De psychische trance

Jeus heeft schilder- en tekenbenodigdheden gekocht, in opdracht van zijn meester.
Ik word een kunstschilder, zegt hij tegen de Wienerin, ’n echte schilder, já, je gelooft het zeker niet, maar dat gebeurt.
En dat wonder gebeurde ook, Jeus heeft zijn eerste tekeningen reeds ontvangen.
Ze zijn vreemd, ziet Jeus, zijn eerste tekeningen, maar hij heeft ze.
Een ornament tekenaar uit de zestiende eeuw manifesteerde zich en die maakte die dingen.
Het is iemand, die wapens tekende in die tijd.
Die persoonlijkheid maakte gebruik van zijn hand en meer gebeurde er niet.
Het tekenen geschiedde bewust, Jeus bleef bij z’n volle verstand, hij kon het volgen en dat vond hij nog het leukste van alles.
Alleen wanneer hij z’n vrije dag heeft komt hij ertoe en is het mogelijk, omdat de jongens aan de garage hem toch maar uitjouwen, want ze begrijpen het niet.
Voor Jeus is het geweldig.
Heeft hij nachtdienst, en is hij alleen in het kantoortje, ook dat is nu weer zo’n wonder, dan is de tekenaar er ook, hij weet hem te vinden, dat altijd weer voor hem een machtige belevenis is, het is iets met ruimtelijke vleugelen, immers, het schijnt nu, dat de mens achter zijn kist overal de weg weet en waar het om gaat, in de eerste plaats wéét waar zich zijn geliefden bevinden.
Ze vinden hem overal, weet Jeus, wáár hij ook is, daar kan hij tevens zijn meester zien en dat maakt hem altijd weer gelukkig.
Zie je hem tekenen, wat hoogst interessant is, denk je toch, dat hij zelf bezig is.
Maar een andere persoonlijkheid heeft zijn hand in beslag genomen.
Die zet onfeilbaar zo’n getekende vaas in elkaar, zo’n wapen.
Het zijn ingewikkelde dingen, alleen door ornamenten opgebouwd.
Je ziet er bloemen en vogelmotieven in, ragfijn is het werk en hij, Jeus, kan dat niet!
En dat gebeurt met zwarte conté potloden.
Hij laat er nu zijn sigaretje voor liggen, want hij kan zich geen grote uitgaven permitteren en moeder de vrouw kan het ook niet missen.
Zoveel wordt er nu niet verdiend, het bezit van een eigen garage kent hij nu, wat je vandaag verdient wordt morgen kapot gereden.
Hij heeft met ongelukken niet te maken, omdat hij achter het stuur denkt en gezicht heeft voor de weg en het verkeer, Jeus is een kunstenaar achter het stuur, hij zou geld kunnen verdienen als coureur, hij heeft het gevoel ervoor.
Precies als voor het voetballen, hij denkt en heeft gevoel voor alles, nietwaar, als je gevoel hebt dan ben je rijk en zo is het!
Het is wel gek, aan voetballen heeft hij geen seconde meer gedacht, hij heeft er geen tijd meer voor!
Maar in hem is heel iets anders gekomen.
In hem leeft thans ruimtelijk gevoel, hij is met een meester in contact gekomen en men wil van zijn leven een schilder maken en dat is heel iets anders dan voetballen.
Dat hij een ander mens wordt, begrijpt hij, want dat zie je aan alles.
Hij is ouder geworden, zijn eerste reis met zijn meester in die wereld was enorm.
Jázeker, de eerste dagen heeft hij in stilte beleefd, het heeft hem vanbinnen even geslagen, de macht van deze wijsheid was het, die hem toonde, wat wil je, en vanzelfsprekend vroeg, denk hierover na!
En Jeus heeft alles nábeleefd, telkens keerde hij tot zijn te grote emoties terug, omarmde Crisje en Miets, sprak met de Lange en kon na enige dagen uitroepen: wereld, mensheid, wat wil je toch?
Zie je dat dan niet?
Weet je dan werkelijk niets af van al deze machtige zaken?
En toen, je gelooft het niet, voelde hij zich reeds als een Prins zo rijk en wist hij voor zichzelf en zijn Wienerin, door Goddelijke liefde worden wij gedragen.
En ... hij weet ook, zijn jeugd was geweldig, enorm, wie heeft dit mogen beleven?
Waarheid is het, hij barstte vanbinnen, van geluk, van liefde, van eerbied voor Casje, zijn meester.
Dag en nacht heeft hij geméditeerd; gedacht, alles opnieuw gevolgd, elke voetstap heeft hij in zich opgenomen, afgemaakt, volkomen ondergaan, já, geloof het gerust, meermalen zat hij op zijn Citroën te belken.
Wie hem heeft mogen volgen, zag dat gebelk, maar Jeus zei niet waarom.
Toen iemand het zag en hem vroeg: waarom lopen je de tranen over de wangen, zei hij: ik barst van geluk.
Toen hij dacht, dat die man iets voelde voor de Goddelijke werkelijkheid, wist hij het meteen, en kon hij z’n mond sluiten, achter z’n rug werd hij uitgelachen.
Maar ook toen dacht Jeus: wie het laatst lacht, lacht het best!
Die man en allen die het niet kunnen geloven, ook al staan zij er met hun neus bovenop, moeten dan maar ongelovig blijven, armoedig en armetierig, zielloos, onbewust, totdat „Hein” voor hen komt, eerst dan weten ze het.
Dit neemt géén mens hem af, voor geen mens gaat hij opzij, hij weet het, God gaf hem een ruimtelijk contact, het weerzien voor eeuwig!
Het is wel gek, de mensen aanvaarden wel de rotzooi, ziet hij, voor machtige zaken staan ze niet open en nu zijn het kuddedieren!
Men wist zeker dat hij ernstig dacht en men voelde tevens zeker, dat hij bijna gereed was met zichzelf, want toen begon men ineens te tekenen en was dat een nieuwe openbaring voor hemzelf.
Toen wist Jeus, dat hij iets bijzonders bezat.
De eerste tekeningen waren verrassingen voor Johan en Bernard, ook voor de Wienerin.
Wie ze zag moest beamen, ze waren kunstig gemaakt en in elkaar gezet.
Het merkwaardige voor hem was ook, dat hij tijdens het tekenen met de astrale kunstenaar kon praten, maar die vertelde hem nooit van tevoren wat hij wilde maken, dat was ook voor Jeus steeds weer een verrassing, waar het meester Alcar om ging.
En Jeus begreep het!
Toen meester Alcar hem chaufferen leerde, wist hij ook niet wat Willem wilde gaan doen.
Had hij dat van tevoren geweten, dan had hij Willem tegengewerkt, dan was hij denkende en dat moest nu net niet.
Zo stelt hij thans vast, hoe ingewikkelder de tekening wordt, des te beter voor het astrale denken en voelen, Jeus voelde zichzelf nu volkomen uitgeschakeld.
Intussen leefde en voelde hij zich in tien werelden tegelijk en verwerkte ze.
Op ’n middag, ook dat was weer groot geluk voor zijn leven en wezen, kwamen Miets en Irma en ook de Lange even kijken.
Zij volgden alles.
Een machtig ogenblik was het.
Miets keek hem zuiver in zijn ogen en zei:
„Is dat even de moeite waard, Jeus?”
En hij kon antwoorden:
„Ja, Mietske, een openbaring is het.
Wat ben ik de hemelen toch dankbaar.”
Já, ga verder, het éne geluk stijgt over het andere heen, dacht Jeus.
Kijk eens in de ogen van iemand, die achter de kist leeft, die je ontzagwekkend lief hebt gehad en thans naast je staat en je in je ogen kijkt, maar nu als een mens die weet, die ziet, die de wetten van God te aanvaarden heeft gekregen?
Dat beleefde hij door Irma, nu zijn zuster, hij legde zijn hand in de hare, drukte haar geestelijke hand even en schonk haar zijn levende hart, waarvoor zij open stond.
En Miets kuste hem op zijn voorhoofd, waarvan hij moest denken: is dat wat?
Een kus van een geestelijke „Koningin” ... dat waren deze kinderen die op aarde hadden geleefd, koninginnen waren het!
Mijn God, zuchtte Jeus, laat me niet belken.
En toen gingen deze twee met zijn vader „de Lange” weg.
Jeus kon ze volgen.
Hij zag, dat zij uit zijn kamer wandelden en de ruimten aanvaardden.
Ze wandelden regelrecht ’n machtig paradijs in.
Irma had lief, zij barstte van liefde, maar hij zag tevens, door Miets zou zij hoger komen.
Deze twee waren op reis, wie naar hen wilden luisteren, vertelden zij over het geluk dat zij droegen en kenden, maar hun eigenlijke taak was, de kinderen, die jeugdig op aarde Magere Hein te aanvaarden kregen, te onderwijzen en van het eeuwige leven te vertellen.
Aldus ... dacht Jeus, dat zijn geestelijke moedertjes geworden!
En zo is het!
Hierdoor kon Irma zichzelf tot de ruimtelijke ontwaking voeren en Miets deed niets anders, dat voor hen in die wereld het universele geluk betekende.
Já, mensen, dacht Jeus, wat wil je achter de kist beginnen?
Wil je ook daar soms een bokswedstrijd geven?
Wil je ook daar soms een reis om de wereld maken, je champagne bestellen bij Onze Lieve Heer?
Lekker eten en drinken bestellen?
Van verwennen is er daar geen sprake meer!
En toen kon hij tegen zichzelf zeggen, já, als ik mijn best doe, dan ben ik een groot wonder, want dit, wat er thans met mij en door mij geschiedt, is niet van mezelf!
En wie het niet geloven wil, is hartstikke blind, hij wil dit geteken voor geen miljoenen kwijt.
Magere Hein kust je midden in je gezicht, hij praat met je, is een moeder, een engel, maar géén ruw geweld, geen huichelaar en géén afbreker, hij is eeuwigdurende liefde!
Máár ... zijn zenuwen moeten nu al deze wetten en krachten kunnen verwerken.
Had meester Alcar nu het lichamelijke in zijn jeugd vergeten, verwaarloosd, dan zag het er voor Jeus slecht uit en waren de stoffelijke stelsels nu niet gereed om de geestelijke overmacht te verwerken en te kunnen opvangen.
Maar het organisme van Jeus kan thans een stootje verdragen, ook dát is berekend en wordt thans stelselmatig verruimd, Jeus heeft zijn sport beleefd.
Maar wat nu, indien meester Alcar op volle kracht begint?
Jeus denkt nu, dan zullen wij wel weer zien.
Wie dan leeft, die zal dan wel zorgen dat het voor elkaar komt.
Maar wij weten reeds, eerst dán krijgt hij zijn Kosmisch pak rammel en hoort ge hem kreunen.
Hij zal dan rillen en beven, het kost zijn levensbloed, hij zal onherroepelijk bezwijken, doch ook dán zal hij bewijzen wat hij kan en wil!
Maar komen doet het, hij krijgt zijn ruimtelijk bewustzijn niet cadeau!
Omdat meester Alcar hem voor die wetten plaatst, komt er vroeg of laat een geestelijk halt ... ook een stoffelijk bezwijken, doch dan zullen wij weten hoe voor hem te moeten handelen.
Als dat zijn hartje maar uithoudt.
Ja, Jan Lemmekus, dan eerst staat hij voor de occulte wetten, voor het oude Egypte en je knapen van Tibet, die er alles van weten, maar toch meermalen hun kostbare nek verloren, omdat de occulte wetten hun levens hebben gekild ...!
Jíj, Jan, zult echter straks zijn boeken lezen en ontvang je voor je goeie Anneke en Mina, jezelf, zijn kussen, zijn „orchideetjes”.
En die zijn geestelijk, maar je kunt ze op Golgotha neerleggen, omdat ze door de liefde van Jeus zijn bezield en ómdat je voor ónze Jeus een goed vriend en een vader bent geweest!
Wij zien elkaar terug, Jan, in deze ruimte waarin wij leven, geliefd leven van mij, want wij kennen elkaar al zolang, van vroeger, beste Jan, ook toen behoorden wij tot die knapen, maar kregen ónze eigen ontwikkeling in het oude Egypte!
Waarlijk, Jan, jij was daar een goed priester!
Ik zei u reeds, geachte lezer ... als je Jeus ziet tekenen, denk je dat hij zelf bezig is.
Maar je denkt ook, daar komt niets van terecht, zo’n geroezemoes is het van lijnen en streepjes.
Toch is elk streepje en lijntje bewust en doordacht, soms vlijmscherp vastgelegd, zo uitgerekend is dit tekenen, dat je er niets van kunt maken, doch als de astrale persoonlijkheid bijna gereed is, dan verbindt hij al die lijnen ineens en zie, het wonder is gereed, een symboliek is het, het stelt voor: geluk, liefde, haat, kwaad of wellicht ontwaking, moeder-, vaderschap, wedergeboorte!
Deze tekenaar tekent geen koe meer, geen huisje, geen weide, hij staat voor een ruimte van gedachten en gevoelens en beeldt zo’n gedachte uit.
Aan het eind van zo’n tekening volgen er enige lijntjes, zei ik zo-even, die het geestelijke wonder voor zichzelf trekt en Jeus kan volgen, waarvan hij heeft gezien en kon aanvaarden, dat elke lijn uitgebalanceerd werd en ziet hij ineens wat die man wil en ook dat is een openbaring voor zijn denken en voelen als stoffelijke mens.
Hierdoor weet Jeus beslist, dat dit niet van hemzelf is!
Dit gaat buiten hem om!
Je ziet nu, dat rustigjes aan, de astrale persoonlijkheid iets opbouwt voor zichzelf.
En zo is het!
Je ziet het, alles is bedacht.
Elke lijn is berekend.
Jeus kan aanvaarden, dat niet één lijntje er zomaar opgegooid wordt, zo’n lijn bezit een karaktertrek en een persoonlijkheid, dat iets zegt je wat, het heeft betekenis!
Het vertegenwoordigt een stimulans voor het geheel en het is – als je dat volgt – oneindig, een mens van deze wereld kan zo niet tekenen, hij zou zich in die warboel verliezen!
De astrale kunstenaar geeft hem goed en kwaad te zien door een tekening, liefde en geluk en evolutie, maar meester Alcar gaat het erom - Jeus open te maken; door het tekenen fundamenten te leggen, omdat hierdoor de „psychische trance” bereikt wordt.
En dat is voor Jeus, wat u straks zult zien, het állerhoogste!
Deze kunstenaar tekent uw innerlijk leven, uw liefde, door ’n bloem.
Hij is niet meer in staat zichzelf op uw koe in te stellen, dat stoffelijke leven, denken en voelen, heeft hij reeds voor eeuwen overwonnen en vergeten.
U hebt uw eigen koeie-schilders, uw fantasten ook, wij doen daar niet aan mee en dat zal Jeus ook nooit ontvangen.
Maar zo’n snotneuzige tak met bloemen, die kan u genezen, van élke ziekte, indien u zichzelf geven kunt zoals Jeus dat kan en gaarne doet, omdat u door zo’n bloem met de ruimte verbonden wordt!
Als ik u zeg, dat wij naar de kleuren van Rembrandt gaan, kunt gij mij aanvaarden!
Zo hoog voert meester Alcar deze kunst op!
Jeus is nu nog bewust, maar wanneer meester Alcar straks door de psychische trance werkt, aan die ontwikkeling begint, dan zakt hij tijdens het schilderen in slaap, hetgeen wij de occulte slaap noemen en de psychische trance is.
Het grootste wonder in het oude Egypte, dit wordt u straks duidelijk!
Dan wordt er geschilderd buiten zijn bewustzijn om.
Dat is ook nu wel het gebeuren, doch dit is de bewúste Trance, immers, Jeus ziet het en hij doet het niet, de psychische trance eist het dagbewustzijn volkomen op en eerst dan kunnen wij, kan meester Alcar met Jeus doen wat hij zelf wil en treden de „Geestelijke Gaven” op de voorgrond.
Vanzelf ... ook nu reeds zien wij, ziet Jeus zijn begaving, doch dit alles is maar spielerei!
Het is ontwikkeling, ontwaking en hoogst noodzakelijk; doch u ziet het reeds, door verschillende mogelijkheden kan meester Alcar Jeus reeds bereiken!
Wij kennen de onbewuste en de bewuste trance.
De bewuste beleeft nu de „Inspiratie” ... die dus voor Jeus volkomen geestelijk is.
Ik heb de Goddelijke genade gekregen om straks die boeken te schrijven en die verklaren u dan álle geestelijke gaven.
Kijk maar achter op de flap en u ziet het al, u weet nu hoeveel boeken wij reeds door Jeus hebben geschreven en door dit alles thans te volgen, kunt gij uw menselijke hoofd buigen en zeggen: já, hoe het ook is, Jeus is een wonder!
Dit alles behoort hem niet toe, dit komt waarlijk uit het leven na de dood!
De ónbewuste Trance echter, voert u en ons naar het menselijke ónderbewustzijn terug óf door de zeven graden van de menselijke slaap heen, waarvan de geleerde zo’n drukte maakt en er geen snars van kent, omdat die man de ziel niet aanvaarden kan als een astrale persoonlijkheid, omdat hij daarenboven niet begrijpen kan, dat de ziel als mens duizenden malen, néé, miljoenen malen op aarde heeft geleefd en is dit voor hem het Universele halt!
Hij komt er nu nooit!
En dan staan wij, ook u, voor uw rijke of doodarme verleden, voor uw goed en kwaad, uw afbraak en overtuiging, uw dienen of uw menselijke hartstochten en wil voor meester Alcar zijn ... het gevoel ... het gevoel waardoor hij werkt en Jeus optrekt en waardoor de meester zijn leven kan bereiken!
Dat is het verleden van Jeus!
Ook uw verleden, uw gevoel voor dit leven, maar dat nu nog niet openstaat voor de wetten van de ziel, uw geest en innerlijk voelen en denken.
Maar hierdoor tekent het astrale bewustzijn, de geest, die achter de menselijke kist zijn denken en voelen én zijn kennis heeft mogen behouden.
Kan het nog eenvoudiger!
Maar wat hier nu voor nodig is, zult gij leren kennen en dat is heus niet zo eenvoudig!
Jeus zal zijn bloed ervoor inzetten, álles, zijn ganse „ik”!
Meester Alcar voert Jeus naar de „Cataleptische” slaap, de menselijke schijndood, indien die er niet was, niet bestond, was er tevens geen psychische trance en had ook Christus „Lazarus” niet tot het leven kunnen roepen, dan was ook dat leven rustig vrijgekomen van de stof, maar ook Lazarus beleefde de graden van slaap, waarvan hij de diepste onderging en die de schijndood is!
U voelt het zeker reeds, Jeus moet zichzelf volkomen verliezen; mediumschap wil dus zijn, álles van u zelf verliezen, eerst dán kunnen wij, kan uw geliefde, uw vader en moeder, uw eigen broer en zuster ú vanuit het leven achter de kist bereiken.
Omdat u niet openstaat én uzelf niet verliezen wilt, niet kunt, omdat u die gevoeligheid niet bezit, kan men u niet bereiken, omdat u die mediamieke sensitiviteit nog niet bezit, die Jeus zich door tal van levens eigen heeft gemaakt!
Dit, geloof het, zijn heilige waarheden, ik vertel u geen nonsens!
Wij mensen hebben miljoenen levens achter ons liggen, omdat wij niet door één leven het Goddelijke „AL” kunnen betreden.
Het is kinderachtig te geloven, dat dit wél mogelijk is, doch om u die zekerheid te geven, dient Jeus, omdat hij voor deze taak op aarde terugkeerde.
Hierdoor staan wij en u voor de reïncarnatie!
De wedergeboorte!
En thans kunt ge reeds vragen: „Jeus van moeder Crisje, wie ben je eigenlijk?”
Maar dat zult gij straks mogen weten, omdat wij u met die wetten verbinden.
U kunt bewust alles volgen en dan weet u, waarheen meester Alcar met Jeus als zijn instrument gaan zal.
Wij zeggen u: dit is kunst!
Noem het voor uzelf géén kunst, maak dit alles desnoods bewust af, toch zult ge straks uw hoofd buigen, omdat gij nu met Jeus alles zult beleven en zult volgen, daar wij u deze ontwikkeling verklaren.
Loop dan nog eens uit zijn leven vandaan en zeg dan nog eens: de tijd die ik aan hem gaf en voor de meesters is verknoeid, indien dat nog over uw lippen komt, dan bent u een ónbewuste, u aanvaardt nu het „kuddedier”-instinct, doch dat moet u zelf weten, u bent dan nog niet zover!
Wij gaan verder!
Aan de verschijnselen zult ge de diepte van het gebeuren kunnen vaststellen, die door een Kosmisch Bewuste, meester Alcar, tot Jeus en uw wereld worden gebracht, omdat deze mensheid móét ontwaken en zichzelf als mens moet leren kennen!
Wie is Casje?
En wat wil hij?
Ik heb u zijn vorige naam reeds genoemd, waarlijk, hij is Anthony van Dyck!
Aan het eind van dit boekdeel spreken wij elkaar nader.
Ik geloof zeer zeker, dat wij neerzitten aan de voeten van Jeus en hem dan vragen: toe, vertel ons van je machtig contact, van je reizen met je meester, geef ons die Goddelijke zaligheid.
Já, dit weten!
En dan kijken wij elkaar in de ogen, ik geloof, u bent dan dankbaar, omdat gij ’n Jeus van moeder Crisje mocht leren kennen en die als miljoenen bij ons, thans een Kosmisch meester voor uw leven is.
Wel, wij gaan verder, doch dit alles moest even uit mijn hart.
Elke tekening nu, hoe onbenullig het ding er ook uitziet, krijgt niettemin Universele betekenis voor meester Alcar.
Jeus mag nu niet denken dat hij iets van kunst weet, want dat bestaat niet.
Die kunstgevoelens zijn van een andere persoonlijkheid.
Hij hoeft ook nooit te denken, dat hij zich er iets van eigen maakt tijdens deze ontwikkeling, dat komt eerst later.
En ook dát is vanzelfsprekend, Jeus verandert volkomen, later is hij een meester in gevoel, voor kunst, maatschappelijk leven, hij zou zo voor regisseur kunnen spelen, hij kan dan van alles, is geschikt voor alles, omdat meester Alcar hem voor het allerhoogste en het laatste, het moeilijkste heeft geplaatst, dit gaat door zijn leven heen en mag hij beleven en wil zeggen: Jeus maakt zich die ruimte eigen!
Ziet u, meester Alcar vergeet hem en zijn bewustzijn niet, hij maakt een bewust meester van Jeus!!
En wie wil dat niet?
Indien u nog zegt, ik wil dat niet, dan vraag ik u, wacht af en wij spreken elkaar straks nog.
Zei „Christus” niet tegen zijn apostelen: verlies je eigen leven en gij zult het „MIJNE” ontvangen.
Welnu, Jeus verliest het zijne, maar hij zal het bewustzijn van zijn meester in handen krijgen.
Jeus krijgt de ruimtelijke „Alwetendheid” van zijn meester, hij wordt Kosmisch bewust!
Is uw leven nog gereed om te „smilen?”
Hij is thans in een kunstzaak aanbeland om kleurtjes te kopen.
Hij heeft kleurtjes nodig om te schilderen, meester Alcar wil daarmee beginnen, wij zijn zover.
Maar hijzelf heeft geen verstand van verf, hij heeft het niet geleerd.
U kent nu zijn leven, daarvan weet hij niks!
Maar hij, die in hem leeft, naast hem is, Erich Wolff ... gesneuveld in de oorlog tijdens 1914-1918 ... weet dat wel.
Erich Wolff heeft de taak nu gekregen om te schilderen en hij is het, die voor zichzelf de kleuren uitzoekt, máár, wacht eens eventjes Erich, niet te duur, want Jeus heeft er geen centjes voor, dus eerst maar de doodgewone verf kopen en ook dat alweer in opdracht van meester Alcar.
Erich glimlacht zijn meester toe, wij allen hebben ruimtelijke pret, maar wij hebben rekening te houden met de Wienerin of Jeus krijgt niks meer te eten.
Kan zij van schilderijtjes eten koken?
Néé, Wienerin, dat kan niet, maar wel voor en door de centjes, die Jeus al spoedig in handen krijgt, omdat hij zo’n geestelijk product aan de mensen die ervoor openstaan verkoopt en dan gaan wij verder.
Wolff kruipt dus in het gevoelsleven van Jeus en zoekt iets voor zichzelf uit.
En Jeus ziet van alles.
Hoe hebben de mensen gelachen, toen hij geen naam wist voor ál die spullen en toch wilde schilderen.
Wat wil die taxichauffeur eigenlijk beginnen?
Het gaat als een lopend vuurtje door Den Haag.
O ja, daar heb ik van gehoord, die gekke taxichauffeur is bezig te schilderen, en?
Hadstikke gek natuurlijk.
Maar ja, er leeft zoveel tussen hemel en aarde waarvan wij mensen nog niks weten?
Je zou zo zeggen.
Jeus denkt: van eiges ... de zuivere „droedels”!
Weet je het nu?
Ik word een schilder, soms kif?
Laat de mensen toch lachen, hém doen ze niks, hij weet het én, wie het laatst lacht ...?
Doch dan heeft hij zijn eigen kunst aan zijn muren hangen.
Moet je er iets van?
Jeus zet zichzelf reeds schrap, Crisje, de maatschappij mét de mensen erin kunnen hem nog meer vertellen.
Zo’n ding, waar je je duim doorheen steekt, wat kost dat?
Niks voor mij, te duur.
Wolff moet het dan maar met een oud bord doen, dat kan best, waar of niet?
En natuurlijk, Jeus, dat kan best, je zult het wel zien.
Máár, mijn hemel, ze hebben hem drie gulden vijftig uit z’n zak getimmerd.
Wat zal de Wienerin wel zeggen als zij dit weet?
Al zijn sigarettencentjes zitten erin, máár, de maars vliegen de ruimte in, als ik straks mijn schilderijen verkopen kan?
Laat me niet lachen, zegt de wereld, Jeus, doch wij gaan verder, Erich Wolff is reeds begonnen.
Meester Alcar volgt een uitgestippelde occulte weg voor Jeus, maar vooral voor zichzelf.
Het gaat erom, dat voelt Jeus, om Magere Hein nu dood te schilderen, om die vuile knaap van zijn voetstuk te timmeren, omdat die het is, die reeds eeuwen het kind van God bewust heeft belazerd.
En al deze mogelijkheden dienen om Jeus van zichzelf los te maken, om van zijn leven een „Groot Gevleugelde” te maken, zoals het oude Egypte er niet één heeft gekend.
Hij is dan een mens met macrokosmische bewustwording, waarvoor de priesters uit de tempels van Rá, Ré en Isis, hun levens hebben gegeven, doch door niet één daar is bereikt, maar „gaven” waren, waardoor zo’n priester als een Godheid werd vereerd, omdat die persoonlijkheid leven én dood had overwonnen.
Of weet u dat niet?
Erich Wolff legt nu de eerste fundamenten voor de psychische trance.
En wanneer meester Alcar zover is, eerst dán neemt hij Jeus mee naar de „Hellen en de Hemelen” en worden hem die ruimten verklaard, waarna, als zo’n reis voorbij is, de wijsheid vastgelegd wordt, en de boeken ontstaan.
Ik zeg u: Jeus wordt ruimer, bewuster, dan de grootsten, die uw wereld heeft gekend en nog bezit.
Jeus wordt groter dan Pythagoras, groter en bewuster dan uw bekende Ramakrishna, Boeddha, groter dan Socrates, Plato en vele andere bewusten, die iets voor de ontwikkeling, de menselijke geestelijke ontwaking en evolutie hebben gedaan!!
Deze wonderlijke mannen, kinderen van God dus, hebben deze ontwikkeling niet gekend, die uw Jeus van moeder Crisje ontvangt.
Immers, zij leefden en dienden voor hun eigen tijd.
Jeus voor de „Twintigste Eeuw”, die de Eeuw van Christus is!
En dat wil betekenen, éérst nú kunnen de meesters beginnen; nietwaar soms, voor slechts enkele eeuwen terug had men Jeus reeds op ’n kerkse brandstapel gezet en had men ook zijn leven, als zovelen hebben moeten aanvaarden, levend verbrand.
En waarom zouden de engelen een kosmisch bewust leven laten verbranden door het kerkse gevoelsleven?
Toen zijn ze ook niet begonnen, dát is eerst nú mogelijk, omdat, zoals ik u reeds vertelde en mocht verklaren, de mensheid dit bewustzijn nog niet kende, niet bezat.
Men weet dus zeer zeker wat mogelijk is achter de kist, jazeker, de hemelen zijn gevuld, daar leven miljoenen meesters en die laten Jeus van moeder Crisje niet omkomen door het kerkse-dogmatische gezag!
Verbrand uzelf maar, wij kunnen nú rustig verder werken, niets houdt ons meer tegen!
Jeus wordt groter en bewuster dan ál uw wijsgeren tezamen van de Goddelijke stelsels én de stoffelijke openbaringen afweten.
Ze kunnen aanstonds bij hem in de leer komen.
Maar later, als wij zover zijn, dan ziet u, lezer, ... dat hij het werk van uw vorige groten voortzet en beleven wij, dat álles berekend werd en dát heeft Christus in eigen handen gehouden!
De groten hebben dus een eigen studie mogen beleven; deze eeuw waartoe gij behoort, vraagt echter iets anders.
Eén voor één gaven zij echter hun leven voor die taak en u weet het, Socrates zette men ’n gifbeker voor, Pythagoras beleefde, dat zijn leerling z’n Tempel in brand stak, ook de waarachtige, máár toch geestelijk onbewuste Rudolf Steiner had eenzelfde afbraak te slikken, waardoor u ziet, hoe ónbewust de massa nog is.
Já, zij allen hebben iets voor deze metafysische ontwikkeling gegeven, zij gaven zichzelf en thans gaan de meesters verder.
Die mensen hebben dat gekund, doordat zij een eigen studie volgden én anderen, die zoals Ramakrishna door uittreding hun geestelijke schatten verkregen.
Máár, Jeus stijgt nu straks boven al die hoofden uit en dat aanvaarden Ramakrishna, Boeddha, Pythagoras, Mohammed ook, ál de groten van uw wereld hebben hem straks te aanvaarden, omdat dan eerst Darwin weet, dat hij maar ’n nietig kind is in vergelijking met Jeus van moeder Crisje, já, omdat hij weet, dat Jeus de Kosmisch-bewuste is, omdat Darwin en allen, leerlingen zijn van de meesters en zij zich voor meester Alcar hebben te buigen!!
Ziet u, daarheen voeren wij Jeus, door dit gekladder zijn wij er al mee begonnen.
Wolff legt de eerste fundamenten, zei ik u zo-even, voor de „Grote Vleugelen” ... die géén Rudolf Steiner, géén Boeddha, géén van allen heeft gekend, heeft gehad, omdat zij deze ontwikkeling niet konden beleven, ómdat zij zichzelf dienden, géén astrale hulp hebben aanvaard, ook al stonden zij ervoor open, dié mediamieke sensitiviteit hadden zij niet.
Omdat Ramakrishna zélf wilde beleven, zélf uittrad, zich vrijmaakte van zijn stoffelijke organisme en géén astrale hulp en ontwikkeling heeft geduld, luister nu goed: kon men zijn leven ook niet bereiken.
Maar hierdoor moest hij zijn eigen halt aanvaarden, hij kwam nu niet boven zijn eigen levensgraad uit en betekende voor hem het uiterste, de grens.
Dat is Ramakrishna, anderen hebben eenzélfde ontwikkeling beleefd, omdat zij een occulte studie volgden, maar ook Ramakrishna was bewust mystiek aangelegd, een priester uit het oude Egypte, die verderging om iets voor deze mensheid te doen, doch nu zijn halt onderging.
Dat kunt gij straks weten, indien u de boeken van Jeus leest, eerst nu dringt het tot uw leven en persoonlijkheid door, dat Ramakrishna nimmer die wijsheid op aarde heeft gebracht.
Ik kom hier nog op terug, vele malen, om u aan te tonen wié Jeus is!
Door hetgeen wij bereiken, en wat hij tot stand brengt, ziet u dat, weet het!
Jeus geeft zich volkomen aan zijn meester over en thans kan zijn meester hem tot daar brengen en voeren, wáár, hoe bestaat het en toch zo natuurlijk is, de God van ál het leven begon om zichzelf te verstoffelijken en manifesteerde.
Dát gebeurt!
Daarheen gaat meester „ALCAR”!
Jeus weet dat niet, doch daarheen voert zijn meester hem, omdat hij zich volkomen overgeeft.
Alleen de oude Egyptenaren waren zover, zóver om zich over te geven aan de Godin van Isis, de occulte wetten en bouwden hierdoor aan de levenswijsheid voor hun Tempel.
Zij hebben de „psychische trance” gekend, zeer zeker, niet één echter bereikte de diepte en de hoogte van Jeus, omdat ook zij hun eigen bewustwording hadden te aanvaarden.
Die eeuw is de uwe niet, waarlijk, de „Christus” moest toen nog naar de aarde komen.
De hoogste meesters uit de sferen van licht zijn nu begonnen, zij bouwen aan de „Universiteit van Christus”!
Zij schenken deze mensheid hoger bewustzijn, zij dienen „Christus”!
Ook Jeus wil dienen!
Hij kwam vanuit de sferen naar de aarde en zal zichzelf leren kennen, ook dat zult gij beleven en is thans te volgen.
En Jeus bezit het gevoel, de reine overgave, omdat hij zich die gevoelskracht door tal van levens eigen heeft gemaakt.
Meester Alcar is reeds zover gekomen, dat hij helpers nodig heeft en ook die zijn nu aan het werk om die fundamenten te leggen.
Dat geschiedt door het tekenen, schilderen en straks door het genezen van de zieken.
Jeus schakelt zijn „wil” uit en dat is alles wat hij heeft te doen.
De ontzagwekkende „wil” voor de mens moet nu overwonnen worden, worden vrijgemaakt van elk stoffelijk weefsel en centraal zenuwstelsel.
Dat is nu niet zo eenvoudig, doch wat de meester bereikt, dat ziet u aan de „Levensharp” van Jeus, hij is het instrument waarop meester Alcar speelt en zijn wijsheid doorgeeft.
Zeker, de Egyptenaren hebben een enorme hoogte bereikt.
Toen echter de priesters begrepen, waartoe zij in staat waren, vergrepen zij zich aan de occulte wetten en leefden er zich door uit.
Toen ontstond de zwarte „magie” ... en loste de witte magie in de zwarte kunst op.
Het werd een grote bende, een geestelijke rotzooi in de Tempels van Rá, Ré en Isis en begonnen deze levens aan de geestelijke afbraak, de bezoedeling van het goede, al dat schone.
De meesters verbraken nu een kosmisch contact, zij zagen toen, verdergaan was niet meer mogelijk, het kwaad in de mens had hen voor eeuwen overwonnen.
Dat kent men op Aarde en er bleef weinig over van al die wijsheid, een machtige Tempel werd een zwijnenstal!
Ondanks dat werd voor 3800 jaren tóch het fundament gelegd voor uw eeuw!
Sindsdien heeft géén mens meer die astrale en geestelijke hoogte kunnen beleven, door hulp van geestelijk kosmisch bewusten, direct van achter de kist vandaan, de meesters uit de sferen van licht moesten wachten.
Wat wisten Boeddha, Ramakrishna, Steiner, Socrates, Plato, Pythagoras, af, van hetgeen Jeus nu te beleven krijgt?
Niets!
En dat zult gij als mens van uw eigen tijd straks moeten beamen, indien u de boeken leest van Jeus, weet u het!
Maar voelt u tevens, dat de mens zelf het gevoel geeft voor de meesters om de wijsheid, hun denken en voelen te verstoffelijken?
Meester Alcar vraagt aan Jeus alles in te zetten, ook de Egyptenaren hebben dat gekund voor hun goeie tijd, indien zij dat niet wilden, werden zij voor ’n wild dier gesmeten en moesten nu bewijzen wat zij wél konden, meestal betekende dat hun dood.
Zo ja, dan stegen zij hoger en konden zij verdergaan.
Wilden zij afbraak, dan stonden zij voor hun eigen vernietiging.
Dat die cultuur gestorven is, hebt ge te danken aan hen, die zich aan de mystieke wijsheid vergrepen.
Het ruimtelijke contact is er altijd geweest, ook nú, voor uw eigen eeuw is het er, want Jeus van moeder Crisje dient als „éénling” voor de meesters.
Hij brengt door een onfeilbare zekerheid de Goddelijke wijsheid op aarde, omdat ín hem het oude Egypte leeft.
Indien u het boek: „Tussen leven en dood” in handen neemt, leert ge dat leven kennen, ge staat nu voor „Dectar” ... een meester in eigen tijd, maar vechtende voor het goede, de Tempel van Isis te verzekeren, dat toen nog niet mogelijk was.
Doch nu gaat hij verder, eeuwen gingen er voorbij, aan het leven én de wetten is niets veranderd, wél het innerlijke en maatschappelijke leven voor de stoffelijke mens van deze wereld!
Voor het oude Egypte heet het: toen was het avond geweest en volgde er een nieuwe morgen, maar dat hebben zij daar niet meer beleefd, doch Jeus beleeft nu zijn en uw gezegende morgen en is het ontwaken voor uw eeuwigdurende persoonlijkheid.
Jeus krijgt dus die leerschool terug, omdat meester Alcar die mogelijkheid bezit en door géén mens bezoedeld worden kan, omdat álles wat Jeus te beleven krijgt in handen blijft van zijn meester.
Dat alles, geachte lezer, is alléén door de „psychische trance” te beleven en te bereiken.
Waar zou Jan Lemmekus zijn gevoel vandaan hebben gehaald?
Zomaar gekregen door zijn ouders?
Wij weten, u kunt niets cadeau krijgen, indien het gaat om uw innerlijk en geestelijk bewustzijn, gij hebt u die wijsheid en dat gevoel eigen te maken, ge zult ervoor sterven én leven, duizenden levens zijn ervoor nodig!
Voelt u dit, dan moet het u duidelijk zijn, waarvoor meester Alcar staat, willen de miljoenen kinderen van God op aarde „HEM” leren kennen.
Gaat de meester te ver, te snel en te bewust voor Jeus omhoog en dieper, dan slaat hij Jeus tegen de grond en staan wij voor het lichamelijke én geestelijke bezwijken.
Hiervoor is eindeloos geduld nodig, en meester Alcar heeft lang genoeg moeten wachten, hij weet het, hoe Jeus open te moeten maken.
Maar wanneer de Goddelijke spijs op aarde is, is die zuiver en natuurlijk, onfeilbaar zeker aan uw leven geschonken.
En dat heeft meester Alcar in zijn bezit, hij dient voor de „Universiteit van Christus”, de hoogste orde in het leven na de dood.
Erich Wolff neemt zoveel procent gevoel van Jeus weg om te schilderen en Louis Clermont zal hem volgen, waardoor Jeus zich verliest.
Wolff hangt nu nog in zijn organisme, straks treedt Jeus uit en kan Wolff op volle kracht verdergaan.
Elke zenuw houdt dit tegen, het uittreden en vrijkomen van hem buiten zijn lichaam, doch meester Alcar helpt Jeus denken, en wordt de overwinning van de stoffelijke wereld.
Zolang Wolff al die stelsels nog niet overwonnen heeft, blijft het gekladder en dat is te begrijpen, omdat hij half het stoffelijke voelt en Jeus niet kan geven, omdat die bewuste overgave er nog niet is.
Voor het schilderen bezitten wij zeven graden, overgangen dus, om iets op het occulte gebied te doen.
Ook die boeken zal Jeus schrijven en leert u uw innerlijk leven kennen.
Tussen de vierde graad van slaap ligt het ogenblik, waarin en waardoor de mens het loskomen van het lichaam ondergaat en voor u nog het sterven is.
Daarheen vaart Jeus door zijn meester.
En daarom schildert Wolff, chauffeerde hij, door uw dood heen naar het leven in de geest, want iets anders is er niet en valt er ook niet te beleven.
Wanneer Wolff schildert, krijgt meester Alcar de gelegenheid om Jeus te onderrichten en hem deze wetten te verklaren.
Wat Jeus nu aan Wolff aan gevoel geeft, dat krijgt hij van zijn meester terug, doch thans, dat voelt gij zeker, in de astrale wereld.
Jeus verwijdert zich van het stoffelijke, omdat hij het dagbewuste verliest, krijgt hij het geestelijke bewustzijn ervoor in de plaats.
Eerlijk worden de kaarten op tafel gelegd; open, Jeus ziet wat zijn meester wil, wat hij krijgt voor zijn overgeven en dat is te begrijpen; in niets wordt hier iets verwaarloosd.
Zo natuurlijk is het!
Hoe dieper Jeus de trance beleven kan, des te meer geestelijk bewustzijn krijgt hij van zijn meester en is het wonderbaarlijke voor dit gebeuren.
Wanneer u nu weet, dat er duizenden trancemediums in uw stad rondlopen en er zich voor uitgeven, waarvoor het oude Egypte machteloos stond, begrijpt ge, dat al die lieden hun ogen sluiten voor kletspraat, want waar is dan hun wijsheid, die hierdoor verkregen wordt?
Lees de boeken: „Geestelijke Gaven” en u weet het, die mannen en vrouwen vergrijpen zich aan de „psychische trance” ... ze volgen de weg die vele priesters hebben gevolgd, maar vroeg of laat werden ontmaskerd.
Die mensen willen iets voor de astrale wereld doen?
Meestal is het voor hun bestaan, omdat die te lui zijn om te werken en thans, omdat de mensheid nog niet zover is, liegen en bedriegen en hun geliefden voor geesten laten spelen.
Over het occulte bedrog in uw eigen tijd, behoef ik u niets te vertellen, duizenden mensen liegen bewust en onbewust, van geestelijk contact is er thans ook geen sprake!
Wij zeggen u: de „psychische trance” is het machtigste wonder aan uw leven geschonken, maar wie bezit deze heiligheid?
Eén mens op miljoenen, voor thans, voor uw eeuw en de „Universiteit van Christus”, is Jeus van moeder Crisje de énige mens die thans dat contact bezit.
Na drie maanden beleefde Jeus, dat hij buiten zijn organisme kwam.
En dat is vlug, de eigenlijke ontwikkeling duurt jaren, maar meester Alcar is hieraan reeds in zijn jeugd begonnen.
Hij kan dus verdergaan, de eerste onbewuste fundamenten werden daar al gelegd.
Wolff maakt mooie schilderijen en wel die, welke hij ook op aarde heeft geschilderd.
Wolff is een zeeschilder, hij maakt zeeën en kusten, anderen zullen er komen, die Jeus hun symbolieken zullen schenken.
Intussen verklaart meester Alcar hem al de wetten en mogelijkheden en dat is de wijsheid voor Jeus.
Jeus ziet nu, dat er ’n ander door hem schildert.
Is hij volkomen vrij, dan staat hij voor zijn meester en krijgt hij nu te horen:
„Dag, mijn Jeus?”
„Mijn meester.”
„Wij zijn weer volkomen één.
Indien ik mijn concentratie terugtrok, viel je hier in slaap en trok je lichaam je terug, doch dat zullen wij thans voorkomen.
Is je dat duidelijk?”
„Ja, meester, ik voel het.”
„Dan gaan wij verder.
Ik heb je in je jeugd ook reeds vrij van de stoffelijke stelsels kunnen maken, doch toen wist je dat niet, je beleefde dus niets van de eigenlijke wetten, waardoor deze wonderen gebeuren.
Nu beleef je alles!
Je organisme slaapt en is wakker en dat noemen wij het halfwakend bewustzijn.
Kun je ook dat voelen, Jeus?”
„Ja, meester, ik begrijp wat u bedoelt.”
„Dit is voor de psychische trance, maar straks beleven wij de fysische en eerst dan komen wij zover.”
Meester Alcar trekt zijn krachten en denken op Jeus terug, waarna Jeus de slaap overvalt.
Hij moet nu vechten en proberen om wakker te blijven.
Maar was Wolff nu een duistere persoonlijkheid, u voelt dit zeker ook, dan was er tevens een bende gevaar en Jeus bezeten door het verkeerde.
Dat is nu niet zo, dat weet hij, hij ziet het, zijn meester is licht, leven en liefde.
Zo gaat meester Alcar verder.
Door het schilderen bereikt hij, dat Jeus in zijn wereld wakker blijft.
Elke zitting geeft hem hoger bewustzijn.
Tegelijk ontvangt hij een schilderij.
Maanden gaan er voorbij, in deze tijd komt hij zover, dat hij een uur wakker blijft in de astrale wereld.
Intussen verandert zijn persoonlijkheid, hij leert de wetten voor en van de menselijke slaap kennen en krijgt de levenswijsheid als geestelijke wetenschap in zijn bezit.
Jeus vecht om wakker te blijven en ondergaat op zo’n middag een ruimtelijke wereld, komt vrij van het organisme, máár, waar het om gaat, van Moeder Aarde, alles en al haar wetten!
In enkele maanden is meester Alcar zover.
De eigenlijke ontwikkeling duurt drie jaar voor Jeus en heeft hij straks te aanvaarden.
Géén gram bewustzijn krijgt hij cadeau!
Ontzagwekkend is het gevecht tegen de menselijke slaap, die nu overwonnen moet worden.
Wanneer hij doodmoe is van het vechten legt hij zich in de sfeer van zijn meester neer om in te slapen, doch even later gaat zijn meester verder.
Totdat Jeus eindelijk wakker blijft en kan hij het schilderen volgen.
Met Wolff geniet hij thans van dit gebeuren, hij kan zelfs met Erich Wolff praten, hoewel ook dat weer concentratie vraagt, maar mogelijk is.
Meester Alcar heeft Wolff en Jeus onder controle.
En dit nu wordt vijftigmaal beleefd, telkens opnieuw, elke uittreding legt bewustzijn vast en dat wordt een fundament voor de „Grote Vleugelen”, het uittreden voor Jeus, zoals ook Ramakrishna het heeft gekund, nú echter op eigen kracht, door eigen studie in het machtige Oosten!
Hierdoor leert Jeus de zeven graden van slaap kennen en die zal hij overwinnen!
De mens, die dus het vrijkomen van de stoffelijke stelsels ondergaat, wat voor u het sterven is ... heeft de vier eerste graden van de slaap te volgen, maar tussen de vierde én de vijfde graad van slaap, leeft en ligt het loskomen van het lichaam en begint het sterven, nu verbreekt het fluïdekoord beide organismen, de ziel dus, als de geestelijke astrale persoonlijkheid gaat naar haar eigen innerlijke afstemming en heeft nu die wereld voor goed of kwaad te aanvaarden!
Dát leert Jeus allemaal kennen en daarover schrijven wij straks de boeken!
Is het nu zo’n wonder, dat meester Alcar, Jeus van moeder Crisje volkomen in handen krijgt, maar dat Jeus een Kosmisch bewuste moet worden?
Hij vliegt straks uw t h e o s o f e n voorbij.
Als u theosoof bent, ga dan door hetgeen Annie Besant aan uw leven geschonken heeft na, wat Jeus krijgt en beleven zal en indien u eerlijk openstaat voor uw God en uw Christus, zeg dan eerlijk, Blavatsky heeft deze ontwikkeling níét gekend, ook uw Krishnamurti niet.
Nietwaar, Annie heeft zich vergist, zij dacht, dat Christus zou terugkeren, in Krishnamurti leefde; wij hadden haar door Jeus kunnen zeggen: bega geen domheden, want u maakt en beleeft ’n smak, Christus komt nimmer weer in ’n mens terug tot de aarde, want daarvoor dienen de meesters!
Jeus schenkt aan uw leven klare wijn, doch die komt regelrecht uit de „Universiteit van Christus” en verzuurt nimmer!
Kunt gij hem die eer niet schenken, ik voorspel u, ééns zal gans deze mensheid hem én zijn Crisje dragen, geen mens komt meer over ónze Jeus heen, omdat hij het hoogste voor de mensheid moet ontvangen!
Geloof het gerust!
U kunt het weten, doordat u de boeken werden geschonken.
Door deze wijsheid kunt gij Jeus van moeder Crisje peilen.
Maak gerust uw vergelijkingen, wij spreken straks tevens door Jeus en dan staat u voor de meesters van de ruimte en worden uw vragen, hoe die ook zullen zijn, Kosmisch Bewust ... beantwoord!
Zegt het u niets, dan is ook dit alles nog niet voor uw leven bestemd!!
De Wienerin was angstig, jazeker, want wat gaat er met haar Jeus gebeuren?
Maar nu zij ziet, dat zij heerlijke schilderijen krijgt, die de mensen kopen, geeft ook zij zich over.
Máár, zij waakt en blijft voor haar Jeus waken!
Jeus heeft gelijk gekregen, de centjes kwamen terug, doch die zijn voor straks, als de boeken komen, zijn eerste werk.
„Een Blik in het Hiernamaals” ... zijn geluk en leven en zijn liefde voor elkeen, waarvoor híj en zíj alles gaven; met dubbeltjes en kwartjes zullen zij het eerste kind van „Gene Zijde” uitgeven!
Dát komt, dat duurt zo lang niet meer, Jan Lemmekus, en dan kun je beginnen!
Je mag dan je hart ophalen, je „Gelderse Profeet” is tot de ruimtelijke ontwaking gekomen, het plat veranderde en verdween volkomen, de meesters zijn thans aan het woord, God zélf spreekt!