De geestelijke wereld voor de mens

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
U krijgt vanmorgen de lezing ‘De geestelijke wereld voor de mens’.
Maar voordat wij ons daarmee verbinden, allereerst een korte inleiding van het vorige, opdat degene die hier voor het eerst is, zal voelen en begrijpen waar het eigenlijk om gaat.
We hebben gesproken over de Albron en uit die Albron, het Alweten, het Allicht, het Alleven, de Alziel, de Algeest, het Alvader- en moederschap is God ontstaan.
De Albron manifesteerde zich in de ruimte en dat is begonnen doordat er werking kwam en die werking bracht nevelen voort.
De wetenschap kan u zeggen: ‘Zo is dat, zo kwam het eerste leven tot stand.’
Op die wijze is de schepping begonnen.
Dit waren de eerste mogelijkheden voor de openbaringen van God, die zich stoffelijk heeft gemanifesteerd.
Toen gingen wij verder, die ruimte werd gevuld, die nevelen veranderden, manifesteerden zich later als wolken.
Die wolken verduisterden en daarna kwam er licht.
We leerden toen God als het levende licht kennen, we hebben die wetten aanvaard.
En dat licht in deze ruimte heeft zich opnieuw gesplitst.
God verdeelde Zich nu, wij leren nu God zien als een Vader van licht in myriaden deeltjes.
Die myriaden deeltjes, dat is de macrokosmos, dat zijn planeten en sterren die wij aanstonds, over eeuwen, over tijdperken, zullen beleven en dan kunnen volgen, waardoor wij ons menselijke bestaan in handen zullen krijgen.
Dat hebben wij gevolgd.
De Bijbel schrijft daar niet over, want de Bijbel begint te schrijven en te denken en te voelen over de openbaringen van God vanuit een menselijk voelen.
De Bijbel is geschreven op een ogenblik toen de schepping reeds miljoenen jaren tot het verleden behoorde.
Indien u dit kunt aanvaarden gaat u verder, en wanneer u dat niet aanvaarden kunt, staat u voor dit leven en voor de ruimte stil ... op een dood punt!
Toen de splitsing voor de ruimte – dat weet u – geschiedde, kwam er wéér duisternis, want uit dat goddelijke licht nam elk deel zoveel bewustzijn als licht.
Die planeten die nu naar voren treden zullen die evolutie voortzetten.
Want wij zullen aanstonds moeten beamen dat elk leven, elke vonk de goddelijke kern bezit en het voortplantingsproces moet bevorderen, opdat het leven zal evolueren en tot God zal terugkeren.
Maar waardoor wij vaststellen en hebben te aanvaarden dat dat leven wat door deze splitsingen tot stand is gekomen, tevoorschijn trad, de God van al het leven, de Albron, de Alliefde, het Alleven móét vertegenwoordigen in het hoogste stadium ... het goddelijke Al!
En daar gaan we vanmorgen naartoe.
Een reis vanaf de aarde, hoop ik – of wij gaan op de volgende lezing verder – een reis vanaf de aarde naar het goddelijke Al, opdat gij zult weten dat de goddelijke kern in u leeft.
We hebben contact gemaakt met die eerste astrale bol, dat wat de maan is.
U zult aanstonds ook weten waarom de maan is gestorven, waarom de maan nu geen leven meer heeft, dat komen wij allemaal tegen.
Maar dan betreden wij het huidige stadium waartoe gij behoort.
Maar voor de ruimte, toen dat eerste leven begon, hebben wij wat in de ruimte is geschied gezien, dat die planeet, een moederlichaam – dat is de maan, dat is een moederlichaam, een baringsproces – die wetten in handen heeft gekregen.
En dan wordt u duidelijk en kunt ge bovendien beleven en ... (niet te verstaan) aanvaarden, daarna, dat die macrokosmos, zoals we hebben gezien en mochten verklaren, voor de microkosmos is geschapen, voor u als mens, het dierenrijk en Moeder Natuur.
Eerst dan gaat ge zien en zult ge beleven dat ge universele wezens zijt en de goddelijke afstemming, ook die voortplanting en al de karaktertrekken vanuit die Albron ontstaan, in uw handen zijn gelegd.
Ik zei u: dan zijn er geen minderwaardigheidscomplexen meer, dan bezit u ruimte.
Nee ... u bént het en gaat ge het leven heel anders zien en begrijpen.
De maan begint, die nevelen komen tot stand.
De maan leeft nu in de palm van uw hand.
Er komen embryonale cellen tevoorschijn.
Na die afscheidingen krijgen die cellen een eigen bestaan, een eigen zelfstandigheid en nu is de schepping reeds begonnen vóór de mens.
Maar de mens zal aanstonds zijn ogen openen, de zintuigen moeten geboren worden.
U krijgt de wedergeboorte te zien.
Wij stonden daar stil bij die eerste cel, die eerste aanraking.
We hebben de voorstadia beleefd, dat wil zeggen de overgangen voordat die cel gereed was om te baren, om die voortplanting te bevorderen.
Dat hebben wij beleefd, dat hielden wij vast.
Wij maakten ons één met die cel en aanvaardden de dood, die er niet is.
We hebben gezien dat die cel zich scheurde, zich splitste, het leven gaf aan een andere cel, een nieuw leven ontstond, een nieuwe splitsing, maar dat dit eerste leven een dood, een stilstand had te aanvaarden.
Dat weet u nog?
Op dat ogenblik trad de kern, de goddelijke kern, uit dit stoffelijke, reeds stóffelijke leven en betrad een nieuwe wereld.
En die wereld, die behoort nu ... die behoort de mens nu toe, maar die behoort weer direct tot de goddelijke kern, de Albron!
Door die wereld ... die wij noemen de wereld van het onbewuste, waar de ziel, de kern, zich weer gereedmaakt om een nieuwe geboorte te beleven, die zien wij aanstonds terug, maar nu in een bewuste toestand, en dat wordt nu uw hiernamaals.
Wij gaan aanstonds verder en zullen we zien dat in al die eeuwen, die miljoenen jaren die er voorbijgingen, de cel, de mens door de wateren kwam, het landelijk leven had te aanvaarden en hierna ... (niet te verstaan) stoffelijk, innerlijk evolueerde.
Elk leven bracht ruimte.
We hebben vastgesteld dat we daar het eerste leven zagen en konden volgen als een cel, maar na miljoenen jaren zagen wij dat dat leven was uitgegroeid als een vis.
De mens leeft in de wateren.
Alles is in de wateren ontstaan.
De wetenschap kan u dat ... kan dat beamen, die wetten zijn reeds aanvaard en gelegd, die fundamenten hebben wij gezien.
De wetenschap weet nu: al het leven kreeg waterlijk bewustzijn.
Nog kunt gij uw kieuwensysteem en -stelsels vaststellen, de dokter kan u aantonen en verklaren dat die mogelijkheden nóg in het organische leven aanwezig zijn.
Dat zijn fundamenten en daarop bouwen wij voort en aanstonds voor de ziel, voor de geest, voor Christus, voor God, voor uzelf, voor uw innerlijk leven, uw astrale wereld, de wereld, de geestelijke wereld voor de mens, de mens achter de kist.
Hoe is dit alles geboren, hoe is dit alles ontstaan?
Die wegen zullen wij volgen.
Eén goddelijk snoer is er, die ons met die goddelijke wetten verbindt.
Wij hebben gezien en beleefd, toen we ons hier konden losmaken in het allerhoogste stadium, dat het dier – daar in die wateren – het gevoel kreeg om op het land te gaan en iets te beleven, iets te ontvangen.
We hebben vastgesteld en gevraagd: waarom wil dit dier uit de wateren vandaan?
Want wij weten beslist en zeker: hier komt er een dood.
Die organen waren er nog niet, dat dier was nog afgestemd op de wateren en niet op het land.
Dat organische leven moest zich nog zelf openbaren en zou zichzelf scheppen, waardoor de mens landelijk bewustzijn kreeg, harde bodem onder de voeten.
Dat leren we allemaal kennen, maar híér ligt de kern – heb ik u gezegd – voor de wedergeboorte, voor vader-, voor moederschap ... de universele goddelijke fundamenten om verder te kunnen gaan, om te kunnen evolueren!
En dat is hier op deze plaats, waar dat eerste celletje geboren is, waar die splitsing tot stand kwam.
Of wij hadden moeten aanvaarden, wanneer die ziel of dit leven geen evolutie had gekend, dat hier de goddelijke scheppingen waren gesmoord.
Dat was dan het einde van het leven.
Maar het leven gaat door!
Er is nieuw leven geboren en nu blijkt het, aanstonds wanneer we ons op het huidige stadium waartoe gij behoort instellen, blijkt het dat er aan díé wetten níéts is veranderd, dat diezelfde kernen nóg in het menselijke huidige stadium aanwezig zijn en dit geen dood is, maar voortplanting móét zijn, evolutie móét betekenen en dat gij nú als mens bezig zijt uw goddelijke kern tot de stoffelijke en geestelijke openbaring te voeren.
Begrijpt u dit?
Dit zijn de goddelijke fundamenten die we leggen en nu ligt het universum voor ons open.
Die eerste cel werd door het kind – dus uit die kracht ontstaan – aangetrokken.
Die cel kwam in de wereld van het onbewuste tot rust.
Dit is een onzichtbare wereld, maar waarin die kern leeft!
Die kern daalt af tot het eerste stadium, er komt rust, stilte ...
En in de tijd dat het leven door deze eerste cellen geboren werd, gereed is om de voortplanting voort te zetten, om deel te nemen aan de goddelijke openbaringen, zichzelf te manifesteren, te vergeestelijken en te verstoffelijken – nietwaar? – konden die twee zielen worden aangetrokken en zien wij dat wij de eerste dood, die geen dood is, die de overgang moet zijn, leren kennen.
We leren hier het vader- en moederschap zien.
We zien de voortplanting, het evolutieproces en dit gaat eeuwigdurend dóór totdat de mens, totdat die kern God, de Albron in alles kán vertegenwoordigen.
Hoe komen deze cellen nu tot God terug?
U zit hier voor mij als mensen, maar wanneer zijt ge nu goddelijk?
We hebben gezien dat het dier de maan heeft verlaten, het landelijk leven kon aanvaarden, een stervensproces, een scheiding tussen innerlijk leven en stof onderging.
De ziel dus, het innerlijke leven van dit stoffelijke organisme, maakte zich vrij.
We hebben ons verbonden met dat leven.
We werden aangetrokken door een ander lichaam, gereedgemaakt door de maan als moeder.
Want elke cel, hoe groot, hoe nietig ook, zál zich vermenigvuldigen, dat voor de Albron is: het voortplantingsproces voor uzelf bevorderen, de evolutie, de reïncarnatie, het vader- en moederschap voor de ruimte tot ontwikkeling te brengen, waardoor gij al die stelsels als mens, als leven, bewust in handen krijgt.
En dat was de bedoeling van de Albron, waardoor nu God is ontstaan.
Ik heb u duidelijk gemaakt, en dat zegt u het boek ‘De Volkeren der Aarde’, dat het woord God slechts voor de aarde betekenis heeft.
Maar God is het leven in de ruimte, dat bent u zélf!
U bent een deel van Hem, een deel van Haar, de moeder, de Almoeder.
Want het baringsproces geeft de mens, gaf het leven, de mogelijkheid om nieuwe fundamenten te leggen voor nieuw, hoger, ruimtelijk bewustzijn.
Voor vader-, voor moederschap, voor licht, leven en liefde ...
U zult liefde worden!
We leren aanstonds de wetten voor Socrates, voor Plato, Aristoteles, de wijsgerige stelsels kennen wanneer we het bewustzijn voor de aarde betreden, en staan we voor: ben ik waarachtig, ben ik lief, ben ik rechtvaardig, hoe is mijn maatschappij, hoe voel ik en denk ik?
Wat heeft dit alles te betekenen?
Wij leggen dan universiteiten aan onze voeten neer en staan erbovenop, en kunnen zeggen eindelijk hierna: dit alles behoort mij toe.
We hebben gezien, mijn zusters en broeders, dat we vanaf de maan gingen naar een bijplaneet.
Die bijplaneet, het overgangsleven, werd gevoed door de uitstraling van de maan – die maan had een bewuste uitstraling bereikt – die planeet zoog dat in zich op.
Ik heb u even het verschil laten zien.
Moest en zou die overgangsplaneet in de aura van de moeder leven, dus in de dampkring van de maan?
Dat kon niet, want dan kreeg dat leven geen nieuw bewustzijn.
Dus het zweeft ... die overgangsplaneet die zweeft ergens in de ruimte, maar zuigt de levende, bewuste uitstralende aura van de maan op.
Duidelijk?
We hebben gezien dat daardoor het leven is verdicht.
Wij werden aangetrokken.
Wij kwamen tot bewustzijn, we werden wakker.
We namen zoveel gevoel van die astrale bol in ons op en nu hebben wij gezien: ontstond er een nieuw leven in een nieuwe bron, in een nieuwe ruimte.
Wij hadden zelfstandigheid, maar wij zouden terugkeren in het embryonale stadium, omdat dit de goddelijke wetten zijn waardoor een nieuw leven de bestaansmogelijkheid voor geest en stof ontvangt.
U bent nóg moeder en nóg moet het kind bij het allereerste stadium beginnen, vanuit het embryonale leven en levensgraad.
In de moeder wordt het nieuwe leven geboren.
Is dat zo ... of is dat niet zo?
Dit zijn goddelijke fundamentele wetten en aan die wetten is niet te tornen, die wetten zijn openbaringen!
Een geboorte als embryonaal leven is een goddelijke openbaring en een wet.
En hierdoor zullen wij zien hoe wij nu dóór deze openbaringen, díé geboorte, dít vader- en moederschap tot het Al terugkeren.
We zijn zover gegaan en gekomen totdat wij vanuit de ruimte ...
Wij hebben Mars beleefd, we hebben de bijplaneten gevolgd die tussen Mars en de aarde – Moeder Aarde – een plaats in deze ruimte, voor deze openbaringen, die goddelijke scheppingen, hebben gekregen.
We hebben vaste bodem gevoeld, we hebben de aarde weer aanvaard en vastgesteld op dat ogenblik dat de aarde precies dezelfde wetten bezit als de maan.
Maar niet als Jupiter, Saturnus, Venus en Uranus en andere planeten, dat zullen we nu volgen, we gaan de schepping in.
We hebben lezingen gevolgd om het vader- en moederschap voor de ruimte te ontleden.
Want hierdoor leggen wij de fundamenten voor deze wereld op de aarde, als mens, aan onze voeten neer en bouwen dan voort om de geestelijke wereld voor de mens te betreden.
Kan het duidelijker?
Als u dit vasthoudt, dan kan ik verdergaan, en dan moet u, indien u hier voor het eerst komt, moet u de boeken lezen, vroeg ik u en vraag ik u weer: ‘Het Ontstaan van het Heelal’.
En dan volgt u precies hoe die wetten zijn ontstaan.
U neemt het boek ‘De Volkeren der Aarde’, u krijgt daar het begin – want we komen al die wetten tegen – u krijgt daar het begin van de scheppingen te zien, u krijgt het begin van de hellen te zien, de hemelen ... en vooral wanneer deze mensheid een geloof (heeft) gekregen.
Waar is dat protestantisme, het katholicisme en waardoor is het boeddhisme, het mohammedanisme ontstaan?
Wat hebben al die sekten op aarde te betekenen voor u als mens?
Wij zullen zien dat de essentiële bron onder uw eigen menselijke hart leeft en dat die bron door uw leven en bewustzijn, door uw gedachtegang, door uw karaktertrekken worden bezield en dat dít de fundamenten zijn.
En u daarna kunt beleven dat u door élke gedachte afbrekend de goddelijke openbaringen in uw handen neemt, maar ook bezielend kunt bestuwen, waardoor het uiteindelijke naar voren treedt en u zal zeggen: kijk, in u is er iets ontwaakt.
De goddelijke kern – blijkt het dan – moeten wij door ons aardse leven, u door uw vader- en moederschap, door uw taak in de maatschappij – het doet er niet toe wat u bent – bevorderen, bestuwen, bezielen en tot de goddelijke, bewuste levensgraad terugvoeren.
Om Hem dáár, om uzélf voor al die miljoenen ruimten te vertegenwoordigen, want dan bent u een godheid!
De eerste lezing gaf u en zei u: u bent Goden, u zijt het; en dat willen wij u thans bewijzen!
We komen nog niet op aarde, we blijven nog eerst even in de ruimte en zullen vanuit de ruimte volgen en enkele fundamenten vastleggen, problemen ontleden, stenen leggen om dit goddelijke gebouw een zekerheid te schenken, waardoor die goddelijke zelfstandigheid voor uzelf, voor uw leven, voor uw vader- en moederschap naar voren treedt, nietwaar?
En dat wil zeggen: we hebben gezien dat elk leven de goddelijke zelfstandigheid bezit, dat elke cel, hoe dan ook, waar die cel ook leeft – kijkt u maar in de natuur, kijkt u maar naar een bloem, kijkt u maar naar het insectenleven, het dierlijke leven – al het leven is bezig om zich te evolueren; vader- en moederschap.
Ik heb u verklaard dat de ruimte alléén wil zijn: vader- en moederschap!
En nu staan we, nu zijn we voor de colleges gekomen, u bent geleerden, u zijt astronomen, en wij gaan kijken hoe, vanuit de ruimte naar de aarde terug, voor ons menselijke, voor úw menselijk denken en voelen, die ruimte eruit ziet.
En dan is er heel weinig en nu wordt het heel eenvoudig.
U schrikt wellicht terug voor kosmologie en u zegt: ik duizel.
U hebt nu alleen maar te aanvaarden: de ruimte is alléén moeder en vader ... meer is er niet!
Deze machtige ruimte, waarin miljoenen sterren en planeten en zonnen een plaats hebben gevonden, is alléén moeder en vader, meer is er niet.
En waar leeft dat vader- en moederschap?
We hebben het gezien: God is scheppend, God is barend en doordat er planeten kwamen, doordat de zon, de scheppende kracht, het bezielende gevoelsleven naar voren trad, zich kristalliserend – heb ik u gezegd en verklaard – verstoffelijkt heeft, kwam de zon als licht naar voren.
En dáár kwam het moederschap, de planeet die dat licht in zich opnam, en toen kwamen er weer verdichtingen – ik vertelde het u zo-even – de nevelen kwamen weer, er kwam afscheiding, en nu zien wij reeds voor de kosmos, die oneindige kosmos, een moederschap ontstaan, die u in beide handen kunt aanvaarden.
De maan is moeder en de zon is vader.
De maan is het baringsproces voor de kosmos en de zon is de scheppende kracht om het leven het allerhoogste te schenken, waarvoor deze wonderbaarlijke dingen zijn geboren.
Maar bovendien en in de allereerste plaats zien wij nu dat dit ganse geheel onder uw menselijke hart is en leeft.
En dat gij door evoluties te ondergaan, door wedergeboorten te kunnen beleven de kern van uw maatschappij, de kern voor de kunst, die ruimte in u opgenomen hebt.
Dat u, wanneer u op aarde leeft, ruimtelijk bewustzijn bezit, dat u aanstonds duidelijk zal worden wanneer we die uiteindelijke graad als de geestelijke zelfstandigheid in onze handen kunnen nemen.
En ziet ge en voelt ge en aanvaardt gij dat ge Goden zijt!
De mens is een eeuwigdurend leven.
De ziel, die de goddelijke kern bezit en die afstemming als een zelfstandigheid heeft gekregen, is hier, en waar u zich ook in de ruimte bevindt, bezig om die ruimte, deze macrokosmos, dit universum te overwinnen, en waarvan gij u de wijsheid zult eigen maken.
Indien u de reïncarnatie, de wedergeboorte niet aanvaarden kunt, staat u weer stil.
Wij gingen van de maan ...
Op de maan – zei ik u – hebben wij als mens miljoenen levens móéten aanvaarden.
We hebben tijdperken beleefd.
Want, wanneer ik u onmiddellijk met die onrechtvaardigheden zou wíllen verbinden, die u tegelijk voor dit leven, maatschappelijke bewustzijn ten opzichte van kerk, God, Christus en Bijbel sláán, dan zult ge toch niet kunnen aanvaarden dat het kind uit het oerwoud daar moet blijven en dat gij hier in dit blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) álles bezit, ál die aangenaamheden.
U hebt licht, u hebt leven, u hebt eten en drinken en daar leeft een kind van God in een oerwoudstadium onder de grond.
Zoudt gij kunnen aanvaarden vanuit uw menselijk bewustzijn, dat God het ene leven bevoordeelt en het ander mismaakt?
Dat geloof ik niet.
Er zijn – Gode zij gedankt – mil- en miljoenen mensen op aarde die deze nonsens niet meer willen bezitten.
Elk theosofisch, metafysisch kind is gereed om te zeggen: ‘Zíj hebben gráden te beleven.’
Die graden zijn vanuit de kosmos ontstaan.
De mens in het oerwoud beleeft aanstonds het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en neemt uw Den Haag en uw Amsterdam, en waar gij ook zijt, van en voor u over, om zich gereed te maken voor de volgende stap, waarvoor gíj u gereedmaakt, en wil zijn: dat ge de geestelijke wereld voor uw innerlijk leven betreedt, waarmee ik u nu en thans, deze morgen wil verbinden.
Ik hoop op de volgende zitting, dit contact, zover te zijn dat we op het aardse bewustzijn kunnen terugkeren, en dan moet ik beginnen in het oerwoud bij die duisterlingen, bij die zwartjes (zie artikel ‘Anti racisme en discriminatie’ op rulof.nl), om u door die graden, stoffelijke graden, heen naar uw eigen maatschappij te voeren.
En dan staan wij voor de karaktereigenschappen, universele onrechtvaardigheden – maar góddelijke waarheden – die we dan één voor één zullen bewandelen, beleven en daarna de geestelijke kern van zullen vaststellen.
Om voor onszelf, om voor uw godheid de wettelijke fundamenten te bepalen en de Grote Vleugelen voor de ruimte in ontvangst te nemen.
Wat wilt u nog meer?
Hier in deze ruimte – u leeft in het universum – is alleen zon en maan van betekenis.
Bijplaneten zijn kinderlijke, zusterlijke en broederlijke organen.
Nu bewijst het dat Mars en een andere planeet en de aarde een kind is van zon en maan.
En dat kind zal – zoals gij dat voor uw huiselijk leven hebt opgebouwd – aanstonds de taak, niet voor uw maatschappij, maar het leven, voortzetten.
De moeder schenkt het leven aan haar dochtertje en dat dochtertje wordt moeder en ook zij krijgt haar kindjes.
Zij trekt aan; zij baart en schept.
Díé planeten, dit bezit, dit bewustzijn dat de mens in handen heeft, hebben wij door die overgangen, die ruimtelijke planeten, die levensbronnen ontvangen, en hierdoor is en zijn de menselijke fundamenten gelegd.
Nu blijkt het dat een Jupiter, een Venus, een Saturnus en andere planeten ... we gaan ons momenteel even met Saturnus verbinden, u ziet hier een machtige planeet en wanneer u ... dat heeft meester Alcar met André en met mij gekund, dat beleeft u ‘achter de kist’,
u gaat dan naar Saturnus toe.
De astronoom vraagt onmiddellijk wanneer hij ...
Er zijn al duizenden astronomen achter de kist gekomen die hun kringloop der aarde hadden volbracht.
Wij gaan aanstonds beleven dat we de kringloop voor deze ruimte zullen beëindigen en daar bent u reeds mee bezig ... de kringloop voor de ruimte!
Niet de kringloop der aarde, een kringloop voor een dag, een kringloop voor een uur, maar deze ruímtelijke, macrokosmische kringloop zullen wij beëindigen.
En de eerste geleerde die kwam, die zegt: ‘Is er leven op Mars, is er leven op Saturnus, wat zegt men van Jupiter?
Kunt u mij verbinden?’
De geleerde van de kanker zegt: ‘Bestaat er kanker, hoe kan ik kanker genezen?’
De ander komt, de godgeleerde: ‘Hoe heeft God gesproken tot Mozes?
Was God op aarde bij Noach?
Waar is het geloof ontstaan?
Was de schepping reeds miljoenen jaren af toen het geloof begon?
Wat is er waar van Egypte?’
De priester uit de tempel loopt als een waanzinnige rond in die wereld en zegt: ‘Waar zijn de goddelijke tempels?
Waardoor hebben wij een hoger bewustzijn gekregen?
Laat me zien hoe Ra, Ré, Isis, Luxor, de Godin van Isis leeft.
Waar is zij?’
Een ander komt, een kardinaal van de katholieke kerk: ‘Is het waarachtig waar dat Maria onbevlekt is ontvangen?
Is dat een geboorte geweest die Christus ... die door Christus aan Jezus is gegeven?
Heeft Christus de mismaaktheid van Jezus kunnen aanvaarden?’
Komt u maar mee, dan zullen we u laten zien hoe Christus is geboren, waar Jezus is ontstaan, hoe Maria is bevrucht, dat komt aanstonds.
Maar eerst, heren, eerst moet gij fundamenten leggen, want dat is allemaal menselijk gedoe!
Menselijke gedachten hebben een ruimte opgebouwd.
De maatschappij is ontstaan door úw denken en voelen, maar niet door de Albron.
U hebt aan de zon, u hebt aan de scheppende kracht voor de ruimte, hebt u een naam gegeven en die heet voor u ‘zon’? En dat is een ‘zij’?!
En u hebt de Eerste Kosmische Graad hebt u gedoopt in ‘maan’, maar dat is de eerste graad van evolutie voor de goddelijke openbaringen, die wij als mens in handen hebben gekregen.
Mars is de Tweede Kosmische Graad en de aarde is de Derde voor dit universum, het allerhoogste bewustzijn voor de macrokosmos waartoe gij behoort.
En nu heet het: Jupiter, Saturnus ...
Wat zijn dit voor namen, wat hebben die namen te betekenen?
Wat ... wat heeft het, Saturnus?
Jupiter?
Wat Jupiter?
Wie gaf aan een onbewust lichaam in de ruimte een naam met vaderlijk goddelijk gezag?
Wat blijft er van uw astrologie over wanneer ge voor de goddelijke fundamenten wordt geplaatst en u openbaringen hebt te aanvaarden, hebt te zien, hebt te beleven?
Wat?
Niets, niets, niets!
Ik heb hier eens gesproken: ‘Heeft de astrologie betekenis voor de mens, voor het leven op aarde ten opzichte van God?’
Dan blijft er niets meer over, want nu zien wij dat Saturnus geen moederlichaam is, maar dat Saturnus ándere organen bezit, een gasbol wil zijn en moet betekenen – door de uitstralende krachten van vader- en moederschap tot stand zijn gekomen al die planeten om dat universum voor de ademhaling te voorzien.
Nu blijkt het dat Saturnus een aura uitstraalt die voedt, die het moederlichaam opzuigt; het vaderlijke gezag ook, de zon.
Jupiter en al die planeten hebben nu een bewuste en onbewuste persoonlijkheid bereikt.
We zien nu, hoe dichter die planeten bij het zonnestelsel zijn gekomen voor het huidige stadium – dat is dus de aarde, zon en maan – zien wij, dat die planeten ook een andere werking hebben gekregen vanbinnen; die organen zijn anders.
Wanneer u achter en diep in dit universum een plaats bekijkt, een planeet beleeft, dan ziet u dat dat lichaam weer meer onbewustzijn bezit dan de aarde, of andere sterren en planeten in de omgeving van de scheppende kracht, de zon.
Waarom is dit alles, waaróm – beleven wij aanstonds – kreeg de aarde een plaats tussen zon en maan?
Waarom leeft de aarde zo dicht bij de zon, waarom zijn al die andere planeten in het universum?
Omdat deze plaats het directe opzuigen moet zijn.
Die graad is de derde graad; dus de aarde zou aan en voor God, voor die Albron het menselijke wezen en het dierenrijk en Moeder Natuur verfraaien.
De aarde is nu een lichaam, een macrokosmisch lichaam die de mogelijkheden bezit om dat lichaam af te maken, waardoor wij de geestelijke wereld voor de mens leren kennen.
Mars en al die andere planeten, die hebben geen hiernamaals.
Nu staat reeds vast dat de aarde een bewust hiernamaals moet bezitten en dat gij achter de kist, nú eerst, nu gij de aarde verlaat, een nieuwe wereld zult betreden.
Maar wij gaan ... wij gaan ...komen nog niet voor de zelfstandigheid voor de mens en die sfeer in aanmerking.
We hebben eerst nog even die ruimtelijke ... dat ruimtelijke evolutieproces te volgen, willen wij een nieuw universum beleven, of wij komen van dit universum, van deze Derde Kosmische Graad niet los.
Want wilt u aanvaarden – dat gelooft u niet – dat dit reeds het goddelijke stadium is?
Dacht u dat u ... dat er een ander universum bestaat waar geen regen meer nodig is?
Waar de stof de geestelijke graad heeft bereikt?
Kunt u dat aanvaarden?
Kunt u aanvaarden dat er een prehistorisch tijdperk is geweest, hier voor de aarde?
En dat u een plant, een bloem bijvoorbeeld – in die en die tijden zo groot als dit huis – maar dat u die plant als het ware fffft ... met uw menselijke kracht van nu, úw ademhaling, úw bewustzijn, kon omver blazen?
Het was alles water, damp.
Toen kwamen de verhardingen, het groei- en bloeiproces, de afkoeling, de verhitting, en zie: Moeder Aarde bouwt aan haar leven, Moeder Aarde brengt ... verkristalliseert haar lichaam.
U hebt de diamantjes gekregen, de parelen en het goud.
Dat heeft een ander lichaam, Mars of een andere planeet, niet gekend.
Want dat groei- en bloeiproces zou de aarde ontvangen, omdat de aarde deze plaats in het universum voor deze bewustwording heeft gekregen.
Wordt het moeilijk, of kunt u nog alles aanvaarden?
Nu moeten we ... nu kunnen we zien dat Saturnus en Jupiter en al die bijplaneten halfbewust zijn.
Die leven tussen het vader- en het moederschap in.
Dat zijn geen moeders en geen vaders, die hebben een taak te volbrengen en zijn nu – nu komen wij zover – en zijn nu dééltjes van dat lichaam.
Het universum is gelijk een mens.
Het zijn de longenstelsels voor dit macrokosmische lichaam.
Het baringsproces is er, het licht is er, het gevoel is er; de fundamenten zijn er voor wedergeboorte.
Die lichamen sterven niet uit!
Wanneer er geen nieuwe levensadem werd geschapen, nu op dit ogenblik, voor de ruimte, dan stikte dit universum, dan kwam er een smoringsproces, er kwam geen nieuw licht, geen nieuw leven, een verstikkingsdood was het gevolg voor elk organisme.
Hoe sterk, hoe machtig, hoe bezielend ook, er kwam een onherroepelijk dood punt.
Maar die is er niet, dát is er niet!
Die planeten hebben niets anders te doen dan hun lichamen tot uitwerking te brengen, en dat doet Saturnus, dat doet Venus, daarvoor hebben die planeten de aura van het vader- en moederschap opgezogen – voelt u? – maar ze zíjn dat leven niet.
U kunt uw aap – heb ik u voor een tijd terug verklaard en waar de wereld zo’n drukte over maakt, althans de universiteiten – waarvoor Darwin stond ...
Stammen wij mensen van de aap af?
Of – zeggen wij – is het juist andersom: stamt de aap van de mens af?
En dan zeggen we: já, uw zeeleeuw, uw zeehond zijn nóg verschijnselen van úw levens, uw bewuste graden, toen wij als mens in de wateren leefden.
Want we hebben landelijk ... een landelijk lichaam gekregen – is dat niet zo? – maar u had ook een waterleven, een waterlijk organisme en toen was u, toen waren wij als uw zeeleeuw, uw zeehond, die het gevoel bezit om elk ding dat u wilt te bespelen.
Het dier uit de wateren raakt bijna het menselijk bewustzijn.
En uw aap is het schaduwlicht van uw ogen, is het schaduwgevoel van uzelf, heeft menselijke handen en voeten, maar blijft dier.
U bent dat dier, wij zijn dat dier als mens juist één stap vóór.
En die zal ons nooit en te nimmer in kunnen halen, Darwin!
Dat weet Darwin trouwens nu al reeds, dat hebben de meesters al verklaard.
Hij zegt: ‘Hoe breek ik die onzin weer af?’
Maar dat zijn allemaal fundamenten, dat zult u later ook wel weer zien.
De meesters bouwen voort, God wil dat we voortbouwen.
Wat vandaag nog niet een fundament bezit, krijgt het morgen.
U doet dat, over vijf eeuwen doet het een ander voor óns.
Maar dit, op dit ogenblik ontvangt u – aanvaard dit – het goddelijke woord, de goddelijke fundamenten om uw godheid te verstevigen, de Grote Vleugelen te ontvangen, te beleven en te bezien, opdat gij het goddelijke nú reeds zult betreden.
Darwin zei: ‘Dat diertje leek precies als de mens, had een uitstraling, had een organisme, u ziet die handen, u ziet die klauwen.’
Ja ... handen, maar uit het menselijke eerste ego ontstaan, voelt u?
Darwin stond er bovenop, maar hij was er nét naast!
Zoals die ‘Christus’ die nu weer op aarde loopt; u bent juist tien minuten te laat, want Hij is weg!
Hij komt niet meer terug!
Verbeeldt u maar niet dat u Christus bent, u wordt het nooit en die komt ook niet meer terug; dat stellen we aanstonds allemaal vast.
U krijgt goddelijke wijsheid doordat ge uw ruimtelijk bewustzijn voor u ziet en u door de sterren en de planeten is geschonken!
We nemen Saturnus.
We begrijpen nu dat Saturnus geen menselijk leven bezit, kán bevatten, want Saturnus, Jupiter, Venus en Uranus zijn lichaamsdelen van dit macrokosmische organisme.
En wat gebeurt er nu?
Dit universum begon in het begin al uit te stralen.
De eerste uitstralingen van de maan en vaderschap – maan en zon – werden opgevangen door andere lichamen.
Eerst voor deze ruimte en toen ... en toen dat lichaam klaar was, een gestalte kreeg – nietwaar? – wat gebeurde er toen?
Dat lichaam zond weer nieuwe krachten uit.
Of straalt u geen leven uit, nú?
Bent u levend dood?
Straalt het kind uit het oerwoud levenskracht uit?
U kunt aanvaarden: elk leven straalt fluïde uit, omdat u leven bént.
En wilt u dan ook aanvaarden dat u een hogere bewustzijn, een hogere vitaliteit uitzendt dan het kind in het oerwoud?
Kunt gij dit niet aanvaarden, dan zal ik het u bewijzen, want het licht van díé ogen is niet het licht van úw voelen en denken.
Wilt u mij en wilt u God, wilt u Christus, uw goddelijke afstemming wijsmaken dat het kind uit het prehistorische tijdperk verstand had van twee en twee is vier?
En dat het barings- en groeiingsproces van dat kind uit die ruimte, uit die tijd, een maatschappij kon vertegenwoordigen?
Wanneer u een psychopaat ontmoet, ziet u dan niet dat dat licht uit die ogen – dat is het dagbewustzijn waarin u leeft – is verdwenen?
Voelt u, dat wil zeggen dat ook de ruimte die bewuste aura heeft moeten uitzenden.
En toen die ruimte zich al had verdicht, namen de planeten de kracht over om voor zichzelf een nieuwe ruimte, een nieuw leven te baren.
Want al dat leven, ál dat leven – hoort u het? – móét tot God terug; een planeet, een insect, een licht, duisternis.
Wanneer er iets tot het leven behoort, komt het tot de Albron terug, neemt u dat aan?
Heel eenvoudig, dat zegt de katholieke kerk ook en dat zegt het protestantisme.
Dát hebben de Bijbelschrijvers enigszins aangevoeld: já, wij gaan tot God terug, we móéten tot God terug.
Maar of u, of de mens een godheid ís, nú voor úw tijd, dat weet men nog niet.
Ja, men zegt: ‘Ja’, maar dan de fundamenten!
U voelt wel, u krijgt op dit ogenblik een leer die boven alles staat.
U kunt het vergelijken met de theosofie, dan zult u zien: wij hebben geen gesloten deuren meer, alles ligt voor u en voor ons open.
We leven niet meer in duisternis, hier spreekt het bewuste goddelijke heelal tot de aardse menselijke persoonlijkheid.
En wat zien we nu?
Hier in deze ruimte zijn drie graden ontstaan.
Dit is de maan – eerste – Mars, aarde, drie kosmische levensgraden, waarvan de aarde het hoogste bewustzijn vertegenwoordigt.
En nu gaan we verder voor die ruimte.
De aarde zendt dus ... en die planeten en die sterren die hebben hun uiteindelijk leven en graad en bewustzijn bereikt, zenden nieuwe krachten uit.
De ster zal het licht scheppen voor een nieuwe ster, voor de Vierde Kosmische Graad.
Een maan, de uitstraling van de maan als moederlichaam zullen we terugzien in een nieuw gewaad.
Het heelal als licht, waar u tegenaan kijkt, deze blauwe aura, dat kleed, dat is een gewaad, dat is een huis, dat is het lichaam, dat lichaam zál een hogere uitstraling uitzenden om voor zichzelf het leven voort te zetten.
Wanneer in elke kern het goddelijke principe aanwezig is voor baren en scheppen, dan heeft ook dit uitspansel een nieuw leven te baren.
En dat hebben wij in ons leven, voor ál het leven dat door de goddelijke openbaringen is ontstaan, kunnen vaststellen, móéten aanvaarden.
En toen legden wij ons neer aan de voeten van de meesters; ja, een bloem ... óók een meester, voelt u wel?
U moet niet naar meesters gaan zoeken; een bloem, een insect kan een meester zijn, want dat leven kan u met God verbinden.
Legden wij ons neer en zeiden: ‘Mijn Albron, mijn leven, mijn liefde, ik dank u dat ik tot het leven behoor.’
Want nu wordt het leven mooi, nu wordt het leven gelukkig.
Nu bent u dankbaar dat u ademen kunt en dat u het aapbewustzijn niet geniet en dat u niet tot het afgelegde ego bestaat, maar u bent ménsen!
En nu gaat ge uw goddelijke bron begrijpen en evoluerend bezielen.
Aanstonds komen wij voor deze wetten te staan en dan zeggen we tot elkaar: breek niet meer af, snauw en grauw niet meer, want gij doodt, gij smoort uw goddelijk bewustzijn.
Is het niet zo?
Waarom leert u dit niet?
Dat zal u de katholieke kerk ook leren.
Wij leren de leugen en het bedrog zien, maar ook de rechtvaardigheid, de geestelijke, sociale rechtvaardigheid die aan Gene Zijde, de wereld voor uw innerlijk leven, als een stralende ruimte naar voren treedt, waartoe gij behoort en kunt u zeggen: dit alles heb ik mij eigen gemaakt, dit alles behoort mij toe.
En wat gebeurt er nu, mijn zusters en broeders?
Wanneer we deze ruimte nu kunnen loslaten, dan zien wij – wij hebben daar het eerste stadium, het tweede stadium, de derde graad – dan zien wij dat de eerste overgangen ...
Wij hebben vastgesteld dat tussen de maan en ook nog dieper terug ...
Wij gingen vanuit de Albron.
Dus het ogenblik dat de Almoeder aan haar evolutieproces begon, dat ogenblik hebben wij gevolgd en zagen dat die schepping, dat uitzenden van die Albron, die Almoeder, die levende aura niet ineens zichzelf had kunnen manifesteren.
Er waren daar ook zeven tijdperken voor nodig.
En nu komen wij terug.
Omdat de Almoeder zeven tijdperken, zeven overgangen nodig had voordat het heelal de lichtende uitstraling had aanvaard, moeten wij aanvaarden dat wij die wetten op een ... in een ander universum terug moeten zien.
Want die bronnen wijzen ons de weg, dat zijn de fundamenten die wij in het ... voor het kosmische plan voor u, mens, dierlijk wezen, het dierlijke leven en Moeder Natuur telkens weer terugzien.
Dit is het goddelijke snoertje dat u met de Oerbron opnieuw in een hoger stadium verbindt.
Bent u nog niet dol?
We leven nu in de Vierde Kosmische Graad.
We komen aanstonds ... We komen aanstonds ...
Dat wordt dus de volgende lezing.
We komen aanstonds ... het laatste kwartiertje zal ik u verbinden met de geestelijke wereld voor uw innerlijk leven.
Maar nu gaan we nog even door.
We komen vanuit de ruimte, we hebben allemaal licht uitgestraald.
Planeten en sterren en alles, nevelen en wolken, alles straalt uitstraling uit ...
Zendt het verder ...
Er komt een nieuwe ruimte, nieuw leven, nieuw bewustzijn, is dat waar of niet?
En nu is er een nieuwe ruimte ontstaan, een onmetelijkheid, in een hoger licht, reiner, zuiverder.
De zon die we daar zullen zien – hoeveel zonnen zijn er? – die zal ijler zijn, soepeler, zachter.
En het moet gebeuren, het lichaam zal anders zijn.
Nu, we krijgen de bron te zien zoals de mens is achter de kist.
Dat universum zal stralend zijn en geestelijk bewust!
Nu laten we dát universum even los.
We gaan onmiddellijk weer terug om u even te laten zien dat die processen waarlijk zullen geschieden, dat we die openbaring móéten zien, omdat wij de wetten van de aarde kennen, nietwaar?
Had ik het zo-even niet over het prehistorische tijdperk?
Hoe zag de aarde eruit na een miljoen jaren?
Een grote wildernis!
Er was geen huis, u had geen mesje, geen schaartje.
We hadden geen maatschappij, geen licht, niets!
Niets wat u had van deze maatschappij, want we leefden in een oerwoud.
Dat neemt de Bijbel ook aan.
U leefde ... we leefden als mens in een oerwoud, steden en huizen waren er nog niet.
U kende geen licht, we bonkten een beetje met stenen en we kregen een vonkje.
We hebben ons eten en drinken opgebouwd, ja, we haalden het zo uit de sloten vandaan, uit de rivieren en aten het op.
We deden aan kannibalisme.
De mens was er een mooi iets voor ons, want we hapten hevig in die lekkere armen, we zogen dat bloed in ons op en dat waren wij als mens, ziet u?
Hoe was de maatschappij?
Die was er niet.
Hoe was het leven in de natuur?
Een prehistorisch product, ruw, hard, dierlijk, voordierlijk, meer was er niet.
En nu bent u mensen.
Nu moet u eens kijken naar de natuur, de natuur was één modderpoel.
U hebt nu reine wateren, u bezit ... u bezit gekristalliseerd bewustzijn.
U hebt uw levenswater, u hebt álles verkristalliseerd, verruimd, bezield, geëvolueerd tot een toestand die licht is.
In alles ziet u het licht, in alles ziet u, voelt u het bewustzijn.
Moeten wij dan niet in een hoger stadium – nu wij kunnen vaststellen dat dit het goddelijke heelal nog niet is – moeten wij dan niet aanvaarden dat er een nieuw universum zal ontstaan?
Zijn wij ... wanneer ge nu achter de kist komt, wanneer nu de dood komt, wanneer u uit uw lichaam gaat, is dat reeds het heelal?
Is dat al het goddelijke heelal?
Ja ... wél voor de katholieke kerk.
U kunt aanstonds ... wanneer ge het goed beleeft, het protestantisme, dan komt u aanstonds bij Christus, bij Onze-Lieve-Heer aan tafel te zitten, met uw lepels en gouden pap.
Dan kunt u daar eten en drinken zoveel als u wilt.
Maar u zult Hem niet zien, dat is allemaal kletspraat!
U krijgt een heel ánder bewustzijn.
U hebt geen eten en drinken meer nodig.
U zit niet, u staat niet achter de rechterstoel van uw vader, uw papa – want dat is Hij.
En u handelt niet meer om drie vaatjes cognac om een levenszee te bevaren, daarvan bent u los, daarvan bent u vrij.
U hebt ruimtelijk gevoel, u bent leven, licht en liefde.
Ja ... en nog angstig voor ‘de kist’ en nog angstig om uzelf te willen verliezen?
Nóg te weigeren om de schatten van God te aanvaarden?!
In deze ruimte waarin we nu leven, zijn natuurlijk bewuste graden gekomen.
Het universum is nu als deze vergelijking, dit beeld: u ziet hier de zon, u ziet het moederlichaam.
Het moederlichaam voor de aarde – het hoogste is dáár het moederlichaam – dat is nu de maan.
De maan heeft zich dáár als het moederlijke lichaam opgebouwd.
De maan zweeft daar als een machtig groot leven met geestelijk bewustzijn.
U kijkt door het groen heen, u kunt de ziel van de bloem zien, u kijkt door de mensen heen.
Het water, al is het duizenden meters en mijlen diep, u kijkt op de bodem, alles heeft zich gééstelijk verstoffelijkt.
Er zijn daar geen ziekten meer, een advocaat, uw politieagent, leugen en bedrog is opgelost.
U bent waarachtig, u beleeft nu de goddelijke, ruimtelijke rechtvaardigheid.
U haat niet meer, jaloezie is er niet, u bent levend bewust, u hebt liefde gekregen, want u hebt deze ruimte overwonnen.
En u hebt zeven sferen beleefd, geestelijk, de wereld voor uw innerlijke persoonlijkheid hebt gij u eigen gemaakt.
Ge hebt u los- en vrijgemaakt van elke stoffelijke gedachte.
Of gelooft u niet aan engelen?
Gelooft u niet dat er in de astrale wereld mensen zijn die de vijfde, de zesde, de zevende geestelijke sfeer hebben bereikt?
Gelooft u niet dat het leven, een bloem, een plant u zal toespreken?
En dat ge aanstonds de wetten zult leren kennen, hebt te aanvaarden en wilt zeggen: ‘Ja, dat alles is uit mij geboren, ik heb dat leven lief, het is van mij!’
Vernietig nu maar een mens, en gij vernietigt uzelf!
Mismaak, verfoei, haat, lieg en bedrieg een mens, en ge bedriegt uzelf.
Het zijn delen van uw godheid, het zijn vonken van uw goddelijke Al!
Het is leven van uw leven, licht van uw licht!
Dat zullen we aanstonds moeten beamen, wij hebben dat te aanvaarden, want de Vierde Kosmische Graad zegt het reeds, Moeder Maan zegt: ‘Kijk, weg met die naam!
Moeder ... ik ben weer moeder, moeder, moeder ...
Ik ben het eerste en het hoogste om dit leven in deze ruimte te ontvangen.’
En nu zien wij: hier leeft het moederlichaam, één lichaam, één planeet, en óm die planeet, óm dit moederlichaam, dáár de eerste overgang.
Dus vanaf de maan een overgang, dáár nu als een zelfbewuste planeet.
Kunt u dit voelen?
Dáár de maan, de maan zendt krachten uit; daar ligt een bijplaneet, voor ons de overgang, de stap.
Op de Vierde Kosmische Graad ziet u die overgang als een bewuste planeet, als de Eerste Kosmische Graad, voor de Vierde dus.
Voor de Vierde Kosmische Graad, voor dát universum leeft hier de maan weer, dat is de moeder, dat is de Albezielde bron die zich een nieuw leven heeft geschapen.
De maan als moeder dus, dat moederschap heeft zichzelf uitstralend verdicht voor de Vierde Kosmische Graad, is dat eenvoudig?
Dat móét ... dat móét zo zijn en zo is het.
Nu ziet u daar de eerste bijplaneet die we tussen zon, tussen maan en Mars en tussen Mars en de aarde hebben gevolgd, die zien we nu ... daar zijn er maar zes.
We hebben die zes overgangen ...
Daarom heb ik die dingen aanvaard, daarom heb ik mij daarop ingesteld en u zo-even gezegd: gelooft u dat het ineens af was?
De Albron, de Almoeder had zes, zeven tijdperken nodig om zich te kristalliseren, om zich te verstoffelijken, en toen trad het gouden licht als gewaad naar voren, zeven tijdperken ...
En die zeven tijdperken zien we voor deze ruimte als planeten en zonnestelsels terug, ook de maan, op de Vierde Kosmische Graad thans, de eerste overgang, als een bewuste moederlijke planeet.
Dáár ... daar de tweede, daar de derde, daar de vierde, daar de vijfde, daar de zesde; híér het Albewustzijn voor die graad.
Hier, waar ik op sta.
U komt dus vanuit de zevende sfeer.
U komt dan in de mentale gebieden.
Die ruimte die leeft hier, dat is maar een stap, u waait er zo in, omdat uw innerlijk leven afstemming heeft op die uitstraling, dat bewustzijn.
Duidelijk?
Het wordt heel eenvoudig!
Het wordt heel eenvoudig!
U kunt het zelf óók beleven aanstonds.
Nu komen wij weer daar, we worden aangetrokken.
Wij zijn dus, wanneer we aanstonds in de zevende sfeer komen aan Gene Zijde – het hoogste, het laatste, het uiteindelijke voor uw innerlijke leven in de astrale wereld – zijn wij gereed, nietwaar? voor de Vierde Kosmische Graad.
Wij zijn dus ... die planeten, Moeder Aarde en al dit leven in deze ruimte hebben nieuw leven geschapen, nieuw bewustzijn.
Dat planetenstelsel, die vonken, die astrale bollen zijn er, wachten op ons.
In de zevende sfeer komen wij gereed voor de mentale gebieden – wij noemen dat mentale gebieden, onzichtbare werelden – en worden aangetrokken door de uitstraling van de maan, de uitstraling van de opvolgende bewuste graden die wij nu in dit universum hebben vastgesteld – duidelijk? – waarvan de aarde ons naar de geestelijke levensgraad stuurt, de wereld voor de geest, nietwaar?
Of we waren hier niet, of de aarde had dit bewustzijn niet.
En komen wij en maken wij ons gereed om die zevende sfeer te bereiken.
En nu worden we aangetrokken en zien wij – dat wij ... dat beleven we aanstonds – en stellen we vast dat we in de vierde sfeer, dat is het Zomerland en Zomerland wil weer zeggen: bewustzijn.
Een zomermorgen is een lieflijk gevoelsleven aan kracht, aan groei, aan bloei, aan openbaring.
Want in die tijd, die zomermorgen schenkt u het beeld, het baringsproces voor en van Moeder Natuur.
Duidelijk en eenvoudig!
Dat beleven wij aan Gene Zijde.
Nu zien wij dat de vierde sfeer het uiteindelijke is voor de kringloop als geest voor de aarde.
U hebt nu de lagere sferen – die ontmoeten we aanstonds – maar we gaan door naar de lichtende, de eerste – voelt u weer? – de eerste overgang, tweede overgang, derde overgang, de vierde overgang.
Toen was er al licht in de ruimte.
Toen de goddelijke moeder, de Albron, begon in de vierde graad, toen was het universum reeds verlicht.
Maar het scheurde wéér vaneen, want dit universum had nog drie stadia te beleven voordat dit goddelijke licht, dus die uitstraling als licht, die lichtende zelfstandigheid had gekregen.
En dát zien wij nu op deze weg terug!
We hebben daar ... hier is het moederlichaam, dat zweeft hier door de ruimte, daar de eerste overgangsplaneet, de tweede, de derde, de vierde, vijfde en zesde, zevende.
En nu zien wij: dáár is de zon.
Nacht ... nacht mijn kinderen, is er niet meer!
We hebben nu ... de zon vertegenwoordigt zeven bewuste tijdperken!
Wanneer we aanstonds weer terug moeten vanuit het heelal, dan gaat u voelen welke wijsheid u krijgt, kunnen wij op dit ogenblik vaststellen, zoals de geleerde, zoals André dat heeft gehoord en u (van) de week heeft verteld: hoe oud is Moeder Aarde, hoe oud is dit universum?
Dat kunt u aan het licht van die bloem en het beeld in de wateren, het leven in de natuur en aan uw eigen organisme vaststellen!
U kunt het licht van Moeder Aarde en het jaargetal, de cijfers, hoe oud zij is, aan het inwendige van haar lichaam zien.
Dat zien wij en beleven wij allemaal en dan krijgt u een kosmisch beeld.
U wordt kosmisch bewust voor ál deze stelsels.
Maar wat gebeurt er hier?
Hier is er geen nacht meer, want de nacht is voor de aarde geweest: de afkoeling voor het embryonale leven!
Wanneer er nu nog in uw stadium ...
U voelt wel, we komen thans telkens terug tot de wetenschap, het bewustzijn van uw faculteiten.
Want de faculteit, uw natuurkundige, die zegt: ‘Wanneer er geen nacht was, m’n lieve kinderen, dan losten we op.
Dan verschroeide de zon ons in slechts enkele dagen.’
De nacht brengt weer de afkoeling, de dauw, het water, groei- en bloeiproces.
Er moet op aarde nacht zijn.
Maar omdat we één zon hebben om dit ... één zon, voelt u?
Dit alles is vader én moeder.
Er is maar één vader om dit te bevorderen; meer vaderschappen, meer hulp als ‘mannen’, bij wijze van spreken, zijn er niet nodig.
Maar wat zien wij hier op de Vierde Kosmische Graad?
Daar staat de zon.
Wij leven bijvoorbeeld ...
Wij stappen van het moederlichaam af en gaan naar de eerste overgang, wij leven daar.
Die planeet die draait, die maakt ook een omwenteling.
En dáár ... nu is daar de eerste zon.
Nu krijgt elke zon ...
Nietwaar?
Zou u denken dat elk insect moeder is en vaderschap zal ontvangen?
Weet u, kunt u aanvaarden nu, want ik zet u voor een prachtig mooi probleem, een prachtig, machtig wonder, wilt u geloven dat elk moederschap vaderschap aantrekt en bezit?
Neemt u dat aan?
Komt dat uit de grond van uw hart?
Dan moet het toch eenvoudig zijn dat elke moederplaneet nú vaderschap bezit voor de Vierde Kosmische Graad.
En nu zien wij dat daar het moederschap en het vaderschap één wereld is.
En díé planeet, de eerste overgang, een eigen zonnestelsel heeft gebaard en geschapen.
En nu komt die planeet tot draaiingsproces, en u zegt, ze gaat, sluit zich af voor díé zon, dus dit wordt nu duisternis.
Maar nu staat daar numero twee, de tweede overgang, en die zegt: ik zal u even helpen, en dan krijgt zij van deze kant licht.
En nu blijkt het dat er slechts tien seconden, zeven seconden ... dat zijn weer zeven overgangen, zeven tijdperken, want u voelt wel, u komt daar drie, vier, vijf, zes ... en dan komt het moederlichaam.
Dus elke planeet is opgenomen in wat?
Dat woord wil ik gaarne van u beleven.
Elke planeet, elk insect, elk dier, elk mens, alles in deze ruimte is opgenomen in wat?
In licht, in vader-, in moederschap, in uitstraling voor evolutie, een openbaringsproces die voor elk leven aanwezig is.
Dus u bezit – daar komt het nu op neer – dat leven bezit dus zeven diepten, zeven mogelijkheden vóór, óm dat bewustzijn als levende uitstralende kracht te beleven en te ondergaan.
Is dat duidelijk?
Nu ... dus vanzelfsprekend, die zon daar – als vader – is niet alleen, maar dat leven heeft zich zeven ruimtelijke graden voor bewustzijn eigen gemaakt.
Dus dat leven, die eerste planeet, die overgang is gericht voor ...?
Oók voor de tweede graad!
Want dat leven behoort tot de Vierde Kosmische Graad als gehéél, als zelfstandigheid.
Dus nu – en dat beleeft u ook in de natuur – het leven dient.
Die zonnen zijn gereed om ál die overgangen te kunnen opvangen, opdat de nacht zal verdwijnen.
Er is daar geen afkoeling meer nodig, want afkoeling wil niet anders zijn dan tussen verharding en vernieuwing te leven.
Maar u krijgt een zelfstandigheid, een stabiliteit, een voortdúrend bewustzijn.
En nu blijkt het dat hier de nacht voor úw leven, voor deze ruimte ónbewustzijn is.
Of is dat niet zo?
Wat bent u als u slaapt?
Zeg eens dat het níét zo is!
Daag ik u uit!
Maar ik wil u ... ik breng u tot u terug, zodat u op uw beide voeten kunt vaststellen: ja, dat ís zo.
Maar dat kan u niemand op deze wereld verklaren, dat komt op dit ogenblik uit het goddelijke Al.
Er is geen geleerde, geen Einstein in staat om de Vierde Kosmische Graad te ontleden, want hij heeft dít universum nog niet in zijn bezit.
Neemt u dat ook?
Dan kunt u aanvaarden dat we goddelijke fundamenten leggen.
En nu blijkt het dat er geen duisternis meer is en alleen komen wij tot ... wanneer die eerste planeet zich omgewenteld heeft.
Het is een machtig verschijnsel.
U moet zich daar eens kunnen inleven, het is een machtig probleem.
We hebben daar gelopen; u kunt Jozef Rulof voor gek verklaren, maar hij was daar met meester Alcar en met mij.
Wij liepen daar hand in hand op de Vierde Kosmische Graad.
Wij volgden de mensen, we hebben de mensen in de ogen gekeken, wij hebben met de mensen gesproken.
En de mens zei: ‘Ik ken uw taal, ik ken al de talen van de wereld.’
Wat heeft Christus, wat heeft God gezegd?
‘Het gevoelsleven spreekt!’
‘Was u op aarde?’
‘Jazeker, wilt u mijn naam weten?’
‘Ja, vertel uw naam eens.’
‘Die naam die heet: ‘Buhwuhwuh’, want ik leefde toen nog in het oerwoud.
Er waren geen steden, er waren geen maatschappijen.
We hebben miljoenen tijdperken nodig gehad om de Vierde Kosmische Graad te bereiken.
Wilt u ons een naam geven?
Ik bén, mijn naam is Vierde Kosmische Graad.
Ik ben zon, maan en sterren, ik ben niet meer dan dit: vader en moeder.
Maar ik bén leven, licht en liefde geworden op déze afstemming, nóg niet in het goddelijke.’
En nu krijgen wij: er is geen nacht, want die ... de planeet, de eerste ... de eerste omwenteling, de eerste graad, de eerste planeet wentelt, het eerste lichaam wentelt zich om.
Ook dáár staat de tweede graad, voelt u?
Voelt u?
Dus de zon, het vaderlijke gezag staat júíst op de aarde, op die planeet, zoals hier.
Dus het vaderlijke gezag zegt: ‘Stond u daar, dan neemt u van mij nog wel iets over.’
Op het ogenblik dat de planeet zich wentelt ... ze draaien daar om de as, dat is noodzakelijk geweest weer in het begin.
Er was in het begin daar ...
U voelt wel, ik had het er zo-even over.
Ik zou me tegenspreken.
U houdt het toch niet vast.
Maar ik wil het ... ik wil u fundamenteel bewijzen dat daar in het begin ...
Want er was in het begin daar duisternis, nietwaar, weer duisternis; er kwam licht en toen kwamen die planeten tot werking.
Toen was er duisternis, dus ook nog in het beginstadium: universele afkoeling.
Maar in de ... als u mij nu op de vingers wilt tikken, dan zeg ik u: ja, hier stoffelijk, dáár geestelijk.
Dus duisternis is er niet, die ‘planeet’ zendt dat licht langs de planeet aarde.
U voelt wel, deze zon die bestraalt al het leven in de ruimte.
Dat kunnen die ‘planeten’ ook, dat is het vaderlijke gezag.
En nu komt er maar één ogenblikje – het zijn slechts, omgerekend voor uw aarde als tijd, zeven seconden – en dan ziet u een lichte schaduwing komen.
Dan staan ál die planeten op dat ogenblik, ten opzichte van de ruimte, de omwenteling, baring, vaderschap, tegenover elkaar.
En wat zien we nu?
Wat u ook hier in dit universum beleeft, is dat de maan de aarde, en de aarde de maan afsluit ten opzichte van het vaderschap.
Duidelijk?
Dus een planeetsverduistering, dat beleeft u daar ook.
Maar dat is nu daar geen verduistering meer, geen nacht meer.
Dat evolueerde, de nacht moet evolueren, of neemt u niet aan dat u wanneer u in het goddelijke bent, nooit meer zult slapen?
Dacht u dat God nog slaap nodig had?
U bent eeuwigdurend wakker en bewust!
U voelt wel, het klopt allemaal.
Het één verbindt zich met het ander.
Ik kan me hierin niet vergissen, want we hebben de reis tot het Al mogen maken.
We gaan die weg verder.
En nu is er geen nacht meer, er is altijd dag, zeven seconden slechts een lichte afschaduwing, en dan is dát die mooie zomermorgen.
Zoals het licht op de aarde, zo is het licht daar wanneer de zon opkomt en zij even haar ogen over de aarde werpt.
Dat wil zeggen, dan komt de aarde weer in haar baan en dan stijgt de zon weer.
De zon beschrijft een baan, maar nu gaan wij over de zon heen.
Daardoor is die slagzij gekomen.
Daarom heeft de nacht zich gemanifesteerd.
Die is daar niet meer!
Daar is alleen een lichte overgang voordat het licht ... voordat zij, de planeet, het ruimtelijke, vaderlijke gezag weer aanvaardt en met haar hart openstaat en zegt: bestraal mij, beïnvloed mij.
En dan moet u daar de bloemen eens zien, u moet daar de vogels eens zien.
U moet daar de mens eens zien, u moet de menselijke gewaden eens zien.
Nu kennen we u aan het gewaad.
We hebben daar gewandeld, we staan niet stil.
We gaan even verder, we komen aanstonds daar weer terug, omdat wij vanuit het goddelijke Al – op de volgende zittingen – het leven op aarde nu volgen.
En dan kunnen wij vaststellen: wat doet u als u verkeerd doet?
Wat doet u, wat bent u, wat bent u van plan wanneer u liegt en bedriegt?
Besteel een mens, haat een mens, vernietig een mens, dood een mens ... wat gebeurt er nu?
Voelt u, wij komen voor die goddelijke fundamenten te staan, ge gaat uw godheid zien.
En nu kijken wij dáár: het leven in de natuur is geestelijk.
In de eerste sfeer aan Gene Zijde zijn we vrij van leugen en bedrog.
In de tweede en derde sfeer vanzelf; in de vierde, in het Zomerland, zijn we geestelijk bewust.
En nu de vijfde, de zesde en de zevende sfeer, waar u tien-, twintig-, dertig-, veertig-, vijftig-, honderdduizend jaar over doet om er te komen, om die bewustzijnsgraden in u op te nemen.
Want een bewustzijnsgraad wil zeggen: wat hebt u van die mensen beleefd?
U zegt: ‘Ik heb met die mensen niet te maken, wat kunnen mij die volkeren der aarde schelen!’
Maar wat dacht u, als u de eerste sfeer betreedt, wat er in, onder uw hartje leeft?
Wat heeft de Christus gevoeld?
Komen wij op terug.
Zullen we leren kennen.
Wat dacht u, wanneer u aan Gene Zijde bent, voor uzelf te leven?
Alleen maar om uzelf en voor uzelf te denken?
Dacht gij dat gij uw bewustzijn had gekregen wanneer niemand iets had gedaan, geen hand had uitgestoken, niet was begonnen om te denken?
Stapt ge zomaar het leven voorbij dat gebrandstapeld is voor de Christus?
Wat dacht ge wat dít te betekenen heeft toen men Socrates een gifbeker voorhield?
Wat dacht gij toen Christus Zijn ogen sloot op Golgotha?
Dát wat er in Hem omging?
Dat dát lichaam werd gekraakt?
Nee, Hij stierf en Hij leefde.
Daar vergrijpt zich de katholieke kerk aan.
Nee, die kindertjes weten niet wat ze zeggen en hoe ze het voelen.
Christus zei: ‘Dát leven ben Ik.
Gij zijt uit God ontstaan.
Ik lijd voor u.’
Jazeker, gij hebt aanstonds in de eerste sfeer het leed, de ellende, de armoede, de vernietiging van Moeder Aarde in u op te nemen.
Want dat leed en die smart behoort u toe!
De mens die in het oerwoud leeft zult ge naar de maatschappij brengen, naar het geluk van uw bewustzijn.
Dat is de schepping, dat is een goddelijke openbaring.
Ge zult leven en sterven voor het leven dat met u de weg, de goddelijke weg bewandelt en de sferen voor het uiteindelijke gezag eens betreden zult.
Dat beleven wij nu in de Vierde Kosmische Graad.
Voelt u wat we aanstonds zullen beleven en hoe we Golgotha zullen betreden?
Ja, hoe wij het hof van Gethsemane zullen zien?
Wanneer wilt ge bidden, wanneer wilt ge zeggen: ‘Vader, Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen’?
Het geslagen worden door de maatschappij is een bloem voor uw Koninkrijk Gods in de hemelen, voor de aarde en de ruimten die voor uw maatschappij, uw geestelijke persoonlijkheid zijn ontstaan.
Haal uw schouders eens op als u durft, nú nog, nu ge weet dat ge aanstonds de ruimte zult bezielen, de Vierde Kosmische Graad!
Ge kunt dat eerst opbouwen, steen voor steen zult ge leggen aanstonds, door uw menselijke gedachten, uw karaktertrekken, uw daden.
Want ge zult goddelijk móéten en wíllen dienen, want hier is geen leugen en bedrog meer!
En nu verder, even verder.
Hier ziet u de Vierde Kosmische Graad.
Ik kan ineens verdergaan; de vijfde is niet anders, de zesde is niet anders.
De zesde ... u blijft nog altijd moeder, u komt tot eenheid, u hebt nog te baren en te scheppen; het embryonale leven leeft in u.
U bezit nog de Al ...
De moeder heeft de Albron in haar en dijt uit, gééft ... zet haar tempel open en de scheppende kracht bezielt haar door het vaderlijke gezag.
We gaan verder naar zes en betreden het goddelijke Al.
De Zevende Graad, de Kosmische Graad, het Al is klaar, voor ons gereed!
Er is licht, alles bezit de gouden uitstraling die wij voor de Almoeder in het begin van deze openbaringen mochten waarnemen.
Nu zijn we goddelijk bewust.
Wat is er nu beleefd, wat hebben we gedaan?
Wij zijn van mens tot mens, geboorte tot geboorte zijn wij verder gegaan.
Wij hebben gezien dat het maanleven geen betekenis had, maar voor de ruimte de overgangen waren om tot God terug te keren.
Al die planeten in het universum – ffft! – blaast u van uw hand!
De aarde heeft voor deze ruimte het hoogste ontzag.
De geestelijke werelden zijn ontstaan, want door élke daad – zullen we aanstonds leren zien – bouwde gij door elke daad, elke karaktertrek, liefde, licht, leven, rechtvaardigheid, harmonie, bouwde gij aan uw weg, uw geestelijke weg, om achter de kist uw voetjes te kunnen verzetten, die u ook daar bezit.
U bent liefde!
Wat doen wij hier in het goddelijke Al?
U bent ruimte, u bent een planeet, u bent vader- en moederschap.
U kent de wetten van deze ruimte, want u ging er doorheen!
Door het vader- en moederschap kreeg u verruiming.
U ging van stap ... door stap en stap te verzetten betrad u levensgraden voor een nieuw bewustzijn.
U ging van planeet tot planeet.
Een planeet steekt u in uw zak, een universum heeft niets te betekenen, want gij zijt bil-, bil-, biljoenen eeuwen en tijdperken op weg!
Ge zijt nu in het Al!
Ge zijt leven en wind, ge zijt baring en schepping, licht, leven, liefde voor álles!
Ge draagt een machtig kosmisch, macro-universeel gewaad.
Sterren en planeten doorstralen uw gewaad.
De weefsels van dit gewaad kunt gij terugzien in het licht van uw menselijk oog.
U bent zeker en bewust, en ge kunt zeggen tot uzelf, tot de ruimte: ‘Ik ben in alles, omdat God, omdat de Albron zich heeft geopenbaard, ben ik voor alles een godheid!
Ik leg de wetten, de wijsheid, de bewustwording van mijn leven aan de voeten van het andere leven die deze weg nog heeft te aanvaarden.’
Ga met dit heelal naar huis en kus elkaar.
Ik dank u wel.