De mens en zijn God

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
Wij beginnen vanmorgen met de voortzetting van de serie lezingen die ik u wil geven.
Deze heet en draagt de titel ‘De mens en zijn God’, met andere woorden: gij en uw godheid.
De vorige lezing bracht u naar het oude Egypte, waar wij een tijdlang neerlagen, geknield aan de voeten van de godin.
De tempels van Ré, Ra en Isis brachten u tot het menselijke denken en voelen ten opzichte van maatschappij, leerstellingen, gevoelsleven, uw persoonlijkheid, ruimte, Christus en God.
De tempels die op de aarde zijn opgetrokken, gaven u een beeld hoe de mensheid deze voorbijgegane eeuwen heeft volbracht, heeft beleefd.
Vanmorgen leggen wij fundamenten voor de volgende lezing en komen langzaamaan terug tot de menselijke maatschappij, úw denken en voelen, om eindelijk na deze lezingen vast te stellen dat ge goden zijt.
Het woord leggen wij vast voor de toekomst.
Ge krijgt profetieën en hierdoor kan aanstonds de maatschappij aanvaarden, dat te allen tijde de meesters, de ruimte, tot het menselijke kind van Moeder Aarde hebben gesproken.
Toen God zich openbaarde, toen Hij begon aan de verstoffelijking van Zijn leven, was dit voor uw eigen persoonlijkheid.
Het is God die zichzelf gestalte gaf om zich door het leven te laten vertegenwoordigen.
Door de elementale wetten, de wetten voor harmonie, voor de wedergeboorte, vader- en moederschap, voor de ruimte, voor Zijn goddelijk karakter zijn deze fundamenten gelegd en werden daarna zichtbaar.
De Albron is het, waardoor al het leven is ontstaan.
Hoe de maatschappij is ingesteld op de Albron, de Alziel, het Alvermogen, het Alleven, het Allicht, het Alvader- en moederschap, dat tenslotte, uiteindelijk alleen door de liefde vertegenwoordigd wordt, zal u aanstonds duidelijk worden.
We willen nu eindelijk doordringen tot het goddelijke woord, opdat de mensheid eens zal ontwaken.
We zullen doordringen dat elke kern uw eigen vonk is.
We zullen fundamenten leggen, opdat gij zult zien dat elk mens een deel van uw goddelijke persoonlijkheid móét zijn en dat gij aan dat leven zult werken.
In de eerste plaats om uzelf tot die goddelijke bron, die goddelijke evolutie te voeren.
De Albron is het, aanvaard dit – vóórdat de scheppingen begonnen, – die de eerste levensaura uitzond.
Dat was een eenvoudig plasma, een aura die men protoplasma noemt.
Nevelen werden het later en daarna, na eeuwen, wolken, verdichte massa, die veranderde, en eindelijk, na zoveel miljoenen eeuwen, tijdperken, een goddelijk gewaad heeft aanvaard; en dat werd het licht, het goddelijke licht.
We leren nu dat God een persoonlijkheid is als licht.
In die ruimte, in die onmetelijkheid was er niets.
Die aura heeft zich kunnen verdichten en verstoffelijken, ook al is dit nog goddelijke substantie, het is ontstaan, geboren uit de óérbron en die óérbron kon denken en voelen.
Die zichtbare gestalte werd bezield door een goddelijk denken en voelen, dat is voor de ruimte de Almoeder.
Aanstonds, later dan wordt het u duidelijk dat die Albron God heeft gemanifesteerd.
Hierdoor leert gij als mens op aarde uw godheid kennen.
De eerste verschijnselen die wij in de ruimte mochten waarnemen, waren die allereerste fundamenten die door de goddelijke Almoeder werden gelegd.
Wat de natuur nú nog in dit leven naar voren brengt, schept en baart, dat is uit die Albron ontstaan, dat waren gedachten, dat was een levensfluïde.
Wanneer u dit vast kunt houden, wanneer u zich kunt indenken in deze stof, dan voelt u dat alles uit het Aldenken is geboren.
De metafysische leer legt fundamenten en de geleerden zijn thans al zover om aan te voelen en te aanvaarden dat vanuit die íjle ruimte alles is ontstaan; óók God en gij als mens, het dier en Moeder Natuur.
Toen die ruimte het goddelijke gewaad, het lichtende gewaad had aanvaard – dus vanuit die duisternis, vanuit dat niets, zoals ik zei, dat miljoenen eeuwen, tijdperken heeft geduurd – was God nu een lichtende persoonlijkheid.
Die gestalte was te zien, ook al waren er nog geen mensen; de Albron wist: Ik heb Mijn gewaad lichtend, verlichtend geschapen, Ik ben licht geworden.
En dát licht is een goddelijk harmonisch stelsel, een fundament voor de goddelijke bron.
Aldus, de Albron legde fundamenten voor de goddelijke persoonlijkheid.
Als u dit kunt aanvoelen, dan moet u begrijpen, dat wanneer gij – wij keren aanstonds, later tot het menselijke denken en voelen terug – dat gij door elke gedachte en vanuit elk punt uw goddelijk wezen bezielt, een fundament geeft.
En dan kunt u aanstonds, wanneer we de maatschappij betreden, uw taak in de maatschappij voor alle karaktereigenschappen kunt u zélf vaststellen, want dát is de bedoeling van de meesters: om uw goddelijk denken en voelen tot evolutie te voeren.
Dát is de bedoeling.
Eerst dan wordt ge mens, bewust mens, en dan leren we de graden zien van deze persoonlijkheid.
Wij voelen de stof, wij voelen de dierlijke, de voordierlijke, de grofstoffelijke, de stoffelijke graden, en daarna beleven wij de geestelijke vitaliteit, de geestelijke mentaliteit, waarna we de sferen van licht als ruimten van licht betreden en waarin gij als mens uw persoonlijkheid ten opzichte van het goddelijke Al terug zult voeren en leren kennen en daarna hebt te aanvaarden.
God, de Albron legde in de allereerste plaats het eerste fundament neer en dat was wérking.
In die onmetelijkheid kwam er werking en die werking ging zich, zóú zich verstoffelijken, dat waren de nevelen, dat werden de wolken, na al die tijdperken door zien wij die evolutie.
U kunt het aanstonds weer beleven wanneer gij achter de kist zijt.
Dan neemt het goddelijke gezag u aan uw hand en voert u tot dat eerste fundament en hebt gij dat te aanvaarden.
En dan zien we dat licht ... Gods.
Toen dat uiteindelijke stadium kwam, had de Albron zich te splitsen.
De mens op aarde vraagt zich af: wat is nu goddelijke splitsing?
De mens belééft een goddelijke splitsing, het is het baren voor de moeder, het scheppen voor het mannelijke gezag om zich te geven en te dienen voor de moeder, waarna het nieuwe leven komt.
Dat ogenblik is er nog.
U zult door deze zittingen, dit een-zijn met de goddelijke wetten aanstonds beleven dat u een goddelijk profeet zijt als mens en het goddelijke gezag door de wetten, door uw menszijn, door uw vader- en moederschap vertegenwoordigen zult.
U zult geen minderwaardigheidscomplex meer bezitten, u zult groot zijn en ruimtelijk bewust, gelukkig, welsprekend en welwillend.
De Albron was dit, die de eerste gedachte voor het scheppingsplan uitzond en dat is ten opzichte van al het leven waarin ge nu zijt het goddelijke baringsproces, het moederschap.
Dit licht dat de Albron vertegenwoordigt, is Algoddelijk, omdat dit uit het Alvermogen is geboren en nu een eigen evolutie zal voortzetten.
Wanneer u deze stilte voelt, wanneer u dit licht beziet, sluit dan uw ogen, en de gelukzaligheid van en voor dit openbaringsproces spreekt onder uw menselijke hart.
Er zál iets geschieden op dit ogenblik, jazeker!
Hoe moet dit evolutieproces voortgaan, hoe zal dit Almoederlijke gezag zichzelf vertegenwoordigen?
De wetten in de natuur, de wetten van de ruimte die verklaren ons thans dat dit God zal zijn als een lichtende gestalte, als een persoonlijkheid van licht, niet meer, niets minder, maar ín die bron, in dat leven, daarin zult ge aanstonds kunnen zien en aanvaarden, is álles aanwezig.
U begrijpt: we gaan schrede voor schrede verder.
Vanuit dit licht moeten wij terugkeren naar de aarde.
En nu begint het: fundamenten voor de toekomst, profetieën!
God splitste zich, nu dit is God, een lichtend wezen.
Deze onmetelijkheid is gevuld door Almoederlijk voelen en denken, gekristalliseerd door een goddelijk gewaad als licht, waaruit aanstonds een nieuw leven geboren moet worden en dat is de zon als de scheppende kracht.
Nu kunt ge onmiddellijk uw woordenboek terzijde leggen, want nu is de zon vader, Alvaderlijk bezield en moet ons als mens verklaren of wij deze machtige openbaringen als mens aanstonds onder onze harten zullen dragen.
God splitste zich in dit oneindige, nu komen wij reeds met de God van al het leven in aanraking.
Wij staan vóór Hem, Hij moet zich splitsen en verdelen omdat de schepping wil beginnen.
Vanuit de God kreeg u nu reeds een eigen zelfstandigheid – want dit licht ís zelfstandig, dit is een wereld, is een ruimte, dit is denken, dit is voelen, dit is waarheid, dit is harmonie, dit is rechtvaardigheid, welwillendheid, liefde, gelukzaligheid – ruimte, alles is ruimte!
De Albron zegt: ‘Mijn kind, ga en splits u.
Doe wat ik deed, vermenigvuldig u, laat u zien.
Ga verder, u móét verder, keer terug tot het moederschap.
Keer terug tot mij, waarin ik leef, hier in deze duisternis, waarin toch alles aanwezig is, dat ons later, wanneer we het goddelijke Al betreden als bewuste persoonlijkheden en als mens, zullen zien dat die goddelijke fundamenten voor úw leven als goddelijk principe zijn gelegd, en dan spreekt het goddelijke gezag tot uw leven en uw eigen verkregen persoonlijkheid.’
Ja, de Albron sprak tot hetgeen de mens heeft geleerd en als God mocht leren kennen, als een kind van haar hart.
De Almoeder zei: ‘Ga in de ruimte en vertegenwoordig mij, ge zijt ziel van mijn ziel, leven van mijn leven, ge zijt moeder van mijn moederschap.
Ge zult vader zijn opdat ge zult scheppen, maar ge zult mij vertegenwoordigen in harmonie!
Elke wet zult ge beleven volgens de wetten die ik u gaf en waardoor ik mijzelf kon manifesteren.’
Wij behoeven hier niet lang bij stil te staan, want dit licht splitste zich in de ruimte.
God was dit nu; als een lichtend gewaad splitste Hij zich in miljarden deeltjes en er kwamen lichamen tevoorschijn.
Maar er kwam duisternis, omdat miljoenen delen licht namen van dat Albron ... van dat Almoederlijke instinct, van die Albron die gevend, dienend, harmoniërend was, opdat het leven zou voortgaan, opdat die persoonlijkheid zou beginnen die zelfstandigheid te vertegenwoordigen.
Toen kwam de macrokosmos, het heelal waarin gij leeft en u aanstonds duidelijk zal worden.
God splitste zich.
Nu staan wij voor een God, voor een openbaring.
Dus ontstaan uit de Albron, de Almoeder, het Alvermogen zien wij een gebeuren ontstaan: een ruimte die verdicht is, een ruimte die niets anders is dan licht, maar dat licht bezit alles en wordt ons duidelijk naarmate wij de stoffelijke werelden betreden.
Wanneer wij de stoffelijke werelden betreden dan staan wij nu voor een wet die Albronnelijk is bezield, Alwetend is bestuurd.
Die gedachte móét zich verstoffelijken en zal tot het Alstadium moeten terugkeren om daar de Albron als stoffelijk wezen of als geestelijke persoonlijkheid te vertegenwoordigen.
Dat is de bedoeling van de Albron en hierdoor kwamen de eerste openbaringen tot zelfstandigheid.
Dat eerste denken was een zelfstandigheid, want dat denken bracht leven, werking voort.
En die werking werd een nevel, een nevel een wolk, een wolk veranderde weer, er kwam steeds meer kracht, steeds meer evolutie.
Wij leren daarin zeven overgangen kennen en eindelijk werd het licht en dat licht splitste zich weer in miljarden deeltjes en dat werd de macrokosmos, het tweede stadium.
Het volgende stadium voert ons onmiddellijk naar het moederschap, vanuit de Albron ontstaan voor de macrokosmos en dat is de maan als planeet en de zon als scheppende kracht.
De Albron is vader en moeder en uit die Albron moet dat vader- en moederschap verstoffelijkt naar voren treden, wil God, wil die Albron zichzelf kunnen vertegenwoordigen.
Die maan, een groot machtig deel van dat goddelijke gewaad, begint tot werking.
Die delen hebben alles beleefd in dat voorstadium.
Dat noemt de aarde, noemt de Bijbel de goddelijke openbaringen?
Nee, dit zijn de goddelijke openbaringen voor u, voor de ruimte en voor alles.
De Bijbel heeft een openbaring tot stand gebracht en beschreven, ontleed, bedacht, bevoeld vanuit een stoffelijk menselijk denken.
Nu beleeft u die bron vanuit het goddelijke denken en voelen, en nu kunt u aanstonds vaststellen dat ge los zijt van de Bijbel, en kunnen we aanstonds ontleden wat waar is en wat onwaarheden heeft gebracht, omdat de mens die deze dingen heeft beschreven de scheppingen, de allereerste Almoederlijke openbaringen niet heeft gekend.
Dat moet u duidelijk worden en daarvoor zijn deze serie lezingen.
Dat u eindelijk grond krijgt, dat u eindelijk een fundament krijgt waar ge altijd en eeuwigdurend op kunt staan, op kunt voortbouwen, opdat de goddelijke persoonlijkheid tot uw maatschappij, ruimte, vader- en moederschap, leven, liefde, licht en vertrouwen zal spreken.
Eindelijk zult ge de Grote Vleugelen die u door het Almoederlijke gezag zijn geschonken, gebruiken!
De maan begint.
De maan verdicht zich, verruimt zich, er komt leven, er komen nevelen, er komen wolken in dat stadium, in dat ene lichaam en zien wij dat het moederlijke gezag reeds voor de ruimte een eigen zelfstandigheid ín die ruimte heeft aanvaard.
Duidelijk?
Die ruimte is goddelijk bezield, die moeder is een afscheiding van de Albron.
Duidelijk?
Aanvaard het, de maan is goddelijk bewust leven.
Bewúst, want bewust is die kracht uitgezonden, bewust kwam er verandering.
Dat bewustzijn zette zich voort, het ene leven bouwde het andere op: de verschijnselen die naar voren traden, kon men die zelfstandigheid schenken.
En eindelijk, wanneer we ...
We blijven niet stilstaan bij dat eerste vader- en moederschap, maar gij moet aanvaarden: dáár zijn wij ... daar zijn wij als mensen tot ónze zelfstandigheid gekomen.
De maan begint, dat macrokosmische lichaam begint om zich te verdelen.
Ik zei u, er komen nevelen, er komen wolken, er kwam een afscheiding, de splitsing gaat voort, dit is een geboorte.
De wetenschap kan reeds aanvaarden dat wij mensen in het embryonale leven zijn ontstaan.
De maan bracht embryonaal leven voort, al het leven begint in het allereerste stadium, het Al-embryonale bewustzijn.
Houd dit vast, leg dit neer als een fundament waar u op staat.
Eindelijk gaat ge beweging voelen, een zekerheid – wat de bedoeling is.
We krijgen nu ... wat in het oneindige gebeurde, geschiedt reeds in deze kleine ruimte.
Nu is de maan maar een kleine ruimte, het lijkt veel, het is groot, maar het is maar een kleine ruimte.
U zult aanstonds zult u begrijpen en kunt u aanvaarden dat dit ganse universum, hoe onmetelijk dit ook is, slechts een vonk is van de Albron, een deeltje maar.
U hebt veel meer, u krijgt nog meer als mens, waardoor uw godheid naar voren treedt!
Aldus ... de maan begint aan haar eigen evolutie, hetzelfde proces wat wij zo-even nu – door deze verklaring – voor de Almoeder, de Albron hebben gezien, hebben gevolgd.
De maan heeft geen andere wetten.
De hele ruimte, alles in die ruimte waarin die wetten leven dat is ... dat leven is afgestemd alléén op vader- en moederschap.
En vader- en moederschap is evolutie, is werking, alleen maar werking.
Er moet beweging komen.
En wat zien we nu?
Vanuit de kern, het hart van dit macrokosmische lichaam – u houdt nu die maan vast, die leeft onder uw hart, dat bent u zelf – scheidt u iets af en komt er nieuw leven tot stand, er komt nieuw bewustzijn.
Het is een embryonaal leven, een vonkje scheidt zich af.
Door die verdichtingen weer, die wij in de ruimte hebben waargenomen, komt er nu nieuw leven.
Daarmee is, daardoor is de schepping begonnen.
Het vader- en moederschap uit de Albron beleefd en ontstaan, heeft zich nu reeds in deze ruimte voortgeplant.
Die ruimte is moederlijk en vaderlijk bezield en wanneer we straks het huidige stadium betreden, dan is er niets en niets anders in de ruimte dan vader- en moederschap, dit is uw ganse universum.
En dan blijkt het dat het vader- en moederschap, uw vrouw-zijn en man-zijn, uw moederlijke kracht, uw scheppend vermogen, het allerheiligste is dat gij als mens in uw handen bezit en dat zo minderwaardig wordt beleefd ... zo nietig ... zo armoedig ... want nu stellen we aanstonds de fouten vast, we zíén de afbraak.
We omzeilen de Bijbel, we gaan door de wetten van Moeder Natuur regelrecht naar het goddelijke hart voor uzelf terug en betreden wij op macrokosmische afstemming uw goddelijk bewustzijn, uw goddelijk gevoelsleven, uw goddelijk karakter, uw goddelijk vader- en moederschap, uw goddelijke liefde, waar het om gaat!
En dan kunt u zien hoe gij uw eigen karakter nu reeds tijdens uw leven op aarde kunt bezielen en tot de evolutie kunt voeren.
De maan begint, er komen afscheidingen, er komt embryonaal leven.
Miljoenen cellen hebben reeds de eerste dood beleefd.
We beleven daar het uiteindelijke stadium en was nu voor dat cellenleven een verdergaan.
Die cel verbindt zich zoals de goddelijke bron, de Almoeder, het heeft bedoeld en gééft zich aan het andere leven ...
Wat de Almoeder uitzond, geeft dat celletje aan een andere vonk; een splitsing komt er tot stand, want in deze splitsing leeft weer die zelfstandigheid.
De cel als embryonaal leven heeft reeds een goddelijke, universele zelfstandigheid gekregen.
Voelt u dit?
Die cel geeft zichzelf aan het andere leven en dóór die afscheiding – voelt u, het openbaren, het moederschap, het vaderschap – komt er nieuw leven tot stand.
Ik heb u hier vanmorgen verklaard en eigenlijk ontleed hoe die cellen zichzelf hebben kunnen geven.
Die cel móést een aanraking beleven en een afscheiding.
Die cellen die hebben zich aaneengesloten, ze groeiden tezamen en evolueerden, dus nu niet voor de ruimte, maar evolueerden nu voor vader- en moederschap, want ze beleefden nu de goddelijke splitsing.
Ze beleefden nu een openbaring.
Een openbaring wil dus zijn: de geboorte, het geven van een stadium, het geven van denken en voelen van uzelf aan het andere leven.
Dat geschiedde; die kern, die cel, dit nietige celletje is Almoederlijk bezield, het vermogen van die Albron is in die cel aanwezig.
Er is niets méér, dus in dat ogenblik ... op dat ogenblik was de menselijke cel – dit wordt de menselijke cel – reeds Almoederlijk bezield.
Hierin leeft alles, hierin leeft uitdijing, hierin leeft de wil om zich te openbaren, hierin leeft de wil hóé dat zal geschieden.
De kracht, het denken, het voelen, het vermogen is in die cel aanwezig.
Dit is de goddelijke kern, deze kern is vanuit het goddelijke stadium, de Almacht, die Albron ontstaan.
Ik móét dit onder uw harten neerleggen, dan krijgt ge fundament, want dit is het fundament voor de lezingen, aanstonds wanneer wij de maatschappij – uw denken en voelen in de maatschappij – bezielend beleven, wanneer we aanstonds voor de godheid Socrates komen te staan, voor de ‘goden’ der aarde, juist uit de tempels van Ré, Ra en Isis, waarvoor ik de eerste fundamenten heb mogen leggen, in opdracht van de meesters, in opdracht van uw Christus, de Christus ín u.
Daarvoor was die eerste lezing.
Die cel nu, mijn kinderen, die álles bezit, zal zichzelf tot een menselijk stadium voeren.
En nu hebben wij te aanvaarden en nu kunt u de fundamenten leggen, de fundamenten voelen, opdat de wetenschap, de dokter, de bioloog nu reeds aan uw leven kan verklaren: já, wij mensen zijn in de wateren geboren.
De eerste fundamenten zijn door God in de wateren gelegd.
Maar daar zegt uw Bijbel niets van, daarover heeft de Bijbel niet gesproken en zal u aanstonds duidelijk worden, want dan stellen wij goed en kwaad vast.
Een God van haat?
Maar een Vader van liefde, die ons bezielt, die ons bezielend heeft opgenomen om Zijn goddelijk vader- en moederschap te vertegenwoordigen!
Mens der aarde, voelt aan wat dit alles tot uw leven heeft te zeggen.
Voelt aan dat de maan het moederlijke gezag is voor de ruimte, waarvan uw astronoom de wetten nog niet kent.
Eindelijk zal dit woord tot de mensheid doordringen en dan zijt gíj het, dan is het úw godheid die dit alles vertegenwoordigen móét en kunt.
Dan is er geen minderwaardigheidsgevoel meer, dan zijt ge stralend en gelukkig en dat zult gij niet voor mij, maar dat zult gij voor de meesters (doen), en daarna zenden de meesters het door tot Christus, en Christus tot de Albron terug, dat gij zegt hier in dit leven: ‘Já, wij kunnen aanvaarden en zullen nu beginnen om eindelijk onze persoonlijkheid voor die goddelijke kern in te zetten’, want dat is de bedoeling.
De maan begint; er komt waarachtig cellenleven tot stand en dat cellenleven beleeft een uiteindelijk stadium, dat dan voor u op aarde als mens de dood is, die er niet is.
(De ziel van) die cel komt in de wereld van het onbewuste, een wereld die niet bewust kan zijn, omdat dit cellenleven een voortplantingsproces heeft te aanvaarden.
Dat cellenleven heeft een evolutie te ondergaan om zich naar het menselijke stadium te brengen; allemaal fundamenten!
Er is nog geen bewuste astrale wereld, die leren wij eerst later kennen.
Ik voer u vanzelfsprekend ook eventjes in de kosmologie, waarnaar gij verlangt, maar ik zal rekening houden met de kleine kinderen, met de kinderen die voor het eerst dit alles beleven en aanschouwen.
Ik zal het voor u aanschouwelijk maken, we zullen stilstaan op dat ogenblik dat veelzeggend is voor het huidige stadium, uw persoonlijkheid in het nu.
De eerste dood, dat was het beleven van, het geven van scheppende kracht en barend principe.
Toen dat was geschied, toen dat voorbij was, zonk die cel terug tot het niets; nee, tot het vorige om zich gereed te maken voor het nieuwe stadium, meer was er niet nodig.
Alles wat dat leven daar kreeg was ervaring.
Die cel zweefde daar door die wateren; dat leefde, dat nam de levensadem doordat die afscheiding kwam, dat werden de wateren, dat was een waterschap, een vermogen, een ruimte die u op uw hand kunt dragen.
Zo diep was de maan, dat gij de maan op dit stadium in uw handen kunt nemen en kunt zeggen: ‘Kijk, hier heb ik nu de goddelijke schepping in handen.’
Die ruimte was niet meer dan de palm van uw hand, want in ... – u kunt dieper gaan, we kunnen teruggaan – want in die onzichtbare cel ligt toch weer het uiteindelijke macrokosmische stadium vast.
Het zegt dus niets?
Het zegt alles!
Daarin begint het goddelijke scheppen en baren.
We komen nu dus al vanuit de Albron tot God, een vertegenwoordiging van de goddelijke Albron en voor het goddelijke stadium en beleven we reeds dat er een nieuwe zelfstandigheid is geboren: de mens, de menselijke cel.
De maan zou het menselijke embryo baren en scheppen.
Vanuit de macrokosmos zou dit geboren worden en de macrokosmos – dat blijkt later en wordt u duidelijk – zal het embryo, de microkosmos, dienen.
De macrokosmos is voor de micro-, die (waaruit) u als mens, Moeder Natuur en alles is ontstaan.
Legt deze fundamenten in uw hart.
Wereld, mensheid, aanvaardt dit.
De macrokosmos heeft de microkosmos, heeft die wereld geschapen, heeft die wereld opgebouwd.
Het is ontstaan vanuit de Albron, door goddelijke openbaringen naar een nieuwe wereld, een nieuwe zelfstandigheid.
Hierdoor kwam er nieuw leven, dat is de maan!
Twee principes – houdt u nu vast – twee wetten leren we kennen, die Algoddelijk zijn bezield en die altijd vóórgaan.
Dit zijn de allerheiligste wetten die wij als mens aanstonds zullen leren kennen en dat is: vader- en moederschap.
Dit celletje vanuit die maan, dat maanleven, die astrale bol, goddelijke plasma, krijgt een eigen zelfstandigheid te zien en te beleven en geeft zich: er komt nieuw leven, er komt een afscheiding door die cel, die ene cel geeft iets af, de andere cel ook en nu krijgen we nieuw leven van twee bronnen, uit twee bronnen ontstaan.
De ene bron is nog niet scheppend bewust, de andere ook nog niet, maar er is alleen maar een splitsing geboren, een voortplantingsproces.
En u ziet het, die cel bezit toch in wezen alles wat ook de ruimte heeft leren kennen, waardoor ook de ruimte is ontstaan, waardoor wij God als licht zagen.
Die cel nu ... deze twee cellen gaven iets van dat eigen leven, door die aanraking.
Die aanraking bracht nieuw leven voort: weer een cel.
Een kleinigheid van dit leven scheidde zich af voor het andere en nu rukten die twee cellen zich los.
Het uiteindelijke stadium kwam, die afscheiding splitste zich weer vanzelf, precies zoals nu nog het kind, na het groeiproces in de moeder, vanzelf rustig op tijd klopt in de moeder en zegt: ‘Doe de deur open, ik wil geboren worden, ik ben klaar.’
En dan krijgt u het eerste gekraai van het nieuwe leven en dáár was het een zuchtje.
Daar was het een blij gevoel van een wet te hebben beleefd.
Dat leven kon nog niet denken, dat kon nog niet voelen, dat was alleen dierlijk bewustzijn.
U noemt dat dierlijk, u vergelijkt dit niet met het dier in de natuur, dat was alleen nog maar werking, maar er was reeds bewustzijn, want dat cellenleven had toch maar het verstand om zich met een ander leven te verbinden.
Waarom?
Waarom moest die cel naar dat andere leven, waarom zweefde dat leven dan niet voort en bemoeide zich nergens mee?
Nee, dat leven zou een wég bewandelen, dat leven had te evolueren en zocht eindelijk dat andere vonkje op en vermenigvuldigde zich.
Dat leven sloot zich aan het andere aan, het sloot zich als het ware op, het voelde de drang om iets van zichzelf te geven.
Dat is de schepping, dat ligt nu nóg in u en dat kunt u in de natuur ... dat zult u aanstonds zien, later wanneer we zo ver zijn, dan ziet u dat allemaal weer in de natuur terug.
Maar dit zijn de goddelijke fundamenten!
Die Albron is in dat leven aanwezig, die stuwing is werkelijk bewust bezield.
Dat leven kan er niet aan ontkomen.
En wanneer dit voorbij is, mijn zusters en broeders, dan is dat leven volbracht, dat is de daad, meer is er niet.
Wat dat leven heeft geleerd is alleen te leven daar, te werken, door het water te kruipen.
Als u dit met uw eigen, met uw menselijke ogen nu zou kunnen zien, dan hebt u een versterking nodig van miljoenvoudige kracht om die cel, dat eerste embryo te kunnen waarnemen, zo onzichtbaar, zo ijl is dat eerste leven, en toch bezield door de Albron.
Al de merkwaardige goddelijke, menselijke, dierlijke, natuurlijke eigenschappen voor licht, leven, liefde, waarachtigheid, harmonie vinden wij in die cel terug en dat blijken dan later de goddelijke fundamenten te zijn voor uw menselijke persoonlijkheid.
Dat is het universele karakter.
De Albron zal nu tot ontwaking worden gebracht en dat bent ú, dat hebt u, dat zal ik u bewijzen.
Die embryo’s, die werking ...
Doordat die nevelen kwamen – begrijpt u dit, houdt dit nu even vast – doordat die nevelen kwamen, was dit reeds een verstoffelijking.
En omdat die cel dat kón ondergaan en die scheiding kwam, liet het leven, het eigenlijke leven – daar gaat het nu om, u komt straks tot de vraag: wat is nu leven, wat is ziel, wat is geest? – dat liet die stoffelijke kern los.
Die stoffelijke kern was baring en schepping, en toen dat beleefd was, kwam er een inzinking.
Men voelde die vonk, die zien wij, u ziet die later, die is nog zo in beweging en die ziet u eindelijk tot rust komen.
U ziet die horoscoop voor u, u ziet die film voor u, u kunt dat leven volgen, u kunt u verbinden aanstonds als mens, wanneer u de sferen van licht hebt betreden.
Dan kunt u één zijn met die cel en die cel voert u tot het uiteindelijke stadium en komt er rust ... rust.
U ziet het, ineens ligt dat leven stil, er is geen beweging meer, dit is de dood.
De cellen ...
Nu gaan we even mee, we gaan kijken wat er gebeurt.
Toen de laatste trekkingen ... de laatste werking, de laatste kracht die die cel beleeft is het ‘niets-zijn’.
We hebben ons één gemaakt met dat leven en toen vóélden wij die rust als mens, bewust denkend als mens; zo leert u de goddelijke openbaringsprocessen kennen.
Op de maan zijn nu nog miljoenen mensen bezig om alleen dat eerste cellenleven te beleven, want hierin liggen miljoenen wetten.
We leren aanstonds zien hoe zich de zintuigen voor de mens hebben geschapen.
Hierin ligt de dood, het leven, de liefde, het goddelijke gezag, de harmonie, de evolutie, wedergeboorte, álles ligt nu in die cel vast, ligt aan dit leven vast, in die cel leeft dat.
Dat zullen wij door deze lezingen vastleggen en beleven, waardoor gij uw eerste goddelijke openbaringen voor u ziet.
Dat is nu de bedoeling van de meesters, van Christus, van God.
Uw godheid zal spreken, uw godheid móét zich nu voor deze maatschappij openbaren.
Die cel gaan we na, voelt u, ik verbind u met de wet en dan geef ik u een korte verklaring – nu weer terug (naar waar meester Zelanus was gebleven), houd dit vast, weer terug – opdat de dingen tot uw leven, tot uw karakter zullen spreken.
We gaan terug, die stilte voelt u ...
Die cel, die eerste stoffelijke cel scheidt zich en het innerlijke leven, dat is dus de goddelijke bezielde kern, vanuit het ogenblik ontstaan toen de Albron nog moest beginnen, nietwaar – hebt u dit? – dus die cel, na het een-zijn van deze levens, maakte zich vrij, kwam in een andere wereld.
Die was dus, die is nu onzichtbaar, die is er ergens, de stoffelijke wereld is dáár, dat celletje leefde daar en kon zich verbinden, die aanraking geschiedde, die zelfstandigheid is er reeds.
Die zelfstandigheid voert ook dat leven, toen die daad, dat scheppen en baren was volbracht, naar die andere wereld terug.
En dat is de wereld die afstemming heeft op de goddelijke kern, de Albron, waardoor het Alplasma zich kon verstoffelijken, zich kon vergééstelijken, want dát is het woord, de verstoffelijking kwam eerst later.
Hier zijn dus nu al werelden ontstaan, zelfstandigheden van werelden; de stoffelijke wereld, door de maan tot stand gebracht en nu het embryonale stadium voor de ziel.
Die kern is nu de ziel, een deel van God.
Maar wat heeft dit deeltje, nu de maan is begonnen, nu wij dit embryonale leven ondergaan, wat heeft dit deeltje, deze vonk nu reeds in handen gekregen doordat de Albron zich manifesteerde?
In de eerste plaats een eigen zelfstandigheid als vonk, een aanraking.
En die aanraking wil zeggen: vader- en moederschap, dus door goddelijk vader- en moederschap kreeg die cel uitdijing, evolutie.
Duidelijk?
Heel duidelijk.
Dus de Albron, het protoplasma, de Almoeder wilde zichzelf geven aan een nieuw leven en dat is nu deze cel; dat heeft de maan in handen gekregen.
De maan nu als macrokosmische moeder en als eigen zelfstandigheid kreeg de mogelijkheid in handen om zich te splitsen.
Dat leventje, de splitsingen die zij tot stand bracht, kreeg, had en bezat dezelfde werking, hetzelfde gevoel, de macht, de glorie, de gelukzaligheid, de welwillendheid, de harmonische wetten als elementale bevruchtingstoestanden gezien en beleefd.
Dat leven hier had alleen maar werking meegemaakt, had een volgroeiing beleefd, nietwaar, tot het uiteindelijke.
Alleen maar groeiing, leven ... maar dat was reeds, dat blijkt nu later, ondervinding te zijn.
Dit zult u aanstonds zien, dat dit de ondervinding is, het openbaren is, waardoor de menselijke cel ál de wetten, ál de gedachten van zijn goddelijke ik leert kennen.
En dan kunt u aanstonds ... dan moet u aanstonds duidelijk zijn, dan móét u weten dat u door élke gedachte uw goddelijke persoonlijkheid bezielt ... of vernietigend afbreekt, waardoor dan het kwaad, de haat, de vernietiging is ontstaan.
Maar waardoor wij – en dat is het essentiële belang voor deze fundamenten – vaststellen dat gij uzélf afbreekt en dat gij uw goddelijke persoonlijkheid vernietigt, omdat gij haat, afbraak, disharmonie liefhebt en aanvaardt.
Dat is de bedoeling nu van deze lezingen, dat willen de meesters, dat wil Christus, dat wil uw godheid, dat dít naar voren treedt en waardoor gij rustig, machtig en gelukkig uw leven hier op aarde kunt voortzetten.
Want ik kom uiteindelijk tot uw menselijke persoonlijkheid en dan help ik u denken.
Dan leren wij denken, denken, denken, waardoor u door André reeds wordt onderwezen en hij zijn zittingen, zijn lezingen aan uw leven heeft kunnen schenken.
We laten dit nu los; dit is het tweede stadium op macrokosmisch gebied.
Vanzelfsprekend kunnen wij stil blijven staan in de allereerste openbaringen voor de Albron, maar dat duurt te lang.
Dan zou ik twintig lezingen moeten geven en dat is niet nodig.
Ik neem aan, doordat gij de boeken hebt gelezen, dat ge nu eindelijk leert denken en kunt denken om dit van elkaar te onderscheiden.
(De zielen van) die eerste cellen nu, mijn zusters en broeders, die zich losmaakten – dat waren op dat ogenblik miljoenen cellen – kwamen in een andere wereld en kwamen daar tot rust, ze wáren reeds tot rust.
De afscheiding, het uiteindelijke dus, dus het uiteindelijke voor dat gróéiproces – dat is een groeiproces – dat is nu een natuurlijk beleven en aanvaarden, meer is er niet.
Het andere, het latere denken en voelen als mens, dat komen wij vanzelfsprekend in deze ruimte menselijk tegen.
Menselijk zullen we dan beleven hoe de mens zichzelf tot het denken en tot die werking heeft gevoerd, heeft gebracht en daardoor zijn fundamenten heeft kunnen leggen.
En dan blijkt het dat elke gedachte een fundament is, een steen is voor uw goddelijk gebouw als een tempel gezien.
Dan bént u een tempel; ja, voor vader- en moederschap en dan gaat u beleven hoe heilig, hoe machtig, hoe diep, hoe goddelijk bewust uw gedachten kunnen zijn.
En dan bent u niet meer zo speels met woorden, dan bent u niet meer zo speels en zo hard en zo ondoordenkend met uw gedachten.
Dan gaat ge juist op uw gedachten letten en dan zegt ge: ‘Een mens is een goddelijke gestalte.’
Dan eerst gaat ge het vader- en moederschap waarderen en nu spreekt de menselijke kus tot uw hart.
Dan krijgt ge de rechtvaardigheid voor de ruimte te zien en te beleven en dan gaat ge voelen wat die rechtvaardigheid als Albron-instinct tot uw levens heeft te zeggen.
We gaan verder.
Het tweede fundament is dat (de ziel van) de cel zich vrij heeft kunnen maken, in de wereld van het onbewuste komt en daar rust; maar terugzinkt tot het niets, tot het alles, tot het vorige stadium, de Albron.
Dus die cel komt in de bron terug, waardoor en waarvanuit die cel tot het leven is begonnen.
Maar nu is er nieuw leven ontstaan.
Dat nieuwe leven, wat door die twee levens, die twee celletjes, is geboren, dat heeft dezelfde werking en zal zich aanstonds verbinden en dan volgt er een nieuwe splitsing; en dat gebeurde.
Nu moet u luisteren, goed luisteren, en vooral degenen die die vragen hebben gesteld.
Honderden malen heeft de mens zich hier ingedacht en komt er niet uit.
Nu staat en valt Blavatsky, nu valt de Bijbel, nu gaat elke leer van de aarde omver, omdat we u met het goddelijke ontzag, het gebeuren, het geboren-worden vertegenwoordigen.
Als u dit goed voelt ...
Nu krijgt u een goddelijk woord, dit is goddelijk gezag wat ik u geef, mijn woord is nu wet!
Ik ben bezield door de meesters en de meesters door het goddelijke Al.
U bent op dit ogenblik (door het) Albewustzijn bezield, dat wil toch wel iets zeggen.
Wat u nu krijgt, heeft nog geen mens, geen geleerde, geen wijsgeer op aarde kunnen brengen, omdat die menselijke persoonlijkheden, als mens dus, niet in die openbaringen heeft kunnen zien.
U dient, u luistert naar de Universiteit van Christus en die universiteit bezit het Alvermogen, bezit voor élke vonk, voor élke wet voor deze ruimte, en de andere die door deze ruimte zijn geschapen, de Alwetendheid.
Aanvaard nu voor eeuwigdurend: u bent met de Alwetendheid verbonden!
We gaan verder.
Dit zeg ik tot de wereld, hoor, en tot u.
De wereld zal aanstonds ... later wanneer wij er niet meer zijn, zullen zij colleges geven van deze woorden, door deze wetten, en dan moeten zij aanvaarden, die geleerden: waarachtig, in die en die tijd – het is nu 1949 – werden deze woorden gesproken.
Het is André-Dectar, Jeus van moeder Crisje, Jozef Rulof, waardoor de meesters spreken.
Dit zijn de fundamenten, de eerste fundamenten voor de Universiteit van Christus, die aanstonds op aarde wordt gevestigd, waarvoor de meesters nú de eerste fundamenten leggen door dit woord.
Voelt u dit?
U ziet ’t, vanuit die Albron – de maan is ontstaan, de zon is er reeds, die bron gaat door, die verdicht zich vanzelf, die scheppende kracht in het universum bestraalt het moederlijke gezag, die splitsing is één – is er reeds een nieuw leven ontstaan en een nieuwe afscheiding geboren, en die afscheiding bezit dezelfde wetten als het Alstadium.
En nu ...
Wat moet er nu geschieden ... wat moet er nu geschieden en wat is nu vanzelfsprekend wanneer we aanstonds ... wanneer aanstonds deze cellen het menselijke, moederlijke, vaderlijke zullen ondergaan?
Nu vroeg de mens zich af, Blavatsky vroeg zich af, de tempels in Brits-Indië, Tibet en China vroegen zich af: hoe – ze waren zover, bijna – hoe is de goddelijke vonk ontstaan?
U zult aanstonds weer ...
Ik laat u even los ...
Het zal u aanstonds duidelijk worden dat China en Tibet en Japan en al de tempels op aarde van Brits-Indië, Ré, Ra, Isis, Luxor, een kleinigheid zelfs, eigenlijk níéts van alles wat door de goddelijke openbaringen is geboren en tot stand kwam, hebben beleefd, hebben gevoeld, hebben kunnen zien, omdat die bewustzijnsgraden die hoogte, die diepte nog niet hadden bereikt.
U zult straks zelf kunnen vaststellen: mijn hemel, mijn hemel, mijn God, hoe is deze tijd begenadigd!
Nu dringen wij ook tot het allereerste en het laatste ogenblik door.
Ik kan u dus zeggen: die woorden zijn nog niet op aarde gesproken omdat het menselijke ik die hoogte, die diepte, dat bewustzijn voor deze mensheid nog niet had bereikt.
Die cellen nu, kinderen, hebben dezelfde krachten en wetten, heeft hetzelfde gevoel als de Albron bezit.
En het nieuwe leven moet baren en scheppen, moet diezelfde wetten vertegenwoordigen, moet diezelfde werking ondergaan.
En dat groeit op, die levens komen tot eenheid.
Maar wat gebeurt er nu?
Dit is het, dit is het ogenblik voor de goddelijke schepping.
Als u dit góéd voelt dan hebt u de goddelijke scheppingen onder uw hart.
Dit is het ogenblik van essentieel belang, van goddelijk voelen en denken, hier draait nu alles om, om dít ogenblik ...
Als God, goed luisteren nu, wanneer de Albron zich op honderd procent ...
Dat moet u aanvaarden, want de geboorte is op honderd procent geschied, een goddelijke wet die wordt beleefd op honderd procent, dat is het uiteindelijke stadium.
Honderd procent, dat is een aards woord, maar die wet heeft zich uitgeleefd.
Dat is een graad, wij noemen dat, en u zult dat in de scheppingen zien, een graad van bewustzijn.
Dus dit embryonaal uiteindelijke bewustzijn begint te scheppen en te baren in tweede stadium, in een nieuw leven, voor iets nieuws, voor een nieuwe evolutie.
En omdat dit nu op honderd procent moet gebeuren, is het dan niet vanzelfsprekend dat die andere kern, die vrij is gekomen in dat vorige stadium van zo-even, méé moet beleven om dit tot stand te brengen, of de schepping nu zou iets missen en bezat deze zelfstandigheid niet de algehele bron voor zichzelf.
Is dat duidelijk?
Houdt dit nu vast.
Wat moet er nu gebeuren?
Die ziel, die eerste twee zielen, die deeltjes uit dat eerste stadium, dat eerste leven, die dus die evolutie – we zullen maar zeggen die dood, die stoffelijke dood – hebben moeten aanvaarden, moesten ondergaan, die komen terug nu.
Die moeten hier terug en nu wordt dat leven aangezogen, aangetrokken.
Ziet u, er is geen stoornis, maar houdt dit nu eens vast.
Er is hier geen stoornis, die ziel moet terugkomen en moet zich aaneensluiten met datgene wat door dit leven in de stoffelijke wereld is achtergelaten.
Duidelijk?
En wat komt er nu?
Nu die cellen ... op het ogenblik dat die cellen bijna rijp zijn, ze komen al dichter en dichter, ze raken elkaar even aan.
Ze komen nog niet tot eenheid, ze spelen weer verder, en weer komt even langs elkaar gaan, hun levens bepeilen, nee, dat is reeds dat de ziel het baringsproces zich laat zien, zich vertoont, doordat het bíjna werking wordt.
Wij krijgen nu, de allereerste ...
Moet u eens gaan ... moet u eens terugkeren even, moet u dit eens even vasthouden, dan ziet u de geweldigheid, de macht, hoe wonderbaarlijk de menselijke cel is, maar hoe wonderbaarlijk ook de Albron dit alles aan het menselijke deel voor zichzelf heeft geschonken.
Dit is de allereerste aanraking.
Dit is niet direct het ingaan ín die cel, in die hemel, in die tempel, niet direct maar zomaar ineens om dat moederschap te overvallen ...
Hóé manifesteerde zich de Albron?
Er kwam eerst werking, maar die werking was nog niets, was nog onzichtbaar.
En die allereerste werking, die allereerste uitstraling, dat allereerste openbaren is ook nu in deze wereld, in dit cellenleven te aanschouwen.
Dat leven schiet langs elkaar heen, de aura verdeelt zich, de aura dijt uit.
Even is het de voelhorens uitsteken.
Nóg is het leven niet gereed.
Nee, die gráád moet nog komen en wanneer die graad bewust is, dan volgt het baren en scheppen en zuigt dit leven zich vast.
Maar op hetzelfde ogenblik komen de twee cellen, moeten, zij komen al tot de ‘mens’, ze zijn hier reeds.
Zij zijn tot ... ik bedoel dit embryonale stadium, die eerste cellen zweven reeds om de scheppende kracht en het baarlijke principe en maken die aanraking mee.
Later zult gij zien, wanneer we tot het menselijke embryonale stadium komen, wanneer we die geboorte beleven als mens, dan zult u zien dat dit ook weer een aanraking is, een eerste aanraking.
En dan kunt u met de vingers tikken, maar dan zult u zien – ik heb u dat verklaard – die wetten hebben wij gevolgd, we hebben die wetten als natuurlijk bezit, als karaktertrekken in de mens gezien, beleefd, verklaard, want wij kwamen tot de psychopathie (zie artikel ‘Psychopathie’ op rulof.nl), tot de demonen die de wetten van God hebben overschreden.
Ik heb u verklaard hoe de krankzinnigheid is ontstaan, hoe de mens die al de wetten overschreed eerst in het menselijke moederlijke lichaam komt en dan de vrucht verbreekt.
Voelt u?
Dus vanuit dat embryonale stadium naar het scheppende gezag in de maatschappij, in de mens, dan staan we voor de menselijke krankzinnigheid, de bezetenheid.
Nu komt de eerste aanraking.
Een mens die zich heeft uitgeleefd, een mens die álle wetten van God heeft overschreden – dat leren we straks – komt in de moeder, in de cel, en wordt wakker weer opnieuw en verbreekt die stoffelijke weefsels.
In de eerste plaats, dit wordt de misgeboorte.
Een nieuwe geboorte, weer fout, weer mis, weer mis, en eindelijk komt de eerste aanraking, dus weer dat voelen.
Voelt u?
Dat aanraken, maar het kan niet.
Het is hier gewelddadig verknoeid.
Die cel heeft geen harmonie, die ziel kán geen harmonie beleven – dat zult u leren – omdat die ziel in de menselijke maatschappij niet anders heeft gedaan dan gemoord, geroofd, gebrandsticht en vernietigd, de wetten van God heeft overschreden.
En omdat dit zo is, verbreekt dit leven het goddelijke gezag en hierdoor – hoort u dat, menselijke faculteit van de wereld? – hierdoor hebt gij krankzinnigheid geschapen.
Hierdoor hebt gij de goddelijke harmonie levend bewust verkracht en nu zit gij met verwaasden.
Dat zal ik u aantonen, omdat God het wil dat gij Zijn harmonie onder uw menselijke hart levend zult bezielen en zult leren kennen.
Voelt u hoe waar en hoe waarachtig dat we aanstonds deze eerste aanrakingen op de maan ... toen de maan moest beginnen, toen de mens aan zijn embryonale leven moest beginnen en dit had te aanvaarden ..., dat wij die eerste aanrakingen weer in het menselijke organisme, levend bewustzijn van uw maatschappij moeten terugzien?
Dan staan wij, geachte kinderen, lieve zusters en broeders, dan staan wij voor de psychologie van uw leven, de psychologie voor de ruimte.
Ja, dan leert ge de krankzinnigheid kennen, dan kijkt ge door elke geestelijke faculteit heen, u zijt dan een professor van de ‘Universiteit van Christus’.
Dat leggen wij, dat leggen de meesters in uw handen.
Een goddelijk geschenk krijgt u, vandaag en morgen, door de lezingen die u nu ontvangt.
De eerste aanraking is er ...
Snel terug nu, ga met me mee.
Die aanraking is er, het voorbijgaan, eindelijk komen die twee cellen op de maan tot eenheid.
Ja, nu is het stadium van geboorte bewust, voelt u?
Houdt dit eens even vast en ik laat u zien welke openbaringen er komen.
Hoeveel moeders zijn er hier op aarde die geen moederschap bezitten?
Hoeveel vrouwen lopen hier niet rond, miljoenen vrouwen, die willen geen moeder zijn, zijn apathisch, psychopathisch in het vorig moederschap.
Er zijn moeders die zeggen: ‘Ik wil dat niet’, ze vernietigen de vrucht.
Maar een moeder ... er zijn moeders, er zijn kindmoeders, er zijn scheppende moeders – de wetenschap noemt dat manmoeders – maar er zijn ook voor-honderd-procent-moeders op de wereld en die beleven nu dit aanraken van de eerste cel, van de eerste goddelijke vonk, het eerste geboren worden en het scheppen.
Die beleven dit nu door op natuurlijke eenheid, onder goddelijke harmonie.
Dat is het geboren worden, dat is het reine, natuurlijke, universele, geestelijke, goddelijke, Almoederlijke moederschap.
Is dat mooi?
Moeders zijn er op aarde die hebben dit gevoel niet, die zijn nog niet klaar voor de eerste aanraking, die kunnen het niet schelen of ze het moederschap beleven, die zijn nog niet zover.
Mismaak deze mensen niet, mismaak deze moeders niet, want zij zijn nog niet zo ver.
Heb lief alles wat leeft, wordt ons aanstonds duidelijk en leren wij, leren wij door de wetten zien.
Welnu, (de innerlijke kernen van) die eerste cellen zijn er, die maken de bewustwording mee.
Die eerste cel, die stoffelijke cel, die tweede dus laten we aanvaarden – we kunnen het aanvaarden – het kind van de moeder en de vader, die trekken vader en moeder weer aan.
In het allereerste probleem voor de schepping was dit de eerste aanraking.
Nu komen er weer nieuwe wetten, stoornissen!
U zegt voor de maatschappij de menselijke erf... elijk... heids... kwesties – ik kan de aarde niet eens meer aanvoelen, want ik leefde in het heelal, ik ben in het eerste stadium – de erfelijkheidskwesties, gráden.
Wanneer u met bloed bloed, bloed met bloed verbindt, dan is dat inteelt, dan is dat afbraak?
Maar voor God bent u één bloed, bloed van één graad.
Wanneer de mens zichzelf niet had besmet, zichzelf niet had verkracht, dan was er geen sprake van vernietiging wanneer zuster en broeder zouden huwen, want voor God bent u zusterlijk en broederlijk bezield.
Voor God hebt u die goddelijke wetten in handen gekregen, want ik zal u aanstonds bewijzen dat de aarde door de uitstraling van de maan is ontstaan.
Of is dit een leugen?
De aarde is door de uitstraling van Moeder Maan ontstaan.
En is de aarde besmet?
Is de aarde niet gaaf, niet rein, niet goddelijk bezield?
Dat wil dus zeggen dat voor God de scheppingen anders zijn zoals u de bioloog, de psycholoog, de Bijbel u verklaart.
De goddelijke scheppingen leven onder uw menselijke hart!
De miljoenen problemen lossen aanstonds op wanneer gij dit alles kunt aanvaarden, in u opneemt en in de tempel van uw hart vastlegt, dan hebt u bezit.
Die eerste cellen kwamen terug en die maakten dit barings- en baring en scheppend proces mee en die tweede cellen scheidden nieuw leven af en die vader en die moeder nu komen in dat tweede embryo.
Dus de kinderen scheiden af en de vader en moeder bezielen het nieuwe leven, de nieuwe geboorte.
Hierin ligt nu alles, voelt u dit?
Hierin ligt, leeft de allereerste mens, de allereerste cel als ziel, als goddelijk plasma; maar bewust embryo keerde dit leven tot de stoffelijke wereld terug, doordat het nieuw leven gaf.
Hebt u dit?
Noteert u dit in uw ziel, legt u dit vast voor uw persoonlijkheid, schrijft het in u neer!
Dit leven dus, mijn zusters en broeders, was verplicht door de goddelijke wet om te baren en te scheppen en dit leven te aanvaarden.
Maar ... hier staan we niet alleen voor de eerste dood, voor de eerste evolutie, voor het vader- en moederschap, de goddelijke harmonie, maar hier staan wij – mensheid uit 1949 – hier beleven wij de goddelijke rechtvaardigheid of het parasitisme die uw geestelijken en nonnetjes vertegenwoordigen, omdat zij nu in deze tijd langs de schepping wandelen en kuis doen!
Wat doet u?
Hoort u dit?
Mozes zal het u aanstonds vertellen!
Ik schreeuw het de mensheid toe: gij parasiteert indien gij een rein leven wilt beleven, want vader- en moederschap ís rein bewustzijn.
Door het vader- en moederschap te beleven, te ondergaan, vertegenwoordigt gij de Albron als moeder, uw God, uw rechtvaardigheid, uw zelfstandigheid, uw ruimte, uw licht, uw leven en uw liefde.
En wat doet gij?
Aanstonds komen wij tot uw levens en dan moeten wij uw levens, uw persoonlijkheden kraken, volgens de wetten van God neersmakken om u wakker te schudden.
Wij móéten u slaan, opdat gij voor de goddelijke rechtvaardigheid zult zien hoe de openbaringen zijn ontstaan.
Dit ogenblik, mijn zusters en broeders, dit heeft alles in zich: de wedergeboorte, de dood, het nieuwe leven, het vader- en moederschap.
Dit eerste ogenblik, mijn zusters en broeders, hier zullen we bij stilstaan en aanstonds verdergaan, dit eerste ogenblik bezit de menselijke liefde.
Die vonk moet de schepping, moet de Albron vertegenwoordigen.
Die cel bezit het Al-instinct, het protoplasma.
Dit kind, deze cel die door de maan, door de splitsingen van de maan is ontstaan, heeft de Alrechtvaardigheid, de harmonie, want hier zijn nog geen stoornissen.
Dat leven komt terug, die vader en moeder uit het eerste ogenblik, de eerste mens, de eerste mens als embryonaal leven.
Dit was Christus, als u het weten wilt, die hier op dit ogenblik is geboren.
Dat was Christus, met Zijn miljoenen kinderen, die met Hem vanuit het allereerste stadium tot de verstoffelijking kwamen.
Dat wórdt aanstonds Christus.
Wanneer we het goddelijke Al betreden dan zult u zien dat Hij het was die in het Al het eerste bewustzijn bezat en bezit, dat Hij het is geweest die daar tot Zijn God kon spreken en zei: ‘Wellicht, wellicht.’
Meester Alcar heeft u die woorden gegeven op de eerste avond toen hij de Universiteit van Christus opende en zei: ‘Wellicht’ ... toen ze teruggingen, toen ze loskwamen van hun kringloop der aarde, ‘ben Ik eerder geboren dan gij.
Ja!’
Waarom leven de mensen nog in het oerwoud, hebben wij u verklaard.
Waarom is er voor hen geen blank ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), geen blank rechtvaardigheidsgevoel?
Dacht gij alleen in een tempel van zaligheid te leven om u te kunnen uitleven?
En die mensen moeten maar onder die bodem blijven liggen?
Nee, zij komen naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), ze zijn achter u; anderen zijn u weer vooruit.
Hier, op dit ogenblik – onthoud dit – ontleed ik u de ganse macrokosmos.
Door dít ogenblik dat de eerste cel het nieuwe leven kreeg en de wedergeboorte plaatsvond, door dit ogenblik, mijn zusters en broeders, verklaar ik u al de bestaande menselijke wetten, elke gedachte, elke kern die u nu bezit in deze maatschappij.
Godsdienst, Mozes, de kerk, sekten, alles valt!
De reïncarnatie is er, de wedergeboorte moet er zijn; niet voor enkele mensen, zoals de theosofie zegt: ‘Ja, dat is voor díé en gene die die hiërarchieën hebben beleefd.’
Kletspraat met hun hiërarchieën, wétten zijn het!
Die nonsens ruimen wij nu op, we beginnen eerst nu en verklaren u volgens de eerste openbaringen die de Albron aan het menselijke celletje vast heeft gelegd, omdat de wedergeboorte kwam, omdat de maan zich kon evolueren.
Omdat de maan het leven kon voortstuwen, kwam er nieuw leven tot stand, kwam er een nieuwe geboorte, want deze vader en moeder die gingen voort en hadden wéér een splitsing.
Hun einde kwam ook, hun uiteindelijke stadium was te zien, was te beleven, was te voelen.
Zij gingen dit evolutieproces als een zelfstandigheid ondergaan, dit werd eigen bezit, nu nog werking ...; en volgt u nu maar.
De eerste dood, het eerste leven, de eerste geboorte, de tweede geboorte, de reïncarnatie, vader- moederschap, zeven graden krijgt dat leven nu te zien.
Zeven overgangen weer, maar voor wat?
Zeven overgangen, want elke overgang is nu een graad, is nu een ruimte, een wereld, een uiteindelijk iets.
Zeven overgangen voor moederschap.
Wie is nu vader, nu komt de bron, wie is nu vader, wie is moeder?
Wie is nu vader en wie is moeder van deze cellen?
Dat openbaart zich nu aanstonds.
De volgende lezing heet nog niet ‘De mens en zijn ziel’, ‘De mens en zijn geest’, ‘De mens en zijn goddelijke persoonlijkheid’.
De volgende lezing róépt u, vrienden en kinderen, de volgende lezing de titel draagt: ‘De mens en zijn vader- en moederschap’!
Maar nu, hier op de maan, daar zal het geschieden.
De maan evolueerde, de maan bracht nieuw leven voort, het gaat verder.
Miljoenen malen komt dit leven terug, maar wij staan nu voor de overgangen van het moederschap.
Zei ik u zo-even niet dat er moeders zijn die het moederschap heilig willen beleven, die God smeken: ‘Maak mij moeder, laat mij moeder zijn, geef mij een kind’, en lopen daar, lopen daar waanzinnig te zoeken naar het moederschap.
Wat is er, karmische wetten, oorzaak en gevolg?
Waarom zijn zij geen moeder?
Waarom trapt de ene moeder het kind uit haar leven vandaan en slingert zij het goddelijke leven in het aangezicht van haar God?
En waarom ligt daar een Mariabeeld neergeknield: ‘Mijn God, mijn God, geef mij een kindje, geef mij een kind, mijn kind!’
Wat is dat gevoel?
Waarom tjilpt het leven in de natuur wanneer de meidagen komen?
Waarom die drukte in de natuur?
Dat is de goddelijke bezieling onder uw hart, dat is het openbaringsproces voor het vader- en moederschap, indien gij dit kunt aanvaarden.
Dit, mijn zusters en broeders, lees nu ‘Het Ontstaan van het Heelal’, dan kan ik verdergaan, aanvaard en lees nu elk woord.
Begint opnieuw, allemaal, belooft u mij dit, dan kan ik u bezielen.
Leest nu ‘Het Ontstaan van het Heelal’ opdat gij voor deze lezingen, deze goddelijke geschenken gereed zult zijn.
Doet u dat?
Schreeuwt het dan uit uw hart: ‘Wij zullen ons gereedmaken!’, opdat ik u goddelijke geschenken zal en mag kunnen brengen.
U doet het niet voor mij, u doet het niet voor de meesters, u doet het voor uzelf, aanvaardt u dit?
Wees dan diep denkend, wees dan zuiver en waarachtig, wees waar, wees harmonisch, wees welwillend en rechtvaardig in de dagen die komen.
Wees gelukkig met de dingen die u hebt, zorg in de eerste plaats voor uw eten en drinken, maar dénk door alles heen.
Wees lief, bréng – en nu dan als het laatste woord voor deze morgen – : bréng uw godheid naar de Albron terug.
Wees in alles, in alles liefde, omdat de liefde het goddelijke fundament is voor ál de wetten die gij beleven zult als mens, die u eeuwigdurend zal kunnen dragen.
Wanneer gij als mens weet hoe het moet, dan zijt ge zeker van uw gedachten en dan spreekt de Confucius, dan spreekt de Boeddha, dan spreekt Ramakrishna en Socrates tot uw leven.
Ja, dan zijt ge goden en godinnen van Isis.
Ik dank u voor uw welwillend gevoel.
Ik hou van u!