Het oorzaak en gevolg van Adolf Hitler en zijn soort

De staat neemt het oorzaak en gevolg van de mens over.
Maar is dat geen onrechtvaardigheid, wierp u daarstraks op en u had eraan toe kunnen voegen de vraag: Hoe willen Adolf Hitler en zijn soort goedmaken?
Hoe willen al die Adolfs en Benito’s (Benito Mussolini), al die duizenden en duizenden onbewusten goedmaken?
Hoeveel leed en smart hebben die duivels niet over de mensheid gebracht, hoeveel is er door hen niet geleden?
Wanneer deze onbewusten naar de Aarde terugkeren – en dit moet en zal geschieden, daar Moeder Aarde hen gevangen houdt – leeft de mensheid in het Koninkrijk Gods en het Duizendjarig Rijk.
En nu ontbreekt de gelegenheid iets goed te maken, want op Aarde heersen vrede en rust.
Druist dit dan niet in tegen alles, wat door God geschapen is?
Tegen alles, wat ik u van ons leven en de wetten van God vertelde?
Iedere ziel heeft moeten goedmaken.
En al die demonen uit de twintigste eeuw niet?
Waar zijn deze zielen?
Hoe willen al die vreselijke mensen aan deze zijde ontwaken?
Ik zeg u: Voor hen bestaan er in ons leven geen wetten meer, zij hebben ál de stoffelijke en geestelijke wetten met voeten getreden.
Door hen is het allerdiepste kwaad beleefd, doordat zij de macht in handen hadden.
Hoeveel mensen hebben zij omgebracht?
Zij schiepen alleen ellende.
In vergelijking met andere levens moeten zij miljoenen eeuwen hun stoffelijk leven voortzetten, voor zij hun leven in harmonie met de oneindigheid kunnen brengen.
Maar in al die levens zullen zij dienen en zó goedmaken wat zij misdreven!
Toen zij het aardse leven verlieten, traden zij de laagste hellen binnen, waarvan ik u heb verteld.
Daar liggen zij neer en slapen.
Toch moeten zij ontwaken en eerst dan begint hun ellende aan deze zijde.
Hier worden zij leeggezogen, zoals zij het andere zielen hebben gedaan.
Miljoenen zielen hebben met hen iets te verrekenen.
Daarna treden zij de wereld van het onbewuste binnen en zullen vervolgens een nieuw leven ontvangen en op Aarde geboren worden.
Andere zielen, die niet zoveel kwaad hebben gedaan, treden onmiddellijk de wereld van het onbewuste binnen.
Hoe zullen zij op Aarde ontwaken?
Hoe Adolf Hitler?
Er zal een moeder zijn om hem onder het hart te dragen, want de beul van de mensheid moet terug naar de Aarde om goed te maken.
Als een simpele beleeft hij het eerste ontwaken in de moeder, want zijn overheersend leven drukt het embryo dood.
Deze moeder zal beleven, dat haar kind voor de geboorte reeds gestorven is, en dit herhaalt zich zevenmaal, eerst dan is deze ziel in harmonie met de stoffelijke wetten gekomen.
Dan volgt eindelijk de stoffelijke geboorte.
Het kind is thans achterlijk.
Deze ziel beleeft een schijngestalte, een mismaakt lichaam.
Het innerlijk leven overheerst de stoffelijke organen en nu treden er mismaaktheden naar voren.
Voor de Aarde is dit kind achterlijk, voor ons leven overheerst de ziel de stoffelijke wetten, of Adolf en zijn eigen soort zouden opnieuw beginnen als duivelen te leven.
Deze zielen kunnen onmiddellijk bij de eerste geboorte niet het volle bewustzijn bezitten, want zij zijn in botsing gekomen met de astrale en stoffelijke wetten, die door hen zijn bezoedeld en verkracht.
Eindelijk komen zij echter zover, dat zij het normale organisme kunnen beleven en nu begint hun leven in de aardse maatschappij.
In dit zieleleven is nog niets veranderd.
Miljoenen zielen keren met hem naar de Aarde terug, al die vonken van God hebben goed te maken en zullen nu deelnemen aan de ontwikkeling van de mensheid.
De laagste toestanden in de maatschappij worden door hen beleefd, een ander bewustzijn is niet in hen.
Voor de liefde en de geestelijke rechtvaardigheid moeten allen nog ontwaken.
Toch heeft de mensheid moeten vaststellen, dat iedereen hem helpt dragen.
De mensheid kent deze zielen en kent Adolf Hitler onder hen.
En bewust als zij geworden is onder leiding van de meesters, weet ze ook, dat hij het was, die haar tot ontwaken deed komen.
De mensheid zal Adolf Hitler helpen dragen met het kruis, dat hij zelf over zijn schouders legde.
In de tijd, dat zij naar de Aarde komen, is het leven daar een paradijs.
Al opgroeiend vinden zij het niet eens erg, dat zij tot het stoffelijke leven behoren.
Maar toch zullen juist zij zich door deze paradijsachtige toestand gemarteld voelen.
Dat zij de laagste functie in het maatschappelijk leven moeten vervullen, drukt hen neer, maakt hen opstandig.
Maar hem en de zijnen zal duidelijk worden gemaakt, hoe hun leven op Aarde is, zij zullen dan weten, waarom Moeder Aarde hen zo gevangen houdt.
Hierdoor leert Adolf Hitler zijn eigen leven kennen.
Door de geestelijk ingestelde meesters laat hij zich dan de wetten van God verklaren:
„God is Liefde,” zo zeggen deze hem.
„Gij denkt onrechtvaardig behandeld te worden, wij kunnen u echter aantonen, dat gij schuld hebt aan uw eigen ongeluk.
Uw eeuw is voorbij.
Hoe gij teruggekeerd zijt?
Dat is heel natuurlijk, u beleefde de wetten van God.
Had u gedacht in bewuste toestand en in het volle besef van uw verleden naar de Aarde terug te keren?
Gij zijt de beul van de mensheid geweest, thans heeft God u een nieuw leven geschonken.
Zeker, uw verleden komt tot ontwaking, gij gaat voelen, dat gij meer kunt dan dat wat uw leven thans van u vraagt en u als taak is opgelegd.
Maar wat gij kunt en voelt, behoort tot het verleden.
Vergeet niet dat er duizenden eeuwen voorbijgegaan zijn.
In die tijd is de mensheid veranderd.
Toen u weer voor het eerst geboren werd, verscheurde u de vrucht en keerde terug naar de astrale wereld.
In de moeder verbrak u deze natuurlijke wet, want gij en anderen zouden terugkeren en wij konden toen uw overheersing volgen.
Aanvaard, mijn broeder, dat wij uw leven liefhebben, maar dat ook gij moet luisteren naar de wetten van God en aan uw opgelegde taak beginnen, voor iets anders hebt gij het gevoel nog niet.
Toen de eerste moeder, die u aantrok, u droeg, doodde u de vrucht.
Dat heeft zich mogen herhalen of gij waart nimmer meer op Aarde teruggekeerd.
Ik zal u de volgende levens aantonen.
Hier bevinden zich alle gegevens omtrent uw laatste levens.
U ziet, voordat gij het normale stadium binnentrad, heeft u zich eerst op de stoffelijke wetten moeten afstemmen.
Thans bent u in harmonie met de wetten van God voor ons leven, maar vraag niet naar een andere taak, gij moet eerst voor deze wetten ontwaken.
Wij zien nu in het verleden terug, niets is er voor ons verloren gegaan, ook wij behoorden tot uw eigen eeuw.
Wij dienden het goede, u evenwel het kwade!”
Adolf Hitler moet aanvaarden, dat men hem op Aarde kent en dat de mensheid het verleden niet vergeten is, al is zijn hakenkruis verbrand.
Hij ziet in zijn eigen levens en vooral in dat, waarin hij als Adolf Hitler de macht over de mensheid bezat.
Hoeveel levens heeft hij laten verongelukken?
Nog is de heilige ernst niet in hem gekomen, maar deze zal eens komen!
Dat zal niet lang meer duren, het volgende leven al zal zijn toestand veranderen.
Maar nu is hij in opstand met de wetten van Moeder Aarde, met die van het Huis Israël.
En dit soort mensen leeft in afzondering, want zij willen niet dienen.
Toch zal Adolf Hitler aan een ander leven moeten beginnen en met hem de anderen, zijn eigen soort en levensafstemming.
De dood komt, hij lost in de wereld van het onbewuste op en zal terugkeren naar de Aarde.
Als die geboorte komt, de ziel ontwaakt, komt de geleerde weer tot de moeder en vertelt haar van het zieleleven, dat zij aantrok.
De staat zal haar helpen bij haar taak.
Deze moeder kent de afstemming van haar eigen leven en heeft als Adolf goed te maken, de soort trekt nu de eigen soort aan.
Moeder en kind voelen de wroeging van het eigen bewustzijn en zullen hierdoor ontwaken.
Adolf groeit op en met hem zijn eigen soort, allen beleven dezelfde wetten.
Weer staat hij voor zijn levensproblemen en het oorzaak en gevolg uit het verleden.
In hem leeft het gevoel, dat hij meer kan dan de nietszeggende taak, die thans opnieuw zijn deel is.
Hij voelt zich voor de mensheid geschapen, deze mensheid heeft hem en zijn soort niet meer nodig.
„Weet gij, wie ge eigenlijk zijt?”
„Wie ik ben?
Ik ben mens, als gij zijt.”
Hij hoort dan opnieuw wie hij is en moet zijn verleden aanvaarden.
Wilt gij deelnemen aan de opbouw van deze maatschappij?
Adolf weet het niet.
Wat moet hij doen?
Heeft hij niet reeds het goede voor de mensheid gegeven, heeft hij al niet alles van zichzelf ingezet?
Wilde hij de vrede en rust niet verzekeren op Aarde?
Maar men kan hem de bewijzen van het tegendeel geven.
De geschiedschrijvers hebben alles vastgelegd en vooral: de wetten van God spreken zélf!
„Wilt gij overtuigd worden van het verleden!”
Adolf weet het niet, hij is in opstand, hij moet het eerst allemaal verwerken.
Vaag voelt hij, wat hij in het verleden tot stand heeft gebracht.
Maar dan komen langzaamaan die eigenschappen weer in hem terug, zijn verleden en zijn onderbewustzijn gaan spreken.
Nu wil hij álles van zichzelf weten.
Men voert hem naar het directe-stem-instrument, de meesters van Gene Zijde zullen het hem zeggen.
In zijn vorig leven had men hem al met deze wetten kunnen verbinden, maar toen was hij er nog niet voor gereed, thans echter zal hij alles kunnen verwerken.
Adolf volgt de geleerde, deze verklaart hem de wetten van de Aarde en die van de geestelijke wereld.
Adolf gaat voelen, hoe enorm de mensheid veranderd is.
Het directe-stemapparaat is ingesteld.
Er stromen witte wolken uit het toestel; dit ziende, laat Adolf zich het wonder verklaren.
Hij en de aanzittenden wachten af.
Met hem zijn de vertegenwoordigers van staat en het Huis Israël tezamen gekomen.
De meesters van Gene Zijde, die hun Alvader vertegenwoordigen, zullen spreken.
Veel zal hem verklaard moeten worden, wil hij geloven en berusten.
„Wij komen tot u uit Naam van God!
De hoogste meesters van Gene Zijde spreken.
Elk woord, dat wij zullen uitspreken, is wet, is liefde, is rechtvaardigheid.
Mijn broeder, nu is het ogenblik gekomen u mee te delen, wie u eigenlijk bent en welke taak u voor de mensheid hebt ontvangen.
Christus zond ons naar de Aarde om u van uw verleden te overtuigen.
Thans zult gij uw eigen verleden zien, zullen de wetten tot uw leven spreken.
Waarlijk, mijn broeder, gij zijt Caiphas geweest.
Als Caiphas en als Adolf Hitler hebt gij de strijd aangedurfd, hebt gij miljoenen zielen de dood in gestuurd.
Hoe uw leven is geweest, zullen wij u straks aantonen.
Allereerst willen wij u met het volk van (het Huis) Israël verbinden.”
Adolf hoort nu over het ontstaan van het Huis Israël, over de eerste oorlogen en het opbouwen van de mensheid.
Hij hoort, wat ik u ervan heb verteld.
Hij ziet zichzelf in Jeruzalem terug en moet aanvaarden, hoe hij Christus verraden heeft.
De menselijke geschiedenis leeft voor hem, de meesters hebben niets vergeten, zij volgen deze ganse evolutie.
Dan naderen zij zijn éigen eeuw, het ontwaken van zijn leven.
Hij ziet zichzelf en moet aanvaarden, dat de wetten van God zijn beleefd, hij leert thans dat miljoenen zielen hem hielpen dragen, maar kent nu eveneens de zwaarte en omvang van zijn eigen oorzaak en gevolg en dat van zijn soort, zijn levensgraad.
Dan buigt hij zijn hoofd voor de wetten Gods, die van Christus en Golgotha!
Hij moet nu aan een nieuw leven beginnen.
Adolf ziet miljoenen levens voor zich, miljoenen geboorten en stervensprocessen van hemzelf, want Moeder Aarde houdt hem vast, hij moet helpen bouwen en de wetten van God ondergaan.
Hij zinkt, overweldigd door de zwaarte van het door hem geschapen karma, bijna ineen, hij sleept zich voort, hij gaat wroeging voelen.
Mijn hemel, moet ik miljoenen eeuwen op Aarde blijven?
Anderen zullen heengaan, verder en hoger, ik zal moeten blijven tot het laatst!
Maar eindelijk vindt hij zichzelf terug en gaat aan de arbeid.
Hij en zijn soort leren zich de wetten van God eigen maken.
Zij leren dienen, klimmen op in de maatschappij, leven na leven volgt.
Adolf kan zich in alles bekwamen, maar zijn geestelijke afstemming is nog steeds stoffelijk, de geestelijke hoogte moet hij zich nog eigen maken.
Adolf is zich bewust van zijn eigen leven.
Hij kent tevens de wetten van Gene Zijde, iedere ziel kent ze en heeft contact met het Hiernamaals.
Het aardse leven is een openbaring in vergelijking met het verleden, toch is het nog steeds armoedig, in niets te vergelijken met de astrale wereld.
Aan Gene Zijde is men gelukkig, de geest behoort de ruimte toe.
Hij kent dat!
Aan Gene Zijde is men vrij van iedere stoffelijke belemmering, vrij van de wetten van het lichaam.
Het leven in de sferen is goddelijk en hij verlangt naar die heiligheid.
Hij voelt die heiligheid en wil weg van de Aarde, hij wil verder en hoger gaan, hij wil de ruimte bezitten.
Maar hij moet goedmaken, Moeder Aarde houdt hem vast.
Aan Gene Zijde is de ziel vrij van alle stof, heeft men drinken, noch eten meer nodig.
Dat slapen telkens, het neerliggen en vastzitten aan het organisme!
Hij gaat al die stoornissen voelen.
Aan Gene Zijde is geen slaap meer, daar kan hij studeren, kan hij doen wat hij gaarne zou willen, nu moet hij de wetten van de Aarde en die van (het Huis) Israël opvolgen.
Hij botst met dit leven.
Maar hij voelt ook, dat hij er niets aan veranderen kan, hij zal zich moeten aanpassen.
Ook op Aarde kan hij van het leven genieten, maar toch, hoe hoger hij komt des te vreselijker zijn de gevoelens, die hij moet verwerken.
Adolf is zichzelf weer kwijt, hij is en blijft in opstand met het verleden en toch moet hij zich herstellen, zich aanpassen, en met hem zijn eigen soort.
Hij moet voor de dienende liefde ontwaken en zijn hoofd buigen, hij komt toch niet van zijn oorzaak en gevolg vrij, hij en zijn eigen soort zullen moeten terugkeren, zólang, tot de Aarde haar taak heeft volbracht.
Zijn oude persoonlijkheid moet hij vernietigen, maar daar heeft hij vele levens voor nodig.
Eerst dan kan hij een hogere taak aanvaarden.
Miljoenen levens ziet hij voor zich.
Op zijn schouders ligt deze zware last.
De beul van de mensheid overziet zijn levens telkens weer, maar vindt de kracht niet om te beginnen.
Hij en de anderen moeten hun oude ik overwinnen, eraan ontkomen is niet mogelijk.
Hij moet opbouwen, moet dienen voor de massa, hij heeft de wetten van God overtreden.
God had hem in zijn eigen eeuw nodig, ook al dacht hij, dat hij voor de Voorzienigheid ten strijde trok.
Adolf Hitler kent nu de Voorzienigheid, hij kent de levens van Mozes en de andere profeten, hij kijkt op tegen (het Huis) Israël, hij is een kind van de staat.
Vele wetten, die hij ingevoerd heeft, worden thans op Aarde beleefd.
Onbeschrijflijk moeilijk heeft Adolf het en hij bezwijkt onder de gedachte, dat hij miljoenen eeuwen op Aarde moet blijven.
Zal hij deze persoonlijkheid ooit overwinnen?
Hij beleeft het ene leven na het andere, hij ontvangt van God het scheppende organisme en het moederkleed, hij weet van die kosmische wetten af.
Toch is hij met duizenden wetten in opstand.
Als moeder bezwijkt hij telkens weer, hij kan dit leven niet beleven, nu hij weet wie hij is geweest.
Maar hij moet zijn hoofd buigen en de wetten van God tijdens het aardse leven ondergaan.
Hij zal aan miljoenen zielen een lichaam schenken.
Hoeveel mensen heeft hij te vroeg naar Gene Zijde gezonden?
Miljoenen zielen zijn door hem afgeslacht.
En al die levens moeten terugkeren, alléén hij kan hun een nieuw stofkleed schenken!
Hij zal al die levens moeten aantrekken, zij roepen hem naar de Aarde terug.
De meesters weten altijd waar hij leeft, ze spreken met hem en zullen hem helpen dragen.
Desondanks duizelt het hem!
Hoe zal ik die levens beleven? vraagt hij zich af.
Moeder Aarde gaat verder en beschrijft haar banen in de ruimte en intussen beleeft Adolf Hitler de wetten van God.
Adolf schenkt aan miljoenen zielen een nieuw organisme.
Maar nu vervloekt hij het mannelijke kleed, daar dit voor hem tijdverlies is.
Zó maakt hij goed!
Waanzinnig van smart is deze ziel, de kosmische ellende drukt zijn leven te pletter.
Eindelijk knielt hij neer en geeft zich aan God over.
Nú kan Adolf Hitler bidden.
Dan is het Moeder Aarde, die hem in haar armen neemt en deze sterkende, liefdevolle woorden spreekt: „Zo is het goed, mijn kind.
Eraan ontkomen kan niet!
Wij beiden zullen ons werk afmaken en dan tot God terugkeren!”