Zwakte van geest
„Vraag mij zoveel je wilt, André.
Ik zei je reeds, dat je goed moet aanvoelen wat ik je zeg en dat je ook blijk moet geven wanneer je me niet begrijpt.
Je moet zorgen, dat de vragen met het eigenlijke probleem waarover wij spreken te maken hebben, want hiervoor dient deze uittreding.
Gaan wij in andere toestanden over, dan voel je vanzelf hoe je vragen gesteld moeten worden.
Ik zal je deze met al de krachten die in mij zijn beantwoorden.
Vroeger, in het begin van je ontwikkeling was het niet zo gemakkelijk voor je om vragen te stellen; thans ben je zover.
Nu heb je geleerd hoe deze werelden zijn ontstaan.
Je concentratie is gegroeid en je leven is ontwaakt.
Je weet nu waarheen het stoffelijk wezen gaat als de dood zijn intrede doet.
Je bent bewust geworden, André, je hebt je al deze wetten mogen eigen maken; je kunt je thans concentreren en je eigen wil op één punt instellen, waarna je een toestand innerlijk kunt beleven.
Die genade heb je ontvangen en daar ben je dankbaar voor, want je wilt dienen!
Voor mij is dat het grote geluk, omdat ik van deze zijde uit al het geestelijk bezit uit ons leven aan de mensheid wil schenken.
En met mij willen dit miljoenen zielen, de vaders en moeders van hen die op aarde achterbleven.
Allen volgen ons omdat ze weten wat wij doen.
Wat je nu zult beleven raakt het stoffelijk wezen en heeft zowel met geestelijke als met menselijke problemen te maken.
Wij blijven dus voorlopig in de sfeer van de aarde; daarna bezoeken we de hellen voor ons leven aan deze zijde, want het is dáár waar ik je de wetten en de menselijke afstemmingen zal verklaren.
In de duistere sferen zullen wij onze vergelijkingen maken, de sferen toetsen aan het stoffelijk bestaan en vaststellen, wat goed en wat verkeerd is.
Al deze problemen zijn geestelijk diep, André, zodat ik je aanraad je verbinding met mij op volle kracht te houden, opdat wij het volkomen één-zijn van ziel tot ziel zullen beleven.
Eerst dan is het voor mij mogelijk, je deze wetten te verklaren en komen wij tot geestelijke eenheid!
Daar waar ik je thans mee wil verbinden, ben ik jaren geleden geweest.
Toen ik na mijn ontwaken in dit leven op aarde terugkeerde, bezocht ik met mijn meester vele krankzinnigengestichten om al die ellende en astrale wetten te leren kennen.
Hiervoor had ik vijftig jaar nodig en ik beleefde, dat al die ziekten door de astrale wereld tot stand kwamen.
De stoffelijke mens wordt door de onbewuste astrale persoonlijkheid vernietigd.
Hoeveel de mensen en ook de geleerden onder hen op dit gebied nog hebben te leren, zal je op deze reis duidelijk worden.
Duizenden mensen gingen door de onbewuste astrale wereld ten onder en raakten bezeten.
Anderen werden voor hun leven lang onbewust geslagen, omdat deze mensen door het duistere astrale wezen tussen leven en dood werden gevoerd, waarna de krankzinnigheid intrad.
Deze mensen zijn in die toestand levend dood en worden in het eigen organisme gevangen gehouden.
Nu is het organisme tevens hun eigen graf, waarin ze blijven leven, totdat ook hun stoffelijk einde komt.
Dan verbreken deze banden en gaat elkeen, de stoffelijke mens en de astrale persoonlijkheid naar de eigen afstemming in de geest.
De levensaura’s scheuren dan vaneen, wat door de dood tot stand komt.
Voel je dit alles, dan begrijp je, dat men op aarde al deze psychische problemen niet peilen kan, omdat de geleerden het bewuste astrale leven en voortbestaan nog niet kunnen aanvaarden.
Hoe beefde mijn hart van ontroering, mijn zoon, toen ik al deze ellende zag.
Ik nam mij voor iets voor al deze armen te doen.
Ik vroeg aan God om deze genade.
En die genade is mij geschonken!
Thans brengen wij deze wijsheid op aarde en de mensheid kan zich hiervan overtuigen.
Wij zijn reeds jaren bezig en in vijf boeken hebben wij van ons leven kunnen vertellen, waardoor tal van mensen anders zijn gaan leven.
Ook geleerden hebben wij de ogen mogen openen en zij voelen thans, dat dit de waarheid is!
Toch heb ik van al deze ziekteverschijnselen nog niets in de boeken gezegd; eerst nu is dat mogelijk.
Thans gaan we de geestesziekten behandelen.
Hiervan maakte ik een studie en werd daarbij geholpen door mijn meester, die mij aan deze zijde en op aarde de wetten verklaarde.
In al die levensafstemmingen, die abnormale werelden, daalde ik af en ik sloot mij soms geruime tijd in die levens op, waardoor ik het dagbewuste en het onbewuste in hun voelen en denken leerde kennen.
Toen beleefde ik ellende, smart en leed, zoals men op aarde kent noch begrijpt.
Ik zag bezetenheid, stoffelijke en geestelijke krankzinnigheid.
Al de graden hiervan kon ik vanuit deze wereld volgen en mij deze tevens eigen maken.
Ik ging toen begrijpen waarom en waarvoor dit alles was ontstaan en ik boog het hoofd.
Ik zag, dat ik machteloos stond en dat ik dit te aanvaarden had!
Hetgeen ik toen beleefde, André, zal ik je thans verklaren en zullen wij samen volgen en ontleden.
Gene Zijde wil, dat de mensheid dit weet.
Ik wil je duidelijk maken wie te helpen is en tegenover wie wij machteloos staan.
Men kent op aarde deze ziekten, doch hoe ze zijn ontstaan is voor de wetenschap niet te peilen.
Aan deze zijde is dat vast te stellen, André, en je zult beleven hoe deze zieken zich voelen, waarna je zult kunnen waarnemen, dat die mensen door de onbewuste astrale wereld worden beïnvloed.
Je zult zien dat astrale wezens bezit hebben genomen van deze mensen.
Van dat ogenblik af zijn die aardse wezens bezeten en vertegenwoordigen één graad van de krankzinnigheid.
In het menselijke organisme komt deze eenheid tot stand, maar in dit huis is in feite alleen plaats voor de ziel die erin hoort en die duldt geen beïnvloeding.
De astrale persoonlijkheid brengt disharmonie in dit organisme en de bezitter van het stofkleed komt in zijn eigen lichaam in verdrukking, want het dagbewuste ik wordt nu overheerst.
In het menselijk organisme is er alleen plaats voor het denkende wezen op natuurlijke afstemming en dat wil zeggen: zoals God het menselijk wezen in dat stadium geschapen heeft.
De lichamelijke krachten zijn hierop berekend, echter niet op deze dubbele bezieling, tengevolge waarvan deze krachten door de demonische invloed van deze zijde vernietigd worden.
De astrale duisternis leeft zich nu door het organisme uit, doch de stoffelijke mens gaat erdoor te gronde.
Wordt de ziel door andere krachten aangevallen, dan komen er geestelijke en stoffelijke stoornissen tevoorschijn.
Het zenuwstelsel kan die elkaar tegenwerkende krachten niet verwerken en stort vroeg of laat in, maar het innerlijke leven als persoonlijkheid is nu bezeten.
God schiep dit wonderbaarlijke stofkleed voor de ziel – en de geest, die de verpersoonlijking van de ziel als mens is, brengt het organisme waarmee het met duizenden banden verbonden is, in beweging.
Het lichaam is een tempel voor de ziel, waarin deze tijdens het stoffelijke bestaan leven moet.
Door het overheersen van de astrale persoonlijkheid verzwakt het lichaam en treden de stoffelijke en geestelijke stoornissen naar voren, die nu door de aardse mens worden beleefd.
Man en vrouw gaan hierdoor hun eigen ondergang tegemoet.
Je voelt zeker, André, wat er dan geschiedt.
Nu is de mens zenuwziek, maar gaat dit proces verder, dan kan de astrale persoonlijkheid geheel in het stoflichaam overheersen en treedt de bezetenheid in.
Het is dringend noodzakelijk, dat men op aarde weet wat deze ziekten en astrale wetten te betekenen hebben.
Het is het allernoodzakelijkste te weten, dat er geen dood is en dat de ziel ook in ons leven de eigen persoonlijkheid niet heeft verloren.
Eerst dan lossen deze problemen op en dan kan men deze ziekten op aarde doeltreffend bestrijden.
Nu moet een dokter zijn machteloosheid aanvaarden, wat toch niet nodig is!
Immers, tegen al deze graden van krankzinnigheid is iets te doen; wanneer het innerlijke leven gepeild kan worden, treden de wetten naar voren en ziet een geleerde dat de astrale beïnvloeding overheerst.
Dan kan hij daadwerkelijke hulp verlenen, omdat er contact is.
Hierdoor leert het menselijke wezen zichzelf kennen, hetgeen voor duizenden van deze mensen de genezing betekent.
Maar de maatschappij heeft schuld aan alles!
Door moord en geestelijke afbraak schept men disharmonie.
De mensen die op deze afstemming het aardse leven verlaten hebben keren terug en leven zich thans volkomen uit.
Konden de geleerden een blik slaan in de astrale wereld, dan waren zij in staat aan het demonen-gedoe, het menselijke natuurlijke halt toe te roepen.
Nu is dat onmogelijk!
In hun levens zouden dan de krachten aanwezig zijn om vele graden van de krankzinnigheid te voorkomen, want vele mensen gaan door aardse ellende hun geestelijke en stoffelijke ondergang tegemoet.
Niets wordt hiervan begrepen, noch gevoeld.
Zie ginds dat gebouw, André, daar treden wij binnen.
Ik behoef je nu niet meer duidelijk te maken hoe wij binnentreden: die astrale wetten heb je leren kennen.
Je weet ook, dat wij voor elkeen onzichtbaar blijven, omdat ik je alles vanuit mijn eigen afstemming wil verklaren.”
André voelde waar hij zich bevond.
Dit was een krankzinnigengesticht.
Ongevraagd trad hij er met zijn meester binnen.
Een koude rilling doorvoer hem.
Ellende en angst trof hij hier aan.
En in dit gebouw was zijn meester geweest?
Alcar voerde hem door verschillende zalen en gangen en André volgde hem en nam waar in het stoffelijk leven.
Op zijn innerlijk denken kreeg hij antwoord van zijn meester.
„Hier leefde ik verschillende jaren, André, en leerde toen al die afschuwelijke waarheden kennen.
Ik weet waaraan je denkt.”
In een van de zalen bleef zijn leider staan en zei tot hem:
„Voorlopig zullen we hier blijven, want ik heb je heel veel te verklaren.
Stel je dus op mijn leven in, André.”
André zag enige jongere en oudere vrouwen bijeen.
Hij veronderstelde dat hij zich in een vrouwenzaal bevond, want mannen zag hij niet.
Onder deze vrouwen bevonden zich enige verpleegsters en een broeder.
Al deze zieken waren dus levend dood, zoals Alcar zei.
„Zijn deze mensen bezeten, Alcar?”
„Neen, bezetenheid is een andere en diepere graad van de krankzinnigheid.
Toch zijn al deze mensen niet vrij van astrale beïnvloeding.
Ze leven echter nog steeds zelf in hun organismen en soms zelfs in het dagbewustzijn, waardoor ze dus niet uit het stoffelijk kleed zijn te verdringen.
Hier leven de zwakken van geest, de min of meer psychopathische graden, waarvan er verschillende door ons te genezen zijn.
Door de een of andere schok of door tal van andere belevenissen zonken zij in een apathische toestand en verloren hierdoor het dagbewuste ik.
Je weet, dat ik hun levens kan volgen en hun verleden kan zien.
Deze persoonlijkheden zijn voor mij als een geopend boek.
Ik zal je een beeld geven dat je zal laten zien waardoor ze zijn verongelukt.
Ik doe dat in de eerste plaats om je aan te tonen – wat je trouwens eerst kort geleden hebt beleefd – dat velen van hen kunnen genezen en in de tweede plaats om de mensheid duidelijk te maken wat krankzinnigheid is en wat tot de psychopathische graden behoort.
Tenslotte zal ik je laten zien, dat het astrale wezens zijn, die deze disharmonie tot stand brengen.
Zie thans naar deze zieke.
Door mij kun je in haar leven zien.”
Aan een grote tafel zag André een vrouw van middelbare leeftijd.
Voor haar op tafel lag een stuk verfrommeld papier en daarin las zij.
Het was vreselijk haar zo te moeten zien.
Ze sprak tot zichzelf, wat hij in het astrale leven waarin hij zich nu bevond, duidelijk kon horen.
„En toch komt hij,” hoorde André haar zeggen, „hij komt, ja, hij komt!
Ik zal het hem zeggen als hij straks komt.”
Nu zag ze om zich heen en vervolgens naar buiten.
„Als hij komt”, herhaalde ze telkens.
Ze keek met verwaasde blik in zijn richting.
André zag de vrouw duidelijk voor zich.
Het leven aan Gene Zijde was waarachtig, en door zijn meester kwam deze verbinding tot stand.
Zijn leider had hem met deze vrouw verbonden, anders was het voor André niet mogelijk geweest haar waar te nemen.
Opnieuw hoorde hij haar spreken.
„O, als hij komt!
Ik zal het hem zeggen.
Ja, we zullen zingen.
Tezamen zullen wij zingen!”
Wat voor nonsens praat die vrouw toch, dacht hij.
Dat komt natuurlijk omdat ze krankzinnig is.
Ze drukte nu het papier aan haar borst, sprong plotseling op en rende de zaal door.
Voor elk venster bleef ze staan en keek naar buiten.
Haar ogen zagen echter niets, ze waren leeg.
„Hij komt”, riep ze opnieuw.
„Ik ga bloemen halen en ik zal hem verwennen.”
De andere patiënten deden alsof ze dit niet hoorden.
Het ging hun niet aan en ze waren zich van haar toestand niet bewust.
De zuster echter – André keek in haar richting – waakte over dit leven.
Hij voelde het en nam vanaf de plaats waar hij stond, haar gevoelens en gedachten over.
„Ik zal zingen”, hoorde hij de arme vrouw zeggen en op hetzelfde ogenblik klonk hem een angstig geschrei in de oren.
Het schreien van een zieleleven was een droevig geluid.
Het was leed waarvan men op aarde de diepte niet kon voelen.
Voor het stoffelijk gehoor was het vals gezang, maar voor Gene Zijde was het schreien, zodat het hem diep ontroerde.
Tranen welden in zijn ogen op.
Arme vrouw, dacht hij, waardoor kwam al deze ellende tot u?
Wie heeft u dit alles aangedaan?
Het is verschrikkelijk!
De vrouw rende de zaal door en danste nu van pret.
„Hij komt”, riep ze telkens weer opnieuw, drukte het verfrommelde papier aan haar borst en liefkoosde het.
Voor haar was dat papier een grote schat, die ze voor niets zou willen missen.
De zuster trad haar tegemoet en sprak haar liefdevol toe.
„Kom”, hoorde André haar zeggen, „kom, ga rustig zitten.”
Met waanzin in haar ogen zag ze de zuster aan, die het goed met haar meende.
„Ga weg, slet, ga van mij weg”, slingerde ze de zuster toe.
Waarom zegt ze zulke woorden, dacht André, hoe is het mogelijk.
„Ga weg”, riep ze, versnelde haar pas en rende opnieuw door de zaal.
Nu hoorde André haar zeggen:
„Hij denkt toch niet meer aan je en ik zal het hem zeggen.”
De zuster kon niets voor haar doen en keek naar de broeder.
Toen deze bij de zieke kwam werd ze onmiddellijk rustig.
Heeft hij macht over haar, vroeg André zich af.
Rustig liet ze zich naar haar plaats aan tafel terugbrengen, legde opnieuw het papier voor zich en begon hardop te lezen.
André keek naar zijn leider die in diep gepeins verzonken was.
Na een kort ogenblik vroeg Alcar:
„Doorzie je haar toestand, André?
Kun je aanvoelen waarom ze in deze omstandigheden is gekomen?
Waarom zij dit moet beleven en hoe haar geestestoestand is?
Weet je ook, waarom de broeder haar tot rust kan brengen en deze zuster niets voor haar kan doen?
Is het je duidelijk waarom ze dat stukje papier aan haar borst drukt en liefkoost, zingt, bloemen wil kopen en wacht?
Want ze wacht, André.
Maar op wie, denk je, dat ze wacht?
Kun je iets bijzonders waarnemen?”
„Ik zie alleen deze zieken, Alcar, maar ik begrijp van hun toestand niets.
Ik kan hun innerlijk leven niet zien.
Ik begrijp het niet.
Op aarde, in mijn lichaam is alles zo heel anders.
Ik ben in mijn stoflichaam eigenlijk nog bewuster, hoe komt dat Alcar?”
„Weet je dat niet?
Op aarde trek ik je steeds in al die problemen op, doch thans beleef je deze wetten op eigen kracht.
Je leeft wel in mijn leven, maar ik heb je nog niet met deze zieke verbonden.
Ik wil dus, dat jij je duidelijk op haar leven instelt of je beleeft niets.
Nu is je instellen verkeerd, anders zou je het wel begrijpen.
Je ziet haar stoffelijke leven, haar ziekte.
Ik zie haar algehele toestand en daal dus dieper in haar leven af.
Ik zal je thans de verschijnselen verklaren en aanstonds ga ik je met haar leven verbinden zoals op aarde geschiedt, wanneer wij van gevoel tot gevoel met de zieken één-zijn.
Luister nu, André.
De oorzaak van al deze ellende is haar kind.
Hij was zeeman.
Ik zal je ook met hem verbinden, want de man is hier aanwezig.
Hij kan echter niets voor zijn moeder doen en toch is deze vrouw te helpen, maar hierover straks.
De zoon is door een storm ons leven binnengetreden.
Velen vonden met hem de dood in de golven, maar zijn moeder dacht dat hij huiswaarts keerde.”
André voelde reeds wat zijn leider zag en begreep ineens haar toestand.
Alcar ging verder: „Hij kwam niet terug omdat hij verongelukte, maar zijn moeder bleef wachten.
Eindelijk kreeg ze bericht, dat haar zoon omgekomen was.
Fragmenten van dit bericht draagt ze als een kostbaar souvenir aan haar borst, ook al is dit het eigenlijke originele document niet eens.
Alles wat nu op papier lijkt, eigent ze zich toe.
Ze zingt omdat ze steeds met haar jongen zong.
Zij bezat een innige band met hem, die zeldzaam mooi en liefdevol was, maar te machtig voor haar, nu haar kind niet is teruggekeerd.
Hij was haar enige bezit op aarde.
Maar hierachter ligt een ander beeld.
Haar zoon was verloofd, maar werd bedrogen en dat wilde ze hem vertellen.
Begrijp je nu waarvoor haar bloemen zijn en waarom ze de zuster voor een slet houdt?
Men weet hier waarom zij in deze toestand gekomen is, maar wat men niet weet is, dat deze vrouw te genezen is.
Deze broeder zou haar kunnen helpen.
Hij bezit de genezende kracht, waardoor deze wonderen ontstaan, doch is er zich niet van bewust.
Begrijp je ook, waarom ze zo spoedig tot rust komt?
Toen hij haar aanraakte ging zijn fluïde in haar over.
Toch zond hij zijn kracht niet bewust tot haar.
Alleen reeds het instellen op haar leven gaf haar deze rust.
Om haar te kunnen genezen is een sterke concentratie nodig.
Haar toestand is als die van Jetje en Joop.
Ook deze ziel is door een schok uit haar evenwicht geslingerd.
Van Jetje en Joop is het bewustzijn wel iets anders, toch raken deze levens al deze wetten en hebben eigenlijk maar één afstemming.
Deze persoonlijkheid behoort tot de zwakken van geest en heeft afstemming op Jetje.
Maar Jetje heeft iets meer geestelijk bewustzijn dan deze zieke, zodat Jetje op eigen benen kan staan.
Deze vrouw moet men de astrale wetten kunnen verklaren, zij moet de dood leren kennen, eerst dan kan men haar helpen.
Doch hiervoor moeten wij haar in het dagbewustzijn optrekken.
Konden wij haar als al onze andere patiënten behandelen en mochten wij hier binnentreden, dan zouden wij ook haar van deze ellende kunnen verlossen.
Het moet natuurlijk mogelijk zijn haar in het stoffelijke bewustzijn terug te voeren of ook wij kunnen haar niet bereiken.
Maar de levensfluïde van deze broeder brengt haar reeds tot rust en zij zuigt die in haar aura op.
Zoals Joop in zichzelf weggezonken was, zo beleeft ook zij nu deze toestand, waarin zij vijftien procent van het dagbewustzijn verloren heeft.
Joop bevond zich in soortgelijke toestand, maar hij bezat weer het stoffelijk bewustzijn dat uit de menselijke karaktereigenschappen, die leed en smart moeten opvangen, bestaat.
Voor de doktoren is deze broeder een goede kracht, die met zieken weet om te gaan; voor onze wereld bezit hij dezelfde afstemming van deze zieken of ook hij zou niets bereiken.
Aan deze zijde, André, kennen wij die wetten en problemen, maar wij staan machteloos omdat we voor deze zieken het aardse contact missen.
Hiervoor zijn dus tal van mediums nodig, die desgewenst onder toezicht van de dokter kunnen werken.
Onze mediums en de geleerden kunnen hand in hand gaan en zullen dan alleen maar goeddoen.
Nu de wetenschap afwijzend staat tegenover deze krachten, kan Gene Zijde als regel voor al deze zieken niets doen, ook al zijn wel eens dergelijke zieken vanuit deze wereld genezen.
Jij hebt deze wetten leren kennen en de bewijzen hebben velen door mij ontvangen.
Het medium verbindt ons met deze zieken en wij kunnen hen in het dagbewuste-ik-leven terugvoeren.
Deze fluïde kan wonderen verrichten!
De bewust ingestelde kracht moet ons aan deze zijde de mogelijkheid geven om ons werk te doen.
Wij als bewuste astrale wezens dalen nu in de zieken af en leggen een muur om hun organismen, zodat deze voor de duistere astrale wereld worden afgesloten.
Deze vrouw is door haar eigen gevoelsleven verongelukt, door haar liefde.
Anderen worden in die toestand aangevallen en zijn dan – zoals Mientje en Lien het hebben beleefd – astraal bezeten.
Die twee kinderen beleefden hun eigen graad, want ook hierin leren wij de geestelijke graden, de graden dus van de krankzinnigheid kennen.
En naargelang van het verkregen eigen bewustzijn, worden ze bezeten waardoor wij verschijnselen zien.
Aan de hand van deze verschijnselen stellen wij nu de graad van de krankzinnigheid vast en dat toont voor ons tevens het bewuste denken en voelen aan – de persoonlijkheid van de zieke.
Ik verklaar je dus thans je eigen contact met mij, wanneer wij op aarde van gevoel tot gevoel tot éénheid zijn gekomen.
Ik toon je aan, dat wij aan deze zijde aardse hulp nodig hebben, want ons leven is té ijl voor het stoffelijke leven, zodat wij derhalve door deze levens heen gaan en vanzelfsprekend geen contact krijgen.
Haar zoon kan nu niets voor haar doen.
In de eerste plaats is zijn moeder hier opgesloten, in de tweede plaats heeft hij geen aards contact.
Hij ziet zijn moeder en hij kan in haar afdalen, maar is niet in staat om haar het nodige bewustzijn te schenken.
Omdat de geleerde wereld lacht om deze wetten waarvan niets begrepen wordt, moeten wij aanvaarden dat onze geliefden bezeten worden door astrale, hartstochtelijke typen, door mensen, die op aarde hebben geleefd.
Nu staan ouders naast hun kinderen en moeders naast vaders en moeten aanvaarden, dat ze met lege handen staan.
Ze zien hun geliefden in handen van deze demonen waarmee ze op leven en dood vechten.
Dit gevecht wordt echter nu meestal door het kwaad gewonnen omdat er geen stoffelijke hulp is.
Konden wij met onze instrumenten deze huizen betreden, dan zouden de doktoren voldoening van hun moeilijk werk hebben.
En is het zó verschrikkelijk onze mediums toe te staan, dat zij hun handen opleggen?
Doen onze mediums iets verkeerds?
Is het vergif dat uit hun handen straalt?
Heeft Christus niet Zijn handen opgelegd om zieken te genezen?
Wij verbeelden ons niet dat wij Christus zijn, maar wij hebben die krachten van Gods Heilig Kind ontvangen en kunnen nu onze stoffelijke zusters en broeders, onze vaders en moeders helpen.
De wetenschap houdt ons op een afstand en wil hier nog niet van weten.
Op deze reis, André, kan ik je dit telkens aantonen en ik zal het ook doen, want de psychiater en psycholoog moeten het weten!
Deze vrouw is door zwakte van persoonlijkheid en door haar té grote liefde in deze ellende gezonken.
Door leed en smart verloor zij haar dagbewuste ik en leeft nu hier opgeborgen tussen de muren van dit verschrikkelijke huis, van deze zenuwinrichting.
Is dat de bedoeling van God?
Natuurlijk, het is haar eigen schuld, want ze heeft té veel lief.
Zij had moeten weten dat er geen dood is.
Wanneer op aarde geleerd wordt, dat er geen dood en geen verdoemdheid is, dat God niet verdoemen kán, en als tal van andere problemen die tot onze wereld behoren, worden verklaard, lossen al deze ellendige toestanden op, want dan komt het stoffelijke kind tot de geestelijke ontwikkeling en staat sterk in het aardse leven.
Nu zinken er duizenden in deze verschrikking weg en ontvangen geen hulp.
Wij zullen aanstonds gelegenheid hebben al deze aardse, maatschappelijke problemen te ontleden.
Ik wil dit eerst doen, wanneer wij de grens – hoor je het, André – de grens van de krankzinnigheid hebben overschreden, want daarheen gaat deze reis.
Wij gaan vanuit de krankzinnigheid naar het licht, het sferenlicht of het sferenbewustzijn.
Je leert dit nu kennen en dan hebben wij al deze onbewuste graden ontleed.
Eerst dan weet men op aarde wat krankzinnigheid is, wat al deze graden betekenen en wie vrij is van deze beïnvloeding.
Deze moeder had dus al dit leed moeten kunnen verwerken en had zich toch staande moeten houden.
Maar ze zonk in haar verdriet weg en men kon haar opbergen.
De kerk en de maatschappij hebben schuld aan al deze afschuwelijke toestanden.
Maar het geloof van deze moeder was te zwak of ze had zich aan haar Vader in de hemel kunnen overgeven.
Toch is zij door haar stoffelijk bewustzijn nu wel te helpen.
Juist door deze liefde die in haar leeft, kunnen wij haar weer terugtrekken in het dagbewuste ik.
Die liefde werkt nu lichamelijk in en dat lichamelijke ligt nu in mijn bereik, omdat ik immers door jou met haar in verbinding kom!
In het gesticht is men van mening dat zij wartaal spreekt en abnormaal handelt, omdat ze de zuster voor een slet uitscheldt en omdat een stuk krantenpapier voor haar een heilig souvenir is.
Niettemin voert haar toestand ons in haar eigen ik, in het heilige voor haar leven, tot haar kind en daardoor is alles niet meer zo akelig en vreemd.
Maar je moet de diepte van dit probleem kunnen volgen.
Dat is van deze zijde af mogelijk, want wij zien door al deze levens heen.
Deze moeder, André, kan nog steeds haar gedachten formuleren, maar het is nu het zenuwstelsel dat weigert.
De geest is nu door het weigeren van dit stelsel tot slavernij gedoemd.
Nu is ze een levend dode geworden, mismaakt door haar schok, omdat ze een geestelijk onbewuste is.
Voel je, wat dit zeggen wil?
Konden wij haar onze wijsheid geven – geloof mij, André – in korte tijd zou dit leven veranderen en in het normale terugkeren.
Weer staan we voor de kerk en de wetenschap, want de één gelooft niet aan deze feiten, kent deze wetten niet en verdoemt liever.
De ander, de geleerde, haalt zijn schouders op en zegt: „De ziel is voor het eerst op aarde.
Vóór je geboorte heb je nog nergens anders geleefd.
Nu begint je leven.
Een leven na de dood is er niet.”
De kerk hoort dit alles met een glimlach aan.
„Goed zo, mijn vriend, ga gerust op deze wijze voort, want juist hierdoor help je mij.”
„Ik zal u inderdaad helpen”, antwoordt de wetenschap, „maar anders dan u denkt.
Ik beschik immers over geleerden, die voor de mensheid denken.
De volgelingen van uw kerk mogen zelf niet denken; dat voorrecht houdt u voor uzelf gereserveerd.
Luister liever naar mijn geleerden en houd op met uw gepraat over eeuwige verdoemenis.”
Deze twee onbewusten zijn het nu, die de geestelijke bewustwording van de mens trachten tegen te houden.
Zeker, ze hebben het recht om al de charlatanerie te vernietigen, maar miljoenen met mij aan deze zijde zijn géén charlatans.
Wij zijn bewust geworden in de wetten van God en wij stellen ons beschikbaar om deze wijsheid naar de aarde te brengen.
Moet dit alles nog langer verloochend worden?
Moeten de kerk en de wetenschap hand in hand blijven gaan in het negeren van de wetten van God?
Hierdoor zitten al deze gestichten boordevol.
De onwetendheid, mijn zoon, is het, waardoor duizenden een einde aan hun leven maken en waardoor er zoveel geestelijk zieken zijn op aarde.
Dit moet de mens van kind af aan geleerd worden – het kind heeft het recht om de wetten van God te kennen en zal er niet slechter maar bewuster door worden!
Nu lopen duizenden mensen zich te pletter door hun eigenliefde.
Thans bezwijken miljoenen mensen door hun eigen onwetendheid en die van de wetenschap!
Is dat de bedoeling?
Heeft God dit gewild?
Is hiervoor Christus naar de aarde gekomen?
Wij zullen de mensheid de realiteit tonen.
Meer kunnen wij niet doen.
Maar als straks de Eeuw van Christus begint, zullen deze onbewuste wezens ophouden hun „waarheden” te verkondigen, want dan zal hun hiertoe geen kans meer worden geboden!
Ouders mogen liefhebben, maar de liefde van deze vrouw is geen liefde meer, dit is hartstocht.
De eigenlijke liefde kan alles overgeven en is bewust.
Deze liefde breekt zichzelf en anderen af.
Ouders moeten beseffen, dat het eeuwige leven voortgaat en dat er een volgend leven is na de stoffelijke dood.
Dit vormt de kracht voor het aardse leven om de slagen hierin te kunnen opvangen.
God slaat niet; alle ondervonden ellende dient slechts tot evolutie.
Elke ziel gaat op zijn tijd, de vastgestelde tijd, over en treedt dan het leven na de dood binnen.
Dat hebben de ouders en iedere ziel te aanvaarden en te leren, of de maatschappij blijft onbewust en dan zal blijken, dat de kerk op een dood punt staat.
Nu spreken al deze zieken ten opzichte van de maatschappij wartaal, André, maar levenswaarheid voor onze wereld.
En die levenswaarheid zul jij door onze boeken aan de mensheid doorgeven.
Het is de taak, die de hoogste meester van ons allen, voor wie ik op Golgotha het hoofd heb gebogen, op mijn schouders heeft gelegd.
Eerst toen achtte ik mij gereed om dit werk te kunnen uitdragen.
Het is daar geweest dat het Goddelijke leven mij in Zijn ongekende machten en krachten opnam en waar ook Christus Zijn heilig leven gaf!
Voel je dit, André?”
„Ja, Alcar, ik heb u begrepen.”
„Welnu dan, deze vrouw is te genezen!
Ik kan mij met haar leven verbinden, omdat ik haar diepte kan peilen en er in mij een hoger bewustzijn leeft.
Ik heb mij deze wetten kunnen eigen maken en met mij miljoenen, die klaarstaan om te willen dienen in deze gestichten, maar die niet toegelaten worden, omdat men op aarde onze mediums weigert.
Angstvallig worden deze zieken bewaakt, maar men verbergt hierdoor de eigen zwakte.
Door jou krijg ik en hebben anderen hun contact en hierdoor is deze vrouw in ons leven op te trekken.
Waarom zij te helpen is, zal ik je thans laten beleven en eerst daarna mag je mij vragen stellen.”
André volgde zijn meester.
Hij voelde nu, dat hij in diens leven opgetrokken werd, wat hij op zijn vorige reizen meermalen had beleefd en waarvan hij de heiligheid had leren kennen.
Nu sprak een ander leven en bewustzijn tot het zijne en hij ging in dat leven zien.
Hij hoorde Alcar zeggen: „Ik ga je met deze zieke verbinden, André.”
„Ik ben gereed, Alcar, en wil u in alles volgen”, zond hij tot zijn meester, want nu waren ze van gevoel tot gevoel één.
„Ik heb hiervoor je volle concentratie nodig, André, en het is precies als op aarde, toen ik je daar met de zieken verbond.
Je beleeft dus ook nu dezelfde wetten, alleen met dat verschil dat je thans los bent van al de stoffelijke en lichamelijke wetten, zodat je dit tot éénheid komen astraal kunt beleven.
Hierdoor leer je deze geestelijke en stoffelijke wetten kennen.”
André voelde zich wegzinken.
Merkwaardig is dit wegzinken, dacht hij.
Ik voel mijzelf niet meer.
Waar ben ik?
Waar leef ik thans?
Onmiddellijk hoorde hij in zich zeggen:
„Je leeft nu tussen verschillende wetten in, tussen de stoffelijke en de astrale wetten.
Wij dalen af in een ander stadium, in de graad van bewustzijn van deze zieke.
Ook op aarde heb je dit kunnen beleven, doch thans voel je je eigen organisme niet meer en denk je, dat je in het niets oplost.
Maar tussen het niets en het bestaande, het waarachtige leven, leef je thans en hierin vinden wij de afstemming van haar, met wie ik je zal verbinden.
Wij gaan dus naar deze zieke.
Je verliest nu je eigen bewustzijn, je legt dat bewustzijn even af, máár je blijft toch bewust door mij of je zou geen diagnose kunnen stellen.
Je zult zien en voelen vanuit mijn bewustzijn.
Je hebt op aarde Joop, Mientje en Lien, daarna Jetje mogen beleven, zodat je hun toestand leerde kennen.
Ook nu dalen wij in het leven van deze vrouw af om de werkelijkheid aan te voelen, anders zou een geestelijke verklaring niet mogelijk zijn.
Hierdoor beleef je de astrale feiten en dit geschiedt onfeilbaar!”
André begreep nu zijn meester.
Wonderbaarlijk is alles, dacht hij, het zijn de astrale wetten, waarin de aardse mens leeft.
Nu ging zijn leven, zijn denken en voelen, zijn persoonlijkheid, in het leed en de smart van deze moeder over; hij beleefde nu haar leven.
En hierin bleef hij bewust, omdat zijn meester deze wetten kende en hem ermee verbond.
Hij gaf zich geheel over en hoorde Alcar zeggen: „Je begrijpt zeker, André, dat dit nodig is of je zou niets van hetgeen ik je wil laten beleven merken, je blijft dus jezelf en wel door mijn concentratie.”
Wat André voelde en beleefde was leed en ellende.
En toch, duidelijk was hij zich bewust van zijn eigen leven en indien het moest zou hij er bliksemsnel weer in kunnen terugkeren.
In deze moeder gekomen voelde hij thans, hoe zij kon genezen en hoever zij van haar dagbewuste ik verwijderd was.
Zij miste het bewuste voelen en denken, maar dit was voor haar de kracht om zich staande te kunnen houden.
Zijn meester had gelijk, het wonderbaarlijke van haar leven was, dat dit nu om bewustzijn vroeg.
Deze ziel als moeder – ging André verder aanvoelen – wist van geen leven na de dood af.
Deze geestelijke armoede trapte haar nu in de ellende.
Hoe weinig was ervoor nodig om haar die ontbrekende krachten te schenken.
Eerst dan zou zij dit leed overwinnen en meteen voor een heel ander contact staan, voor de eeuwigheid.
Hij voelde zich nu geheel één met haar, zoals hij in zijn stofkleed Joop, Mientje en Lien had gevoeld.
Dankbaar was hij nu voor het werk dat hij daar had mogen doen, want nu voelde hij zich voorbereid en hij begreep eveneens, waarom zijn meester had gewild, dat hij hen had geholpen.
Op aarde was het een prachtige studie geweest.
Nu beleefde hij die wetten en zag, dat het aardse leven een grote leerschool was.
Nu leefde de ziekte van deze vrouw in zijn leven en hij voelde, hoe eenvoudig het voor zijn meester was, om duidelijke diagnoses te kunnen stellen van ziekten die toch voor de geleerde op aarde ondoorgrondelijke problemen waren.
André kon als hij het wilde deze ziekte van zich afschudden, maar deze vrouw was er nog niet toe in staat en had hiervoor hulp nodig.
Toen hij hieraan dacht, zei Alcar tegen hem:
„Dat kun jij, dat kunnen wij samen en dat is tevens mogelijk voor duizenden astrale meesters met hun mediums.
Als de wetenschap dit maar toeliet, indien de doktoren ons maar wilden aanvaarden.
Is dit nu niet verdoemen?
Wij en deze armen van geest worden verdoemd door de wetenschap en dat heeft God nóóit gewild.
Hiervoor is Christus niet aan het kruis gestorven!
Deze vrouw kan zich op eigen krachten niet genezen en de medicijnen die men haar geeft helpen niet, die verlammen slechts.
Jij kunt haar genezen, André, omdat je in gevoel overheerst en je persoonlijkheid die hoogte heeft bereikt.
Wat kunnen wij samen dan niet doen?
Wanneer deze vrouw iets meer geestelijke liefde bezat, was bij haar deze toestand niet ontstaan, maar ook haar onbewuste ik heeft hieraan schuld.
De maatschappij en de kerk willen, dat de mensen dom blijven en dat ze niet zelfstandig zullen denken.
Moet deze afbraak voortgaan?
De schuld van deze vrouw is dat ze té stoffelijk liefheeft.
Hierdoor bezweek zij, maar wij omzeilen haar liefde en trekken haar leven tot een nieuw fundament op.
Eerst dan vindt zij weer zichzelf terug.
En wat volgt hierna?
Kun je dit aanvoelen, mijn zoon en broeder?”
„Neen, Alcar, ik weet het niet.”
„Je had het kunnen weten, André.
Je moet scherper denken.
Er komt een tijd, indien je tenminste het kosmische bewustzijn wilt bezitten, dat ik je vragen zal stellen.
Je moet mij dan kunnen antwoorden op al deze geestelijke en stoffelijke vragen, die echter kosmisch diep kunnen zijn.
Je zegt nu neen, maar denk eens na?”
André schrok, hij kreeg weer een levensles.
En toch, hoe hij ook dacht en hoe hij ook wilde, het was hem niet mogelijk deze toestand te doorgronden.
Hij voelde het antwoord niet.
De meester volgde hem en zei: „In de diepte van dit leven waarin wij zijn, André, heb je toch je geestelijke „tien” gekregen.
Een tien voor niets?
Dat wil echter zeggen, dat je geen luchtkastelen voor jezelf opbouwt en hiervoor heb ik heilig ontzag.
Je wilt niet meer zijn dan je bent, maar wij moeten verder en dieper afdalen in deze wetten.
Ik wil je immers het bezit van ons leven schenken.
Ik zal het je nu zeggen.
Luister, André.
Wanneer deze moeder dit bewustzijn aflegt, ontvangt ze een ander en wel dat van haar kind.
Wat volgt hierna?
Het geestelijke weten.
De rijkdom van ons leven.
Leed en smart, al de ellende van de aarde lost erdoor op.
Eerst dan is de stoffelijke persoonlijkheid zichzelf.
Voel je wat dit wil zeggen?
Begrijp je wat het zeggen wil, wanneer de mensheid in dit stadium is gekomen?
En voel je wat men dan op aarde van deze inrichtingen kan maken?
Huizen van geluk, tempels voor de ontwaking, waarin wij college zullen geven voor hen die dorsten en meer willen weten van hun toekomstig bestaan.
We zullen spreken voor rijk en arm, voor geleerden en ongeletterden.
Dat willen de meesters!
Gene Zijde wil deze rijkdom op aarde brengen, wil de mensheid naar het hogere bewustzijn opvoeren en dan is het leven op aarde waard te worden beleefd.
Legt deze moeder haar eigenliefde af, dan treedt ze onmiddellijk het directe en waarachtige bewustzijn binnen en zal ze zich in het leven staande kunnen houden.
En wat zien we dan geschieden, André?
Dat haar zoon haar op deze weg tegemoet komt.
Ze zullen elkaar op deze kosmische weg ontmoeten.
Zij maakt zich los van de aarde, hij van de sferen en nu komen zij tussen leven en dood tot geestelijke eenheid.
Begrijp je, dat beide werelden met elkander verbonden kunnen worden?
Dat deze moeder haar eigen geestelijke en universele geluk in handen neemt?
Dat wij eerst dan alle dogmatische begrippen uitschakelen en de massa het eeuwige leven kunnen verklaren?
En voel je, dat dan geleerde en zieke één weg bewandelen en de „Alomtegenwoordigheid” van God zullen voelen?
Weet je, André, waarvoor Christus is gestorven?
Voor dit leven hier op aarde en dat aan Gene Zijde en voor het geluk en de reine geestelijke liefde!
Hij gaf Zijn heilig leven voor het geestelijke bewustzijn van de mens.
En dat heilige bezit heeft men omgetoverd in een beklemmende chaos waarin deze zieken het dagbewuste ik van zichzelf zien wegkwijnen van angst.
Door het rillen en beven van iedere dag zinken zij steeds dieper in deze ellende weg en zoeken naar het dagbewuste ik maar vinden het niet.
„Voorwaar”, heeft Christus gezegd, „Gij lieden zijt doofstom en toch wilt ge over Mijn Vader spreken?”
En dan: „Gij lieden zijt niet waard recht te doen, ge zijt als blinden op de weg.”
Zullen die blinden, vraag ik je, André, niet verongelukken?
Wie hoedt het leven van God?
Is de kerk gereed om dit te kunnen aanvaarden?
Wat wil de maatschappij?
Buigen moeten allen zich voor de werkelijkheid!
Is Christus – als de Centrale Figuur in de Ruimte – hiervoor gestorven?
Wij moeten Zijn leven volgen en handelen naar de wetten in ons leven, die stoffelijk en geestelijk zijn.
De Eeuw van Christus, die in aantocht is, roept hun allen het kosmische, christelijke halt toe!
Eerst dan zal men ons kunnen aanvaarden.
Gene Zijde is gereed.
De meesters vanuit ons leven hebben ons naar de aarde gezonden om iets voor al deze zieken te doen, wat dringend noodzakelijk is.
Wij willen ons eigen leven inzetten voor dit onbewuste begrip en hierdoor het leven van Christus dienen, want het is Gods wil!
In de levenstuinen van God heeft het kind op aarde het recht te leven, maar dan bewust.
Ieder mens bezit een eigen levensafstemming.
De levensafstemming echter van deze mensen hier wordt als een vloek beleefd.
En dat door de schuld van de kerk en de maatschappij!
De kerk vervloekt het leven van God en heeft het geestelijke paradijs voor al dit leven afgesloten, want ze spreekt over de eeuwige verdoemenis.
Deze mensen voelen er zich door opgesloten en dit moet niet langer goedgevonden worden.
Hoe wil dit leven ontwaken, wanneer er iedere dag, elk uur over deze vernietiging gesproken wordt?
Is dit geestelijke ontwikkeling?
Wij willen ons bewustzijn aan de mensheid schenken, want wij zijn door het leven van Christus ontwaakt!
Het is het essentiële voor deze zieken, het énige, dat hen kan genezen van hun onbewuste ik.
Daarbij komen wij de wereld te hulp.
Onze geestelijke handen leggen wij op deze wonden om ze te helen.
Hiervoor heb ik je levenskrachten nodig, de levensfluïde om deze zieken te kunnen optrekken.
Wij bouwen noch aan schijngestalten, noch aan luchtkastelen, wij vertegenwoordigen de naakte werkelijkheid, het eeuwige nú!
En dat nú kunnen wij aan deze zieken schenken en aan hen die denken iets voor hen te kunnen zijn.
Wij verwezenlijken geen droomcomplex, we bewandelen slechts één weg, die ons door Golgotha is getoond.
En deze geestelijke evolutie ondervindt elkeen, want het is de vonk Gods, die vraagt om bewust te willen leven.
Wat nu deze persoonlijkheid toegediend wordt betekent afbraak voor dit leven.
Door ons ontvangen deze zieken genezende aura.
Wij leggen handen op, zoals de apostelen het ook hebben gedaan en wel uit naam van Christus!
Wij volgen geen hocus pocus.
Wij dienen bewust.
Eerst dan kan het uiteindelijke stadium voor elkeen, voor al deze zieken, bereikt worden; waarna zij het bewuste stadium voor de aarde binnentreden.
Dan kan het leven bewust worden beleefd.
Dit is de bewuste kracht van de astrale ikheid en wordt de verbinding tussen ziel en stof, waarna het optrekken naar het hogere stadium plaatsvindt.
Dit uiteindelijke, André, ligt nu in dit leven begraven, is ingeslapen en bovendien wordt zij in deze toestand nog aangevallen.
Daarbij komt nog het geestelijke vergif van de kerk en het lijkt onmogelijk voor ons om hierin verandering aan te brengen.
Toch kan er worden gehandeld, want de organen zijn levend en het zenuwstelsel wil verlost zijn van deze geestelijke kwellingen.
Die bewuste kracht hiervoor kan ons echter alleen het medium op aarde schenken want door dit medium krijgen wij het stoffelijke contact.
Van jou en mij ontvangt deze zieke die hulp.
Medicijnen helpen niet, die verdoven al de vitale stelsels en daar is het dagbewustzijn niet mee gebaat, want de geest reageert nu niet!
Het is het levenswater voor deze zieken en het halfstoffelijke en het geestelijke bewustzijn voor hen, die het hoofd kunnen buigen.
Wat wil de kerk en wat wil een geleerde beginnen?
Zijn wij niet allen kinderen van één Vader?
Zou God onderscheid kunnen maken tussen het ene kind en het andere?
Laat ons dit leven dienen, geef ons de macht, de kracht en de genade, om steeds te mogen helpen, waar hulp nodig is, smeekt men aan deze zijde, maar wij worden niet gehoord.
Men wil nog niet luisteren!
Mogen wij dit zieleleven niet in de goede, vruchtbare aarde overplanten?
Dit zou voor al deze mensen, die thans gevangen zijn in het eigen onbewuste stadium, de geestelijke ontwaking tot stand brengen.
Hun geestelijke afstemmingen moeten nog in hen bewust worden en dit is mogelijk door deze krachten.
O, mens der aarde, smeekt men aan deze zijde, geef ons die middelen en laat ons u dienen!
Sta niet toe, dat al dit leven stikt!
Zouden wij deze levens vernietigen?
Zou dit de schoonheid van het leven doen veranderen?
Wij zijn geen heksenmeesters, wij volgen Christus!
Wij hebben hun leven lief, André, zoals een kind van God, dat de sferen van licht heeft bereikt, kan liefhebben.
Mijn hart doet zeer, mijn zoon, te moeten aanvaarden, dat wij voor de kloof van het nuchtere denken staan en moeten toezien, dat het licht van God niet tot al deze levens doordringt.
Ons hart beeft van smart te moeten aanvaarden, dat het aardse weten zich competent acht om deze diepten te kunnen peilen, nu wij dit leven door het halsstarrige weigeren van kerk en maatschappij zien verongelukken.
En niet ik alleen maar miljoenen met mij zijn gereed om goed te willen doen.
Door dit geestelijke weten voeren wij duizenden van deze ongelukkigen terug naar het waarachtige bestaan en dan schijnt ook voor hen de zon weer.
Deze krachten versterken de wil van al deze zieken, want God weet dat wij in reine liefde tot hen komen.
Van Christus ontvangen wij hiervoor Zijn zegen.
Hierdoor leert de mens tevens de God van al het leven kennen!
Onze magnetische behandeling, André, wekt de werking van de stoffelijke organen op.
Hierdoor treedt de geest als aardse persoonlijkheid het dagbewuste leven binnen.
En dat geestelijke stadium is van al deze zieken ingeslapen.
De levensaura stuwt het stofkleed nu omhoog.
Heb je dit niet bij Louis geleerd (zie het boek: ‘Een Blik in het Hiernamaals’)?
Toen je dat achterlijke kind behandelde, trokken wij het op in het dagbewuste ik en het werd normaal.
In die acht maanden van opbouw zijn deze wonderen tot stand gebracht.
Het levensmagnetisme van de mens is gezegend door het leven van Christus, want Hij wil immers dat wij het leven van ons aller Vader doen ontwaken!
Moet ons hierin de kerk het halt blijven toeroepen?
De levensaura van de mens wordt nu aangevuld door het geestelijk bewustzijn vanuit ons leven, van ons, die een taak hebben ontvangen.
In ons leven leeft de kracht van de eerste apostelen.
Zij gaan ons voor in deze tuinen van de Alvader en wij volgen hen!
Natuurlijk, niet elk achterlijk kind kan opgetrokken worden; ook hierin zul je de levensgraden leren kennen en ook wij staan machteloos voor het eigen oorzaak en gevolg van die persoonlijkheden.
Hiervoor buigen wij het hoofd!
Maar tal van deze zieken kunnen worden geholpen.
In vele gevallen is achterlijkheid onwetendheid en door dit onbewuste voelen en denken storten zich duizenden mensen in het stoffelijke ongeluk.
Nu worden ze opgesloten.
Hier leven deze armen van geest, maar hoe levendig is het in hun innerlijk.
Voel je aan, André, dat wij velen uit deze ellende kunnen optrekken?
Dat wij en duizenden anderen dit werk kunnen doen en dat wij niets trachten te ondermijnen?
In ons leeft het gevoel te willen dienen en hiervoor zetten wij het eigen bewustzijn in.
Thans kun je mij vragen stellen, maar eerst zul je terugkeren in je eigen denken en voelen.”
André werd weer zichzelf en het innerlijke leven van de zieke loste voor hem op.
Hij kon thans haar stoffelijke leven van het geestelijke onderscheiden, zodat hij zich gereed voelde om aan zijn meester vragen te kunnen stellen.
„Als men haar die kracht vanuit dit leven voortdurend toedient, Alcar, ook al duurt het jaren, zal zij er dan niet door veranderen?”
„Aanstonds zal ik je aantonen dat dit niet mogelijk is.
Indien je mij duidelijk had gevoeld, had je zeer zeker deze vraag niet gesteld, André, want het is niet mogelijk.
Jaren hebben voor deze wereld geen betekenis, althans niet voor haar toestand.
Wat zij nodig heeft is ervaring en dat mist ze nu omdat ze niet op volle kracht kan denken.
Zij moet voor het leven ontwaken en niet door het leven worden gevangen gehouden, want dit druist in tegen de wetten van God.
Nu is deze zieke een gevangene in haar eigen gevoelswereld en lichaam, waaruit wij haar echter kunnen optrekken.
Het weinige denkvermogen en de gevoelskracht ontvangt ze nu van ons, doch dit is alléén mogelijk door de stoffelijke fluïde.
Onze levensaura is té ijl en wordt nu niet opgenomen.
Ze beleeft nu niets!
Leed en smart voeren de mens tot alle stadia in de Ruimte.
Alléén ondervinding dient het bewustzijn.
En dat mist zij en met haar allen, die het stoffelijk bewuste voelen en denken nog niet bezitten.
Jouw levensaura is stoffelijk geladen, bezit zwaartekracht, die van mij is astraal ijl.
Voel je dit, dan moet het je duidelijk zijn, dat wij door deze stoffelijke eigenschap de kloof tussen de zieke en ons leven overbruggen.
Door mijn zien en de kennis van de wetten komen wij tot deze eenheid.
Vanuit ons leven kunnen wij dit op eigen kracht niet bereiken en dit moet je dan ook aanvaarden.
Ons eigen contact lost op; door jouw krachten is ons één-zijn voor de aarde blijvend.
Onze verbinding met de aarde is door de „dood” afgesneden.
Door deze eenheid, die we thans beleven, leggen we de opbouwende fundamenten en dan komt de stoffelijke harmonie terug in deze levens.
Deze zieke zuigt jouw aura in haar lichaam op en het zenuwstelsel zorgt voor verdere behandeling.
Kunnen wij dat iedere dag beleven, dan is het voor de zieke het levenswater, dat stof en geest versterkt.
Voor al de andere wetten, die niet te beleven zijn, buigen wij het hoofd.
Deze wetten stellen tevens onze machteloosheid vast.
Maar wij beginnen aan geen opbouw, wanneer wij zien dat de levensgraad in geen honderden jaren te bereiken is, want dan breken wij voor al deze zieken meer af dan wij opbouwen.
Dat wil ook zeggen, dat niet één geest in staat is de waarlijk onbewuste te helpen, doch in dat geval kunnen wij nog iets anders doen.
Nu staan wij meteen voor de vaders en moeders uit ons leven, die het aardse hebben verlaten.
Straks komen wij tot deze wetten en kan ik je deze verklaren.
Beleven wij die wetten, de diepste onbewuste graden van krankzinnigheid die wij kennen, dan offeren zich velen op en dalen in deze levens af om ze voor algehele ondergang te beschermen.
Deze zieke, André, verlangt om te leven, maar weet nu niet meer wat het leven betekent.
Dit levend dood zijn is angstig onnatuurlijk, temeer nu wij zien, dat ze toch te helpen is.
Kan de geleerde in deze duisternis het astrale licht zoeken, dan gaan wij hand in hand de vreugde tegemoet en volgen wij de leer van Christus, die Zijn heilige handen heeft opgelegd om zieken te genezen.
Deze tekenen worden begrepen en gevoeld, ze zijn betekenisvol en zegenend voor hen die ze ontvangen.
Het is het levende woord als kracht toegediend, dat alléén maar zegen kan brengen.
Dan treedt het leven het hogere bewustzijn binnen.
De geleerde die dit aanvaarden kan, volgt Gene Zijde en is eerst dan in onze handen.
De rest is doofstom en blind en wil toch de weg bewandelen die buiten Gods wil om tot stand is gekomen.
Onze bewustwording voert niet naar de hel maar naar de hemel!
Die toestand van zelfstandigheid voor deze zieken is alléén te bereiken door samenwerking en dat is mogelijk!”
„U zei zo-even, Alcar, dat haar stoffelijke liefde voor haar de genezing is.
Kunt u mij dat verklaren?”
„Ook die levensgraden komen wij straks tegen, André, ik bedoel de geestelijke graden, mensen dus, die door hun godsdienstwaanzin geestelijk liefhebben.
Die graden zijn niet te bereiken, omdat hun onbewuste ik opgelost is in deze liefde.
De mens die stoffelijk liefheeft, die nu de normale liefde, geen hartstocht dus, beleeft, staat dichter bij ons leven dan zij, die zichzelf in het geloof hebben verloren en nu geen helder ogenblik meer kunnen beleven.
De stoffelijke liefde voert ons, genezers, tot de kern van dit leven en dat is Moeder Aarde, het normale stadium voor de ziel.
Voel je dit, André?”
„Ik heb u begrepen, Alcar.
En wanneer er hartstocht bijkomt?”
„Dan treden wij onmiddellijk in de graden van de krankzinnigheid.
Nu staan we door de hartstocht voor de bezetenheid vanuit deze wereld, omdat hartstocht de duistere sferen vertegenwoordigt.
Deze wezens die daar leven, vertegenwoordigen de zeven psychopathische graden, de directe hartstocht, de krankzinnigheid en hierdoor heeft het astrale wezen bezit genomen van het stoffelijke leven.
Het gevoelsleven van deze zieke heeft niets met hartstocht uit te staan, hoewel ik toch dat woord uitgesproken heb.
Haar eigenlijke gevoelsleven wordt overheerst door de eigenliefde.
En eigenliefde heeft weer afstemming op de hartstocht, zodat ze toch door zichzelf in deze chaos gekomen is.
Hartstocht dus door onwetendheid, géén bewúst verlangende hartstocht.
In ons leven spreken wij dan ook van bewuste en onbewuste hartstocht, waarin al deze zieken min of meer leven, omdat ze zichzelf nog niet kennen.
De bewuste hartstocht voert hen onmiddellijk in de armen van de helbewoners, die zich door dit leven willen uitleven.
De onbewuste hartstocht voert hen in deze toestand en nu zijn al deze mensen levend dood.
Je hoort het reeds – het woord onbewust kan alleen tot de eigen persoonlijkheid behoren en zo staan wij thans voor deze zwakke persoonlijkheid, die nu op te trekken is, omdat de stoffelijke liefde toch het normale wil beleven.”
„Hoe duidelijk is eigenlijk alles, Alcar.”
„De levensgraden van de mens voeren ons naar het astrale begrip en tot de bewuste graden in ons leven en in deze levensgraden liggen al deze bewuste ziekelijke en onbewuste abnormale stadia waarin mensen leven, die zich het normale nog moeten eigen maken.
De bewuste ziekelijken zijn de zwakken van geest; de onbewuste abnormalen zijn de tijdens hun aardse leven bezetenen, die aan deze zijde aangekomen, de hellen bevolken, omdat ze zich in het aardse leven hebben vergeten.
Wanneer wij straks de hellen binnentreden zal ik je al deze wetten en menselijke afstemmingen verklaren.
Eerst dan is het mogelijk in deze diepte af te dalen.
Die graden worden door miljoenen zielen vertegenwoordigd, waardoor deze hellesferen zijn ontstaan en dan bevinden wij ons bij het bewuste hartstochtelijke ik.
Zie nu eens hier, André.”
Om deze moeder zag André een astrale persoonlijkheid.
Hoe is het mogelijk, dacht hij, dat ik die geest niet eerder heb waargenomen.
Het was een jonge man, groot en sterk.
Hij had dicht naast zijn moeder plaatsgenomen.
Van alles wat hier geschiedde, wist hij niets af.
Het was een onbewuste persoonlijkheid.
Hij bezat de kracht en het licht niet om dit te kunnen waarnemen en toch treurde hij om zijn moeder en leefde hij in haar omgeving.
„Is hij niet te overtuigen, Alcar?”
„Neen, André.
Men heeft hem van zijn toestand trachten te overtuigen, doch hij volgt zijn eigen weg en blijft in haar omgeving.
Hij behoort tot de duisternis en kan haar dus niet helpen.
Maar zijn moeder is het, die hem aantrekt.
Door haar ontzettend verlangen houdt zij hem gevangen maar hij weet het niet.
Haar leed en smart ingesteld op zijn leven voert hen tot elkaar en daar is niets aan te veranderen.
Indien zij geholpen kon worden zou ook zijn leven een hogere bewustzijnsgraad beleven en dan zou hij met haar kunnen ontwaken.
Er is nu geen kracht aan deze zijde, die deze band kan vernietigen, want haar leven is onbewust maar overheerst tóch deze toestand, omdat haar verlangen naar hem uitgaat.
Nu is haar zoon in haar macht en toch wil zij dat niet.
Denk je haar en zijn toestand eens in.
Hetgeen ik je zo-even vertelde zou hen beiden naar het hogere bewustzijn voeren.
Wij zouden dan niet één mens, maar twee helpen, want ook zijn leven zou wakker geschud worden en dan zou hij aan het geestelijke leven kunnen beginnen.
Maar hoe kunnen wij hem en haar thans bereiken?
De gedachten die zij zou uitzenden zouden ook zijn levensbewustzijn omhoog stuwen, wat nu volkomen uitgesloten is.
Toen hij aan deze zijde ontwaakte, keerde hij naar de aarde terug om zijn moeder te bezoeken.
Zij riep hem en aan haar roepstem moest hij gehoor geven, omdat hun stoffelijke liefde hen verbond.
Hij voelde als zij en daardoor kwamen zij tot deze eenheid, maar hij vond haar in deze toestand terug.
De moeder bleef om haar kind roepen, doch hij begreep die stem niet, maar hij werd later door broeders in dit leven van de toestand van zijn moeder op de hoogte gebracht.
Men gaf hem echter de raad aan zijn eigen leven te beginnen, maar die verlangens hiervoor moesten ook in zijn leven nog ontwaken.
Hij bleef hier, omdat hij zich door haar liefde voelde verwarmd.
Begrijp je, André, wat nu dringend gedaan zou moeten worden?
Voel je, dat deze toestanden verschrikkelijk zijn zowel voor hen alsook voor ons?
Beiden zijn onbewust en de één lijdt door de ander.
Hij leeft nu door de krachten van zijn moeder en is een grof egoïst.
Hij voelt duidelijk de liefde van zijn moeder en tevens iets van haar stoffelijk bestaan dat hem weer met de aarde verbindt.
Omdat zij dus zijn moeder is, werd hij met haar leven verbonden.
Omdat hij geest is moet hij deze wetten aanvaarden, maar dat betekent tevens, dat hij zich van zijn eigen duisternis niet kan bevrijden.
Ook wordt hier tevens het bewijs geleverd, dat wanneer wij haar van hem los kunnen maken, zij ten spoedigste kan terugkeren in haar eigen leven en bewustzijn.
Nu houdt haar zoon op zijn beurt haar weer vast aan zijn bestaan en wij zien, dat de één door de ander wordt beïnvloed, waardoor ze elkaar gevangen houden.
Wat Mientje beleefde zie je nu in het leven van deze vrouw tot bewustzijn komen en dit is dezelfde wet, alleen met dat verschil, dat Mientje door een zelfmoordenares werd geleefd.
Het kind van deze zieke verzadigt zich nu aan de levensaura van zijn moeder, de uitstraling die ze tot hem zendt door de grote liefde voor haar kind.
Die liefde is koesterend en dragend, doch vooral vergiftigd door hun onwetendheid van de astrale wetten.
Hierdoor ging zij ten onder of ze had zich in het leven staande kunnen houden.
Is deze ziel van haar leven losgemaakt, dan keert zij terug in het stadium van bewustzijn waarin ze leefde voordat zij het bericht kreeg, dat haar zoon was gestorven.
De zoon is het nu, die een geestelijke gevangenis maakt van zijn moeder.
Voel je deze ellende?
Dit zijn de astrale wetten, waarvan men op aarde niets begrijpt, omdat men het bewuste leven na de dood nog niet kan aanvaarden.
Maar wij leven in deze werkelijkheid.
Wat wil een geleerde nu voor haar doen?
Wij verbreken deze band, waarna de moeder en haar zoon vrij aan het eigen leven kunnen beginnen!
Is het je duidelijk dat medicijnen hier niets tot stand brengen?
Op haar is de elektrische shock toegepast, maar ook dat heeft haar niet geholpen omdat deze geneesmethode alleen dan resultaat kan opleveren, indien de ziekte in het zenuwstelsel wortelt.
Door deze geneeswijze stuwt men namelijk het zenuwstelsel omhoog en dit middel, dat voor velen dé genezing kan betekenen, past men thans op aarde toe.
Maar het stoffelijk evenwicht moet niet gestoord worden of het hart bezwijkt en de dood treedt in.
Deze wezens zijn als het ware ineengegroeid, zowel geestelijk als lichamelijk, wat deze moeder moet verwerken.
Toch is hier nog steeds geen sprake van algehele bezetenheid, de zoon leeft naast de moeder of ze hoorde hier niet.
Dan zouden wij haar terugvinden bij de diepere graden voor de krankzinnigheid, maar die mensen leven in een andere zaal en worden streng bewaakt.
Stond de wetenschap ons toe – waar het mij dus om gaat – hier te mogen werken en werden de poorten van deze gestichten voor Gene Zijde geopend, dan kon men deze huizen binnen korte tijd sluiten of voor heel andere doeleinden gebruiken.
Indien tal van meesters aan deze zijde hier in deze inrichtingen hun dagelijkse arbeid mochten verrichten, evenals de doktoren dat doen, dan konden al deze zieken genezen worden.
Het leed door hen beleefd, zouden wij veranderen in geluk.
De doktoren zouden onze instrumenten mogen controleren.
Alles zou door ons aan deze zijde worden goedgevonden, want wij vragen alléén maar om te mogen dienen.
Tal van mensen zijn voor dit werk geschikt!
Duizenden mensen kunnen voor dit werk geopend worden, omdat ieder mens de eigen levenskrachten bezit, die wij aan het stoffelijke medium ontlenen.
Nu staan wij machteloos.
De doktoren blijven nu zoeken en staan even machteloos als wij.
Slechts enkelen, de geestelijk zwakken, kunnen geholpen worden, de duizenden anderen blijven opgesloten zitten.
Enkele doktoren, die van een eeuwig leven overtuigd zijn, voelen voor onze genezing en zouden gaarne willen samenwerken, maar de aardse wetten roepen ook hun het maatschappelijke halt toe.
Zij worden thans nog uitgelachen door hun geleerde collega’s maar dat zal toch in de Eeuw van Christus veranderen, omdat de gehele mensheid zal ontwaken en dan wordt onze hulp en wijsheid begrepen!
De bewuste doktoren denken dus reeds aan astrale inwerking.
Deze geleerden dalen thans in de diepte van de ziel af en zullen beleven, dat het leven eeuwigdurend voortgaat.
Zij voelen en begrijpen, dat de kerk heel veel schuld heeft aan deze ziekten, omdat het ontwaken van de mensheid door de kerk wordt tegengehouden.
Zij weten tevens, dat dit de afbraak dient!
Die geleerden zouden onze hulp willen aanvaarden, maar dat is nu nog niet mogelijk.
Spoedig zal dat geschieden en dan kan Gene Zijde aan dit mooie opbouwende werk beginnen, waardoor het meer dan ooit de moeite waard is om het leven op aarde te beleven.
Je begrijpt zeker, André, dat deze moeder alleen tot haar natuurlijke leven kan terugkeren, wanneer zij deze hulp ontvangt.
Ik overdrijf in niets, dit is de heilige waarheid!
Ik zou door onwaarheid mijn eigen leven vernietigen en daar denk ik niet aan.
Deze hulp kan worden geboden en ligt binnen ons bereik.
In je leven op aarde heb ik je deze bewijzen gegeven.
Hieraan valt niet te tornen.
Wij aan deze zijde beleven deze wetten, ze behoren ons toe.
Eerst dan is er geluk, zowel aan deze zijde als op aarde en dan komt er voor haar en haar kind verlossing.
Nu zijn beiden levend dood.
Zij doodde zichzelf door haar onwetendheid, haar verdriet.
Wanneer ze wakker wordt door de genezende kracht, heeft ook zij geleerd en staat ze sterker in het leven.”
„Is haar toestand als van de jonge man, Alcar?”
„Deze vrouw is een geheel andere persoonlijkheid.
De zieke, die je bedoelt, voelde hartstocht, maar bezat toch het innerlijke vermogen om zich staande te kunnen houden.
Voel je het machtige verschil van deze beide levens?
De persoonlijkheid voelt hartstocht en toch houdt hij zich staande, ik bedoel dus die jonge man.
Maar je weet dat deze vrouw geen hartstocht maar alléén liefde bezit voor haar kind.
Beide toestanden bezitten nu één graad, één afstemming.
De jonge man wil liefde beleven, deze moeder voelt liefde.
De één zoekt als man het gevoel op om te bezitten en deze vrouw kwijnt door deze liefde weg.
Dit wegzakken in het onbewuste en het verlangen naar de liefde van de jongeman, is weer te peilen en wij zien, dat beiden één levensgraad vertegenwoordigen.
Deze moeder zou rustiger kunnen leven, omdat zij geen hartstocht voelt.
De man daarentegen voelt bewust en schept zich hierdoor een eigen chaos.
Toch hebben beiden één afstemming voor ons leven.
Die van deze moeder is echter de meer rustgevende.
Zij zal hierdoor spoediger van haar duisternis zijn bevrijd dan hij, die wij hebben geholpen.”
„Maar dit wezen is toch slechter, Alcar?”
„Dit wezen verlangt en verlangen behoeft niet slecht te zijn, wanneer ons gevoelsleven gericht is op het scheppingsplan.
De ziel wil scheppen, wil een eigen huis met kinderen bezitten, want dat is het machtigste geluk voor de mens op aarde en dat heeft God gewild.
Wijzelf zijn het die door ons verleden disharmonie brachten in ons eigen bestaan.
Dat verlangen, André, om het aardse bezit, vrouw en kinderen, is héél natuurlijk.
Dit is geen hartstocht!
Maar onze zieke is mediamiek; hij bezit de geestelijke sensitiviteit en die mist deze moeder, anders zou haar zoon ook haar inniger bereiken, wat thans niet mogelijk is.
Je moet beide levensafstemmingen kunnen aanvoelen of je kunt ze niet ontleden, maar daarbij moet je al deze graden van bewustzijn kennen.
De één zinkt weg door onwetendheid, onkunde, geestelijke en persoonlijke zwakte; de ander door astrale beïnvloeding en ook die eigenschappen stemmen geestelijk overeen.
De wetenschap of de geleerde volgt deze persoonlijkheden en ziet nu reeds, dat de schijnbare ondoorgrondelijkheid van dit leven toch vast te stellen is.
Wij gaan echter verder, want wij dalen in deze levens af en trekken het onbewuste kind in het dagbewuste ik terug, want meer is hier niet voor nodig.
Wanneer dit wezen ons leven binnentreedt, is hij verlost van deze beïnvloeding, maar deze moeder leeft dan nog steeds in haar eigen zwakte en onwetendheid.
De jonge man verlangt daarbij om te mogen weten of wij hadden hem niet eens kunnen helpen.
Nu is deze moeder bij hem ten achter.
En deze achterstand leeft in haar.
De jonge man bezit deze geestelijke vitaliteit.
Zij mist die.
De man heeft een geloof; deze moeder bezit niets dan haar liefde voor haar kind.
Voel je, hoe de astrale wetten en de levensgraden het menselijke bewustzijn toch het geestelijk halt toeroepen?
Aan deze zijde is dat alles te volgen.
De één verliest zichzelf dóór zichzelf, anderen doen dit door beïnvloeding en deze laatsten kunnen in ons leven spoediger worden geholpen.
Indien de jonge man zuivere hartstocht zocht en die wilde beleven, daalde hij onmiddellijk in de hellen af en was ook hij niet te bereiken.
Zijn ziekte is dus zuiver ontvangen, die van deze moeder gewild!
Haar persoonlijke zwakte voert haar thans in de kilte van de dood, die van de zoon naar de oerkrachten in de schepping, want hij wil deel uitmaken van dat, wat door de God van al het leven is geschapen!
Hij staat dus iets hoger dan deze moeder, ook al werd hij bezeten en voelde hij voor de stoffelijke hartstocht, het abnormale beleven van het één-zijn van twee mensen, man en vrouw.
Maar wie bewust aan het scheppingsplan van God deelneemt, schept zich geen hel, noch onbewustzijn, maar levende vitaliteit, het fundament voor de mens om zich staande te houden in al die miljoenen levensgraden, die wij móéten beleven en die wij ons móéten eigen maken.
Hierdoor treden wij een hogere graad binnen.
Het moet je dan ook duidelijk zijn, André, dat we haar kunnen helpen doordat wij voor de man iets kunnen doen.
Wij trokken hem naar het bewuste stadium omhoog en kregen hem vrij van deze invloed.
De moeder daarentegen kunnen wij niet veranderen; zij blijft haar zwakke persoonlijkheid behouden.
Zij moet dit hogere stadium verdienen!
Hiervoor moet zij willen leven!
Ogenschijnlijk lijkt het dat zij meer gevoel bezit dan de man en toch is dat niet waar, want deze is eigenlijk verder.
Deze zieke is geestelijk ziek en toch normaal, net als Jetje.
Jetje heeft meer weerstand verkregen door haar rein geloof of ook Jetje zou hier opgesloten zitten en zou dan niet te helpen zijn.
Voel je hoe duidelijk al deze levensgraden voor ons zijn, nu wij in die levens mogen afdalen?
Voel je ook, André, welke genade het voor jou is, dit alles te mogen beleven vanuit het stoffelijke leven?
Dit is de machtigste levenswijsheid die je door onze wereld ontvangen kunt.
Ik voer je in al deze onbewuste en bewuste graden, zodat je elk mens op aarde kunt herkennen.
Dat wordt je eigen kosmologie, dat is een wetenschap, die rechtstreeks door mij aan je gegeven is en die terugreikt naar het begin van de schepping.
Ik voer je dus in de astrale wetten!
En die wetten kun jij je op deze reis eigen maken.
De veel diepere graden in deze toestand, dus die van de psychopaten, kunnen ook wij niet bereiken en wij moeten onze machteloosheid aanvaarden, omdat de persoonlijkheid nog moet ontwaken voor deze hulp.
Maar deze vrouw en duizenden andere wezens zijn te helpen.
Kom, wij gaan nu verder en volgen andere zieken.
Zie nu naar deze vrouw, André.”
André keek naar de vrouw, die zijn leider hem aanwees.
Dit wezen was ouder.
Alcar vroeg hem:
„Wat denkt mijn zoon dat de oorzaak is van haar ziekte?”
André peilde het bewustzijn van de vrouw, maar voelde niets.
„Ik zal het je maar zeggen, André, want je bent nog steeds stoffelijk – dus op je dagbewuste aardse ik – ingesteld, waardoor je haar leven niet raakt.
Dit komt omdat je nog op aarde leeft.
Het is dus een stoornis voor je, maar niettemin had je het gekund, want je kent deze wetten.
Ik raad je aan hierin te volharden, dan sta je sterk in het stoffelijke lichaam en dan is er niets meer dat je niet kunt aanvoelen.
En hierbij zal ik je helpen.
Dit is een heel ander leed dan dat van de vorige patiënte, want deze persoonlijkheid verongelukte door het verlies van haar geld.
Deze vrouw is eveneens zwak van geest en heeft dus geen bewuste persoonlijkheid.
Door deze armoede van geest ging zij ten onder en leeft nu in deze toestand.
Deze wezens vernietigen zichzelf.
De vrouw wilde niet aanvaarden, dat het leven zó over haar besliste.
Ze gaf de moed op en was van dat ogenblik af tot niets meer in staat en men kon haar opbergen.
Deze levensgraad, André, is niet te helpen.
Ook wij staan machteloos tegenover dit leven.
Eens was ze rijk, thans stoffelijk en geestelijk straatarm.
Het zijn de wetten van oorzaak en gevolg die haar leven overheersen.
Maar zij als persoonlijkheid had dit moeten aanvaarden, want aardse rijkdom heeft voor ons leven geen betekenis.
Je voelt zeker, hoever zij van het normale bewustzijn afstaat.
Hierdoor heeft ze haar bewustzijn verloren en graaft zich thans volkomen in deze ellende in, die alléén zij wil.
Nu zoekt ze en vindt niets.
Men heeft haar wat steentjes en blikjes toegestopt opdat ze rustig zal zijn en zij denkt nu, dat het goud der aarde in haar schoot ligt.
Voor haar is dit het aardse bezit, voor duizenden anderen de eigen levensgraad, waardoor deze mensen verongelukken.
Allen missen echter het dagbewuste ik, de kracht om het leven op aarde te beleven zoals het tot hen komt.”
André zag, dat de zieke met deze nietszeggende dingen speelde en ze krampachtig vasthield.
Het was haar leven en haar bezit.
Arm als een kerkrat, dacht André.
Het is verschrikkelijk dat dergelijke mensen op aarde leven.
De één ging door het bezit ten onder, anderen echter daalden in een afschuwelijke wereld af en pleegden zelfmoord.
Het leven had nu geen waarde meer voor hen.
Ook voor haar had het geen waarde gehad of zij zou aan een ander leven zijn begonnen.
Hij begreep dit leven, dit bewustzijn.
„Is het je duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.”
„Hier geeft men haar deze nietszeggende prullen, maar ze betekenen voor haar geld.
Ze is er rustig door, maar dit is al haar stoffelijk en geestelijk bezit, haar vermogen en bewustzijn.
Haar afstemming is het schemerland.
Daar vinden wij haar straks terug en zie je haar levensafstemming.
Dit zal haar einde betekenen voor de aarde, maar tevens het binnentreden zijn in de astrale wereld.
Van haar bewustzijn is niet zoveel te vertellen, want dit leven heeft vrijwel geen betekenis.
Indien ze liefde voelde voor iets, zou haar leven te volgen zijn.
Nu is het levend dood en verlaten, want er is geen sprake van astrale, noch van stoffelijke beïnvloeding; dit leven staat volkomen stil.
Een kat en hond op aarde beleven meer dan dit menselijke wezen, die als moeder niets geleerd heeft.
Wat moeten wij haar dan schenken?”
Wat een toestand, dacht André.
Hoeveel ellende had hij nu al beleefd?
Waar is het einde?
Toen zei zijn meester:
„Waar dacht je, André, het einde te vinden van al deze ziekten?
Kun je hier geen antwoord op geven?
Voel jij je verloren in deze oneindige Ruimte van God?
Het is onmogelijk voor jou om het antwoord te weten, want om deze vraag te beantwoorden moet je het kosmische bewustzijn bezitten.
Ik zal het je zeggen, maar je voelt zeker, dat al deze zieken je voor de astrale feiten stellen, voor de waarachtigheid van ons leven, die de astrale wetten van God zijn en die door het menselijke leven op aarde stoffelijk moeten worden beleefd.
Dat is nu de leerschool op aarde met als resultaat een hogere bewustwording.
Het einde van deze ziekten is eerst dán in aantocht, wanneer Moeder Aarde en met haar al haar kinderen een hogere en wel geestelijke bestaansgraad heeft bereikt.
Maar dan is er geen hel meer in ons leven en dan is al het kwaad zowel van deze hel als van de aarde in het goede en bewuste leven opgelost.
Maar zover zijn wij, Moeder Aarde en de mensen, nog niet; dat duurt nog miljoenen eeuwen.
Maar de ziel als persoonlijkheid beleeft deze wetten en zal ze zólang beleven, totdat de zwakte oplost en het bewust dienende is bereikt.
Al deze zieken, André, leven onder de eerste sfeer, want wie boven de onbewuste en duistere sferen leeft, heeft al die wetten en graden overwonnen.
Die mensen hebben zich de geestelijke graad mogen eigen maken en staan thans boven alle stoffelijke zwakte!
Dat zijn dus bewuste persoonlijkheden geworden.
Maar deze vrouw heeft zich die wetten nog eigen te maken.
Ziedaar, André, weer een andere toestand.”
André zag nu een vrouw van zestigjarige leeftijd.
Het was een oud moedertje, klein van gestalte en voor hem wezenloos.
Alcar vroeg: „Voel je haar, André?”
André peilde haar innerlijk leven, maar begreep haar niet.
Het stoffelijke bewustzijn stond hem in de weg.
Hij voelde haar en hij voelde haar niet en gaf het meteen op.
„Neen”, antwoordde hij, „ik voel haar niet en toch zie ik haar innerlijk leven, Alcar.”
„Dat is toch goed gevoeld, mijn jongen.
Ga nog even in gevoel verder en je kent haar toestand.
Ook zij is gebroken door de liefde en verloor haar kind.
God riep haar kind tot zich.
In een verstarde houding, levenloos zit zij daar en denkt aan haar leed.
Haar verdriet is verschrikkelijk.
Geen mens kan haar helpen en toch is zij nog van haar eigen leven bewust, maar heeft zichzelf in dat leed verloren.
Zo nu en dan wordt ze wild doordat men haar van deze zijde aanvalt, want ook die gevoeligheid is in haar.
Was zij niet zó gevoelig, dan had men haar hier niet behoeven op te sluiten en zou zij van verdriet gestorven zijn, doch nu is zij voor de maatschappij niet meer geschikt.
Voor ons is het mogelijk haar te helpen, maar wij kunnen haar géén persoonlijkheid geven, zodat ze dus deze geestelijke armoede blijft behouden.”
Als een wrak zat daar dit levende probleem.
Hoe afschuwelijk, dacht André, om op aarde het verstand te moeten verliezen!
Zijn meester volgde hem in gedachten en zei: „Verstand?
Heeft zij haar verstand verloren, André?
Wat heb ik je altijd geleerd?
Dacht je, dat ze haar verstand had verloren?”
„Ze kan immers niet meer denken?”
„Geloof mij, André, je hebt het zelf beleefd, maar in dit geval niet aangevoeld, het is haar geest die voelt en denkt; voor de aarde is dit de persoonlijkheid, maar voor onze wereld het gevoelsleven.
Wat heeft haar verstand in vredesnaam met haar innerlijk leven te maken?
Kan zij door het verstand haar gevoel verliezen?
Is haar geest niet het gevoelsleven en dient het stoffelijke lichaam niet alléén om haar geest te huisvesten en te beschermen, het middel om op aarde te kunnen leven?
Het stoflichaam en het verstand hebben niets met deze ziekte uit te staan.
Haar innerlijk leven is normaal, natuurlijk, maar tevens onbewust.
Armoedig zwak!
Haar hersenen werken normaal.
In haar zie ik geen stoffelijke stoornissen.
Het is en blijft alléén haar gevoelsleven dat ziek is, nog onbewust van de astrale wetten en in disharmonie met het stoffelijk leven en met God.
Zij mist haar levenservaring.
Ook haar leven is door eigen zwakte, de geestelijke armoede van haar persoonlijkheid, gebroken.
Ik zal je nu andere wetten verklaren, André, ongelooflijke waarheden, die wij vanuit ons leven op aarde hebben kunnen vaststellen.
Wij hier weten dat de mens zónder hersenen kan denken.
Hoor je het?
De mens kan zonder hersenen denken!”
„Meent u het?”
„Ja, André, ik spreek waarheid, het is mogelijk.
Maar dan gaat het gevoelsleven op andere organen over.
Het gevoelsleven drukt zich nu in handelingen uit.
Velen van ons hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog op aarde gediend.
Ze hielpen de doktoren vanaf deze zijde in hun moeilijk werk om de gewonden te verzorgen.
Onder hen was een geleerde, die zich reeds op aarde speciaal voor de hersenen geïnteresseerd had.
Toen hij echter aan deze zijde kwam, ontwaakte, en zag dat hij eeuwigdurend voortleefde, omdat de geest een tweede lichaam is dat in de mens in het stoffelijke lichaam leeft, begreep hij zijn studie in het aardse leven.
„Ach,” riep hij uit en zuchtte diep, „als ik dat had mogen weten op aarde!
O, hoe zou ik hebben aangetoond, dat er meer is in het stofkleed dan men op aarde denkt.”
Wat deed hij nu?
Toen hij zijn eeuwig leven had aanvaard, zich het geestelijke bewustzijn had eigen gemaakt, spoedde hij zich naar de aarde en hielp nu zijn collega’s in de stof om de verminkten bij te staan.
Hij concentreerde zich alleen op zijn aardse broeders, wanneer het een schedeloperatie gold.
Wat beleefden hij en de doktoren op aarde?
Bij een soldaat vonden zij, toen de schedel werd gelicht, geen hersenen.
Zijn schedel was leeg en wat hersenen hadden moeten zijn, was verdroogd.
Van zijn geboorte af had deze mens zonder die vitale organen geleefd.
Wat een wonder riep men op aarde.
Mijn geestelijke broeder werkte nu op hen in en wilde hun dit verschijnsel duidelijk maken.
In het korte aardse leven had hij zich geheel gegeven om de vraag „zijn hersenen nodig om te kunnen denken” op te lossen.
Hier had men nu de bewijzen!
Denk niet, André, dat dit een verhaal is.
Op aarde is men nu zover, dat dit in de wetenschappelijke wereld bekend is.
De geleerden weten dus hiervan af, maar kunnen het nog niet aanvaarden.
Ze durven het niet aan te nemen want dit zou alle stelsels omverwerpen.
Ze zouden dan het geestelijk voortleven als een vaststaand feit moeten aanvaarden en het wetenschappelijk bekendmaken.
Maar ze zijn nog niet zo ver.
Er zijn nog geen doktoren die hun persoonlijkheid hiervoor inzetten.
Er zijn geleerden, die buiten hun aardse kennis om zo ver zijn gekomen, maar die enkelen kunnen het ongeloof niet overbruggen.
Eerst aan deze zijde zullen allen zien dat het zo is.
Doch dan kunnen zij niets meer voor hun wereld doen; hun macht op aarde is dan voorbij.
Langzaam maar zeker schrijdt de wetenschap vooruit.
Het bewuste aanvaarden, dat het innerlijk leven ook ziel is en dat de ziel geest is aan deze zijde, is het ontwaken voor ons leven.
Onze wetten moeten beleefd en aanvaard, het leven na de dood gekend worden en eerst dan lééft de mens.
Nu is hij een levend dode, die zich niet bewust is van zijn kosmische kracht en hierdoor de „Alomtegenwoordigheid” van God mist.
Eerst hierna kan de wetenschap achter het stoffelijk leven zien.
Men kan volkomen ingaan op hen die achter de sluier leven, aan welke mogelijkheid nu niet geloofd wordt, en dan is er voor miljoenen levens iets te doen.
Dat betekent voor de wetenschap macht op aarde en voor de mens levensgeluk.
Dit is Gods heilige wil!
Hiervoor moet geleefd en gevochten worden.”
„Hoe is nu de werking van deze toestand, Alcar?”
„Ik zal je trachten dit raadsel te verklaren.
Luister: er zijn verschillende mensen op aarde, die zonder het te weten geen hersenen onder het schedeldak bezitten.
De schedel is leeg en toch denken ze en zijn zeer scherp in hun gedachten.
Ik heb je al eens verteld van ons levenscentrum of zonnevlecht.
Ons levenscentrum nu staat in directe verbinding met het zenuwstelsel.
Wanneer wij mensen op aarde denken en voelen, verwerkt het zenuwstelsel ons beleven en komen deze indrukken op de plaats van bestemming aan, in dit geval de hersenen.
Maar wanneer deze organen er nu niet zijn, komt er een verbinding tot stand tussen zenuwcentra én gevoelsleven.
Het zenuwstelsel reageert zó onfeilbaar, dat het tot eenheid komt met het gevoelsleven waarna de verstoffelijking van deze gevoelens plaatsvindt.
Hetgeen nu de ziel als de persoonlijkheid wil doorgeven, klinkt door de spreekorganen de ruimte in.
Stelt de persoonlijkheid zich op zwijgen in, dan wordt dat contact natuurlijk verbroken en houdt het spreken op.
Dan hebben deze organen hun werk verricht.
De hersenen, zo heeft men aan deze zijde vastgesteld, vangen de lichamelijke en geestelijke druk van de persoonlijkheid op en reguleren deze gedachtekracht, die de geest gevormd heeft.
Nu doet dat het zenuwstelsel.
De hersenen dienen dus het centrale punt.
De hersenen alleen zouden geen doorgang geven aan deze gevoelskracht in woorden vertolkt, omdat de spreekorganen en het zenuwstelsel voor deze organen het werk moeten verrichten.
Hieruit zien wij, dat de spreekorganen vitaal zijn, maar dat de hersenen gemist kunnen worden.
De trillingsorganen voor het spreken worden nu door de kracht van de eigen wil en de persoonlijkheid tot werken gedwongen.
Het zenuwstelsel is dus hiervoor het allernoodzakelijkste orgaan, omdat de zenuwen direct op het gevoelsleven ingesteld staan.
Is het zenuwstelsel gestoord, dan verrichten de hersenen hun normale functie niet meer, hoewel ze in wezen toch normaal zijn, doch dan zijn het de zenuwen die hun taak weigeren, doordat er een ziekte of stoornis ingetreden is.
Treedt er een hersenstoornis naar voren, dan is dit weer een andere toestand.
Maar het zenuwstelsel, ingesteld op de hersenen, vertegenwoordigt de allesomvattende werking en reguleert het spreken.
De zenuwen vangen de ingestelde druk door de concentratie verkregen op, waarop het spreken volgt.
Ik heb het nu dus over de stoffelijke stoornissen, die veelvuldig naar voren treden.
In normale toestand, het spreken dus via de hersenen, treden onmiddellijk deze stoornissen naar voren.
Anders wordt dat, wanneer het schedeldak leeg is en dan zijn die stoornissen niet meer vast te stellen.
De mens zonder hersenen is natuurlijk een abnormaal verschijnsel, maar die abnormaliteit heeft géén betekenis voor het eigenlijke spreken, omdat geest en zenuwstelsel die taak in eigen handen hebben.
Onze gevoelens doorgeven zonder spreekorganen is natuurlijk niet mogelijk.
Het gevoelsleven overheerst echter al de stoffelijke stelsels, André, en is één met het centrale zenuwstelsel.”
„Zou het dan mogelijk zijn, Alcar, de wetenschap deze bewijzen te geven?”
„Zou jij je beschikbaar willen stellen?”
„Direct, ze mogen mijn hersenen wegnemen.”
„De chirurg, die deze operatie onfeilbaar tot stand zou brengen, moet nog geboren worden.
Wordt het mes verkeerd gehanteerd, dan verlamt men het kanaal voor het spreken en dan worden de verschillende zenuwcentra uitgeschakeld, wat nu voorkomen moet worden, anders treden vanzelfsprekend stoornissen naar voren, omdat die centra niet reageren.
Indien de chirurg onze gegevens zou kunnen opvangen, waardoor de vitale organen, de zenuwcentra, niet gestoord zouden worden, zouden wij dit bewijs aan de wereld kunnen schenken.
Je zou toch kunnen denken en spreken, maar dan zouden ze het nog niet aanvaarden, want deze bewijzen hebben ze reeds ontvangen.
De man, wiens schedeldak leeg was, heeft zich vanaf zijn geboorte op het zenuwstelsel moeten instellen en dit heeft zich geleidelijk aan ontwikkeld, tezamen met zijn lichamelijke groei.
In dit groeiproces liggen geen stoornissen en wij zien, dat de geest dus alle lichamelijke stelsels bewust overheerst.
Die stelsels moeten dus in harmonie zijn en in trilling komen door het gevoelsleven, de menselijke wil.
De wetenschap heeft deze bewijzen ontvangen en toch is er niets door bereikt of je had hier meer van gehoord.
Het wonder is opgeborgen achter de wetenschappelijke muur van geheimhouding en eigenlijk levend begraven.
Nu moeten eerst andere geleerden komen om deze studie voort te zetten.
Maar wij weten reeds dat die geleerden geboren zullen worden en ook de geleerde over wie ik sprak, keert terug in het stoffelijke leven en zal die bewijzen straks aan de gehele mensheid schenken.
Het is Gods wil, dat de mensheid aanvaardt, dat er geen dood is en dat de geest een bewuste persoonlijkheid blijft ook na de dood.
Dit is het grootste wonder voor de mensheid, want eerst dan zal de wetenschap voor ongekende mogelijkheden staan, waardoor tal van toestanden zullen oplossen, die thans het menselijk wezen doen verongelukken.
Het geesteslichaam is onbegrensd, maar die ruimte wordt nog niet op aarde gevoeld.
De geest heeft slechts enkele zenuwcentra nodig om zich te kunnen uiten.
Dat stelsel luistert naar iedere ingestelde gedachte, zowel bewust als onbewust.
Het reageert wonderbaarlijk natuurlijk en snel op de ingestelde wil.
En door de menselijke concentratie komt dit alles tot stand.
En dat stelsel, André, wordt vanuit het levenscentrum of zonnevlecht gevoed en is daarop ingesteld.
Het is het „Al” voor de mens in stoffelijke toestand!”
„Wat u mij nu heeft verteld, Alcar, is een openbaring.
Ik voel dat het zo is, maar het geval in zijn geheel volgen is ook voor mij nog niet mogelijk.”
„Dat komt later, André.
Denk over al deze problemen in je stofkleed na en mediteer.
Ik verzeker je, dat deze voor jou geen raadsels meer zullen zijn; plotseling zul je in deze wetten overgaan en zal het je eigen bezit worden.
Maar je moet je blijven instellen op deze waarheid en ernstig nadenken.
Zie je die oude moeder, André, daar voor je?”
André keek naar de vrouw.
Ze zat voor zich uit te staren en was als al de anderen een levend dode.
„Voel je haar rust?
Ook zij is een geesteszieke.
Vele jaren heeft men haar moeten opsluiten.
De arme ziel heeft haar leven in dit huis beleefd en geen aards geluk gekend.
Nu zal ze spoedig – zie ik – het aardse leven verlaten.
De oorzaak van haar ellende is alweer het kind.
Ze heeft een ontzettende schok beleefd en stortte toen in.
Eenmaal in deze toestand gekomen stond ze open voor de astrale wereld, wat ik je nu zal tonen.
Al haar ellende heeft dus het zenuwstelsel gebroken en daardoor verloor zij haar geestelijk evenwicht.
Er kunnen weken voorbijgaan dat zij rustig is, maar dan komt er plotseling een kracht in haar en wordt ze opstandig.
Op aarde kon men haar niet helpen; wij hadden dit leven echter in korte tijd kunnen genezen.
In haar is de kracht en de afstemming, die door ons is op te wekken.
Wanneer ze in deze opstandige toestand verkeert, heeft het een geestelijke betekenis.
Ik zal je met haar verbinden, André, en dan kun je aanvoelen en zien of ook zij geleefd wordt.”
André voelde zich wegzinken en merkte duidelijk, dat hij met haar innerlijk leven werd verbonden.
Hé, dacht hij, wat is dat?
In haar levensaura zag hij een mens en dit wezen hield haar in zijn concentratie vast.
De moeder was met deze geest tot astrale éénheid gekomen.
Was deze vrouw bezeten?
Nu hij zich daarop instelde kon het probleem hem getoond worden.
André beleefde de reine liefelijkheid aan Gene Zijde.
Deze oude moeder werd toch beschermd.
Wat hij nu waarnam betekende reine liefde.
Deze geest offerde zijn eigen sfeer op en was afgedaald in haar stoffelijke leven.
Hij wilde voorkomen, dat ze vanuit de astrale wereld werd aangevallen.
„Is dit haar beschermgeest, Alcar?”
„Ja, André.
Je ziet man en vrouw tezamen.
Liefdebanden scheuren niet vaneen, maar de moeder is zich hiervan niet bewust.
Toch leeft haar man waarmee zij op aarde was verbonden in haar leven.
Van tijd tot tijd wordt zij aangevallen en wordt zij opstandig, zoals je bij „de ziel” en Lien hebt beleefd.
Haar man staat dit echter niet toe en helpt haar.
Toen haar man aan deze zijde kwam, keerde hij naar de aarde terug en vond haar in deze toestand.
Wat kon hij voor haar doen?
Hij wilde haar leed verzachten, maar haar leven was reeds gebroken.
Haar in deze toestand alleen laten was niet mogelijk voor hem.
Hij is dus verder dan zij en bezit meer wilskracht.
Door haar mediamieke sensitiviteit daalde zij in dit onbewuste stadium af en werd nu geestesziek.
Nu voert hij een strijd op leven en dood tegen de duistere machten en krijgt daarbij hulp van deze zijde.
Het is de strijd om haar organisme, maar hij waakt over haar leven.
Spoedig is zijn taak voorbij en kan hij haar aan deze zijde overtuigen van deze stoffelijke toestand.
Thans is zij rustig, omdat hij geen seconde van haar leven wijkt.
Dit is reine liefde, André, want deze man offert zich volkomen op, of de moeder zou de algehele krankzinnigheid moeten beleven.
Hiertegen heeft hij moeten vechten.
In de jaren die voorbijgingen moest zij tal van astrale wetten ondergaan.
Deze rust is nu zijn geestelijk bezit.
Door hem bleef ze in deze toestand of de ellende was niet te overzien geweest.
Voor hem is deze hulpverlening mogelijk, maar anderen staan weer machteloos.
Je zult al deze wetten leren kennen.
Hier is het haar man, maar bij andere zieken bevinden zich de zusters en broeders uit de sferen, die zich voor hen inzetten.
Tien en twintig jaar volgens aardse berekening sluiten ze zich in het menselijke organisme op en beleven dan ontzettende ellende, doch bouwen intussen aan hun eigen sferengeluk, want iedere daad voor het leven van God verricht, schept voor zich een eigen hemel.
Begrijp je, André, wat dit zeggen wil?
Voor vele jaren in een organisme als een gevangene te moeten leven?
Voortdurend op post te blijven om dit leven te beschermen?
Te moeten aanvaarden wat dit leven voelt en verlangt?
De astrale geest leeft eng verbonden met de stoffelijke persoonlijkheid en ze zijn in alles één, zoals jij dat bij Jan en bij Lien hebt beleefd.
Jij dacht in die korte tijd reeds te moeten stikken en ook zij beleven die gevoelens, doch maken hun taak af!
Is deze liefde nu niet gezegend?
Al deze zusters en broeders volgen Christus en geven al hun eigen verkregen bezit aan de verongelukte mens.
Dit is Gene Zijde!
Hiervoor dalen bewuste wezens vanuit hun eigen sferen af en betreden deze verschrikkelijke plaatsen.
Voldoende kun je dit aan deze zijde waarnemen, maar dringt het tot de mensheid door wat het offer betekent?
Wij zetten voor elkeen ons leven in, mits hij te bereiken is of ook wij kunnen geen hand uitsteken.
Anderen moeten aanvaarden, dat hun geliefden door de duistere werelden opgeslokt worden en staan nu machteloos.
In zijn leven op aarde was deze man een kunstenaar.
Hij ging daar over en betrad de sferen van licht.
Ook aan deze zijde kon hij musiceren en zijn leerlingen wachtten hem vol vreugde op.
Toen men hem vertelde, dat zijn vrouw was verongelukt, daalde hij af om haar te helpen.
In deze man leeft dus liefde.
Aanstonds zal aan de ellende van deze vrouw een einde komen.
Dan heeft hij zijn taak volbracht en kan verdergaan.
De één beleeft dit op aarde, maar dan zijn het karmische wetten, anderen weer zoals hij hier.
Wanneer de moeder vrijkomt van haar leven op aarde, kan hij gaan waarheen hij wil, want zij bevindt zich dan in een andere sfeer.
Dat is dienen, André.
God weet wat deze man doet!
Hij dient doordat hij bewust alle ellende met haar beleven wil, die haar leven vernietigt, maar die hem levenswijsheid schenkt.
In de sferen van licht zien wij hem terug, omdat hij op die sferen afstemming heeft en dan treedt hij tegelijk zijn geestelijk geluk binnen.
Hiervoor hebben wij aan deze zijde heilig ontzag.
Toen ik dit waarnam smeekte ik God mij een instrument te geven, zodat ik mijn eigen belevenissen aan de mensheid kon schenken, want ook ik heb mijn geliefden op deze wijze geholpen.
Ook ik wilde dienen en mij voor dit werk bekwamen.
Hier in deze inrichtingen, André, kwam ik tot mijzelf en leerde ik God als een Vader van liefde kennen.
Of dacht je, dat God deze ellende heeft gewild?
In mij ontwaakte een hogere wereld.
Door dit dienen bereikte ik sfeer na sfeer en behaalde hierdoor mijn kosmisch bewustzijn.
Ik behoef je niet te vertellen, dat je hierdoor de astrale wetten leert kennen; het is de leerschool voor ons leven.
In deze omgeving kreeg ik waarachtig lief.
Door al die opofferende liefde leerde ik mijn Vader in de hemel zien, zoals Hij is!
Want deze afbraak hebben de mensen zelf gewild.
God straft niet!
God vindt niet goed, dat al deze ellende bestaat, maar de mensheid heeft zich vergeten en al die miljoenen onbewusten moeten ontwaken!
Het is het beleven van de hogere levensgraden voor de stoffelijke en geestelijke mens.
Op die lange weg bezwijken er velen en worden dan geestesziek of krankzinnig.
Dit is de ware achtergrond van al die ellende, waardoor tal van mensen verongelukken.
Maar wat weet men hiervan op aarde af?
Kent de mens zichzelf en weet hij, waarvoor hij op aarde leeft?
Wil hij zichzelf leren kennen?
Dan moeten al deze wetten worden aanvaard of hij komt niet verder.
Door liefde te geven betreedt hij het hogere bewustzijn.
Eens staat elkeen voor zijn eigen persoonlijkheid en moet dan kleur bekennen.
Het bewustzijn uit de hogere sfeer roept hem het geestelijke halt toe en dan volgt vanzelf het hoofd buigen voor God!
De mens moet afstand doen van zichzelf, André, en duidelijk voelen wat goed en wat verkeerd is.
Eerst dan staan de sferen van licht voor de mens open en dan kan hij zich gereedmaken voor een nog hogere wereld waarvan de liefde zegenend is voor ons leven.
Voor hem, die zich vrijwillig in dat stoffelijke lichaam heeft opgesloten, wil ik dit alles op aarde bekendmaken.
Hij tracht over haar leven te waken zoals God waakt over al Zijn kinderen.
Hij slaapt niet, omdat hij steeds moet denken.
Zijn concentratie moet ingesteld blijven of onverhoeds wordt zij aangevallen.
Ook haar hadden wij kunnen helpen, André.
Door haar in het dagbewuste ik op te trekken en haar leven daarna af te sluiten voor de astrale wereld hadden wij haar genezen.
Aan haar leed hadden wij niets kunnen veranderen, doch haar evenwicht was dan hersteld.
Het leven had haar dan getroost.
Deze vrouw heeft afstemming op het leven van Jetje, Mientje en dat van „de ziel”.
In niets verschillen deze levens, alléén heeft de een meer bewustzijn dan de ander.
Toch worden allen aangevallen of beleven hun eigen zwakte.
Niettemin zijn allen te helpen.
Van deze levensgraad nu zijn er duizenden opgesloten die allen genezen hadden kunnen worden.
Het sensitieve gevoel en het verlangen van Mientje is dus één toestand.
Deze vrouw daalde in haar leed af maar vergat, dat ze nu openstond voor onze wereld.
Bovendien verloor zij kort hierna haar man.
Al die doorstane ellende voerde haar in het gesticht.
Toch heeft haar persoonlijkheid haar beschermd voor algehele ondergang of ze had een diepe graad van krankzinnigheid moeten aanvaarden.
Dit openstaan voor de astrale wereld bood haar man de gelegenheid iets voor haar te doen of hij had voor zijn eigen machteloosheid gestaan.
Ze wordt aangevallen en toch dringt men niet tot haar zielewoning door.
Een enorme kracht verspert nu de demonen de toegang.
De liefde waakt en is nu onoverwinnelijk.
Voor verdierlijking staat zijn vrouw niet open, het innerlijke leven is dus gereed voor deze hulp.
Dit zijn de astrale wetten, André, die wij moeten aanvaarden en die ons óf het halt toeroepen óf ons juist aantrekken en dan kan ons dienen een aanvang nemen.
Voel je hoe duidelijk en natuurlijk al deze ziekten zijn?
Wil deze vrouw straks de eerste sfeer binnentreden dan moet ze zich reine liefde eigen maken.
Eerst dan kan ze verdergaan!”
„Ik zie, Alcar, dat al deze mensen dóór hun liefde ten onder gaan en dat anderen, die toch ook hun liefde voelen en eigenlijk slechter zijn dan velen hier, hun dagbewuste ik blijven behouden.
Kunt u mij dit verklaren?”
„Een heel duidelijke en natuurlijke vraag, André.
Ik voel, dat je ook in ons leven leert denken.
Luister: er zijn mensen op aarde die denken persoonlijkheid te bezitten; ook zij hebben lief.
Miljoenen moeders hebben hun kinderen en beleven het aardse leven, maar zijn toch ongevoelig.
Wat zijn dit voor wetten?
Is het een onrechtvaardigheid van God?
Aan deze zijde leerden wij deze gevoelsgraden kennen.
Al die mensen, mannen en vrouwen, moeten nog bewijzen wat ze voor deze wereld kunnen.
Wanneer ze hier zouden binnentreden dan zou het ineenzinken volgen, want voor de geestelijke, lichtende sferen zijn ze nog niet gereed.
Die mensen bezwijken dan en beleven hier hun psychopathische toestand.
Je leert hen straks kennen.
Wanneer we de aarde verlaten zullen wij al die graden ontmoeten.
Dat wil dus zeggen, dat vele moeders te grofstoffelijk zijn om het bewustzijn van deze hogere gevoelsgraden te beleven.
De mens gaat dus door de krankzinnigheid naar het bewuste, geestelijke stadium.
Dit is voor ieder mens, iedere ziel weggelegd, want het behoort tot het terugkeren tot God!
Wij als mens moeten ons al deze levensgraden eigen maken, die aan deze zijde de hellen en de hemelen zijn.
Op aarde zien wij die afstemmingen terug als karaktereigenschappen en nu leren wij de persoonlijkheid kennen.
Maar er zijn ook moeders die hun kinderen liefhebben en reeds die hoogte hebben bereikt.
Zij hebben bewezen boven het aardse leed te staan en bogen ook het hoofd voor hun ellende.
Die moeders leven zoals God het wil; ze aanvaarden!
Tegen dit leed in opstand komen helpt toch niets.
Wij moeten door al deze graden heen.
Wij moeten ons door het aardse leven die stoffelijke bewustzijnsgraden eigen maken.
Daarna treden wij het leven na de dood binnen en hebben eerst dan de kringloop der aarde volbracht.
Begrijp je dit alles?”
„Het is mij duidelijk, Alcar.
Dus die andere moeders, die toch slechter leven dan menige vrouw hier en die voor de maatschappij normaal zijn, moeten nog bewijzen wat zij straks kunnen?”
„Zó is het en niet één mens kan hieraan ontkomen.
Tal van moeders hebben dus stoffelijk lief en gaan toch niet ten onder.
Maar wanneer de geestelijke liefde spreekt en gevoeld wordt, bezwijkt meestal de persoonlijkheid op aarde en dan treden de astrale krachten naar voren.
Die mensen zijn eerst dan te bereiken door onze wereld.
De anderen bezitten het gevoel er niet voor.
Als je dit voelt, André, dan begrijp je, dat al die wezens nog moeten ontwaken voor de reine geestelijke liefde.
Krankzinnigheid is daarom geestelijke zwakte.
Maar stoffelijke zwakte is heel iets anders.
De geestelijke zwakte treedt naar voren doordat de persoonlijkheid zich van de stoffelijke liefde wil bevrijden.
Wie dus stoffelijk liefheeft, kan niet bezwijken, die is in harmonie met dat leven.
Komt echter de mens hoger, wordt de geestelijke liefde beleefd, dan staat dit leven voor deze wetten en moet bewijzen wat het zich heeft eigen gemaakt.
Door het onbewustzijn nu volgt het ineenzinken van deze levens, doch het herstel komt hierna.
Dan echter is het eigen bezit geworden en door leed en smart verdiend.
De stoffelijke liefde heeft niets uit te staan met de geestelijke, astrale liefde.
Onze liefde staat los van de aardse wetten en heeft het lichamelijke volkomen overwonnen!
De enorme kloof hiertussen moet de persoonlijkheid zelf overbruggen.
De stoffelijke mens kan treuren om de verloren liefde, maar dat doet het dier ook.
Het dier zal als regel niet door verdriet omkomen en er zijn zelfs mensen die van de geestelijke liefde geen begrip hebben.
Hoe willen nu deze moeders bezwijken?
Het is niet eens mogelijk.
Maar laten zij hun eigen toestand los, komen deze mensen tot het geestelijke bestaan, dan beleven ze hun strijd op leven en dood, wat het loslaten van de stof is.
Nu staan ze voor het bezwijken!
Dat mensen in staat zijn om alles in het leven over te kunnen geven, wil nog niet zeggen dat ze dit door hun geestelijke persoonlijkheid kunnen.
Voel je dit?
Tal van mensen doen afstand van hun bezit omdat ze niet eens beseffen wat ze eigenlijk bezitten.
Er zijn moeders die hun eigen kind opofferen, het van de hand doen als een stuk kleed.
Is dat, omdat ze liefhebben?
Omdat ze een andere moeder hun eigen kind gunnen?
Als die moeders hun kinderen verliezen is het voor hen een begenadiging, want het kind en die liefde is een grote last.
Nu kunnen ze opnieuw leven zoals ze willen.
Maar voor ons leven zijn deze moeders levend dood en moeten nú voor de moederliefde nog ontwaken.
Die moeders zullen niet bezwijken, want in hen is geen liefde.
Ze leven niet, ze zijn nog als het dier dat voelt, onbewust van de goddelijke liefde.
Die levensgraden, André, zijn voor de mens de voordierlijke, de dierlijke, de grofstoffelijke en de stoffelijke graden.
De geestelijke levensgraad behoort tot onze wereld.
En al deze krankzinnigen, deze psychopathische graden, bevinden zich tussen de stoffelijke en de geestelijke afstemming.
Je voelt het zeker nu; ze moeten zich door deze ellende de geestelijke graad eigen maken.
En dat geschiedt, omdat ze hierin zichzelf hebben verloren, maar niettemin door ons worden geholpen.
Het ligt er nu maar aan in welke graad van deze dierlijke en stoffelijke afstemmingen zich deze mensen bevinden en of zij te helpen zijn, want tegenover de dierlijke graden staan wij machteloos.
Die mensen kunnen ook wij niet tot het geestelijke stadium optrekken.
Die sprong is té groot.
Door deze levensgraden hebben wij al deze bewuste en onbewuste afstemmingen voor de aarde en ons leven leren kennen.
Miljoenen mensen vertegenwoordigen dus één levensgraad en moeten trachten het hogere stadium te bereiken.
Doch om dit te bereiken vallen zij telkens terug en komen voor de wetten van dit leven te staan, waarna de ziekten tevoorschijn treden.
Het loskomen van deze wetten betekent zich gevoeligheid eigen maken.
Deze gevoeligheid is nu hun eigen ongeluk, want deze mensen bezitten nog geen weerstand om zich staande te kunnen houden ten opzichte van de geestelijke wet, wat voor ons leven een sfeer van licht, een hemel is.
De stoffelijke moeder dus moet nog bewijzen hoe haar liefde is, maar voor de astrale wereld kennen wij haar toestand en weten, dat ze vroeg of laat bezwijkt.
Is de ziel als persoonlijkheid op aarde reeds zover gekomen, dan ontstaat het contact met de astrale wereld waarop vanzelfsprekend deze levens worden aangevallen waardoor deze ziekten ontstaan.
Dus deze mensen, André, volgen allen maar één weg, de weg om te ontwaken, doch die gaat dóór de krankzinnigheid naar het bewuste stadium in ons leven en dat is nu een geestelijke afstemming, een hemel!
Een moeder die bezwijkt is nog geen zwakke persoonlijkheid, gezien vanuit ons leven, omdat zij de stoffelijke wetten beleeft.
Ze is dus bezig zich die gevoelsgraden eigen te maken en is op weg om tot God terug te keren.
Ze is eraan begonnen!
Anderen denken er nog niet over om hieraan te beginnen.
Die leven zich in het stoffelijke leven uit en breken harten, doen daarbij afstand van hun kinderen of vernietigen desnoods het jonge leven in zich.
Die staan voor moord en vernietiging open en behoren dan ook tot de voordierlijke en dierlijke levensgraden van de mens.
Aan de daden kun je al deze levensgraden herkennen.
Iedere daad of gevoelsuiting, André, voert je nu in de astrale wetten, die wij als stoffelijk en geestelijk mens moeten beleven en die wij ons moeten eigen maken, want God schenkt ons geen enkele gedachte!
In de sferen kan ik je al deze graden verklaren en aantonen.
Miljoenen mensen vertegenwoordigen in ons leven deze wetten en hierdoor tevens hun eigen levensafstemming, hun hel of hemel!
Denk dus niet, André, dat diegenen, die zich op aarde staande houden reeds zover gekomen zijn.
Of die mensen de geestelijke afstemming hebben bereikt, moeten ze nog bewijzen.
De één staat nu voor de krankzinnigheid, de ander is er juist doorheen en beleeft thans één geestelijke graad voor dit leven, echter op aarde als stoffelijk mens.
En dat zijn dan zijn eigen en wel karmische wetten, die bepalen of de ziel kán terugkeren naar de aarde of dat ze in ons leven verdergaat.
Dit voert ons echter tot de bewuste stoffelijke en geestelijke persoonlijkheid.
De mens leeft op aarde om te leren, doch wie is gereed en buigt het hoofd voor God?
De stoffelijke moeder kan liefde voelen voor het eigen kind, maar dan behoeft ze nog geen geestelijke persoonlijkheid te zijn.
Tal van karaktereigenschappen vragen om bewustwording voor ons leven en al die karaktertrekken krijgen eerst hier hun geestelijke graad en afstemming en dan is één eigenschap of zijn vele eigenschappen overwonnen.
In de voordierlijke en dierlijke graad hebben al deze mensen zichzelf lief.
Door deze eigenliefde gaan ze ten onder en bezwijken.
Straks zullen ze ontwaken en eerst dan hun God vragen het beleefde leven over te mogen doen, omdat ze dan beseffen dat ze er niets van hebben gemaakt, want ze hebben het hoofd niet voor de goddelijke wetten gebogen.
God schenkt die zielen opnieuw een aards leven, omdat God een Vader van liefde is!
In iedere ziel ligt deze diepte, de eigenlijke afstemming op God die echter voor het goddelijke nog moet ontwaken.
Ik heb meer ontzag voor allen die in deze inrichtingen leven dan voor hen die zichzelf noch kennen noch begrijpen en liefde voelen voor hun valse persoonlijkheid.
Velen denken, dat ze boven dit alles, deze ellende, verheven staan, doch van deze zijde af kunnen wij het tegendeel aantonen.
Eens beleeft de mens de waarachtige moederliefde die dan geestelijk is, maar dan komt het stoffelijke bezwijken.
Voel je deze diepte, André?
Begrijp je thans, dat er miljoenen mensen op aarde leven, moeders en vaders, die nog moeten ontwaken?
Ik bewonder deze zieken omdat ze liefhebben.
Ik zet voor hen mijn leven in, indien het mogelijk is, omdat ik door hen mijn eigen bewustzijn kreeg.
Ook ik en allen aan deze zijde gingen door deze ziekten naar de bewuste levensgraad in de geest, die door geestelijke liefde is opgebouwd.
Al die andere moeders kennen leed noch smart; ze zijn geestelijk dood.
In hun leven is er geen warmte.
De deuren van de ziel gaan nimmer open; ze blijven gesloten voor iedere geestelijke ontwikkeling.
En toch wil dat wezen zich boven het ziekelijke bewustzijn verheffen?
Dit bewustzijn is bewust ziek, André, maar dat van al die miljoenen op aarde bewust krankzinnig.
Wanneer ze die graad verlaten treden ze deze ziekte binnen en zijn dan in hun eigen bestaan onbeholpen.
Dan hebben ze hulp nodig!
En die hulp kan men hen in de diepste graden niet bieden, want één aards leven is té kort om het verhoogde bewustzijn te bereiken, zodat ze hun ellendige bestaan moeten aanvaarden.
Kun jij je iets anders indenken wat meer waarde heeft dan het kind voor de moeder?
Dit bezit maakt de mens wakker in de eigen graad van leven.
Dat telkens en weer anders te beleven voert de mens naar het onbekende, het geestelijke stadium.
Het verlangen komt langzaam maar zeker en is niet tegen te houden, want het behoort tot het verhoogde bewustzijn.
Dat is het ontwaken in het stoffelijke leven voor deze wereld!
Al deze mensen zijn door krachtige geestelijke hulp en door die van de geleerden te genezen.
Nu liggen ze hier neer en geen mens kan hen uit deze duisternis verlossen, want medicijnen helpen niet!”
„Wanneer een mens dus handelt naar de wetten van God en zich in alles kan overgeven, is dat dan het bezit van de geestelijke persoonlijkheid, Alcar?”
„Heel goed, André, je hebt mij begrepen.
Die mensen missen natuurlijk hun liefde en gaan gebukt onder hun leed en smart, maar ze blijven zichzelf!
En dat is voor hen en voor ons het geestelijke bezit, de afstemming in de geest, die ze zich hebben eigen gemaakt.
Die mensen zijn een bron van liefde en ze zijn bewust voor dit leven.
Zij hebben lief alles wat leeft en zijn tot dienen gereed!
Wij kunnen dus vaststellen, hoever de stoffelijke mens in zijn opwaartse gang naar deze wereld is gekomen.
In dit leven kunnen wij de grens van het gevoelsleven vaststellen.
Welke hoogte voor deze zijde is behaald, is aan de menselijke uitstraling te zien.
Op aarde kun je dat echter volgen door de persoonlijkheid in alles te observeren, want iedere daad stemt zichzelf weer af op een levensgraad en die graad van leven zegt je, of hij geestelijk, dan wel stoffelijk, ja, dierlijk of voordierlijk is.
Het is eenvoudig het „kleur bekennen” voor God!
Géén mens kan dit ontlopen!
Vanaf de eerste sfeer, André, zijn wij zover.
Eerst daar voelen we de geestelijke liefde en hebben ons het bezit hiervan eigen gemaakt.
Dan staan we aan het begin van onze bewuste levensweg, die opwaarts gaat door de Ruimte en dan begrijpen wij ons eigen leven en dat van anderen.
Het aardse leed is dan overwonnen en onze persoonlijkheid in die van de geest veranderd.
Nu zijn we klaar om anderen te kunnen helpen.
Gelijke afstemmingen trekken elkaar aan en kunnen iets voor elkaar doen.
Een andere afstemming staat machteloos en met lege handen toe te kijken, omdat wij niet te bereiken zijn.
Zij, die op aarde de moederliefde bezoedelen, moeten dus nog voor de bezetenheid ontwaken.
Voel je dit, dan begrijp je ook, dat God dit alles in Zijn handen heeft en dat Christus hiervoor gestorven is!
Christus wilde, dat de mensen elkaar zouden helpen, doch nu wij het stoffelijke leven hebben verlaten gelooft men op aarde niet meer in ons, want men kent de dood niet.
De te stellen vragen hierover willen wij beantwoorden!
Hand in hand willen wij gaan met de aardse geleerden, die door ons deze wetten en zieken zullen leren kennen.
Is dat zo verkeerd?
Wij brengen geluk!
Kom, wij gaan weer verder, André.
Zie nu deze jonge vrouw.
Het is alweer de liefde, die haar vernietigde.
Ze had lief en werd bedrogen.
Nu is dit kind abnormaal en men kon haar hier opsluiten.
Ook zij werd door de astrale wereld aangevallen en toen was ze meteen voor de samenleving ongeschikt.
Hoewel haar gelaat door leed verwrongen is, is ze schoon te noemen.
Waarom ging zij ten onder?
Wat moest haar innerlijk breken?
De liefde.
En zij is gezonken, voor gek verklaard, omdat ze liefhad en die liefde haar persoonlijkheid brak.
Kan God dit goedvinden?
God heeft met al deze liefdesproblemen niets uit te staan.
Het is de zwakte van persoonlijkheid die de mens doet instorten.
Maar de wetten van oorzaak en gevolg overheersen haar leven.
Die wetten dwongen haar in deze richting te gaan of zij had haar waarachtige liefde ontvangen.
Eens – zie ik – bedroog zij, nu werd ze bedrogen en stortte in.
Voor de mensheid is haar toestand een raadsel, voor onze wereld zijn het slechts de wetten waarin zij leeft.
Die wetten zie ik en kan ik volgen, want zij leeft erdoor en erin.
Niets houdt mij tegen haar leven te volgen.
Deze wetten voerden haar naar een leven dat haar niet aanvaardde.
Zij gaf alles doch haar inzet had voor dit andere leven geen betekenis.
Deze wroeging of het gevoel, zichzelf te hebben versjacherd, brak haar.
Nu heeft ze gevoelens van minderwaardigheid en moet zich hiervan losmaken.
Dacht deze vrouw, dat er geen liefde voor haar was op aarde?
Duizenden mensen zouden haar willen omarmen en onder deze zou zij haar liefde kunnen aantreffen.
Nu is het die éne mens en al deze zieken willen juist die éne die zij liefhebben bezitten.
Is dit nu „universeel” liefhebben?
Is deze liefde groot?
Kan een mens groot zijn, als die mens zichzelf liefheeft of één enkel ander leven?
Een dergelijk fundament stort vroeg of laat in.
Zij is hierdoor bezweken!
Je ziet, mijn zoon, hoe eenvoudig eigenlijk toch alles weer is, wanneer je de eigenlijke levensgraad van de ziel maar peilen kunt.
In ons leven zien wij door het menselijke leven heen.
Nu spreekt dit kind van dertig wartaal.
Ze is dertig en dat is juist de leeftijd, die haar deed bezwijken.
Voel je waarom, André?”
„Dat is mij duidelijk, Alcar.
Was zij jonger geweest, dan had ze wellicht haar liefde niet eens begrepen; nu is deze liefde iets rijper.”
„Heel goed, André, deze liefde is bewuster.
Doordat zij dus het bewuste in de liefde betrad, trok die bewuste graad aan haar leven en kwam het bezwijken.
Wat wil een kind van zeventien jaar beleven, wanneer het deze wetten betreft?
Niets!
Deze gevorderde leeftijd is nu haar ondergang.
Ze moet kleur bekennen, afstand doen van haar eigen verlangen, want God schiep geen „Heelal” voor één mens.
In dit Heelal leeft ook haar geluk, maar haar wetten riepen haar voor het grote geluk het halt toe.
Kon zij dit aanvaarden?
Anderen sterven erdoor, hangen zich ervoor op.
Weer anderen springen te water of vergassen zich, alléén omdat hun liefde niet beantwoord is!
Zwakte van persoonlijkheid, André, niets en niets anders!
Deze zielen moeten zich de waarachtige liefde nog eigen maken.
En omdat ze nu de gevoeligheid bezitten voor ons leven, de mediamieke sensitiviteit, die elke hond en kat bezit en waarvan je later de wetten verklaard zullen worden, André, bezwijken deze zieken.
Nu spreken ze ineens wartaal en waarheid, want ze leven nu tussen leven en dood.
De astrale persoonlijkheid komt tot hen en wie nu te bereiken is valt terug tot in de laagste graden van de krankzinnigheid.
Voel je ook haar toestand, André?”
„Ja, Alcar.
Wat bedoelde u met het hond- en katgevoelsleven?”
„Ieder wezen beleeft zijn eigen afstemming.
Maar al het leven van God is gevoelig.
Maar deze gevoeligheid kent en bezit weer de eigen graden.
Deze graden zijn het, André, waardoor wij ons eigen contact hebben opgebouwd.
Straks zal Lantos je al deze wetten verklaren en hij zal een groot werk (zie het boek: ‘Geestelijke Gaven’) over al de mediamieke graden, waardoor Gene Zijde het geestelijke contact met de aarde heeft ontvangen, schrijven.
Aan hem heb ik dat reeds opgedragen.
Hij maakt er zich gereed voor.
Over enkele jaren zul jij dat machtige werk aan de mensheid doorgeven en dat zul je dus door hem ontvangen.
Maar door deze graden van het gevoelsleven leren wij nu de ziekten van de geest kennen.
Deze jonge vrouw had haar leven moeten begrijpen.”
„Wat had ze dan moeten doen, Alcar?”
„Wat zij moet doen is, haar leven in éigen handen nemen.
Ze had niet gebroken behoeven te worden, indien ze haar eigenliefde niet had bezeten.”
„Is dit dan eigenliefde, meester?”
„Wil jij mij zeggen, dat dit waarachtige liefde is, André?
Kan een mens liefhebben, wanneer het slechts één mens is?”
„Maar moeten we dan tien mensen liefhebben, Alcar?”
„Je voelt mij niet, André, en ik ben ook niet duidelijk genoeg.
Kijk, ze heeft lief en wel één mens.
Maar wie zegt haar, dat dit haar tweelingziel is?
En wat dan nog wanneer het haar tweelingziel is, die haar nu bedriegt, dan is dat geen geestelijke liefde, want de geestelijke liefde bedriegt niet.
God verbiedt ons één mens alles te geven en het andere leven niets.
Dat is in strijd met de wetten van God en van Christus.
Aan deze zijde hebben wij universeel lief en die liefde kan niet één mens liefhebben.
Deze liefde dient.
Versta mij echter niet verkeerd, want ik bedoel niet de stoffelijke liefde, maar de geestelijke.
Ik ben niet van plan goed te spreken, dat mensen tien liefdes moeten beleven, willen ze lief kunnen hebben, ook al is dat soms nodig, willen ze voor de geestelijke liefde kunnen ontwaken.
Maar deze zieke heeft alléén de éne mens lief en die mens bedroog haar.
Wat ik je aantonen wil is, dat zij zich rustig had moeten overgeven en deze smart, dit leed, had moeten aanvaarden.
Zij had moeten begrijpen, dat dit geen liefde is, maar bedrog.
Wat zocht deze vrouw?
Liefde!
En het bedrog is haar gegeven.
Maar wat heeft haar persoonlijkheid gebroken?
Ze schaamde zich, ze kreeg een minderwaardigheidscomplex, omdat ze haar gehele wezen voor deze liefde inzette.
Wij komen nu dus voor de kuisheid van de geest en voor de waarachtigheid van dit leven te staan.
Dit kind had lief, maar was niet voorbereid op deze liefde.
Toen liet men haar alleen en zie, ze kwijnde weg, zonk zo diep weg, tot ze wartaal sprak en men kon haar hier opbergen.
Maar dit is slechts tijdelijk, want ze zal zichzelf overwinnen en eerst dan aan haar leven beginnen.
Zij is nog jong genoeg om de moederliefde te kunnen beleven.
Anderen komen niet voor het eind van hun aardse leven van deze onbewuste gedachten, verlangens en minderwaardigheidscomplexen los en gaan ermee de dood in.
Deze zieken zijn dus nog krachtiger dan zij, die een einde aan hun leven maken.
Jij vraagt nu, moet ze meermalen deze liefde beleven, moet ze meer mannen bezitten, om tot de waarachtige liefde te komen?
Je vraagt ook, of dit eigenliefde is.
Het antwoord is, dat zij deze smart, dit leed en deze levensles had moeten aanvaarden.
Meer is er niet voor nodig.
En dan afwachten, wat God haar schenken zal, wat haar eigen wetten haar zullen sturen.
Dat is voor de liefde natuurlijk de scheppende kracht, de schepper.
Die komt of die komt niet!
Die wetten liggen echter aan haar leven vast en hierdoor wordt zij geleefd.
Is zij er slecht genoeg voor, dan zoekt zij deze liefde, maar het zieleleven, André, wacht en kan niets anders doen.
Wat heeft het leven van Mientje je geleerd?
Ze wacht!
Zij is nu een grote persoonlijkheid in de liefde, want anders zou Mientje ook ten onder gaan.
Deze vrouw hier ging erdoor ten onder en had haar les moeten aanvaarden.
Ook Mientje heeft haar levensles in de liefde leren kennen, maar ze schrikt er thans voor terug zich nogmaals te geven.
Miljoenen mannen en vrouwen hebben hun leerschool moeten aanvaarden.
En miljoenen zochten opnieuw, zoeken zolang totdat ze denken de goede soort, waarmee ze gelukkig kunnen zijn, te hebben gevonden.
Maar wie zegt ons, dat zij daartoe het recht hebben?
Wie kan ons aantonen, dat al deze mensen niet hun eigen wetten moeten beleven?
Dat wil nu zeggen, dat ze in het volgende leven tóch voor die liefde komen te staan, die ze thans hebben verlaten, omdat ze bezweken en omdat hun karakters niet overeenstemden.
De wet voor ons leven zegt nu aanvaarden en afwachten.
Nu worden die wegen geleid en zie, vroeg of laat ontmoet de mens juist diegene, die tot zijn leven behoort en met wie hij nu een band vormt.
Wat heeft deze vrouw gedaan?
Ze treurde om het bedrog, ze kwijnde om die éne mens weg en brak haar persoonlijkheid doormidden.
Maar is dát de bedoeling?
Nu moet ze niet gaan zoeken, maar afwachten!
Zoekt ze tóch, ik verzeker je, dat ze haar grote liefde toch niet vinden kan, omdat zij zelf voor die ontzaglijke liefde nog moet ontwaken.
Een mens krijgt toch eerst dan die grote liefde, wanneer de eigen soort en levensgraad kan worden beleefd, want nu leeft het land van haat en de eerste sfeer tezamen.
En dan beleven ze die liefde als kat en hond.
Een liefde die niets te geven heeft, omdat beide mensen voor de waarachtige liefde geen begrip hebben.
Deze vrouw is dus alléén zwak, André, en door haar zwakte ging ze geestelijk kapot!
Dat brak haar leven.
Is dit liefde? vraag ik je.
Dit is bekrompenheid.
Ze wil geen liefde bezitten, maar het lichaam.
En dat is eigen ondergang voor ons leven.
Deze liefde tikt haar op de vingers, deze liefde breekt en maakt af, want ze is stoffelijk gevoeld.
Die liefde voert ons in de menselijke hartstochten!
Ze heeft eigenlijk niets, ze kent geen liefde, want ze ziet nu maar één mens en die is van haar.
Maar God zegt, dat wij al Zijn leven moeten liefhebben.
Ik verzeker je nogmaals dat, indien zij onder de mensen leefde, liefde kon geven aan anderen, zodat de mensen die tot haar kwamen haar levenslicht zagen en zich aan dat licht konden verwarmen, ze binnen een maand overstroomd zou worden door de liefde van een man, want nu zou ze liefde uitstralen.
Om deze vrouw zou men vechten.
Nu sluit ze zichzelf op.
Juist door liefde te geven ontvangen wij als mens.
Dat hebben miljoenen mensen moeten beleven en kunnen volgen.
Over deze liefde schrijft men boeken, André, en hierover worden op aarde films gemaakt.
Door deze liefde is de schepping ontstaan.
Doch deze liefde die hier leeft, is armoedig en bekrompen, wordt weliswaar echt bedoeld en waarachtig beleefd, maar mist juist dat éne, het essentiële gevoel, dat de geestelijke liefde bezit.
Dat is warmte, maar die warmte is nu de grote persoonlijkheid, die kan geven en kan liefhebben.
Iets wat straalt, André, iets dat leeft en waarlijk liefhebben kan, dat grote wonder wil géén mens der aarde verliezen.
Hiervoor wordt er gemoord!
En nu slaat men dat van zich af?
Nu wordt die liefde niet aanvaard?
Het is niet mogelijk.
Ze heeft alléén zichzelf lief.
En voor zichzelf heeft ze dit onbewuste ikje ingezet, maar klaagt erover, dat men haar bedrogen heeft.
Ik zeg niet, dat de man gelijk heeft, maar haar fouten en die van hem zien wij in haar eigen toestand terug, beiden zijn nog onbewust.
Tal van astrale wetten hebben hierop afstemming, want wij komen nu tot de eigen wetten van man en vrouw en die overheersen weer in het dagbewuste ik, dus ook in de liefde.
Die zeggen – tot hier en niet verder!
Is het je duidelijk, André, waarom ze ingestort is?”
„Ik dank u hartelijk voor al uw woorden, meester Alcar, en ik buig diep het hoofd voor hetgeen ik nu mocht leren.”
„Dank je, André, je spreekt waarlijk reeds als een volwassen mens, ook al ben je thans voor mij en voor je levenstaak nog steeds het kind voor ons leven.
Als kind kun je deze wetten begrijpen en volgen en als kind zul je mij moeten dienen, of onze levens komen in botsing.
Doch dat is niet mogelijk, want wij willen dienen en alles van onszelf voor deze mensen inzetten.
Doch dit is haar levensprobleem en dit zijn de feiten waardoor ze zich staande had kunnen houden.
Toch – zei ik zo-even – komt ze weer tot het dagbewuste ik, maar zie je waardoor, André?”
André voelde, dat zijn meester op hem inwerkte en toen ging hij in het zieleleven van dit meisje waarnemen.
Naast die jonge vrouw zag hij een lichtende gestalte.
Toen hij dit waarnam, zei Alcar:
„Haar grootmoeder, André.”
André begreep.
„Dit is haar toestand.
Een tijdlang zal ze hier nog blijven, doch ze bezit de kracht zich van deze narigheid los te maken en wordt daarbij door de mentaliteit van haar grootmoeder gesteund, wat nu mogelijk is.
Voor de astrale demonen is zij niet te bereiken, maar ze staat er wel voor open en voelt dus die vreselijke kracht als mentale inwerking, die haar van streek maakt.
Waarom deze grootmoeder bij haar kleinkind is, is tevens weer een boekdeel apart, waar ik thans niet op inga, want dat is de bedoeling niet.
Je kunt echter aanvaarden, dat ze dit kind liefheeft en het daarom beschermt, totdat het op eigen benen kan staan.
Haar toestand ligt iets lager dan die van Joop.
Joop bezat deze sensitiviteit niet of ook hij had zichzelf afgebroken.
Hij kon dat niet, omdat hij een andere levensgraad vertegenwoordigde.
Maar welke, André?”
André dacht een tijdlang na en voelde dit probleem.
Toch kon hij het antwoord niet geven.
Alcar antwoordde:
„Zie je, André, nu sta je voor mij als voor een tijd terug Moeder Jet, en voor jou die geleerde stond.
Je weet het en je weet het niet.
Als je ooit één bewijs gegeven wordt dat je het in je leven op aarde zélf niet bent, dan is dat nu, want je voelt het en je voelt het niet.
Maar op aarde trek ik je onmiddellijk in mijn eigen bewustzijn op en eerst dan ga je zien en het probleem aanvoelen.
Dat kan ik ook thans doen, maar ik wil, dat je zélf denkt of wij komen niet verder.
Moet ik het je zeggen?”
„Neen, Alcar, dat is niet nodig, ik weet het al.”
„Zo, weet je het?
Ben je daar zo zeker van?”
„Ik weet het en ik zou u kunnen antwoorden.”
„En dat antwoord is, André?”
„Dat Joop zichzelf heeft beschermd en wel, doordat hij een studie volgde.
De liefde gaat dieper, Alcar.”
„Prachtig, André, zo is het.
Maar wil je nu weten wat van jezelf is en wat van mij tot je kwam?”
André boog het hoofd.
Hij aanvaardde deze enorme levensles.
Tranen sprongen in zijn ogen.
Hij keek naar zijn meester en dankte hem in gevoel voor deze les.
Alcar zei tot zijn geliefd instrument: „Wanneer je steeds zo kunt handelen, André, kunt voelen vanuit je eigen persoonlijkheid, verzeker ik je thans, dat je binnen vier jaar het kosmische bewustzijn zult bezitten.
En dan schrijven wij een boek, dat zal heten: De Kosmologie van André!
Je aardse naam zal natuurlijk op de voorpagina prijken, doch jij bent het als persoonlijkheid, die zich geheel geven kan.
Jij kunt je hoofd buigen en hiervoor krijg je van mij mijn algehele bezit en van God en Christus een waarachtige tien!
Want dit zijn de bloemen waarvan Christus het meeste houdt!
Ik legde tijdens ons gesprek mijn weten in je.
Je weet dat ik dat kan.
Ik hielp je dus denken en je hebt mij gevoeld.
Joop stond voor een geheel ander probleem.
Het gebeuren van Joop heeft voor de astrale wereld geen betekenis, omdat zijn studie voor deze wereld een doodgewone stoffelijke toestand is.
Maar had Joop liefde gevoeld, dan had het hem gebroken.
De liefde raakt het leven van God.
En al zijn het de aardse graden van liefde die de mensen beleven, toch heeft ook deze liefde met Golgotha uit te staan.
Indien de mens liefde gaat voelen, een strijd op leven en dood voert voor de liefde, dan raakt die strijd de ziel.
Omdat de ziel nu als God is, dus ook geest en licht kan zijn, voert die liefde jou en ons van de aarde weg en komen wij tussen leven en dood terecht.
Dat wil zeggen, dat wij dan de begane grond onder onze voeten verliezen en bezwijken.
Had Joop een strijd gestreden om de liefde, André, was Joop als zij hier, bezweken, dan hadden ze ook Joop kunnen opsluiten.
Nu nog één vraag, André.
Ik zeg je echter, thans help ik je niet denken.
Je krijgt dus van mij het bewuste gevoel niet om de vraag te kunnen beantwoorden.
De vraag is:
Wie is nu verder, Joop of dit meisje?
Joop loopt onder de mensen rond, voelt zich lekker en is gezond, terwijl dit zieke kind hier opgesloten zit en eigenlijk een psychopate is.”
André behoefde thans niet lang te denken en antwoordde:
„Dit meisje is verder, Alcar.”
„Maar waarom, André?
Wil je, dat wij je voelen en denken ontleden?”
„Omdat zij meer beleeft dan Joop.
Joop is ver achter en dit meisje is Joop ver vooruit ten opzichte van de liefde en de wetten voor dit leven.”
„Heerlijk is het, André, je zo te horen praten.
Je zult eens zien, hoever je het zult brengen tussen leven en dood.
Ik wil je het allerlaatste laten beleven.
Ga zo verder, je kunt het.
Dit meisje is verder dan Joop, ook al loopt Joop op aarde rond en is hij nu zichzelf.
Ik heb je zo-even die wetten verklaard.
Maar toen wij – hoor nu wat ik zeg – Joop op aarde volgden en ik terwille van Joop zijn vader diens zoon ging bezoeken, omdat hij dacht dat Joop krankzinnig ging worden, heb ik je verteld, dat Joop juist vrij was van de krankzinnigheid.
Zelfs heb ik je erop gewezen, dat Joop deze wetten al heeft beleefd en dus vrij is van deze problemen.
Thans zeggen wij, dat dit meisje verder is dan Joop?
Is dat mogelijk, André?”
„U stelt mij wel voor geestelijke problemen, Alcar.”
„Juist, dat doe ik, André, want je kunt het weten.
Denk hier even over na.
Ik geef je slechts korte tijd, want wij moeten verder.
Nog tal van graden moeten wij bezoeken.”
André dacht na.
Na een kort ogenblik zei zijn meester: „Ik wil je wel iets helpen, André.
Je moet deze toestand ruimtelijk bezien.”
Ruimtelijk, ruimtelijk, dacht André.
Ineens voelde hij een enorme schok en zei tot zijn meester:
„Ik weet het, ik weet het, Alcar.”
Alcar voelde André’s geluk en antwoordde voor hem:
„Weet je, mijn jongen, wat het zeggen wil, dit geluk aan wijsheid in je te mogen voelen?
Kun je je nu tevens voorstellen, wat voor gevoel het zal zijn, wanneer je al de graden in de Ruimte, zowel stoffelijk als geestelijk, in je voelt?
En voel je dan ook wat het zeggen wil een kind van Christus te mogen worden?
En van God!
Dat moeten wij ons eigen maken en hierdoor leren wij zowel de graden van krankzinnigheid als miljoenen andere graden kennen en begrijpen.
En nu Joop.”
„Joop is niet verder, omdat hij één doel volgt, Alcar.
Ik wil zeggen, Joop beleeft eigenlijk niets.
Dit meisje is in haar karaktereigenschappen veel verder dan hij is of zou kunnen voelen.
Ik zie dit kind ruimer en als ik haar leven volg, dan komt er in mij warmte.
Joop bezit die warmte niet, want hij sluit zich op en volgt een eigen bestaan.
Hij heeft geen verlangen om een meisje te bezitten.
Deze gevoelskrachten, als liefde gevoeld, zeggen tot Joop, tot dit kind en tot mij, dat er niets boven de liefde gaat en dat iedere persoonlijkheid zal vallen, indien er geen liefde aanwezig is of gevoeld wordt.
Ik zie het dus zo, dat Joop zich haar warmte nog moet eigen maken en dat zij derhalve Joop ver vooruit is.”
„Ik ben zeer tevreden, André.
Meester Cesarino (de mentor van de zevende lichtsfeer in het hiernamaals, zie het boek: ‘Een Blik in het Hiernamaals’) zal mij opdragen aan jou alles te schenken, want je doet je best.
Het is prachtig, want Joop is vergeleken met haar straatarm.
Zij ging aan de liefde te gronde, Joop door een aards probleempje, omdat hij het hoofd niet wilde buigen.
Nu staan wij niet alleen voor de wetten, maar tevens voor de kosmische levensgraad van de persoonlijkheid.
En die levensgraad heb je ruimtelijk aangevoeld.
Daarom zei ik, ruimtelijk moet je dit zien en dit heb je ruimtelijk aangevoeld en gezien.
Joop moet háár graad van bewustzijn nog behalen.
In dit kind liggen méér eigenschappen die bewustzijn bezitten dan in Joop en toch lijkt het, dat Joop verder is.
Zo zie je, dat de mensen zomaar niet iemand mogen oordelen, want de astrale wetten beslissen!
Ons leven zegt: ga naakt staan en laat God u beschijnen.
Dit leven ziet door ons heen, André, want de wetten van ons leven zeggen: tot hier en niet verder!
In het aardse leven lijkt het, dat de een verder is dan de ander, maar wanneer we de karaktereigenschappen stuk voor stuk, een voor een volgen en ontleden, dan stijgt soms de hel boven een sfeer van licht uit.
Dat wil zeggen, dat de zonden die mensen denken te doen, niet eens zonden voor God zijn.
De daad van een ander kan lief lijken maar als je erachter kijkt is die ontstaan door zuivere eigenliefde en berekening.
Is dat liefde?
Zo kunnen wij aan deze zijde iedere persoonlijkheid ontleden, want het leven zélf stelt de eigen levensafstemming vast.
Nu gaat het vanzelf, maar je moet ervoor aan deze zijde zijn.
Die kennis wil ik je schenken.
Binnen korte tijd, die enkele jaren voor je stoffelijk leven betekent, zul je iedere persoonlijkheid op aarde herkennen, André, want ik voer je in deze wetten.
Het behoort bij je mediumschap!
Wij zullen nu deze zaal verlaten en de volgende binnentreden, waar wij weer andere verschijnselen zien.
Dit zijn de geestelijk zwakken, door de liefde verongelukt; hiernaast leven de godsdienstwaanzinnigen.
Kom, volg mij, André.”
André sloeg nog een blik op al deze mensen en zag, dat velen geholpen werden.
Hij zag er tevens enigen die niet te helpen waren en hij begreep nu waarom niet.
Ook op aarde kon hij niets voor die mensen doen.
Die zochten de hartstocht.
„Juist, André, zo is het.
Ik volg je in je gedachten en je ziet het, ik kan je helpen denken, maar je weet dit reeds lang.
Toch is het steeds de moeite waard te beleven, dat anderen je in gedachten kunnen volgen en je bij dit denken kunnen helpen.
Elkeen kan geholpen worden, maar die hulp moet gegeven kunnen worden en dat wil zeggen, dat de mens ervoor moet openstaan.
Het gevoelsleven moet die hulp eigenlijk aantrekken of wij staan machteloos.
Het is niet mogelijk dat de mens vanuit het land van haat de eerste sfeer binnentreedt!
In de evolutie kunnen we geen stukken overslaan.
Deze brug moet steen voor steen gelegd en afgemaakt worden of ze stort in.
Kijk eens hier, mijn zoon.”
In deze zaal waren een tiental mensen bijeen.
Ze deden allen vreemd en waren onnatuurlijk.
Waarheen voerde zijn meester hem?
Hij voelde de stilte van het leven en de heilige rust, doch tevens de kilte van de dood.
Waar leefde hij thans?
Jong en oud, maar meest ouden zag hij, en hier waren zelfs mannen en vrouwen bijeen.
Het aantal vrouwen overheerste.
Wat betekende dit tafereel?
„Dat hier in deze zaal ook mannen zijn komt door het toedoen van een nog jonge dokter, André.
Deze geleerde bezit vleugelen; hij neemt geestelijke proeven.
Hier zijn niet altijd mannen bij de vrouwen, want dat is in strijd met de reglementen van dit huis, maar hij neemt proeven.
We zullen die aanstonds volgen.
Maar wat denk je van deze moeders, deze nog rein gebleven kinderen?
Ik zeg je, enkelen bezitten die gedachten, ze hebben dus niets van de liefde leren kennen en denken nu, dat ze rein zijn gebleven voor hun stoffelijke leven.
En toch bevinden zij zich in deze toestand?
Willen wij al deze graden verklaren, André, dan kan ik tien boeken over deze zieken schrijven en dan moet ik nog aanvaarden, dat ik maar een tip van de sluier heb opgelicht, zo ontzettend diep is deze studie en zoveel psychopathie is er op aarde.
De één bezwijkt door een karaktertrekje, anderen bezwijken door de liefde en krijgen een minderwaardigheidscomplex.
Duizenden anderen bezitten weer hun eigen afweermethoden en zijn niettemin weggezonken in deze of andere problemen.
Doch deze mensen zijn door hun God van liefde zwakzinnig geworden.
Dat is verschrikkelijk!
Dit zijn de ongelukkigsten!
Dit zijn de onmenselijkste onder de duizenden graden die wij in ons leven kennen.
Geen krankzinnige kan zo diep wegzinken als deze lieden, geen is zo te betreuren als deze godsdienstwaanzinnigen, die hier met hun Bijbel rondlopen, er dag en nacht in lezen en toch niets van al die heiligheid snappen.
Wie heeft hieraan schuld?
Wie stortte al die levens in deze onmenselijke ellende?
De kerk!
Alléén de kerk heeft schuld aan deze waanzin.
Ik zou amen willen zeggen, maar ik stik in het „amen” van de kerk.
De kerk zegt het en speelt nu met dit allerheiligste vuur Gods!
De kerk liet deze levens verstikken in een poel van onbewustzijn, van modder en slijk.
De kerk groef voor deze mensen het graf waarin ze leven.
Mijn God, kunt Gij het de kerk vergeven?
Wat moet ik hier eigenlijk nog aan toevoegen?
Boekdelen zijn over deze godsdienstwaanzinnigen te schrijven, André, en toch, dit woord is reeds voldoende.
De kerk heeft schuld, want de kerk spreekt over de verdoemdheid!
God verdoemt niet!
Nooit!
Nimmer heeft God één ziel verdoemd!
Laten we beginnen: in de allereerste plaats, André, zijn al deze mensen in deze toestand gekomen, omdat ze geen liefde bezitten.
Niets van dit heilige vuur brandt in hun verdorde levens.
Ze hebben het nimmer gekend.
Waarom zijn deze zieken de ongelukkigsten van al de krankzinnige graden?
Ze beleven niets!
Ze hebben geen bezit.
Door hun arm gevoel zijn ze dan ook bezweken.
Deze mensen leven niet op aarde maar zweven tussen leven en dood.
Ze hebben zich de stoffelijke liefde eigen gemaakt en gingen zoeken naar het geestelijke licht.
Hadden ze zich het stoffelijke gevoel nog niet eigen gemaakt, dan zouden ze hier niet zijn.
Want dat gevoel voerde hen in de hartstocht en die hartstocht bezitten ze nu, echter alleen voor hun geloof.
Nu zoeken ze naar hun hemel en bidden erom, maar beleven niets.
Intussen verloren ze zichzelf en men kon hen opsluiten.
Over de gehele aarde kennen alle volken hun eigen godsdienstwaanzinnigen.
De een verliest zich in Allah en wordt krankzinnig, de ander wordt dit door het liefhebben van verschillende goden en deze hier door het aanbidden van Christus.
Christus heeft hen zó geraakt, dat ze zichzelf verloren en zover kwamen dat ze wartaal spraken.
Toen deden ze iets waarvoor men hen uit bescherming voor henzelf moest opsluiten.
De één danste naakt rond, de ander zei, dat hij God was en weer anderen speelden voor profeet en handelden als gekken.
Is dat niet afgrijselijk?
De kerk is verantwoordelijk voor deze mislukte levens, voor hun menselijke ondergang.
Men zegt, dat spiritisten gek worden als ze „eraan blijven doen”.
Daarom wordt dit aan kerkgangers verboden, maar ik zeg je, dat er meer christen-kerkelijke krankzinnigen opgesloten worden, dan spiritistische gekken.
Duizenden van deze mensen hebben zich op deze verkeerde manier overgegeven aan God en zijn hierdoor gevallen.
Ze verlieten in gevoel de aarde, de stoffelijke wetten en stonden voor de waanzin.
Door het gebed, het smachten van deze persoonlijkheden naar al deze heiligheid, stortte het dagbewustzijn in.
Had de kerk aan deze mensen de waarachtige waarheid kunnen schenken, geloof mij, dan hadden al deze verongelukten de grond onder de voeten niet verloren.
Nu hult de kerk zich in een geheimzinnig waas en blijft liever verdoemen, dan de mensen het ware licht te tonen.
Maar de kerk is nog niet zover.
Toch is dit leven verwaasd door hetgeen de mens van de kerk ontving.
Door de afgrijselijke praatjes over de verdoemdheid zijn deze mensen begonnen om alles van zichzelf in te zetten, uit angst voor het eeuwigdurende branden.
Ze wisten echter niet, hoever ze van de aarde weggingen en konden op een dag niet meer vaststellen of ze nog tot de levenden dan wel tot de doden behoorden.
Op dat ogenblik ging het aardse lichtje uit en leefden ze in het duister en hierin zien wij hen thans terug.
Niet één van deze mensen is te helpen, André.
In hen leeft de kerkelijke waanzin.
De kerk trok deze levens in de verdoemdheid en daar wilden ze natuurlijk niet in.
Toen wilden ze alles van de kerk en het geloof weten en bezweken.
Had men deze mensen kunnen opvangen, hun kunnen vertellen, dat God niet verdoemt, dat God een Vader van liefde is en dat ze zich eerst met het aardse leven moeten bemoeien, dat ze moeten leven naar eigen aard, dan had de kerk wonderen kunnen verrichten!
Maar de kerk is zover nog niet en gelijk aan deze armen van geest, een levende dode!
Ik roep dit uit tot de kerk, en wijs haar op deze fouten!
De kerk is het, die de gelovigen zou behoren op te vangen, maar de verdoemdheid breekt deze levens doormidden.
Duizenden van deze mensen werden door die vervloekte verdoemdheid van de kerk geestelijk vermoord.
De kerk stikt nog eens in dit onmenselijke gepraat, waarvan alléén Satan plezier heeft.
De één is nu wat gevoeliger dan de ander, André, en je voelt het zeker al, deze is dan tevens te bereiken door de onbewuste astrale wereld en hierdoor volgt de directe bezetenheid.
Al deze godsdienstwaanzinnigen lezen hun geschriften.
Ze weten niet meer wat ze doen en vertonen elkaar het naakte lichaam.
Hieruit volgt dus dat in deze levens hartstocht is.
Hadden ze geen hartstocht, dan hadden ze deze graad voor het onbewuste ik niet eens kunnen betreden.
Daarvoor zijn het dan ook onbewuste mensen maar dat is het ergste niet.
Hun levens zijn kapotgegaan door de angst voor de verdoemdheid en daar losten deze karakters volkomen in op.
De vrouwen verkeren met elkaar; in hun waanwereld denkt de een man te zijn en de ander vrouw.
Die karaktereigenschappen voeren ons nu naar de homoseksualiteit, naar die van de moeder en van de schepper.
De één geeft alles, de ander ontvangt, maar ze blijven vrouw, dus moeder.
Bij deze godsdienstwaanzin treden dus andere karaktertrekken naar voren en dan zien wij de persoonlijkheid in het ware licht.
Dit is voor de aarde het onderbewustzijn, dat elkeen angstvallig verbergt en dat het diepste en heiligste bezit van de mens is, maar dat voor deze wereld niet te verbergen valt.
Hierin leven deze mensen, André.
Van tijd tot tijd leven ze zich even uit, maar worden dan toch gestoord door deze zusters of ze zouden elkaar verkrachten.
Deze graad nu staat op de drempel van de eigenlijke waanzin.
Deze zieken kunnen die graad niet betreden, omdat de godsdienst overheerst.
Had men deze mensen van het eeuwige leven kunnen vertellen en van een God die niet verdoemt, dan was het nimmer zover gekomen.
Dan hadden ze wijsheid ontvangen in plaats van lichamelijke en geestelijke ellende.
Dat brengt ons heilig spiritualisme niet!
Integendeel, wij voeren de mensheid naar het waarachtige weten.
Er zijn weliswaar mensen die bezwijken, maar die mensen grijpen te hoog.
Deze christenen bezitten angst en zijn gevallen door hun armoede.
De spiritualist valt door meer te willen zijn dan hij is, wat deze christelijke mensen niet kunnen beleven, omdat hun angst voor eeuwigdurende verbranding blijft overheersen en waarvan ze zich ook nimmer kunnen bevrijden.
De spiritualist leeft in de Ruimte, deze christelijke mensen in de stoffelijke armoede van hun eigen ik.
Had de kerk deze levens kunnen openen, André, dan had God aan de kerk Zijn zegen kunnen schenken.
Nu is het gesproken woord voor de kerk een vloek, voor deze mensen ellende.
Ook deze persoonlijkheden moeten zich het stoffelijk bewustzijn nog eigen maken.
Hadden ze dit verkregen, dan was het niet mogelijk geweest door een godsdienst krankzinnig te worden.
Dit is dus het peil van hun eigen afstemming.
In het schemerland zien wij hen allen terug, want daar leven deze mensen.
Dat is hun afstemming aan Gene Zijde.
Ze doen geen kwaad, ze zijn niet slecht en niet goed.
Ze kunnen zich thans de levenswetten niet eigen maken.
Hun levens staan stil, evenals die van hen die denken met hun Christus te kunnen huwen.
De mensen, die het moederlichaam bezitten en zij, die kunnen scheppen, beleven allen de bewuste krankzinnigheid.
Deze wezens hier zijn zieken en behoren tot de onbewusten.
Dit is de onbewuste krankzinnigheid, veroorzaakt door godsdienst.
Voel je dit, André?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, al die pastoors, al die nonnetjes staan naast het leven.
Die mensen leven naast de schepping en men zal hen aan Gene Zijde van hun levend dood zijn overtuigen.
God wil, dat wij Zijn schepping beleven.
Hij wil, dat wij als mens deelnemen aan deze essentiële wet.
Maar wat doen deze mensen?
Ze sluiten zich voor een goddelijke taak, die in de handen van de mens is gelegd, af!
Die levens zijn als deze, levend dood.
Ze beleven niets.
Ze volgen nu hun godsdienst en denken hierdoor te dienen.
Maar God heeft meer ontzag voor de waarachtige moeder, dan voor al deze blinden van geest, die hun levens hebben verkocht.
Dat bewustzijn en dit van hen hier, is eigenlijk één toestand.
De één leeft bewust in deze krankzinnigheid, deze hier zijn zich echter van niets meer bewust en zijn geestesziek.
Ik kan je nu aantonen, dat wij de bewuste en onbewuste krankzinnigheid kennen.
Die mensen leven op aarde.
Ze leven overal; in al de graden van de maatschappij vinden we hen terug.
Komen wij straks tot de geestelijke graad, dan kan ik je aantonen, André, dat de gehele mensheid eigenlijk nog in een krankzinnige graad leeft en voor deze wereld dat onbewuste moet aanvaarden, net als deze mensen, die zichzelf niet meer kennen.
Want ook de bewuste krankzinnige kent zichzelf niet.
Ook die verbindt zich aan iets, dat bovennatuurlijk is.
Wij kijken door hun levens heen en zien de eigenlijke levensgraad.
De kerk heeft schuld aan dit vreselijk gebeuren, omdat de kerk God niet kent en toch dit bovennatuurlijke als gezag wil vertegenwoordigen.
De kerk grijpt dan ook te hoog en stort straks in, omdat de meesters naar de aarde terugkeren en over de God van al het leven zullen spreken.
Wij zijn de grondleggers van deze wijsheid, André, en met ons vele anderen, want wij vertegenwoordigen Christus, maar anders dan de kerk dat doet.
Wij zijn op Golgotha gestorven en hebben hiervoor ons eigen ik gebroken en het geestelijke leren kennen.
Wij kunnen deze wetten ontleden, want God gaf ons deze macht!
Christus wil het, want wij zijn Zijn apostelen in de ware betekenis van het woord en vertegenwoordigen de goddelijke wet.
Wij hebben gezien, hoe de kerk schuldig is aan al deze ellende, want deze mensen kregen een verkeerd begrip van Zijn heiligheid en rechtvaardigheid.
Deze wantoestand zal straks oplossen, mijn zoon!
Ik zelf en andere meesters zullen het woord tot onze schare richten en ons geestelijk vuur zal hen openen, lichamelijk en geestelijk.
Dat komt, dat komt spoedig.
Binnen korte tijd gaan wij de fundamenten hiervoor op aarde leggen om te voorkomen, dat de kerk nog meer levens in deze duisternis slingert!
Dat wordt het geestelijke en het „goddelijke” halt voor de kerk.
Omdat deze levens, André, niets meer bezitten en juist door het geloof zijn ingestort, welk geloof toch voor hen de kracht had moeten zijn om het aardse leven normaal te beleven, zijn deze mensen het ongelukkigst van allen, omdat ze door hun eigen zwakte verongelukten.
Maar het waarachtige woord had dit kunnen voorkomen!
Het weten van deze zijde en het waarachtige woord van Christus, dat door velen is bezoedeld en hierdoor een andere betekenis kreeg.
Nu roept men van de kansel af, dat God een mensenmoordenaar is.
Kan dat?
Wat moeten wij hiertegen doen?
Is dit niet het verschrikkelijkste wat er is?
Toch gaat de kerk verder en vindt het goed, dat het leven van God verongelukt, want de mensen moeten aan handen en voeten gebonden worden of ze leren niets.
Nu voert dit de massa in deze duisternis.
De zwakken van geest en de gevoeligen bezwijken.
De ruwe mens trekt zich van het gepraat van de kerk niets aan.
Die moet er nog voor ontwaken, maar deze kinderen groeven zichzelf in en zijn nu, door hun wanbegrip van het „Allesomvattende”, levend dood!
Afgrijselijk is het!
En de dokter neemt proeven, André.
Voel je welke?”
„Neen, Alcar, ik weet het niet.”
„Dan zal ik het je zeggen.
Deze mannen zijn hier om in deze godsdienstwaanzinnigen reacties te verwekken.
Ook de hier aanwezige mannen zijn min of meer waanzinnig, de vrouwen echter beleven een diepere graad, die door de mannen niet eens te beleven is.
Dit komt door de natuurlijke afstemming van beide organismen.
De moeder staat dichter bij de natuur dan de man en hierin vinden wij deze gevoelens terug.
De moeder kan nu dieper in al haar gevoelsuitingen dalen dan de man omdat het organisme de persoonlijkheid tot dit beleven dwingt.
De dokter gaat van het standpunt uit, dat de lichamelijke reacties de godsdienstwaanzin verdringen.
Hierin heeft de geleerde volkomen gelijk.
Enkele zieken zullen natuurlijk reageren, maar het is nu tevens mogelijk, dat hij de deur openstelt voor de duistere astrale wereld en wat er dan zal geschieden behoef ik je niet te vertellen.
De één reageert anders dan de ander en dat komt, omdat ook het gevoelsleven anders is.
Deze methode is eigenlijk niet meer dan het aftasten om die levens aan het reageren te krijgen.
Is het gevoel voor het lichamelijke in hen wakker te schudden, dan is het mogelijk, André, dat in één nacht deze levens tot het normale terugkeren, maar het is tevens mogelijk, dat een nog diepere graad van krankzinnigheid aanvaard moet worden.
De dokter doet deze proefneming op eigen verantwoording.
Hij denkt, hier is toch niets meer te verliezen.
Maar je ziet hoe ze reageren.
Niet één vrouw stelt zich open.
Deze zijn dus in de liefde niet op te trekken.
Deze geleerde bewandelt nu een natuurlijke weg en voelt het menselijk leven diep aan.
En dit is het wat al deze zieken nodig hebben.
Door een ander bewustzijn moet men hen kunnen bereiken.
Niets gaat boven de liefde, want de liefde is „universeel”.
Deze mensen zijn door de kuisheid, die soms in dierlijkheid ontaardt, nu niet te bereiken, omdat ze geen begrip meer hebben van het organisme.
Ze willen geen lichamelijke gevoelens bezitten, want ze vinden dat afschrikwekkend.
Dag en nacht zouden deze mensen zich willen reinigen omdat ze het gevoel bezitten door de omgeving reeds te zijn besmet.
Bij oudere wezens, mensen dus op leeftijd, bij wie het organische gaat inslapen, kunnen deze methodes niet toegepast worden, omdat het lichamelijke weigert.
Dit wordt natuurlijk weer heel anders, wanneer de astrale wereld gaat spreken.
Komt de bezetenheid, dan worden ze geleefd, doch dan is de natuurlijke reactie onbewust.
Dat wil zeggen, ze beleven het niet zelf!
Ze worden dan geleefd maar dit dringt niet tot de persoonlijkheid door.
Ik zeg je nogmaals dat dit een proef is van deze dokter, waardoor hij dit leven tot ontwaking wil brengen.
Deze man doet tenminste iets, anderen kijken slechts en schudden het hoofd.
Ook de waanzin bezit zeven graden van diepte.
Elke waanzinnige leeft in of onder een van deze graden.
Wanneer de diepste graad wordt beleefd, zijn de zieken niet meer te helpen.
De één staat dus voor deze proef open, de anderen reageren niet.
Zij zijn in hun heiligheid opgelost en hebben afstand gedaan van al het lichamelijke, totdat de waanzin over hen kwam.
Maar is dat de bedoeling?”
„Zijn deze vrouwen dan niet rein, Alcar?”
„Je bedoelt of ze rein zijn gebleven voor het stoffelijke leven?”
„Ja, Alcar.”
„Ook al waren ze dat, André, in hun onderbewustzijn zijn ze tot alles in staat.
Het dagbewuste is nu waanzinnig, het onderbewustzijn staat voor het dierlijke open.
Kan de dokter het dagbewuste ik in deze patiënt overwinnen, dan staat hij voor diens algehele bezetenheid.
Maar die is niet zo ontzettend als deze waanzin, want de bezetene beleeft nog iets, terwijl deze zieken ten opzichte van het stoffelijke en geestelijke leven levend dood zijn.
Ze zijn afgedaald in de kilte des doods en denken toch nog te leven en zogenaamd ter wille van Hem Die hun het leven gaf om te zien en te voelen.
God ziet deze armen van geest en denkt: Wat maken jullie van het leven?
Is dat hetgeen Ik wilde?
Hoe hebt ge uw leven ontvangen?
Door de wind?
Zijt ge op aarde gekomen om naast de schepping te leven?
Wie gaf u een organisme voor het leven op aarde?
Is het om het te verknoeien?
Ga ermee om en leef u uit.
Ge leert erdoor en grijpt niet te hoog.”
Al het „genon” en „gepastoor” is het bewandelen van een weg, die in de Ruimte doodloopt!
En deze mensen hier hebben zich reeds doodgelopen, voordat ze aan hun weg zijn begonnen.
In hen is geen leven meer; ze weten van het leven niets af.
De mens op aarde moet eerst trachten zichzelf nórmaal lief te hebben en dán het leven van God.
Nimmer behoeft de mens zich dan angstig te maken dat het goede niet wordt beleefd, want de wetten voor stof en geest zijn toch niet te ontlopen.
Wat doen nu al deze mensen?
Ze mismaken zichzelf!
Ze bedriegen zichzelf en grijpen duizenden werelden te hoog, zodat ze als bakstenen in dit nietszeggende terugvallen.
Had men hun geleerd, dat de ziel als mens verplicht is het leven te ontvangen en deel te nemen aan de schepping, dan zou dit wegzinken niet zijn beleefd.
Nu is het ergste ontstaan.
Hier verandering in brengen reikt te ver van het alledaagse.
Het is een glibberig pad, dat niet bewandeld kan worden.
Veronderstel eens, André, indien deze geleerde successen kon boeken, dan nog stond hij voor een chaos, want de maatschappij neemt dit niet.
De één voelt iets voor de liefde, maar de ander komt niet los van zijn heiligheid en blijft zijn godsdienstwaanzin behouden.
De man wordt niet gevoeld en het leven van de moeder is verkuist en sterk onbewust.
In deze heiligheid heeft dit leven de volle honderd procent aanvaard en heeft zichzelf verloren.
Enkelen zijn hoogstens tot vijfenzeventig procent gekomen, maar het merendeel verloor het stoffelijk evenwicht.
Toch voelen ze zich rein, hebben lief en zouden het eigen leven willen inzetten voor hun God, doch geen tien seconden later vergeten zij zichzelf en dalen tot het dierlijke instinct af.
Nu werkt het onderbewustzijn en komt tot volle ontplooiing; in wezen is er dus van reinheid geen sprake.
Wie zegt, dat deze vrouwen rein zijn, bedriegt zichzelf, want het innerlijke leven beleeft toch de stoffelijke wereld, ook al komt de mens niet tot de eigenlijke handeling.
En deze mensen, André, zijn meestal in vorige levens priester of non geweest.
Nu zijn zij op aarde teruggekeerd en zoeken naar de waarheid.
Ze zijn noch voor het een, noch voor het ander geschikt, wat wij straks tevens bij de homoseksueel zullen ontmoeten, want ook die mens weet met het organisme geen raad.
Doch de liefde voor datgene dat zij willen bezitten is het, die door hen allen is aanvaard, maar waarin ze zich verloren.
Al de karaktereigenschappen van deze levens liggen gesmoord onder de macht en de kracht van de waanzin.
Niet één eigenschap is nog bewust, wat bij andere waanzinnigen meestal wel het geval is, ook al kan bij hen tengevolge van astrale inwerking de algehele krankzinnigheid intreden.
Daarom zei ik je, dat deze de ongelukkigsten zijn onder al deze ziekelijke graden.
Deze mensen zoeken God en verongelukken erdoor.
Anderen zoeken de hartstocht, stijgen boven het alledaagse en dierlijke uit en treden straks de hogere levensgraden binnen.
Welke graden zijn nu dieper gezonken?
Deze!
Door God verongelukten deze levens en daaraan heeft de kerk schuld, omdat de verdoemdheid elk leven smoort!”
„Zijn geen van allen te helpen, Alcar?”
„Niet één, André.
Ik vertelde je immers, dat géén karaktertrek nog waarneembaar is.
Hoe willen wij contact krijgen met de hoofdkaraktereigenschappen?
Wanneer er geen liefde gevoeld wordt, is de mens een levende dode en deze is niet te bereiken.
Welnu, al deze mensen hebben het normale ten opzichte van de volle persoonlijkheid afgelegd.
Niets is er meer in hen, dat nog leven bezit; ze staren zich blind op hun verlangen en lossen hierin volkomen op.
Deze levens zijn ónbezield, voor honderd procent léég!
Dit volkomen oplossen streeft naar het uiteindelijke in één toestand, voor hen de godsdienst.
Wie dit beleven wil laat het organisme los en verdwijnt nu in het ledige niets.
Deze mensen bezitten het niets en dachten toch het alles te beleven.
Ga hier tegenin en je beleeft, dat je in woestijnzand spit.
Onbegonnen werk!
Wij zouden een boek kunnen schrijven over deze toestand.
Ik acht dit echter voldoende en neem aan, dat je mij hebt begrepen.
Indien ik deze persoonlijkheid kosmisch ging ontleden, kwam ik niet uitgepraat.
Want eerst dan leren wij het waarom en waarvoor van dit leven kennen, doch dat is weer té diep en nu niet noodzakelijk.
In een enkel woord kan ik het je echter toch weer verklaren en dat is, dat allen zwakken van geest zijn.
De algehele toestand van hen voert ons nu tot de reïncarnatie, waarover ik reeds sprak, want ze beleven nu hun eigen verleden doch zijn bezig zich los te maken van de kerk en van deze waanzin.
Hierdoor moeten deze wezens tot het normale terugkeren, terwijl anderen eveneens door de reïncarnatie in staat worden gesteld andere misstanden te doen oplossen en zij beleven dan hun dagbewuste stoffelijke en geestelijke ik.
De mens is hiervoor op aarde.
De wetten van God móeten worden beleefd of wij komen nimmer tot de geestelijke graad van ons leven, die de eerste sfeer aan deze zijde is.
Doch het ontwaken ervoor, André, gaat door al deze krankzinnige graden.
Op deze reis zal je dat duidelijk worden.”