor Hij zichzelf toch aan deze mensheid heeft kunnen manifesteren?
U hebt gekregen het beeld voor uw Grebbelinie.
Ja, wij zíjn in contact met meesters.
De mens zélf is in staat om het beeld door te geven van achter de kist, omdat hij die levensweg heeft beleefd, omdat in hem licht was.
Die mens die daar van zijn leven vertelt, die heeft dat beleefd.
En er verandert niets aan u, achter de kist zijt ge de mens die denkt, die voelt; die persoonlijkheid staat daar voor u als een mens.
We hebben u gegeven de andere boeken; ‘Fundament op fundament gelegd’, zei meester Alcar toen wij begonnen.
Maar wij voeren u ook naar de Christus, toen Hij op aarde leefde en tot Zijn apostelen sprak: ‘Ga en wandel.
Kom, Ik zal u vissers van de mensen maken.’
De kerk, de Bijbel weet niets van deze toestanden af.
De Bijbelschrijvers zijn begonnen – die beelden heb ik u gegeven en u leest het in ‘De Volkeren der Aarde’ – ze zijn begonnen te denken vanuit een wereld die zij reeds kenden.
Nu begint de Bijbel – u hebt de lezingen wellicht reeds opgenomen – de Bijbel begint met onwaarheid!
God maakte geen klei en wat levensadem ...
Hij maakte geen gestalte door een beetje stof en bezielende wind; wat was het?
De mens – kunnen wij, hebben wij deze mensheid toegeschreeuwd – is in de wateren ontstaan!
Dat zijn openbaringen?
Ja, duizenden openbaringen – als waarheden en werkelijkheden ten opzichte van de ruimte, uw vader- en moederschap, ziel en geest, maatschappij, volkeren der aarde, krankzinnigheid, ziekte en geluk, uw liefde – hebben wij u gegeven, mochten en konden wij u schenken, omdat wij die werelden ons konden eigen maken.
Wij leefden in dat bewustzijn.
Maar de mens zegt: ‘Néé.’
De maatschappij zegt: ‘Nee, dát is Gods woord en dat blijft het!’
En dat is niet waar, mensheid!
Kóm dan toch tot het denken.
God heeft geen klei in Zijn handen genomen en wat levensadem erbij gevoegd om een mens te maken.
De mens moest beginnen in het embryonaal bestaan en dat beeld gaf ik u.
Wij zijn op een morgen tot in de Albron teruggegaan, de Almoeder, want dat was alleen baring; en scheppen zou aanstonds naar voren treden, zich vergeestelijken en verstoffelijken.
De mens gaat verder en zegt: ‘De Bijbel is waarheid en daar blijft u van af.’
Wanneer er iemand komt die de mystiek voor het oude Egypte ontleedt, dan is dat hiladerij, heb ik geschreven in ‘Jeus I’, dan is dat het spotten, het afmaken van Gods woord.
Deze mensheid in deze eeuw, in 1950, staat nog altijd – miljoenen mensen zijn dat – staan nog altijd op deze afbrekende gevoelens en smoort zichzelf.
Er is geen verdergaan mogelijk, u kunt die maatschappij niet vernieuwen, niet veranderen.
U houdt, omdat gij die klei en die levensadem aanvaardt, houdt gij uw eigen ontwikkeling tegen.
U krijgt geen gevoel, geen liefde.
Die kus van u, indien u die aan uw moeder geeft, die staat op verdoemdheid, die heeft geen bezieling.
Toen wij vanuit de ruimte, vanuit het Al naar Golgotha terugkeerden voor een reis in de kosmologie, en toen Boeddha daar, Ramakrishna daar, Annie Besant, Blavatsky, Socrates, Plato, al de groten, Rudolf Steiner en Marie Corelli ook, daar op Golgotha tezamen waren om de wetten van God en Christus te gaan beleven ...
Toen zij konden terugzien in hun levens in het oude Egypte, in China, Japan, Frankrijk, Duitsland en Italië, toen konden zij aanvaarden: ik ben eeuwigdurend, wij hebben miljoenen levens gehad.
Door vader- en moederschap kwamen wij zover.
Wanneer we aanstonds, straks dus, u een lezing geven en u laten zien wat de Universiteit van Christus is – die u, die wij, die André vertegenwoordigt en die de mensheid eens zal ontvangen – dan verklaren wij u het vader- en moederschap, gekregen vanuit de Almoeder, uit God, uit Zijn licht en Zijn leven, uit Zijn ... door Zijn verdichtingswetten, Zijn zelfstandigheid, en zien wij dat wij deze ruimte waarin we zijn, overwinnen.
Dát is de nieuwe Bijbel!
Deze ruimte zal door zon en maan, sterren en planeten, door licht en duisternis tot uw ziel, uw persoonlijkheid, uw kind-zijn spreken, waardoor ge uzelf voelt opgenomen, bezield en verruimd, rijk aan gevoel.
En eerst dan zult ge kunnen zeggen: ik wéét.
Wij trappen dat geloven in elkaar, wij schenken u daarvoor in de plaats het ruimtelijke weten, het kosmische één-zijn voor elke gedachte.
Elke gedachte die u op aarde beleeft en uitzendt, bevoelt, is óf onbewust ... is óf bewust, bezit liefde, bezit gevoel, bezit wellicht hartelijkheid, welwillendheid.
Maar wanneer is deze gedachte door de Messias bezield?
Ik heb u hier zó bezield dat ge niet in staat waart op een morgen op te staan en heen te gaan; toen moest ik het contact verbreken voor de ruimte.
Is er waarlijk – vraag ik u af – in u iets ontwaakt in de jaren dat we één zijn?
Ge wilt meester Zelanus en meester Alcar en André-Dectar wilt ge bedanken.
We hebben u gezegd: we hebben uw dank niet nodig.
Hoewel ... wij aanvaarden uw bloemen en zenden ze regelrecht naar de plaats waar nog altijd het teken des kruises te zien en te beleven is, daar leggen wij uw bloemen neer.
Maar de hartelijkheid, het begrijpen dat van u uitgaat ten opzichte van maatschappij, mens, vader- en moederschap, uw vrienden, zegt de ruimte méér.
Daarvoor werken wij, bezielen wij het leven en houden nimmer op totdat wij het bewuste goddelijke Al hebben bereikt.
Ik kan vanmorgen reeds de ruimte beleven, maar het is noodzakelijk dat ge voelt in welke tijd dat ge nu eindelijk leeft, wat de maatschappij, wat uw leven u heeft te schenken.
We hebben lezingen beleefd, we hebben een één-zijn ontvangen waardoor we zagen dat uw taak in de maatschappij niets had te betekenen.
En toch ... altijd weer: zorg voor uzelf, zorg dat ge te eten en te drinken hebt, dat ge in harmonie zijt, want waarvoor heeft men de faculteit voor Socrates geschapen?
Waren de gedachten die Socrates in zijn tijd heeft bevoeld en bedacht, waren die wáárlijk menselijk waardig te worden bevoeld?
Waarom heeft de wetenschap er een faculteit van gemaakt?
De openbaringen die de mens reeds het kosmische geluk hadden kunnen schenken, waren (er)!
Maar dat is niet door de kerk gevoeld.
Toen Galilei zei tot paus Clemens: ‘De aarde draait om de zon, heilige vader’ en toen sloeg deze ‘heilige bewustwording’ met zijn vuist op tafel en zei: ‘Nee, de zon draait om de aarde.
Ik heb met uw gedoe, wij willen met uw gedoe niet te maken hebben!’
‘Is dat ontwaking, ís dat bezieling, voortgang, is dat evolutie wanneer gij de waarheid in uw kerkers neertrapt en laat verhongeren?’ heb ik u toegeschreeuwd.
De mens zegt: ‘Ja ...
Was dat wel zo?’
Galilei staat voor uw midden en kan getuigen dat hij is vernietigd.
Of gelooft ge niet dat ge tijdens het leven van de Messias op aarde Hem aan het kruis hebt geslagen?
Dat wíj dat zijn geweest als mens, de joden?
Wij zijn het allemaal ... u komt uit dat ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Dat stipje voor uw voorhoofd is er nog, die afstemming die is er nog.
Er was maar één ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) op aarde en dat werd het volk van (het Huis) Israël.
Dat werd Jeruzalem, dat werd de Christus, dat werd de Messias, jazeker!
‘Och nee’, zegt de maatschappij, ‘dat was een legende, dat zijn praatjes van de mensen.
Christus?
Hè, hè ...
Christus.’
Gelooft gij – heb ik u gevraagd toen wij in Gethsemane kwamen – dat er mensen zijn geweest, die tot Hem konden zeggen, die Hem konden beluisteren: ‘Mijn God, Mijn God, laat dit voorbijgaan, deze drinkbeker’?
De apostelen – heb ik u laten zien – waren in slaap gevallen, die sliepen; Petrus ook, Johannes ook.
Ze waren hun meester vergeten.
De twijfel?
Nee, het armoedige bezielen.
Ze hádden geen bezieling.
Dáárginds in de verte is de Christus zich gereed ... is de Christus zich gereed te maken voor Zijn opgang naar Golgotha, want Hij wist immers wat er zou geschieden.
De chaos op aarde zou Hem breken, dat dierlijke wezen zou Hem wel slaan, geselen en bespotten.
En dan eindelijk een kruis op Zijn schouders en dan opwaarts ...
Maak het maar kapot.
Daar lagen ze, de kinderen – heb ik u getoond – die naast het Goddelijke wonder in slaap zijn gevallen ... naast het Goddelijke bewustzijn!
Ze wandelden met de Messias over de aarde en wisten niet dat Hij Goddelijk bewustzijn had.
Daar zaten ze ...
We hebben u lezingen gegeven vanaf de geboorte van Christus.
Ik heb u een wandeling laten beleven, toen Christus met Zijn apostelen over de aarde wandelde en Hij tot Johannes sprak: ‘Kijk, Johannes, Ik kan u ...
Ik kan je kosmisch bewustzijn schenken.
Ik kan je met de Vader verbinden als vader en als móéder ... maar wie begrijpt God als moeder?’
Wat had de Christus – heb ik u gevraagd – nog aan de mensheid kunnen schenken, indien Hij het uiteindelijke voor Zijn leven had mogen beleven?
Dan was de Christus zevenhonderdduizend jaar oud geworden, want Hij heeft de kennis en de macht om zich altijd en eeuwigdurend vanuit de ruimte te bezielen.
Zijn lichaam was nimmer gestorven, nooit!
Hij had die dood niet meer te beleven, niet te aanvaarden.
Christus had zeven miljoen jaren, eeuwen, tijdperken bij u kunnen blijven en dan had Hij de universiteit van Zijn leven op aarde vastgelegd.
Maar wat deed men?
En nu is dat niets anders, nu spelen zich deze zelfde wetten, deze gevoelens in uw maatschappij af.
Wat men niet begrijpt, niet bevoelt, dat is waanzin.
Toen wij begonnen riep men daar: ‘In drie maanden praat dat leven zich volkomen kapot.’
En nu zijn we zes jaar ... zeshonderd lezingen hebben we gegeven, we zijn vijf jaar bezig en we moeten nog begínnen, want dat zal ik u bewijzen.
We hebben slechts taferelen opgebouwd, verschijnselen hebben wij u laten zien.
We brachten u – zei ik u – door de boeken tot leven en dood, tot ziel en geest.
Wij voerden u naar de krankzinnigheid, wij lieten u de psychopathische onbewuste en de bewuste levensgraden kennen.
Laten zien hebben wij u de wetten van God en we zijn er nóg niet.
Wij moeten nu nog aan de kosmologie, aan het fundamentele beginnen, zodat wij kunnen zeggen: kijk, hierop stáán wij nu.
Wij leggen fundamenten voor onszelf, voor ons vader- en moederschap, voor onze persoonlijkheid.
Voor de Bijbel?
Jazeker, maar alles is niet fout van de Bijbel, u behoeft alles niet weg te slepen.
Maar waarom bezingt men het leven van Paulus en van de anderen?
Is die bezieling volkomen verbruikt in de eeuwen die voorbijgingen?
Zijn er geen Paulussen meer van dat soort op aarde?
Is die tijd volkomen gesmoord, afgesloten?
Laat God Zijn kinderen alleen?
Heeft de Christus niets meer te vertellen?
Dat heb ik u allemaal verklaard.
Is dat niet zo?
Dat heb ik u gegeven om u een beeld te geven hoe rijk, hoe groot, hoe diep u bent.
Ik heb u het beeld mogen geven door de meesters – omdat wij André hebben klaargemaakt – hoe oneindig een gedachte is, waarvoor ge leeft, wat de maatschappij te betekenen heeft.
Ik nam u terug ... wij gingen terug naar de prehistorische tijdperken, terug toen er nog geen ... (niet te verstaan) toen u uw huisje nog niet had, toen u nog onder de grond leefde.
Wij gingen terug en gingen kijken waar de eerste ziekten zijn ontstaan, want God heeft geen ziekten geschapen.
Al deze ellende die u hebt, die de mensheid bezit, was er niet; voor God was alles harmonisch.
Daarom hebben de meesters die boeken geschreven.
De ene openbaring na de andere werd er door de meesters opgebouwd, werd vergeestelijkt en daarna verstoffelijkt, opdat gij uzelf zoudt leren kennen.
En nu zijn wij er, u hebt het gezien in deze dagen.
De dominee, de geestelijke smeekt: ‘Maar mijn God, mensen, wat hebben wij geleerd?’
Ja ... niets is er geleerd, niets voor de massa.
De natuur gaat door, Moeder Natuur werkt verder.
Moeder Natuur, Moeder Aarde maakt haar leven af.
Maar in deze tijd staat het Jehovakind voor u: en maak u gereed, want elk ogenblik kan dit alles instorten.
Nóg, in 1950, zijn er bezielden die denken dat de God van al het leven Moeder Aarde en haar leven kapot kan maken.
Maar de katholieke kerk hoeft dat kind niet te verdoemen, ook uw theoloog niet, want zíj verdoemen ook.
En dat moet u nu eens begrijpen, dat moet u uit uw leven verbannen.
Verdoemdheid, vernietiging is er niet!
Er is alléén reïncarnatie en daarom draait alles: de wedergeboorte voor het planetenstelsel, voor de mens, voor dier, voor bloem en plant, voor het kleinste insect.
Wij kwamen vanuit de sferen van licht en keerden terug naar de aarde.
We maakten op een kerstmorgen een reis naar Bethlehem en we zagen de geboorte van Christus.
Ik heb u gebracht tot in het goddelijke Al, waar ge Goden zijt als man en als moeder.
En toen kwamen we terug naar de aarde ...
Stil waren we één ... in een heilige sfeer.
Jazeker, uw harten gingen open, maar is dat ook en tevens, bovendien het hart van deze mensheid?
Voelt deze mensheid dan niet, voelt de kerk, voelen de geleerden dan niet dat dit gevoelsleven tóch niet te vernietigen is?
Dat er een nieuwe bezieling moet komen, dat een evolutie moet ontstaan en dat dit de verklaring is van en door de metafysische leer, waardoor het oude Egypte zichzelf heeft kunnen manifesteren?
Waarom is dat oude Egypte geboren?, heb ik u gevraagd.
Dat waren openbaringen!
De Groot Gevleugelden kwamen vrij en maakten een reis in de ruimte.
En daar lag het lichaam, maar het sprak.
Nu zijn we meer en dieper, verder ontwikkeld, nu wandelen wij hier voor u neer en toch beleven we dezelfde wetten.
Er vloeit geen bloed meer, maar wonderen en openbaringen zijn het; niet alleen voor u alléén, voor de volkeren der aarde, voor deze ganse mensheid!
De mens kreeg zijn zelfstandigheid, zon en maan kregen dat ook en dacht ge de volkeren der aarde niet?
China en Japan ... wat is er gebeurd in die enkele jaren?
Belééf dat nu eens.
Bent u daartoe in staat?
Japan in 1939, wat was dit volk, hoe was het bewustzijn van dat volk?
(Het Huis) Israël ... stond dat kind open voor (het Huis) Israël?
Dat kind leefde in de oosterse mystiek, in de ‘heiligheid’ van een vernietiging.
Een vernietiging van het kind was het allerheiligste dat er was – en wij zeggen: nee, vergrijp u niet aan het leven, aan God, weiger!
Weiger te doden, indien ge niet gedood wilt worden.
Weiger mee te doen aan afbraak, want ge zijt een godheid.
Hoever staat dat Japanse bewustzijn van u af?
Had de Japanner, had dat kind, had die massa Boeddha maar aanvaard, dicht in die omgeving.
Maar in vijf jaar, mijn geliefden, in slechts vijf kleine uurtjes, korte tijdjes, is daar een miljoenenbewustzijn tot (het Huis) Israël gebracht!
Japan staat gereed om ... om de tempel van (het Huis) Israël te betreden.
Zegt dat de wereld niets?
Kan de professor, de geleerde deze fundamenten zien?
En wat nu nog?
Nu nog het Chinese volk.
Stalin maakt oorlog; we zouden hem elk ogenblik kunnen bezielen om het niet te doen.
Waarlijk, deze mensheid heeft een pak slaag verdiend.
Deze mensheid, dit Europa, uw land, uw volk, dit geweldige bestaan heeft een níéuw pak slaag verdiend; kijkt u maar naar de massa.
Dat er kanonnen en vernietiging opgebouwd wordt is noodzakelijk nu, want ge staat voor het kwaad.
Maar niets is er in staat – aanvaard dit nu en neem dat in uw hart en slinger het gerust naar uw universiteiten – om het volk van (het Huis) Israël kapot te maken!
Want het volk van (het Huis) Israël is in handen van de meesters, heeft en krijgt de bezieling van de Messias.
Want voor deze bewustwording ...
(Het Huis) Israël zegt niets, maar dit is het hóógste bewustwording voor de ruimte.
(Het Huis) Israël heeft contact gekregen met de meesters.
En dat volk is niet meer uit te sterven, dat volk is niet te vernietigen.
Een volk van zoveel miljoenen kinderen werd in vijf jaar tot (het Huis) Israël gevoerd.
Zegt het u niets?
Staat u stil, staat de ruimte, staat God, staat Christus op een dood punt?
Doet Christus niets meer, doet God niets meer, laat Hij Zijn kinderen alleen?
Ja, men kijkt naar de wolken, maar dat gebeurt niet meer.
Galilei laat zich geen tweemaal door de katholieke kerk vernietigen.
En dan Christus ... wéér terug Christus naar Jeruzalem?
Niet om Hem nu – dat is nu voorbij – om Hem op te hangen aan het kruis.
Nee, om Hem neer te knallen op straat!
De mens die met hoger bewustzijn, met diepere gevoelens, met geest, ziel, verruiming en liefde tot deze maatschappij komt, kan niet meer verbannen worden, maar wel bezoedeld, mismaakt.
Men kan dat leven, dat bewustzijn ook niet meer op een brandstapel neerleggen, geachte kerk, die tijd zijn we ook weer voorbij.
‘Ja, het waren er maar tien’, zegt het hoofd.
‘Tien mensen waren het maar, zo erg was het niet.’
Maar die kardinalen en bisschoppen kwamen eens tot dieper denken en voelen.
Die pastoortjes, die nonnetjes kwamen óók achter de kist en konden nu aan hun eigen geestelijk leven beginnen en mochten nu reële, ruimtelijke, goddelijke vragen stellen, waarop en waarvoor het antwoord gegeven werd; dat antwoord is gereed.
‘Waarvoor heb ik nu gediend?’
Had de mens geen geloof gekregen – geloof het en aanvaard het – dan was het immers ook niet goed geweest.
Maar nu komt de ontleding.
De openbaringen die u thans te beleven krijgt, is de ontleding van de Bijbel, de ontleding vóór en ván dit universum, uw maatschappij, de volkeren der aarde.
U zult openbaringen ontvangen en beleven wanneer u gaat kíjken, wilt zíén, eindelijk uzelf gaat afvragen: já, zó is het.
U moet beginnen om die openbaring in u op te trekken en te zeggen: ‘Ja, de mens heeft reeds miljoenen tijdperken beleefd op de ruimte vóórdat de Bijbelschrijvers begonnen!’
Dat is geschreven uit het menselijk brein.
De mens ging denken.
Zoals we nu boeken schrijven op kosmisch bewustzijn, was dit de menselijke geschiedenis.
U kunt het dagelijks beluisteren, de dominee spreekt reeds.
Hij geeft u ... hij geeft u niet díé weg te zien, maar hij laat u éven thans linksaf slaan.
En wij zeggen: réchtsaf, de wet leeft dáár.
Nu links ...
Nu kunt u die wet beleven.
Ja, heel voorzichtig begint de theoloog stukjes en brokjes van die machtige openbaringen van en voor de Bijbel af te knabbelen, want hij wéét, de bioloog, de geoloog, het wetenschappelijke kind dat naast hem staat, zegt en: ‘Kijk, je kunt wel studeren nu, je kunt de Bijbel wel vertegenwoordigen, maar er zijn nieuwe openbaringen gekomen.
De mens was reeds mil-, mil-, miljoenen eeuwen oud – hoort u het? – voordat de Bijbel werd geschreven.’
En wíé stond nu op dat fundament?
Niemand!
Nu kunt u niet alleen de bloemen zien.
Men moet u vertellen: ‘Daar staan bloemen, die zijn wit, rood, groen en geel.’
Maar ze zíjn er niet.
De Bijbelschrijver kreeg van hem en van haar een verhaaltje en die verhalen kent de mensheid en uw maatschappij.
Vertel vandaag iets ... eens iets aparts aan een vriend, aan een mens die u niet kent; u krijgt het over twee, drie jaar terug, uit Europa, uit Frankrijk en Amerika, maar dan is het bezoedeld, dan is het verdraaid.
Het is hemelhoog naar de ruimte geslingerd, of u en uw verhaal wordt in de bodem getrapt.
U wordt mismaakt, er blijft niets meer van u en uw verhaal over, want de mensheid heeft het in zich opgenomen.
Miljoenen kinderen willen daarvan en daardoor iets beleven, maar er blijft niets van dat verhaal over, niets!
Het was niet zo’n visje, maar zó een die hij thuisbracht voor Onze-Lieve-Heer.
Het was er één zó groot!
Zeker, zó zijn de goddelijke openbaringen verhaspeld en bezoedeld.
Zo kwamen mensen op deze wereld en begonnen te denken: dat is wel de moeite waard, dat moeten we vastleggen.
En nu begon het ... en lees nu maar de eerste passages.
Daar staat deze eeuw voor open, deze mensheid staat nóg voor de klei en de levensadem en wil de andere openbaring niet beleven: de mens die die levensadem en dat klei kan verklaren en ontleden ten opzichte van de ruimte.
Wij léven in die ruimte.
Wij flitsen door die ruimte en kunnen één zijn met de maan, zon en planeten.
Wij zíén dat Jupiter onbewustzijn bezit, dat Jupiter, Venus, Saturnus geen leven kán bezitten en dat de maan stervende is, waardoor, waarom die kraters, waarom dat die levensadem oplost.
Waarom heeft Moeder Maan geen atmosfeer meer, geleerde?
U kunt daar niet leven.
Ze willen er nog heen, daar willen ze naartoe, maar híér leven de fundamenten.
Hier zijn de openbaringen gebracht door Christus, door de meesters, door uw vader en uw moeder.
Staat de mensheid hierbij stil?
Wil de mensheid deze openbaringen, deze fundamenten zien?
Daar gaan we nu weer aan beginnen.
De openbaringen voor deze mensheid zeggen, vanuit de hemelen, de meesters, dat de Bijbel met kletspraat begint!
De God die daar een gestalte en een persoonlijkheid krijgt, is een hater?!
Hard, vreselijk, schrikt u niet?
Dat moet u eens in uw kerk, in die kerken vertellen.
Voor tweehonderd jaar terug waren er mensen die zeiden: ‘Ja, er is geloof ik bezieling te beleven van achter de kist.
Een dood is er niet.’
Maar die gingen de brandstapel op!
De mens mocht en kon geen geestelijk gedichtje maken, dan werd ge reeds gefusilleerd door de kerk, kerk, kerk ...
En die kerk staat daar, miljoenen mensen willen niet ontwaken.
Openbaringen?
Ze wachten op nieuwe openbaringen.
Alles gaf de Christus, álles gaf God aan Zijn leven door Zijn manifesteren.
Maar hoe zit dat universum nu in elkaar?
U kunt mij begrijpen, u hebt ‘Het Ontstaan van het Heelal’, u hebt ‘Een Blik in het Hiernamaals’.
Hellen zijn er niet geschapen, geen verdoemdheid!
We moeten er opnieuw aan beginnen om u te laten zien dat híér uw verdoemdheid te beleven is, plaatsvindt, indien gij uzelf, uw karakter en uw maatschappij, uw vader- en moederschap smoort.
Indien ge haat, indien ge praat, verkeerd denkt van de mens – ik heb u dat geleerd – dan bent u reeds weg.
Heb elkaar lief, aanvaard elkaar.
U behoeft die mensen niet te dragen, dat moeten die mensen zélf doen.
Maar híér, hier leeft ge in de openbaring, in de universele eenheid, waar nimmer een einde aan komt.
U kunt alleen slechts voor een kort ogenblik inslapen.
Inslapen slechts ... en dat is het sterven; daarachter wordt u weer wakker.
Of u gaat bewust als mens voort, óf u keert terug naar de aarde en zult de wereld voor het onbewuste, het embryonale leven opnieuw beleven, parapsycholoog, psycholoog!
Opnieuw zult ge in de moeder tot ontwaking, tot evolutie uitdijen en dan komt ge als kind op aarde.
In 1950 kan de wetenschap nóg niet aanvaarden – het westerse, nuchtere gevoelsleven – dat het kind dat nu in de moeder leeft en aanstonds geboren wordt, reeds miljoenen jaren op aarde is en reeds miljoenen levens achter zich heeft voor vader- en moederschap, maatschappij, ruimte, Christus, God.
Dat kan hij niet aanvaarden; en dat zijn de openbaringen voor deze eeuw!
Dat is het Koninkrijk Gods, dat is “De Eeuw van Christus”, Zíjn universiteit, waardoor wij deze wetten ontleden.
En dan kunt ge miljoenen vragen stellen, die worden ook tot de ruimtelijke openbaring gevoerd.
Ik zeg u: na al die honderden lezingen moeten wij nog aan de eigenlijke ontleding voor uw karakter, uw persoonlijkheid – ik heb lief, ik heb godsdienst, ik heb gevoel, wat is ziel, wat is geest, wat is vader- en moeder-zijn? – beginnen!
Wij moeten er nu nog aan beginnen de wetten te verklaren, om die óm te zetten, om die te vergeestelijken en te verstoffelijken.
Wat geen Ramakrishna heeft gekund en wat Krishnamurti niet heeft gekund en geen Annie Besant en geen Blavatsky.
Nú eerst vertegenwoordigen wij al die leerstellingen, sekten, die mystiek.
Die openbaart zich nu voor deze eeuw, voor nu, nu op dit ogenblik.
Ook waanzin, ook niet waar?
Madame Blavatsky bracht: ‘Eerst was de mens natuur, toen dier en toen mens.’
Wij zeggen: néé, dat hebt ge Bijbels gevoeld, Blavatsky!
Ook Max Heindel (1865 -1919, stichter van de Rozekruizers in 1909), die dacht dat de mens zich in zijn leven ééns zou kunnen bevruchten.
Dat zag hij zeker op een slak die zijn huis droeg.
De mens is alleen niet vader en moeder, maar de mens heeft ook nog een huis op zijn schouders en dat is een slak.
Maar mensen zijn geen slakken!
Nee Blavatsky, Max Heindel, ge waart ernaast!
Ge hebt nimmer, nooit in uw leven een bewuste uittreding beleefd, zoals ge zegt.
Dat is niet waar, want dan had ge de waarheid verteld.
Dan was er in die tijd geen scheuring meer gekomen voor de theosofie.
Dan had de mens de goddelijke openbaringen reeds gezien door de metafysische leer, door de geestelijke wetten, door het Koninkrijk Gods op aarde, maar vanuit de Universiteit van Christus, en dát zijn openbaringen.
Indien u waarheid verkondigt, indien u de waarheid hebt beleefd, kan er geen ... kunnen er geen fouten meer zijn.
En dat heeft niets met de maatschappij te maken, dat gaat door de maatschappij heen.
Zeer zeker, dat behoort tot de persoonlijkheid, tot het menselijke karakter.
Nee, dit zijn universele, goddelijke fundamenten en openbaringen, die ik u wil laten zien.
Dat niet Blavatsky noch Krishnamurti, noch Rudolf Steiner het hebben gekund.
Zij hebben die ogen, dat gevoel niet gehad.
Lees de boeken van Rudolf Steiner, lees de geheime leer van Madame Blavatsky en vergelijk het nu met de boeken van de meesters.
En kom dan terug en zeg: ja, u hebt gelijk; ik moet mij buigen.
Wanneer een dominee zegt: ‘Ja, eh ... de Bijbelschrijvers dat waren apostelen, geleerden, zoals we nu een godgeleerde, een Bijbelkenner, een theoloog (hebben)’, waarvoor ge het professoraat hebt geschapen.
Die man, dat leven, die geleerde verklaart u de Bijbel.
‘Neemt u plaats’, en hij begint.
Maar altijd moet hij die doolhof aanvaarden.
Hij gaat spreken vanuit een bron die geen bestaan heeft, want God heeft nóóit en te nimmer als mens tot de mens gesproken!
En nu begint u maar met de Bijbel, begint u maar waar Abraham, waar Isaak, Noach, maar waar Mozes tot bewustzijn kwam.
En die lezingen die heb ik u gegeven, en nu is alles anders.
Ja, en toch weer zo dicht bij huis, want gij zijt het zelf.
U bent het!
Vanuit de sferen kwam er een kind tot bewustwording en zei: ‘Mijn vader en moeder is daar en ze weten niet dat ik leef.
Hoe kom ik op aarde terug?’
En dan begint het gezoek, dat beleeft u aanstonds achter de kist, waar u ook komt.
Als u gevoel hebt, u hebt liefde – die bewijzen, die lezingen, die reizen hebben wij tezamen gemaakt – dan staat ge daar voor Mozes, voor uw eerste begin, uw eerste geestelijke stap, want dat lichaam dat heeft niets te betekenen.
Het is een tempel door God geschapen.
God schiep de mens naar Zijn eigen beeld!
Mozes ... dat werd ... die naam kreeg hij eerst op aarde.
Maar, geachte levensgraad, ge zijt ziel, geest en een persoonlijkheid.
Kunt ge nu aanvaarden dat dit menselijke beeld, dat u vertegenwoordigt, goddelijke ruimten geniet?
God schiep de mens als Zijn beeld, als een openbaring, maar hóé zult ge, wilt ge die openbaring zien en ondergaan?
Dat zijn de boeken nu.
Wat hebben de meesters u in deze jaren, vanaf het ogenblik dat wij begonnen, aan uw leven, aan uw maatschappij, aan uw volk geschonken?
Aan Europa, aan deze mensheid?
Wij hebben de kosmologie even aangeraakt, wij brachten u door ‘de kist’, wij gaven u een nieuw leven.
Wij gaan onfeilbaar naar het ogenblik terug waar de eerste gevoelens voor de God van al het leven een verstoffelijking en een vergeestelijking ondergingen.
We gingen terug naar het eerste ogenblik, waar de eerste baring, het eerste baren en scheppen voor het embryonale menselijke is ontstaan – door Moeder Aarde?
Jazeker ... later, na verschillende miljoenen tijdperken – maar op de maan is geboren.
En nu, welke openbaringen hebben wij u te schenken?
Astronoom, kom hier, zit neer en u krijgt colleges en we gaan nu die dode maan ontleden en verklaren.
U krijgt kosmologie te beleven, van het ontstaan af van deze ‘maan’, die biljoenen jaren oud is, dit leven, deze Moeder.
De Moeder van deze ruimte die gaan wij u onder uw hart neerleggen.
U zult bewust worden.
Wij zullen u verklaren – indien ge dat wilt – of ge met een raket haar leven kunt bezoeken, maar we zullen u ook vertellen dat ge in een ruimte komt waar ge nimmer en nooit meer ... totdat de maan oplost, zult gij ook oplossen.
Daar komt u niet uit, u zult haar nooit en te nimmer beleven.
En wat dan nog?
Maar híér kan dat, hier op aarde, want de mens bezit zijn Grote Vleugelen, de mens is van goddelijke oorsprong.
Nee, de mens is een godheid!
Kijk nu maar weer naar de aarde hoe die ‘God’ leeft, maar dat zegt niets.
U hebt kunst gekregen.
Ik heb u laten beleven hoe de openbaringen ontstonden voor de muziek, voor Rembrandt, Van Dyck, Titiaan.
Waarom – altijd weer – komen wij met diezelfde namen terug, die woorden, die mensen?
Moeder Aarde kreeg kosmisch één-zijn voor kunst.
Beethoven, Bach, ze hebben zich uitgeleefd, het leven van Christus is vertolkt.
Dan komt de wetenschap, eindelijk de wetenschap.
Elke wetenschap nu is slechts vijftig jaar oud.
Ga even dieper terug en u had dit licht niet eens.
Dat zijn stoffelijke openbaringen, maar de geestelijke openbaringen die worden nog niet opgenomen.
En dat zijn in de allereerste plaats dat u de Bijbel zult leren kennen, dat ge uzelf zult leren kennen als mens.
Niet voor hier, maar voor achter de kist, voor uw astrale, geestelijke leven.
En dan zomaar vanuit dat leven naar Golgotha gaan?
Ja, wij hebben het gekund, de profanatie die in ons opkwam, die ruimtelijke gevoelens?
Wat is ruimtelijk?
Wanneer we zomaar naar Golgotha willen vliegen?
U kent dat leven immers niet, voelt u?
Beeld na beeld hebben wij beleefd, wet na wet.
We gingen door de menselijke geschiedenis door eeuwen neer te liggen in Gethsemane, om tot onszelf te komen; en dan er weer uit, naar Pilatus, naar Caiphas.
Caiphas ...
En toen opwaarts naar Golgotha.
We werden geslagen, we zijn mismaakt, we werden gekruisigd, voor wat?
En toen hebt ge gevraagd: ‘Laat ons nu ons eeuwige leven zien.
Laat ... verbind ons met de astrale wereld, met een eerste sfeer’, dat is een hemel, ‘met de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde, de zevende.’
En toen kwamen we op de Vierde Kosmische Graad.
Want is het niet waar dat God zei: ‘Splits u en vermenigvuldig u’?
En nu had elke vonk ... élke vonk die uit die Albron kwam en die nog niet was te zien, die gaat zich vergeestelijken, verstoffelijken en moet naar het bewuste goddelijke Al terug.
Dat bent u, dat zijn wij, dat zijn de bloemen, dat zijn de wateren, dat is het dier.
Al dat leven gaat naar God terug, móét tot God terug, anders stort dat heelalbestaan in.
Dat is óók een persoonlijkheid.
Een vonk die sterft, die aura keert terug tot de Al-energie en zal daar dat leven vertegenwoordigen.
God gaf zichzelf gestalte en gaf aan de mens Zijn beeld.
En dat beeld wil zeggen dat ge eens deze aarde – een planeet die in de ruimte zweeft, die om de zon gaat en een eigen baan beschrijft – móét overwinnen, eens zult overwinnen.
En dan heet het: dan hebt ge de kringloop der aarde volbracht.
Dan leeft ge in een astrale geestelijke wereld.
Dan bent u in de wereld waartoe gij als leven en als geest behoort.
Wij hebben u de beelden gegeven hoe gij uw goddelijke vonk wakker maakt.
En dan stonden wij op die morgen en nu weer, en in de toekomst zullen wij staan: sla dat kind midden in het gelaat, bedrieg de mensheid – en ge bedriegt uzelf!
Praat onzin en verkoop wetenschap waarvan ge de wetten niet kent – ge vertegenwoordigt leugen en bedrog.
Maar dat is alweer te ver van uw leven weg, dat voelt de maatschappij niet eens.
Maar wanneer we staan voor de Messias, wanneer we Golgotha aanvaarden – kerk, theoloog – drink dan Zijn bloed; ge zult achter de kist én voor de universiteit van Zijn leven moeten aanvaarden dat ge uzélf bedrinkt, bedriegt, slaat.
Ruk het leven van deze zijde uit de goddelijke voegen, maak die massa los, maar wee u indien u niets nieuws, niets anders bezit dan afbraak en vernietiging.
Vergrijp u aan het leven van uw moeder, van uw man, van uw kind, van uw vriend ... en gij vergrijpt u, vroeg of laat, op dit ogenblik toch altijd aan uzelf.
Dat hebben wij u geleerd, dat zijn de openbaringen, omdat God niets anders dan harmonie heeft geschapen.
Dit zijn de openbaringen voor uw leven, voor uw vader- en moederschap, voor de tijd dat ge nog hier zijt.
Ge behoeft niet te staan op uw kerkhof te schreien, door leed en smart ten onder gaan, dat is niet nodig.
Ik heb u geleerd: de ruimtelijke bezieling als openbaring is dat dát wat u thans toebehoort, dat nu, dat leven dat nu van u is, van uzelf, waarover gij alles hebt te zeggen; dat bezit, uw ganse koninkrijk hier op aarde, als stof, dat behoort een ander toe.
U hebt slechts tijdelijk bewustzijn, dat moet u loslaten.
Ge moet aan uzelf toch eenmaal beginnen.
Het is niet dat de meesters u brengen, dat zij u tot de aarde ... tot de aarde, dat zij u één maken met deze maatschappij en dat ge geslagen moet zijn voor deze ruimte; de meesters brengen u de ruimtelijke jubel, het gemak, het geluk, de Grote Vleugelen, om die uit te slaan!
Een ‘kist’ is er niet meer, een verdoemdheid is er niet.
De mens is een eeuwigdurend product, een pronkjuweel van scheppingskracht, de mens vertegenwoordigt Zijn godheid.
Ik heb u gezegd: ge zijt Goden!
Kijk nu naar de massa, kijk nu naar uw maatschappij, ga weer terug, éven naar uw kerk.
Luister naar een katholiek priester, naar uw dominee.
Luister goed en leg het boek ‘De Volkeren der Aarde’ en ‘Het Ontstaan van het Heelal’, ‘Zij die terugkeerden uit de dood’, ‘De Kringloop der Ziel’, leg die boeken op uw schoot, sla ze open en maak een innerlijke, maar gééstelijke vergelijking.
Durf die te maken en dan te zeggen: ‘Nu weet ik het, nu is het volmaakt af.
Waarmee de Bijbel begint, dat behoort ook tot 1950.
Dat zijn slechts vier dagen die voorbijgingen.
Dat waren maar mensen, maar nu krijg ik het goddelijke woord.’
U behoeft ons niet te aanvaarden, u behoeft voor de meesters, voor die boeken niet te buigen: buig voor uzelf.
Buig alleen voor de waarheid en zet daar uw persoonlijkheid voor in.
Zolang nog het woord ‘sentimenteel’ over uw lippen komt, kunt ge geen stap voor uw geest, voor uw persoonlijkheid, voor uw vader- en moederschap meer verzetten, want God en Christus, deze ruimten zíjn niet sentimenteel.
Dit zijn waarachtigheden, waarlijke openbaringen, die niet alleen verstoffelijkt werden, maar ook vergeestelijkt, want wij kregen een astrale wereld.
Word moeder en vader, word broer, word vriend, word zuster en broeder en dán komen wij tot de diepe, geestelijke, góddelijke wetenschap, waarvoor we de fundamenten zullen leggen.
En dan staan we voor elkaar: wanneer zijn we goed, wanneer zijn we waar?
Is dat leven dat hier neerzit open voor de waarachtigheid, die dan de God van al het leven moet zijn?
Wat is kunst, wat is bezieling?
De mens, deze mensheid had weer angst.
Maar voelt ge dan niet, toen wij schreven dat de Dominions van Engeland een eigen zelfstandigheid zouden krijgen ...
Kijk nu eens, ga de geschiedenis nu eens even na, volg dat eens even.
De Dominions ... die eeuwen en eeuwen hebben gewerkt aan die volken, die zeggen op een goede dag – hebben de kracht, hebben het bewustzijn, voelt u dan niet dat daar God achter leeft of Christus? – : ‘U bent vrij, morgen bent u vrij.
U krijgt uw zelfstandigheid, wij willen niets meer met u te maken hebben.
U zult uw eigen leven mogen beleven.’
Waarom ... waarom ging uw volk naar Indië?
Om die kleurlingen tot een ander bewustzijn te brengen.
Waarom moest gij daar naartoe?
Om die mensen te bezitten?
Christus wist wel, en God ook, dat ge ze aanstonds weer alleen zult moeten laten.
Waarom?
Omdat elk insect, en vooral de mens, een bloem ... dat zijn zelfstandigheden!
Ook de kleur kreeg door God, door de ruimte een eigen zelfstandigheid en werd rood, geel.
Nietwaar?
Indië kreeg, dat kind krijgt een eigen zelfstandigheid, omdat elk volk een hogere bewustwording móét beleven, wat nu voor u oorlog is, nietwaar?
Er komt weer zo’n massa en valt het ene leven aan; is voor de ruimte, is voor God, is voor de volkeren der aarde evolutie, een doodeenvoudige evolutie.
Die dingen móéten komen.
En ga nu dan eens even na ... gaat u nu eens even over de aarde, kijk nu toch eens even naar de volkeren, en ge krijgt weer ontwaking en bewustzijn indien u opnieuw ‘De Volkeren der Aarde’ openslaat, want gij staat nu voor elke zelfstandigheid die door God werd geschapen.
Elke levensgraad als volk, ook het oerwoud, krijgt een zelfstandigheid.
Is het niet eenvoudig?
Verlang nu maar als mens veel te bezitten, straks bent u het kwijt, u gaat toch ‘de kist’ in!
En dan zult ge toch aan Gene Zijde moeten beginnen om daar fundamenten te leggen voor uw nieuwe openbaring, die nu niet stoffelijk is, die ge niet kunt kopen noch kunt betalen door stof, maar híér zal moeten leven, onder uw hart.
En nu tast men uw levensbloed aan.
Zegt u maar: ‘Ik zal het aanstonds wel zien.’
Goed, maar dan willen wij, dan wil de ruimte, dan wil God – noch Christus – met u nog niet te maken hebben, omdat u wilt slapen.
U kunt rusten, u kunt uw krachten, uw persoonlijkheid hier in deze maatschappij verbruiken en beleven, maar dan sláápt u.
U leeft niet óp de aarde, maar eronder.
U hebt geen Bijbels gevoel en u hebt ook geen gevoel van (het Huis) Israël.
U behoeft niet naar een katholiek en een protestant te kijken; u hebt helemáál niets, die dat kan zeggen: ‘Ik zal aanstonds wel zien.’
Heb heilig ontzag voor de kerken die zijn geboren, want de mens zou een geloof ontvangen, heb ik u geleerd, hebben wij verklaard.
De meesters moesten beginnen om de mens ergens aan vast te leggen, dat zeggen u ‘De Volkeren der Aarde’, dat zegt u Mozes.
De mens die van dit alles niets wil weten, die geen kerk heeft, geen gevoel, óók de natuur natuurlijk niet ...
Want er zijn mensen, die hebben geen kerk en geen dogmatische stellingen, geen fundamenten nodig.
Er zijn mensen die gaan door een boom tot God, en (door) een plas water tot de ruimte.
Die mensen, dat zijn de mensen, dat zijn metafysische kinderen, die zijn ontstaan door Ramakrishna en de tempels in het oude Egypte.
Maar de mens die hier ‘bewust’ leeft, die geen God, geen Christus, geen kerk moet, die leeft niet óp de aarde, maar die leeft eronder en is armoediger dan de gek die gij door zijn ziekten hebt moeten opsluiten.
Indien u er iets aan hebt, neem het ...
Het is niet de bedoeling om het leven op aarde af te blaffen, maar er zál bewustwording komen.
Dit is geen geschreeuw, het is alleen reine bezieling om u tot de ontwaking te brengen.
Het is het woord dat ruimtelijke bewustwording bezit en in staat is om nú niet alleen de stoffelijke openbaringen tot Golgotha te voeren, maar de geestelijke – het waarachtige, universele, eeuwigdurende fundament – rein menselijk, rein moederlijk en vaderlijk te bezielen.
En dat is het geschenk dat de Universiteit van Christus u heeft te geven, in uw handen kan neerleggen.
En nu kan ik zeggen tot u, ook al waart ge met uw honderdduizenden: wilt ge dat ik dicht bij u blijf, bij u ben?
Ik kan ... ik heb het gevoel en het bewustzijn om u te vragen: uit welke levensbron moet ik uw lezing opmaken deze morgen, in de uren dat we één zijn?
Ik heb u vroeger gevraagd: wilt ge mij vanmorgen zien dichtbij, dicht bij u?
Ja, dan ben ik dicht bij u.
Of wilt ge een lezing, wilt ge de wetten verklaard zien, wilt ge de openbaringen zien vanuit de astrale wereld, uw geestelijk leven?
Wilt ge ze zien waar ze eigenlijk zijn ontstaan, uit de Albron, de Almoeder?
Die lezingen, die wetten die kan ik in uw handen neerleggen en vragen: waaraan moeten wij nu, na zeshonderdenvijftig lezingen, beginnen?
Bent u thans uit de grond van uw hart, met al uw weefsels en vezels, gereed?
Is uw ziel, is uw verlangen, is uw persoonlijkheid gereed om thans aan de goddelijke colleges te beginnen?
Dan zal de eerste en de volgende lezing voor ú zijn: ‘De maan als de Almoeder voor deze ruimte’.
En eronder: de mens – geleerde, universiteit! – is niet door de Bijbel ontstaan, maar de mens is in de wateren geboren.
U moet maar eens gaan kijken, u moet eens goed luisteren en lezen nu.
In deze tijd ontwaakt de universiteit, de geleerden zeggen: ‘Zo, dominee, pak dat maar aan.’
Er moet toch een tijd komen dat de universiteit op aarde een bewuste persoonlijkheid krijgt en dat de universiteit – waar dus de astronomen toe behoren, de psychologen – eindelijk kunnen zeggen: ‘Dominee, wij bewandelen één levensweg.
Wij krijgen beiden colleges hier, maar jou verkopen ze onwaarheid, die ik ken, die ik kan ontleden.’
En nu zit daar de dominee en daar de godgeleerde – met de katholieke kerk hebben we nu niet te maken – maar het is de dominee, dat is het protestantse, gereformeerde geloof, de Bijbel, die naast de astronoom en de bioloog eenzelfde goddelijke wijsheid krijgt.
Deze beleven het wetenschappelijk en zíj volgens een geloof, de Bijbel.
En nu bedriegt de één de ander.
De astronoom kan vertellen, de bioloog kan het vertellen reeds, já, geleerden zijn er: ‘Wij zijn in de wateren geboren, dominee!
Gij moet miljoenen tijdperken terug, wilt ge de Bijbel beginnen te schrijven.’
En nu blijkt het dat de universiteit, uw volk dus, uw parlement, niet de macht, niet de persoonlijkheid is die het wíl zijn, om te zeggen: nu roepen wij die theologen eindelijk een halt toe, wij geven die theologen, wij geven de Bijbel ruimtelijk, geestelijk bewustzijn.
Nee, want dan weet u te veel, dan is er geen houvast meer!
Maar waarvoor zijn wíj er dan?
Geef me de radio, geef God uw radio en wij slingeren deze woorden over Europa en over de wereld en wij leggen de nieuwe fundamenten voor uw nieuwe Bijbel, voor de Universiteit van Christus.
Wij hebben het woord, we hebben de bezieling, we hebben de waarheid, we hebben de rechtvaardigheid, harmonie, liefde, leven, licht, geest en ruimte.
Nee, krijgt u niet; de dominee heeft ’t, zijn uurtje.
Hij begint wéér – een duizend jaar lang, nee, tienduizend eeuwen! – begint hij weer, nog in 1950: ‘En Abraham zei ...’
Wat Abraham?
Die doofstomme daar uit die tijd?
Dat ongelukkige, krankzinnige gevoelsleven?
Wát Abraham?
‘Er was maar één Abraham en één Eva.’
Ja, de katholieke kerk komt ook ...
Er is wel evolutie, maar kom niet aan die ene Adam en Eva.
De slang is er ook nog.
Ja, ‘heilige vader’, de slang leeft in uw kerker, waar ge het leven, het bewustzijn, de evolutie van Galilei hebt gesmoord!
Dat is een vloek voor uzelf.
Geef ons even een kwartiertje ... (niet te verstaan) wij beginnen de nieuwe Bijbel te schrijven.
We zijn er reeds aan begonnen; Jozef Rulof, André-Dectar, die heeft de eerste boeken voor de nieuwe Bijbel in zijn handen.
En als de maatschappij die in handen krijgt, dan kan uw psycholoog, uw astronoom, uw dominee, uw godgeleerde kunnen daar neerzitten om de colleges te aanvaarden en te beleven, van Christus, van de meesters, van God.
Wij zijn gereed, wij zijn klaar, ziet u?
Dát is de openbaring voor deze mensheid!
Wij kijken niet naar, wij horen geen kanonnengebulder, wij zien alleen evolutie; nietwaar, Christus heeft u toch verteld, ook al hebben díé mensen dat bewustzijn nog niet.
Wat kan Stalin Christus schelen?
Maar zijn hart klópt door Christus!
Het communisme?
Ffft ffft, we blazen het van de handen van Christus!
Eén levenswetje, één hartelijkheidje, rustig en persoonlijk gegeven, direct vanuit Christus aan Stalin en aan het communisme – geloof het toch, mens, dat zijn de openbaringen die God verstoffelijkt en vergeestelijkt heeft – en ge kent, ge hebt geen communisme meer.
Eén ster uit de hemel naar beneden laten vallen, dat is mogelijk, kunnen wij reeds.
‘Gá en bedek dat Kremlin, bedek dat onbewuste’ – en wég is Stalin!
Maar wat heeft Christus ons geleerd?
Waarom liet Hij zich slaan, waarom liet Hij zich geselen door Pilatus?
Daarvoor heb ik u neergezet.
Waarom kon men Hem een doornenkroon opzetten?
Eenmaal slechts heeft Hij gezegd ... toen Caiphas zei en vroeg: ‘Zijt Gij de Messias?’, toen zei Hij: ‘Gij zegt het.’
Ja, wat heeft het voor nut?
Waarom geven wij nog langer deze lezingen?
Kunnen wij de maatschappij tot een nieuw bewustzijn, tot ander voelen en denken brengen?
‘Jazeker, ik doe dat voor mezelf’, zegt elke geest.
‘Ik doe dat voor de vogelen, voor Moeder Natuur.’
Caiphas, waarom hebt ge u toch aan Zijn leven vergist?
Waarom hebt ge u, en uw volk, aan Zijn leven vergrepen?
Zoudt ge willen aanvaarden dat gíj dat voor Caiphas goed moest maken, terwijl u met Golgotha, met Jeruzalem niets te maken hebt?
Daar alléén was Adolf Hitler voor nodig (zie artikelen ‘Hitler’ en ‘Evolutie van de mensheid’ op rulof.nl).
Daar had men de mens voor nodig die zijn fouten heeft begaan.
Eens zullen wij die eenheid wéér beleven en dan komen we tot de úniversele eenheid en dragen wij het leven van God.
Gij zijt ééns in staat om het leven van Christus te beleven en te bevoelen, maar ook om het uit te dragen!
Om dit vanmorgen af te sluiten, wil ik u voeren naar de volgende stap.
Ik zou u willen vragen uit naam van uw innerlijke ruimte: zijt ge nu wáárlijk in staat om naar de colleges te kunnen luisteren, om die in u op te nemen?
Wilt ge weer dat ik de hellen met u beleef, dat we weer opnieuw door de hellen gaan, naar de hemelen?
Maar wilt ge eindelijk uw ontstaan thans leren kennen?
Het zijn openbaringen!
Dan vraag ik u: bent u gereed door de volgende lezing, het één-zijn met God, met Christus, met uw ruimte, om de maan als de Almoeder voor deze ruimte te beleven en te aanvaarden?
Is dat zo?
Dan is dat ons volgende één-zijn hier, voor ú, voor uw maatschappij en voor uw ruimte, want na die colleges gaan wij ze stoffelijk en geestelijk afmaken, zodat ook uw theoloog, uw Bijbel, de godgeleerde er iets aan heeft.
Ik dank u voor uw heerlijk gevoel, ik dank u voor de bloemen, die ik aan meester Alcar zal schenken.
Ik zal het innerlijke leven terugvoeren naar Golgotha.
Mijn zusters en broeders, ik wil niets, ik hoop ook niets.
En toch is er een klein, zacht, kinderlijk verlangen in mij, of mijn leven, mijn voelen en denken had geen bestaan.
Ik hoop waarachtig – dat gevoel is er in mij – dat ik u een kleinigheidje in deze uren mocht schenken.
Meer is er niet voor nodig.
Dan dank ik u hartelijk voor uw mooi gevoel, voor ons één-zijn, voor deze morgen.
Tot over veertien dagen.