Dinsdagavond 5 december 1950

Goedenavond, mijn zusters en broeders.
(Zaal): ‘Goedenavond, meester Zelanus.’
Wie van u is gereed met de eerste vraag?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, ik zou graag het volgende van u willen horen.
Jozef Rulof heeft vorig jaar winter de leer der Rozenkruisers behandeld, en toen zei Jozef Rulof onder andere, in Den Haag, in ‘Ken U Zelven’: ‘Wanneer er op het ogenblik helderzienden in de zaal zijn, dan kunnen ze Max Heindel naast me zien.
En die moedigt me aan om te zeggen wat er verkeerd is geweest in die leer.’
Nu is mijn vraag deze: bestaat nu niet de mogelijkheid dat Max Heindel als zodanig zelf de vooraanstaande Rozenkruisers, die toch bepaalde occulte gaven hebben, kan beïnvloeden om die fouten uit zijn leer weg te nemen?’
Is niet mogelijk.
(Meneer in de zaal): ‘Is niet mogelijk.’
Maar waarom niet?
(Meneer in de zaal): ‘Omdat ze dat toch niet willen aannemen?’
Hij kan ze niet bereiken.
Hij heeft geen instrument.
Mary Baker Eddy heeft fouten gemaakt voor de Christian Science .
Ik heb in ‘Geestelijke Gaven’ een boodschap moeten opnemen voor haar, voor meester Alcar, voor de meesters, voor haar leven.
In Amerika leven, u ontmoet ze daar op de straat, u kunt zeggen, een vijftigduizend mediums; er is er niet een bij die haar boodschap op kan nemen, niet één.
Daarvoor moet ze naar Holland, daarvoor moet ze hierheen komen.
Voelt u dit?
Vijftigduizend mediums in Amerika, hoge mensen, grote mensen, helderzienden.
Niet één is er, die een boodschap van haar ... want zij zoekt naar dat medium ... om te kunnen zeggen, om door dat medium te spreken, om te zeggen: indien gij wilt bidden voor ziekten, ellende en alles, in de allereerste plaats voor ziekten, tot God, tot Christus, en u kent uw ziekten niet, ga dan eerst naar een dokter.
Waarom?
Er zijn volgelingen van haar, die voor honderd procent haar hebben aanvaard.
Een leer te brengen is zeer gevaarlijk; heb ik u verteld.
U moet gaan denken.
U moet vergelijkingen maken, dat kunt u.
Die leer van Mary Baker Eddy heeft gezegd: bid, bid, bid, bid.
Wij leren u: u kúnt niet overal voor bidden.
En wanneer u in de ruimte komt – ik kan hier de hele avond over blijven spreken, u kunt hier al een boek over schrijven – dan vragen wij (en) u (zich) af, dan richten wij onze blik en ons gevoel ten opzichte van haar in de ruimte, het begin van de schepping.
Dan kunnen we zeggen: hoe zijn de prehistorische tijdperken, hoe zijn die mensen zonder God, zonder Christus, zonder Bijbel in het hiernamaals gekomen, zonder dokter, zonder kunsten en wetenschappen?
Leven nu in het Al.
Mary Baker Eddy zegt: bid, bid, bid, bid.
Maar nu is er een arm gebroken en de mensen gingen bidden, vader en moeder gingen bidden.
En daar mensen in Frankrijk en in Engeland, in Amerika, in Holland, in Duitsland, overal ... daar is de leer, die leer ging de wereld over.
Duizenden en duizenden mensen trekken haar naar de aarde terug.
Ze verwaast.
In haar mooie gevoel, wat ze voor de mensheid kon en wilde doen, verwaast ze momenteel; heeft geen gevoel, heeft geen geluk, geen licht, want die mensen trekken haar naar het onbestaande, het onbewuste terug.
Die arm van dat kind, een been, een ziekte, innerlijk, die was niet te bebidden, daar moest de dokter voor komen, een operatie.
Een blindedarmontsteking, een buikvliesontsteking, en verschillende andere toestanden, ziekten, die had men kunnen oplossen, maar de mens is Christian Science.
De mens wil meer kunnen dan God.
En nu bidt men, bidt men, bidt men; een arm kwam tot verrotting.
De buikvliesontsteking kwam tot verrotting.
Dood, dood, dood.
Schuld door Mary Baker Eddy.
In Amerika heeft ze geleefd, ze heeft contact gehad.
Zij kan vanuit die wereld, spiritualistisch – moet u goed luisteren – spiritualistisch haar mensen bereiken.
Maar de Christian Science zegt: blijf af met uw vingers van het spiritualisme, want dat is duivelsgedoe.
Dus haar kinderen staan reeds niet open voor haar.
Die kan zij niet bereiken, dat is niet mogelijk.
En zo beleeft u dezelfde wetten met Max Heindel.
Die Rozenkruisers die zijn helderziend, die zijn helderhorend, die genezen.
Maar de franjes van Max Heindel kunnen ze niet opvangen.
Max Heindel begint.
Max Heindel is een adept van mij.
Nu volgt hij ons.
‘Wat moet ik doen?’
‘Afbreken wat gij opgebouwd hebt.
Afbreken wat u hebt verteld.’
Worden wij aanvaard?
Wij moeten opruimen.
Wij moeten de kern brengen, nieuwe fundamenten leggen; dat kan de Universiteit van Christus.
Max Heindel heeft gezegd hier op aarde: ‘Ik trad uit!’
Heeft nooit Gene Zijde gezien!
Hij trad uit in gedachten; kunt u ook.
En gaat u maar verder.
Begint u maar.
Natuurlijk, Max Heindel, zijn ziel, zijn geest, heeft zijn fundamenten gelegd in het oude Egypte.
Al die mensen, al die mensen ...
Waarom bent ú niet gaan zoeken naar God?
Waarom hebt u geen taak voor deze wetten?
Waarom schrijft u geen boeken?
Waarom bent u niet helderziend?
Dat heeft de mens zich eigen gemaakt.
Voelt u?
Ik heb vanavond adepten voor mij, de kern.
Ik zal alles doen wat ik kan.
Wanneer we aanstonds aan Gene Zijde komen, dan voelt u wel, dan staan we voor deze wetten.
Wie bent u?
Wat wilt u?
Welk geloof bezit u?
Wat hebt u gedaan op aarde?
Een spiritualist die u iets vertelt, nonsens, die zit aanstonds aan zijn nonsens vast.
Zijn licht, zijn leven, zijn gevoel, ook al bent u nóg zo mooi en nóg zo goed: u hebt hier het licht van de ruimte verduisterd.
Daarom is dit alles gevaarlijk.
Dit moet u bij Jozef Rulof niet zoeken, want hij smijt ons, hij trapt ons weg.
Waarom?
Wij hebben hem geleerd: sta op eigen, natuurlijke benen.
Onderzoek.
Kijk.
Vraag.
Christus heeft het gezegd: ‘Onderzoek de dingen.’
Wij hebben hem, meester Alcar heeft hem gedwongen, eist: onderzoek elk ogenblik, vanwaar, waarvoor, hóé wij komen, wát zeggen wij?
Trap ons weg.
Eén woord van mij, een wet verkeerd behandeld, een wet die ik niet ken, die ik niet heb beleefd, die kan niet in mijn leven tot bewustwording, tot verstoffelijking komen: ik zou stikken, ik sla neer, indien u het licht, indien u de waarheid, indien u de wetten beleeft, indien u die wetten kunt zien.
Max Heindel, Christian Science, theosofie, Blavatsky, gaat u maar verder.
In het Egypte zijn fouten beleefd.
Brits-Indië, elke tempel op aarde, u hebt er wel duizenden ...
Door deze boeken, door deze wijsheid, door de wetten van de ruimte kunt u elk gevoelsleven voor een tempel ontleden.
En zo heeft Mary Baker Eddy meer verkeerd gedaan dan goed, regelrecht naar God, toch nog het duistere in het gevoelsleven.
Voelt u?
De mens zegt: bid, bid, bid, bid.
Indien u bidt, indien u zich afstemt op hoger denken en voelen voor ziel, geest, leven en astrale wereld, God, Christus, vanzelfsprekend trekt u mooie gedachten aan.
Maar wat wilt u bebidden?
Dat u dood moet gaan, dat u moet sterven?
De astrologen, Rozenkruisers maken horoscopen, ze doen aan astrologie; de waanzin die u toekomt, de waanzin die u ontvangt, de kletspraat, de nonsens.
Ga niet op reis, en doe dat niet, want er gebeurt dit en dat.
Max Heindel maakt berekeningen.
Ik zeg: ‘Hoe hebt ge deze berekeningen gemaakt?’
‘Ik heb berekeningen gemaakt.
Ga niet, want er geschieden ongelukken.’
Toen vroeg ik hem één ding: ‘Wilt u de dood tegenhouden, de evolutie van de mens?
Was u angstig dat die mens zou verongelukken?’
Zo.
Voelt u wat erin ligt?
Bent u angstig dat u doodgaat, dat u verongelukt?
Wilt ge uw evolutie tegenhouden op aarde, wilt ge dat berekenen?
Wat blijft ervan over, van de leer der Rozenkruisers, van de Christian Scientisten?
Alles, het goede; natuurlijk, het goede.
Is dat ruimte, is dat bewustzijn, dogmatisch?
U hebt ‘De Volkeren der Aarde’, het boek.
We hebben André opdracht gegeven om dat naar Engeland te sturen, naar het volk van (het Huis) Israël.
Wat zegt (het Huis) Israël, het hoofd van (het Huis) Israël?
‘Een idioot.
Bombast.
Fantastisch.
Gek.’
Dat zijn wíj.
Waarom?
(Het Huis) Israël is dogmatisch.
Wij zijn kosmisch.
U moet straks ons toch aanvaarden.
Indien u dit niet kúnt aanvaarden, is er ook geen hiernamaals voor u, is er geen overgang meer, staat het leven stil.
En wij hebben duizenden vergelijkingen kunnen maken.
We gaan terug naar het oerwoud; moeten die mensen daar leven, daar blijven?
U in het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), u hebt comfort, u hebt een maatschappij opgebouwd, u hebt kunsten en wetenschappen, en daar die mensen, moeten ze daar blijven leven?
Die krijgen nooit eens verruiming, licht, leven, liefdegevoel, bewustzijn?
Ziet u?
Mary Baker Eddy is altijd nu te zien op Golgotha, daar ligt zij.
Nóg bidt zij.
Ze zweeft en zwerft over de aarde om een instrument te vinden; er is er niet één voor haar, onder al die miljoenen mensen niet, die openstaat, een vrouw of een man, en waarin zij afdaalt en kan zeggen: ‘Ik spreek, ik ben Mary Baker Eddy.’
Kon zij ons maar bereiken, maar wij hebben haar onzin nu niet nodig.
Dat neemt u immers niet?
Er zijn duizenden en duizenden kerken opgebouwd voor de Christian Science.
Waarom is dit moeilijk?
Wij verwachten geen tienduizend, geen twintigduizend mensen, wij trekken slechts één mens aan uit honderdduizenden, omdat u het laatste, het allerlaatste nu krijgt wat u aan Gene Zijde kunt beleven wanneer u de sferen van licht betreedt; de eerste, de tweede, de derde.
In de vierde krijgt u eerst deze wijsheid.
Dan komen wij tot de kosmologie.
Dan kunt u de ruimte dragen.
Als u in de eerste sfeer begint aan deze kosmologie, en we zouden u brengen naar de maan terug, en al de sterren en planeten, en u zou het moeten opnemen, dan bezwijkt u nog in de eerste sfeer.
Ziet u?
Dan gaan we de eerste sfeer beleven, als gevoel ons eigen maken.
Maar dat is licht, dat is kennis, dat is wijsheid, dat is vaderschap, moederschap, ziel, geest.
En die geest die krijgt u ín u.
En hoe wilt u de kosmos, die ruimte, dat universum ineens zo, in korte tijd dragen, verwerken, beleven?
Kan Mary Baker Eddy dat?
Kan Max Heindel dat?
Max Heindel heeft de opdracht gekregen om nu twintig jaar, vijftig jaar, duizend jaar te leren denken, alleen maar denken.
Wat heb ik gedaan?
Ik heb me vergrepen aan iets.
Aan wat?
Hij heeft duizenden mensen vastgelegd aan zijn persoonlijkheid, aan zijn denken en voelen.
Maar dat is fout.
Hij ging van de wal in de sloot met de mensen.
En nu gaan die mensen over de aarde.
U kunt die mensen niet loskrijgen van Max Heindel, noch van Christian Science, noch van Blavatsky.
Dat gaat door.
Maar (die mens) komt in dat bewustzijn in de astrale wereld: in leugen en bedrog, in onwaarheid.
Hij zei: ‘Ik was er.
Ik trad uit, ik was in de hemelen.
Ik was in de ruimte, in de begeertewereld’.
Kletspraat!
Gaat u dat boek maar eens lezen.
We hebben André de opdracht gegeven: lees dat boek, lees dat boek, lees dit boek.
U kunt nu voor uzelf vergelijkingen maken.
Indien wij u hier, die nu hier zijn, indien ik u over de aarde zou sturen en u ging spreken, van nu af aan, en we zouden het kunnen – u hebt uw taak, we doen dat niet – en we zouden zeggen: ‘Ga en wandel en verklaar, ontleed de wetten van de ruimte’, dan bent u op dit ogenblik een profeet, zoveel hebt u ontvangen.
Dat weet u.
Spreekt u maar met een onbewuste, spreekt u maar met de Christian Science, met een katholiek, een protestant, met een geleerde, met een professor, met een doctor, met een astronoom, en een psycholoog.
Die hébt u, die blaast u reeds van uw hand.
Dat krijgt u van de meesters.
Dat is uw goddelijk geschenk.
Dat is uw geestelijk bewustzijn.
Wij zijn oneindig in spreken, in denken, in voelen.
We kunnen oneindig doorgaan om de wetten te ontleden.
We moeten nog beginnen, zei ik u.
In Den Haag beleeft u dat ook.
We moeten nog beginnen.
Dit zijn honderdduizend boeken, waarin wij leven.
Max Heindel had er eentje, met verkeerde fundamenten gelegd.
Christian Science, wat blijft ervan over aanstonds wanneer het mohammedanisme, boeddhisme, het katholieke, het protestante, in de wijsheid, in de metafysische leer van Gene Zijde, van de Universiteit van Christus oplost?
Alles lost in dit weten, deze wijsheid, in deze wetenschap, dit éénzijn, dit een-voelen, voor ruimte, voor al die levenswetten lost dat op.
En dan krijgt u het beleven van ‘de kist’, de dood, het leven.
Er is geen kerk meer op aarde: de ruimte is uw kerk.
Voelt u?
Wat heeft Christian Science, wat heeft Mary Baker Eddy nu gebracht?
Daar loopt ze.
U kunt haar vinden op Golgotha, smekend: ‘Ruim dat voor me op!’
Blavatsky.
Blavatsky, Blavatsky, madame Blavatsky, een kind uit het Oosten, een prinses, een metafysisch kind, een meester daar.
Hebt u nooit gehoord van Paul Brunton?
Ook nu in de wereld.
Allemaal Egyptenaren, mensen die de tempels hebben beleefd, de wetten, die gingen door krankzinnigheid, door de dood, en kwamen nu allemaal in het Westen tot ontwaking.
Allemaal leerlingen van één bron, uit één graad, uit één bewustzijn.
Wie heeft het volle bewustzijn?
Waarom kwamen de mensen niet hierheen?
Ze gaan niet van hun witte paarden af.
Doen ze niet.
Nu moeten wij dat opruimen.
We moeten ertegenin.
Wij vertellen, wij praten, wij schrijven.
Waar vindt u die leer?
Waarom heeft Mary Baker Eddy, waarom heeft Blavatsky, waarom hebben de Rozenkruisers die leer niet, die boeken niet, die wijsheid niet, dat instrument niet?
Er is er maar één die het kan bieden.
De meesters, die orde, daar zijn geen honderden instrumenten aan verbonden.
Er is er slechts één nodig voor de hele aarde.
En wanneer er tien zijn, is het al afbraak, wordt het ruzie, wordt het bedrog.
Juist omdat er maar één is, één instrument voor de hele aarde.
Dit instrument waardoor wij werken, dat hebben wij opgebouwd.
Dat kwam uit Egypte.
Dat moesten we opbouwen toen Jeus nog in de moeder leefde.
Had de Christian Science, had de theosofie, hebben de Rozenkruisers dit contact beleefd?
U vindt het nergens.
(Tot de zaal): Nog iets?
(Meneer in de zaal): ‘Nee, dank u.’
(Mevrouw in de zaal): ‘Mag ik even iets vragen?
U zegt, wanneer er tien zouden zijn die deze wetten verkondigen, dan zou het ruzie worden, dan zou het leugen worden.
Waarom?’
Geen leugen.
(Mevrouw in de zaal): ‘Omdat ze toch alles uit één bron hebben, het is toch één waarheid die u vertelt.
Het is niet een subjectieve waarheid, maar het is een algemene waarheid.
Dus wanneer er tien zijn zoals u ...’
Ik had erbij moeten zeggen: het is niet mogelijk.
Dan had u die vraag niet kunnen stellen.
Er leven aan Gene Zijde ...
Ik heb onder mij – ik weet niet of u dit aanvaarden kunt – spreekt u maar over, begint u maar met honderd miljoen jaren, maar honderd miljoen mensen, en nu blijft u een tien miljoen jaren spreken, over miljoenen mensen, dat zijn mijn adepten.
Kunt u dat geloven?
Heel eenvoudig, hebt u ook.
Alles wat onder uw bewustzijn leeft, kunt u leren, dat hebt u iets te geven, dat kunt (u) iets schenken.
Al de katholieken en protestanten, de Christian Scientisten, dat zijn uw leerlingen nu, op dit ogenblik reeds.
Als u die boeken uitgelezen hebt, dan zijn dat, dan is, die hele katholieke kerk ligt aan uw voeten.
Vindt u het gek dat we miljoenen mensen hebben die adepten van ons zijn, van de eerste, de tweede, en de derde sfeer?
En nu gaat u hoger, u krijgt kosmisch bewustzijn.
Aan Gene Zijde ... ik diende voor meester Alcar, ik diende voor die orde.
Die orde, de Universiteit van Christus, dat is de orde uit de zevende sfeer, en die orde leeft in het Al, dat is één bron, één denken, één voelen, één taak, één bewustwording, één bewustzijn, één moeder-, één vaderschap, alles, álles één.
En daarvoor was ik juist miljoenen, biljoenen mannen en vrouwen een gram gevoel voor.
Ik was het.
En hier is het André.
Dus er kunnen er niet tien zijn.
Er kan er maar één zijn.
Wanneer u waarlijk voor de hoogste bron, voor de bron van het leven, de ziel, de geest, de persoonlijkheid van God werkt, dient, dan is er maar een eenheid te beleven.
En dan kunnen er geen tien zijn.
Die lopen elkaar in de weg, die praten tegen elkaar in.
Dat komt dáár in het Frans, hier in het Hollands en dat dekt zich, maar dat kan niet, de schepping heeft dat nog niet beleefd.
Ik had het u ook anders moeten vertellen.
André was reeds dáár, in die sfeer.
Waarom híér niet?
Kan niet.
Als u ‘De Volkeren der Aarde’ hebt gelezen: Mozes zou en moest aan Gene Zijde leven.
Kwam niet uit de eerste sfeer.
Wanneer u in de eerste sfeer bent, dan staat u niet meer open voor afbraak, vernietiging.
Hier het zwaard; Mozes had links het kruis in zijn handen en rechts het zwaard.
Wanneer ze tot André zouden zeggen: ‘Ga, en trek dat volk op, ga naar die stad, en als de mensen, als de katholieke kerk, het protestantisme, het jodendom zich niet wil overgeven, hak er dan maar op in, gooi maar met bommen; zij móéten komen’, dan zegt André nu: ‘Doe dat zelf; ik vergrijp mij niet.’
Mozes wás niet zover.
Een kind uit de eerste sfeer had men ook de taak van Mozes niet kunnen geven.
Dat doen wij niet meer, kunt u niet meer.
Men behoeft een meester uit de eerste sfeer niet te zeggen: u wordt koning op aarde.
Hebt u geen ... zoudt u niet terug willen?
Dan zegt hij: neen.
Ik sta niet open voor onrechtvaardigheid.
U wilt die atmosfeer niet eens meer.
U kunt die taak niet meer beleven, want u stikt in dat leven, in dat bewustzijn.
Kijk nu maar eens in de maatschappij, wat ervan overblijft wanneer u de eerste sfeer waarlijk betreedt.
Dan bent u vrij van alles, van de maatschappij.
U kunt hier geen taak voor de maatschappij beleven, aanvaarden, want u hebt onmiddellijk met leugen en bedrog, met onrechtvaardigheid en alles te maken.
Kunt u niet meer.
In de eerste sfeer bent u rechtvaardig.
U liegt en bedriegt niet meer.
Onrechtvaardigheid daar, kunt u niet meer aanvaarden, wilt u niet zien, want u zet uw leven voor de rechtvaardigheid, voor de liefde, het gevoelsleven, ontwaking, welwillendheid, vriendschap, zusterschap, broederschap, moederliefde, vaderliefde in.
Wat blijft er nu nog van over?
André komt uit die sfeer.
Níét uit het schemerland, want dan stond hij weer open voor halfwakend bewustzijn, toch die onrechtvaardigheid, kan er nog juist bij.
Maar het gaat hier niet meer.
Hier moet het gevoelsleven zuiver kunnen voelen en denken, voor zichzelf reeds, anders kan de meester, anders kan de gedachte niet doorkomen.
Indien de meester stoot, werkt, dient, bezielt, ook rechtvaardigheid, en de bron is onrechtvaardig, ongevoelig, onbewust, hoe wilt u werken?
Dat houdt alles verband met elkaar.
Nu kunt u niet gaan schrijven.
U kunt dat instrument wel ontwikkelen, u kunt het opbouwen, maar vroeg of laat bent u het kwijt.
Dat instrument stort in.
Zo moet alles uitgerekend worden, dat is uitgebalanceerd, dat is gezien, dat is gevoeld; dat leven, dat instrument, dat gevoelsleven bezit juist zoveel om te dienen.
En nu waren er, vanuit het oude Egypte, in de eerste sfeer, waren er een tien miljoen instrumenten in de eerste sfeer als mens, als man.
Een vrouw is hiertoe niet in staat.
Als moeder kunt u deze taak niet doen.
Waarom niet?
Moet u schepper voor zijn, vrij van moederschap, van baring.
Moederschap heeft alle gaven in zich.
Moederschap is het bewustzijn met God, contact, het éénzijn met God.
Daarom zijn er ook geen vrouwelijke, geen moederlijke Van Dycks, geen Rembrandts geboren, kan niet, geen Bachs, geen Beethovens.
Dat begrijpt de psycholoog niet, maar dat is kosmisch verantwoord.
De moeder heeft alles.
U kunt niet meer over uw gevoelsleven als moederschap heen.
Duidelijk?
Het mooiste en het machtigste geschenk van God ten opzichte van de ruimte, van uw karakter, uw persoonlijkheid, uw geest.
Hier naar de maatschappij terug.
Dat is álles, dat is evolutie, dat is bezieling.
U schrijft innerlijk de goddelijke wetten vast.
U beschrijft, u beleeft, ze dijen in u uit, u bezit het uitdijende gevoelsleven, niet alleen als moeder en vader en maatschappelijk, maar ruimtelijk, goddelijk, christelijk.
Wilt u daartegenover gaan schilderen, gaan musiceren, voordragen?
Wat wilt u?
De man is vrij, de scheppende kracht is vrij, die draagt dat moederschap niet.
Die kan, wij kunnen, doordat wij in dit organisme leven, kunnen wij een bezielend voelen en denken opvangen, omdat we vrij zijn van de hoogste baring, het hoogste beleven, het hoogste scheppen; dat is moederschap.
André was juist tweehonderd miljoen instrumenten voor, even voor.
Híj kon geboren worden.
Voelt u wel?
Geen begaving, geen genade van God.
U zegt, u spreekt wellicht – vanavond zullen we eens dicht bij elkaar zijn – u spreekt over begaving van God, stem, de mens met een machtige stem.
Dat is uw eigen bezit, lichamelijk bezit.
U krijgt van God geen gaven, u bént het.
Maar wanneer u het gevoelsleven, wanneer het gevoelsleven voor de stembanden niet ten volle, op honderd procent in de zevende graad zijn ontwikkeld, kunt u niet zingen.
De anderen die ...
U hebt een alt, een ander heeft een tenor, en die een bas.
Wanneer die bas er niet was, is ook het organische leven anders op afstemming voor de scheppende kracht als lichaam, vaderschap.
Voelt u wel?
Geen gave.
Geen gave die God u geschonken heeft; nee, die behoort bij uw levensgraad, psychisch bezit, geestelijk bezit, gaven.
Als u het gevoel hebt, kan de meester, kan de astrale wereld werken, maar u hebt u het gevoel eigen gemaakt.
Dit, André ...
Men spreekt: is dat waarheid?
Hoe kan een mens, hoe zou een mens zonder scholing, zonder universiteit, hoe zou een mens dit alles kunnen bedenken, kunnen bevoelen vanaf de aarde?
Waarom kunt ú dat niet?
Dit móét waar zijn.
Dit is zo heilig kosmisch waar, dat God aan te trekken en te beleven is op aarde, die lezingen kunnen wij geven.
Dat u Christus ziet, dat u de ruimte ziet, dat het u optrekt, verbindt.
Maar dan bezwijkt u.
Dit móét waar zijn.
Waarom reeds?
Omdat u het op eigen kracht niet beleven, noch bevoelen, noch zien, noch be-horen kunt.
Dit moet van buiten u af, buiten om u komen.
Voelt u?
Wij bespelen het gevoelsleven en dat gevoelsleven hebben we klaargemaakt reeds toen het eerste leven ging denken.
Dat was tussen de derde en de vierde maand in de moeder, toen Jeus nog in Crisje leefde.
En nu kan Jozef Rulof zeggen: ‘Ik heb niets.’
Jozef Rulof zegt van zichzelf: ‘Ik ben maar een groot kreng’.
Schrikt u?
Zeg het van uzelf, dan hoeft een ander het niet te doen.
Maar, noch schrijven, noch schilderen, noch spreken, noch kijken, noch genezen, niets hoort hem toe, niets.
Wij bevolen hem om te genezen.
Hij behoeft geen diagnoses meer te stellen.
Hoewel hij reeds vanuit zijn bewustzijn diagnoses zou kunnen stellen.
Hij kijkt de mens aan, hij komt één, de natuurlijke telepathie gaat in hem om, en u ziet, het leeft reeds in hem.
Doet hij niet.
Waarom?
Hij legt nu verkeerde fundamenten; de meester is er niet.
Bij ons is het, hier is het: ja of nee.
En wat doet ge op aarde?
Wat doet ge voor uw persoonlijkheid?
Wat doet ge voor uw liefde?
Voor uw karaktertrekken, voor de duizend die u hebt, die u voelt?
U zit naast elkaar; voelt ge elkaar, gaat ge in elkaar over?
U behoeft het in de sferen van licht, daar moet u zo niet plaatsnemen, u zult daar niet zo gaan zitten; wij brengen u in het eigen hart, of men kan met u niets bereiken, we staan machteloos.
We gaan hand in hand, u bent ook het stoffelijke gevoelsleven kwijt.
We zweven door de ruimte, we gaan naar planeten, zeker.
U kunt de tempels beleven.
Maar het machtigste dat God u kan schenken, de sferen van licht u kunnen geven, is: beleef elkaar, beleef de ziel, het gevoelsleven, de persoonlijkheid.
Dan beleeft u God.
Hoe denkt de mens in de maatschappij over elkaar?
Hoe staat de mens tegenover elkaar?
Hoe reageert het gevoelsleven?
Waar gaan we naartoe vanavond?
Als ik verder ga ...
Ik wil zo spreken dat u verlangt om te sterven.
En het is ook het mooiste wat er is.
De Christian Science en de Rozenkruisers die zeggen, die berekenen hun horoscoop: ga niet in die en die straat, en ga niet met uw wagen weg, want er geschieden ongelukken; u gaat dood.
Wij zeggen: heerlijk.
Wat is dat voor een leer die berekent dat u niet mag sterven, u zult niet sterven?
Want is dat narigheid?
Is dat ellende?
Wat wilt u op aarde bezitten?
Hoe denkt u?
Hoe voelt u?
Aards?
Lichamelijk?
Ruimtelijk?
Hoe is het leven van André, Jozef Rulof?
Er is geen verlies, nooit niet.
U kunt, wanneer u één bent met de ruimte kunt u niets en nooit meer iets verliezen, want u hébt alles.
De ‘kist’ geeft u de ‘vleugelen’.
Ziekte en narigheden; wat zegt het?
Ja, waarheen zullen we gaan, wanneer de wetten van de ruimte spreken, wanneer de mens denkt: ik heb hier iets op aarde te brengen?
Ga nu eens naar de spiritualisten.
Wat blijft ervan over?
‘In de straatgoten van de stad’, zegt Frederik in ‘Maskers en Mensen’, ‘kunt u het vinden.
Ik raap het op, ik heb mijn zakken vol.
Daar, kijk eens.
De mensen zien het niet.’
Maar de theosofie, de leer der Rozenkruisers, het spiritualisme, het oude Egypte ligt in de straatgoten van het Westen.
Alles is bezoedeld.
Waarom?
Door de mens die zich vastklampt aan iets; en geen gaven, geen ruimte, geen contact heeft, en die de mens voorspelt.
Voelt u wel?
Zo is de Christus, zo is de ruimte, zo is God bezoedeld.
(Tot de zaal): Had u nog iets?
Wie van u?
(Meneer in de zaal): ‘U hebt inderdaad al eens gezegd dat alle pogingen van de mensen om de maan of een andere planeet te bereiken altijd zullen falen, omdat, ja, die dampkring is niet geschikt voor de mens.
Nu wilde ik vragen, is het omgekeerde ook mogelijk?
In Singapore op het ogenblik ... (niet te verstaan) stond een heel stuk in de krant weer over die vliegende schotels.
Ze weten er geen oplossing voor en zeggen nu: dat moet van een andere planeet zijn.
Is het omgekeerde dan mogelijk?’
André heeft ons die dingen voorgelegd en gevraagd, of eigenlijk niet gevraagd, want hij weet: een andere planeet bezit geen vliegende schotels, die zijn er niet ...
Maar er zijn instrumenten, er zijn techniekers bezig om die dingen tot stand te brengen.
U zult ze in de toekomst wel zien en beleven.
En zo nu en dan vliegt er zo’n proefballon de ruimte in.
Maar wanneer u aanstonds, straks, beleeft dat de mens vanaf de aarde naar de maan wil gaan, de geleerden zijn ermee bezig – u krijgt uw films te beleven, een prachtige fantasie – maar kent de geleerde, kent de astronoom, techniekers, kent dat gevoelsleven de ruimte, die geleerde, kent hij het bewustzijn buiten deze dampkring?
Wat gaat er gebeuren, welke wetten moeten zij kunnen opvangen, wanneer ze in staat zijn om naar de maan te gaan met een instrument?
‘Wanneer we de dampkring hebben verlaten’, zegt de geleerde, ‘dan trekt ons vanzelf een andere planeet aan’.
Maar hij vergeet dat de planeet de aarde wegdrukt en hem ook.
Wat is zwaartekracht in de ruimte?
Ze weten, wanneer ze hoger, wanneer ze boven de dampkring, of die en die mijlen hebben bereikt, dat de zwaartekracht oplost.
Wat wil dat zeggen?
We zouden onmiddellijk met die geleerde kunnen gaan spreken en hem de wetten ontleden (van) buiten de dampkring van de aarde, en op die en die hoogte.
Want de aarde heeft zeven graden van bewustzijn, de dampkring van de aarde.
Nu komen wij los, in de eerste, de tweede, de derde en de vierde, daar ligt al iets.
Wat is dat?
Wat wilt ge doen wanneer ge buiten de dampkring zijt?
Ja, wij nemen andere wonderen mede.
We hebben een ademhaling, we hebben zuurstoffen ...
We hebben zuurstoffen.
Ja, die hebt u, maar voor waar, voor welke wereld?
Waar behoort, tot welke graad en levenswet als bewustzijn behoort die zuurstof?
(Mevrouw in de zaal): ‘Voor de aarde.’
Hier, voor de aarde.
Wat wilt u daarmee doen buiten de dampkring, die duizend- en miljoenvoudig ijler is?
Ziet u?
We nemen zuurstoffen mee.
Kunt u iets tot stand brengen?
Ja, u kunt, enigszins kunt u komen, kunt u de zuurstof eigenlijk verijlen, zoals ook de splitsing voor het atoom plaatsvindt nu.
Dat is kosmologie, technische kosmologie.
U kunt die zuurstof verijlen, tot hoever?
Ik zei u zo-even iets.
Waar begint de baring?
Waar begint de ontwaking?
(Mevrouw in de zaal): ‘In de derde en vierde graad.’
In de derde graad, tussen de derde en de vierde graad van de dampkring.
Dat is het uitijlen van het bewustzijn.
De dampkring is uw levensadem.
Uw longen kunnen die ijle stof niet eens meer opnemen, niet verwerken, ze hebben geen kracht meer.
Die ademhaling moet, de kracht moet ook weer bewustzijn bezitten om die longen te doen uitdijen.
En nu gaat het door u heen.
Het dijt dóór u heen, het komt er weer uit.
Het is poreus, uw organisme wordt poreus.
Het wordt zo ijl, dat u geen levensadem meer bezit.
En u neemt zuurstoffen mee.
Nu kunt u die zuurstoffen verijlen tot de derde en de vierde graad.
Maar dan bent u nog niet eens buiten uw dampkring, want die bevindt zich in de zevende ijle graad voor de ruimte.
En die behoort niet meer tot uw organisme, die behoort reeds tot Mars, Saturnus, Venus, Jupiter, Zon of Maan.
Waar willen ze naartoe?
Wat willen die mensen beleven?
Slachtoffer op slachtoffer?
De mens komt zover.
Hij zal technische wonderen tot stand brengen en hij zal de aarde verlaten en dan heet het: tot zover.
En dan komt hij in een sfeer waar hij blijft drijven.
Een planeet is in staat, Jupiter, Saturnus en Venus zijn in staat om een half universum, miljoenen sterren, meteoren op afstand te houden.
Voelt u?
Zo gaat dat.
Kom niet in mijn omgeving.
Nee, dat drukt u vanzelf weg.
Wat wil dat kleine insectje, dat naaldje, dat instrumentje dat daar van de aarde afscheid genomen heeft en komt nu in het universum?
Wat wil die mens beginnen?
Zelfmoord.
Over zoveel tijd, duizenden en duizenden jaren, zal de mens zover komen, want dan krijgen we instrumenten, weer een andere betekenis, en dan komen wij tot de middelpuntvliedende krachten voor het allereerste begin.
En dan zal er ook een stof zijn die stoffelijk is, die een afscherming bezit, en toch weer astraal, voelt u?
Men zal geestelijke technische wonderen tot stand brengen, een stof uitvinden die verdichting ontvangt zoals de ruimte is ontstaan.
Waar moeten we nu naartoe?
De mens krijgt aanstonds wonderen, technische wonderen te beleven van ontzagwekkende schoonheid in uw eigen dampkring.
Atoomenergie, splitsing van het atoom, die kracht.
U krijgt aanstonds, u krijgt straks, over honderd jaar, vijfhonderd jaar, duizend jaar krijgt u het paradijs op aarde te beleven.
U zoudt waarlijk terug willen, om een reis te gaan maken.
Om op aarde opnieuw te leven als man en vrouw en niets anders te doen dan heerlijkheden te beleven, te aanvaarden, te ontvangen, want die zijn er.
Maar het weegt niet op ...
Er is een machtig verschil met het leven achter de kist, in de eerste sfeer, wanneer u kunt zeggen: deze ruimte behoort mij toe.
En u leviteert uzelf.
U gaat naar de maan, bewust, u hoeft niet te vliegen, u vliegt, u reist, u trekt, hand in hand.
Dat bezit de mens innerlijk, dat is uw bewuste persoonlijkheid.
U gaat en u kent de levenswetten, u bent kosmisch bewust.
Wat dan nog op aarde, indien u een reis kunt maken over de aarde?
Wat dan nog, wat heeft dat te zeggen, wat heeft dat te betekenen?
En ga eens naar een universiteit, hoe de mens zich blindstaart op een wonder, op een stoffelijk wonder.
Het wonder dat ge liefde bezit, is machtiger dan al het bezit van de aarde, want nu behoort u de ruimte.
Waar of niet?
Dat krijgt u als mens, dat is uw voelen en denken, het éénzijn met al het leven door God geschapen, op aarde, water, de natuur, het dierenleven, de mens.
Ziet u?
Op de Vierde Kosmische Graad, hoe is het leven daar?
Daar is geen stoffelijk licht meer, men heeft geen licht meer nodig, geen technisch wonder meer nodig, geen eten en drinken meer, geen ziekten zijn er.
Daar leeft u; u gaat tot het Al terug, tot God.
De Derde Kosmische Graad, dit universum, heeft een nieuw universum geschapen, is de Vierde Kosmische Graad, de Vierde de Vijfde, de Vijfde de Zesde, en de Zesde de Zevende, dat is het Al.
Hoe leeft u daar?
U hebt geen kleren, geen gewaad meer nodig, want uw aura is uw gewaad, vormt zich vanzelf.
Wij dragen gewaden achter de kist en daarin ziet u onze persoonlijkheid.
Leest u dat niet in de boeken?
Maar wanneer we een menselijk gewaad gingen beschrijven, dan was dat een boek van duizend pagina’s, alleen uw gewaad.
En het licht in uw ogen, uw voelen, uw denken, uw bewustzijn.
Uw gewaad vormt zich door de levensaura van het bewustzijn, dat is de persoonlijkheid, dat is het voelen en denken, het éénzijn met licht.
Indien u dat licht kent, u hebt dat licht gebaard, u hebt het geschapen, dan zuigt u die levensaura in u op en het gewaad vertoont die gouden uitstraling.
Waar gaan we naartoe?
Wat is muziek?
Wat is kunst?
Wat is wetenschap?
(Tot de zaal): Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Hoe kon de prehistorische mens zijn aardse kringloop beëindigen, als hij niet anders deed dan doden op de aarde?’
Hij heeft niet alleen gedood.
U hebt allemaal gedood.
U bent allemaal moordenaars.
Schrik maar niet.
U bent lieve kindertjes, zusters en broeders, u hebt elkaar lief.
Maar wat leeft er in ons?
Wanneer u aanstonds achter de kist komt en u gaat verder ...
Het is mogelijk dat u teruggaat naar de aarde, dat weet u, dan hebt u goed te maken voor, of dood, moordslag.
U hebt misschien, in vorige levens hebben we kinderen vernietigd, we hebben het leven weer in het aangezicht van God geslingerd.
We hebben bewust gemoord, mensen, tien, honderd, duizenden.
En we weten, nu moeten wij al die lichamen, die zielen moeten wij een nieuw lichaam schenken, want wij zonden die levens te vroeg naar het volgende stadium.
U gaat terug naar de aarde of u leeft verder.
En nu vraagt u: hoe zijn die mensen daar gekomen?
Ze hebben gemoord.
Ze hebben al die moorden goed moeten maken, want er was iemand op aarde die hen weer tot die aarde trok.
Voelt u wel?
Die ziel die weer opnieuw geboren werd, die eiste van u om een nieuw lichaam te baren als moeder.
Bent u vader – ik heb u die wetten verklaard – dan moet u tot het moederschap terugkomen, om die baring tot stand te brengen, te verstoffelijken.
En oorzaak en gevolg, dat weet u ook, dat leest u in de boeken ‘Een Blik in het Hiernamaals’, daarvoor vindt u zeven graden in de hellen, nietwaar?
U hebt daar uw karmisch wetten te beleven ten opzichte van de aarde.
In de duistere sferen beleeft u het oorzaak en gevolg, leugen en bedrog, haat.
U kunt haten zoveel u wilt, indien u maar geen mens vernietigt.
Dan komt u in een duistere sfeer.
Dat noemt men hellen, maar het zijn geen hellen.
De katholieke kerk zegt: het zijn hellen.
In ‘Een Blik in het Hiernamaals’ heeft meester Alcar dat woord hellen moeten gebruiken, want anders begrijpt u het niet.
Men moet onmiddellijk dat woord verbannen, omdat het onbewuste levensgraden zijn voor de mens.
De mens hád nog geen licht.
Dat licht moet in ons ontwaken.
En toen zag de mens ...
De mens verbond zich, die eerste mens, die waren klaar, maar leefden in de eerste graad voor de duisternis.
Dat waren zeven overgangen, zoals u ook de bijplaneten hebt beleefd voor de macrokosmos.
Die wereld was er al, die was er reeds bij het begin van de eerste embryonale dood, de wereld van het onbewuste.
Maar die astrale wereld die leefde daarachter.
Duidelijk?
Dus de mens die de kringloop had volbracht, het organisme had beleefd, de karmische wet tot de harmonie voor de geboorte had gevoerd, nietwaar, weer tot God terug ...
De prehistorische mens is begonnen om te moorden, ja, maar de prehistorische mens heeft niet zo gemoord als het bewustzijn van nu.
U hebt meer gemoord door de laatste twintig levens, dan in het prehistorische tijdperk, want dat gebeurde zo nu en dan.
De mens zocht zijn eten, kwam er een dier in de omgeving, kwam er een lagere graad tot de hoogste, dan joeg de hoogste graad de lagere graad uit zijn stam vandaan.
Wat wij deden als man, was alleen vrouwen roven, om een moeder te krijgen.
Voelt u?
Was u reeds tot de stam verbonden, had de mens daar ook al orde.
Weet u dat in het oerwoud een betere orde bestaat dan de maatschappij met al de mooie rechtvaardigheid die u nu bezit?
De mens in het oerwoud beleeft een rechtvaardigheid die nog natuurlijk is; die ú hier voor het maatschappelijke leven gesplitst beleeft.
U kunt hier meer verkeerd doen, fouten maken, dan een kind in het oerwoud – weet u dat? – ook al scalpeert u.
Dát is het.
Een ander leven kwam tot die graad en werd verbannen of afgemaakt, en dat geschiedde zo nu en dan.
Ga nu eens kijken voor uw maatschappij, wanneer u generaal wordt, u wordt een dictator, een heerser, en u hebt het bevel om daar honderdduizenden mensen de oorlog in te sturen: uw woord is wet.
U gaat, u dwíngt de mens om te moorden.
De mens moet zeggen: ik doe het niet.
Schiet u mij maar dood.
Want wanneer u zich vergrijpt en u knalt een mens neer, dan bent u al aan de disharmonie, de afbraak voor uw normaal harmonisch verder gaan begonnen, harmonisch verder gaan.
Voelt u wel?
Ga nu maar eens in de oorlog.
Kijk eens wat er op aarde gebeurt.
Doe er maar aan mee.
Hebben we allemaal gedaan.
Eindelijk komt u tot de ontwaking en denkt: mijn hemel, mijn hemel!
Elk mens ook ...
Wat is het hier voor een chaos op aarde!
Maar welk een chaos beleeft u tussen leven en dood, in de wereld van het onbewuste?
De prehistorische mens heeft nog het natuurlijke, goddelijke geboren worden beleefd voor het vader- en moederschap, voor het normale harmonische wedergeboren worden.
Voelt u wel?
Er waren daarin geen stoornissen.
En toen kwamen die mensen in de duisternis, daalden af in de mens.
Wij schrijven in het boek, ik moest dat beschrijven, ik kan dat beschrijven, want die wetten hebben we beleefd: de mensheid op aarde was voor de hoogste levensgraad ...
De laagste levensgraad, dat wil zeggen, het oerwoud, was niet bezeten.
Waarom hebt u alleen hier in uw maatschappij krankzinnigheid, psychopathie, en waarom vindt u dat niet in het oerwoud?
Dat kent de psycholoog niet.
Dat zijn natuurwetten.
In het oerwoud is er geen krankzinnigheid, geen godsdienstwaanzin.
Dat bezit alleen uw mooie, machtige, rechtvaardige maatschappij.
Direct, niet dírect, maar diréct, afbraak, bezoedeling; dat is hier nu de bewustwording van uw universiteit.
U bent dokter, een geleerde, denkt u dat Gene Zijde, dat Christus, dat God ontzag heeft voor uw professoraat, voor uw dokterschap, uw psychologie?
Welke geleerdheid, welke faculteiten hebben het recht om te zeggen: u bent waarlijk nu een dokter, u hebt een titel bereikt, u hebt een graad bereikt van bewustzijn, ú mag men dat schenken?
Niemand heeft dat.
Noch de katholiek, noch de protestant, noch de dokter, noch de astronoom, noch de psycholoog; u moet eerst beginnen.
Waarheid?
De mens in het oerwoud kon die fouten niet maken, omdat die mens dat bewustzijn nog niet bezat.
Hoe hoger het bewustzijn komt, des te dieper wordt de afbraak.
En dat is waarheid.
En eindelijk waren ze vrij, toen was de mensheid bezeten.
Hebt u mij hier nooit horen spreken – neen, ik heb daar nog niet over gesproken – over de natuurlijke krankzinnigheid en de ziekelijke?
Er is een natuurlijke krankzinnigheid, die niet ziek is.
Maar u in het Westen, u in de maatschappij zijt ziek, u bent ziek.
U hebt een ellendig gevoelsleven.
U wéét het niet meer.
En toen was heel de mensheid, de hoogste graad, voelt u, die was bezeten, en toch niet ziek.
Het ging alleen maar om vader- en moederschap te beleven, een beetje liggen, een beetje eten, een beetje drinken.
En toen de mens ging zien dat, wanneer men voor de mens ging voelen, om uit dat leven te blijven, het leven ging bedenken, het ging bestralen en bezielen voor het goede, het ging waarschuwen voor het kwaad daar, toen kwam er licht.
Toen waren we opbouwend, scheppend.
U behoeft in deze maatschappij niets te doen wanneer u het licht hebt, de wijsheid bezit om een mens te vertellen: ik heb licht, leven en liefde.
U behoeft het niet te doen.
Wij zijn eraan begonnen.
Waarom?
Omdat, Gene Zijde, de astrale wereld heeft kunst, heeft muziek, bezit de wijsgerige stelsels.
Voelt u?
Wij zijn uit de duisternis naar het licht gekropen.
Wij gingen berg op en berg op en berg op, niet berg af, maar altijd berg op, totdat wij eindelijk kwamen in een wereld van begrijpen, van voelen, van warmte.
Dan valt u neer en dan begint u te denken.
En dan gaat u terug, dan gaat u vragen.
U gaat zich eerst vrijmaken van de aarde.
U gaat de aarde verkennen.
Ziet u?
Waarom is een eskimo (zie artikel ‘Mens of ziel’ op rulof.nl), waarom is een kind uit het oerwoud niet krankzinnig, niet psychopathisch?
Voelt u wel?
Waarom niet?
Verklaar dat eens, leg die vragen eens aan uw psycholoog voor.
Wat weet de psychologie?
Wat weten de geestelijke faculteiten van al de goddelijke waarachtigheden, de rechtvaardigheidswetten voor vader- en moederschap, voor bewustzijn, lichamelijk en geestelijk?
Die fundamenten moeten nog gelegd worden.
Ziet u?
Die leer krijgt u, die aanrakingen beleeft u, wanneer u zich vrij hebt gemaakt van die duisternis, van die onbewuste levenswetten, levenswerelden; dat zijn ruimten, elke sfeer is een ruimte.
En door u te geven aan het leven, ontwaakt u, krijgt u licht.
Dus het goddelijke licht ligt in ons, leeft in ons, dat bént u.
Maar we hebben die graad van bewustzijn nog niet bereikt.
Hóé moet u leven op aarde?
Zeg een verkeerd woord, belieg een mens, bedrieg een mens, denk verkeerd van de mens, twijfel aan een goddelijke wet, een waarheid.
Durf niet te zoeken, durf niet te denken, volg de katholieke kerk, het protestantisme, het boeddhisme, leg u vast aan die leer; en u remt uzelf, indien u geen bewustzijn krijgt.
Daarom is, elk nieuw beleven is gevaarlijk; u gaat alleen luisteren.
Wij luisteren alleen maar.
Wij denken en voelen en vergelijken het en brengen het in harmonie met de ruimte, met de wetten van God, de Almoeder, de Albron, en beleven ze nu stoffelijk, geestelijk, ruimtelijk; voor de astrale wereld, voor vader- en moederschap.
We kunnen niet meer dwalen; de wet lééft hier.
En zo hebben die mensen, die zeven graden, dat zijn ook weer zeven graden, zeven tijdperken, zeven sferen, die onbewust zijn, tot bewustzijn gebracht, en toen ...
Die mensen kwamen in de eerste sfeer, want die leeft in u.
U hebt geen Bijbel, u hebt geen Christus, u hebt ook geen God nodig.
Want alles wat God is, leeft hier in deze maatschappij.
U hebt de geboorte, u bent vader en moeder, en u hebt, gode gedankt, uw dood.
De mens wil leven, de mens wil hier blijven, de mens wil niet dood; maar u staat stil.
U hebt uw evolutie, u hebt uw wedergeboorte, dat zijn de goddelijke levenswetten die maken dat u in het Al terugkomt; of u kwam er nooit.
Duidelijk?
Dus het sterven is geluk, het sterven is evolutie.
Alles wat u leert ...
U kunt het nu leren, omdat de mens daar is.
De mens, Mozes, kwam terug om vader en moeder te vertellen: ik leef.
En u weet het niet.
Wat doet Gene Zijde?
Waarom schrijven wij die boeken?
Om het u gemakkelijk te maken.
Ik heb zelfmoord gepleegd daar, daar, daar.
Lees ‘De Kringloop der Ziel’.
Dóé het niet, u moet terug.
U leeft in een wereld die onbewust is.
Waarom zou ik u dat niet vertellen?
Wanneer u uw voedsel neemt en u krimpt ineen van de pijn, dan zegt u tot uw vader, uw moeder, uw zuster: doe dat niet, dat is vergif.
Voelt u?
Leerschool, onderwijzing.
Dat heeft Christus ook gewild.
Waarom?
Christus had niet eens naar de aarde hoeven te komen.
‘Maar’, zegt Hij, ‘wij hebben geleerd dat Moeder Aarde alleen bewust verkeerd en bewust kwaad, bewust goed bezit.
In de ruimte vindt u dat niet.
Wat weet nu de mens?
Wat weet uw maatschappij?
Hoe zijn de universiteiten?
Wat heeft de universiteit nog te leren?
Nu eerst worden in deze eeuw de eerste fundamenten gelegd voor de geest, want de stof kent men.
Nee, de stof kent men nog niet.
De medici kent, de dokter kent het lichaam niet eens.
Hij weet niet hoe het leven werkt door het hart.
Ja, er is bloed, er zijn stelsels.
Maar waar komt het gevoelsleven vandaan?
Bekijk de mens die sterft.
Ineens staat dit macrokosmische uurwerk stil.
Stilte.
Schreit u maar.
Is er een weerzien?
Is er een ontwaken?
Waar gaat u heen?
Zoals u voelt.
Waar komt u?
Zoals u bent, nergens anders.
U kunt op dit ogenblik reeds zeggen en vaststellen, indien u de boeken erbij neemt, ‘Een Blik in het Hiernamaals’, waar ge achter de kist zult leven.
Uw afstemming leeft in uw oog, in uw handeling, in uw woord, in uw gevoel.
Dat hebt u bij u, u staat erbovenop.
De mens kan dat niet beleven, de mens kan dat niet zien, u behoeft niet ziende te zijn.
U behoeft dat niet te beluisteren, te be-horen, uw wóórd is het, uw gevóél zegt het.
Wat zeiden de oosterlingen, wat zeiden de geleerden?
‘Zeg mij één woord, vraag mij iets, wat zoudt gij willen?
En ik ken u.’
Dat is uw wereld, dat is uw gevoel, dat is uw bewustzijn.
Dat hebben wij, dat heeft iedereen daar moeten overwinnen, die verkeerde stoffelijke gedachten moeten afleggen, ze weer bevoelen, weer bedenken, totdat we buiten de stof zijn gekomen.
Hoe hebben die prehistorische mensen zich vrijgemaakt van de aarde?
Dat is stof.
Omdat ze geestelijk, ruimtelijk gingen denken.
Hebt u ook.
Dat bent u.
Dat bezit u.
De mens zegt: dit is moeilijk.
Dit is allemaal eenvoudig, u moet er alleen maar aan beginnen.
Zie in alles, alles wat u beleeft, de mens, zie in die mens de godheid, het Al.
En wanneer de leugen en het bedrog tot u komt, ga heen, ga weg.
Dat moet u niet aanvaarden.
Ga in uw eigen stilte en verzeker u van die levenswijsheid.
Het leven wordt eenvoudig, indien u er maar aan begint.
Indien u telkens weer de geestelijke bron haalt uit uw handelingen.
Dat hebben die mensen moeten doen, ze hebben het moeten beleven.
Maar u hebt de Bijbel gekregen.
De Bijbel voert u nu van de wal in de sloot.
De Bijbel begint bij het begin.
Maar waar?
En God nam een rib uit Adam en maakte Eva.
Is het niet droevig voor de twintigste eeuw, dat miljoenen mensen nog moeten aanvaarden: ja, er was een paradijs.
En God zei: ‘Kom niet aan die ene boom’?
En dat is nu de bevruchting, dat is de wedergeboorte, dat is uw reïncarnatie, dat is uw evolutie.
De katholieke kerk legt het stil.
De katholieke kerk heeft voor zichzelf ...
De nonnetjes, de pastoors, die zullen niet eten van de boom des levens.
Maar nu staan ze waarlijk stil, stop, is geen evolutie.
En dat is niet voor één leven, mijn vriend.
Want wanneer u eenmaal aan die katholieke kerk begint, dan wilt u ook paus worden.
Dus u gaat hoger en hoger en hoger, u komt er niet van af, u komt ermee terug.
U brengt uw kunst, uw gevoel mee uit vorige levens en u staat weer open.
Ja ...
Komt u bij het Joodse ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), dan zal dat leven, dan zullen die ouders u dwingen om het Joodse ras, om het joodse geloof te aanvaarden.
Voelt u?
Dat is uw natuurlijke kosmische geluk, dat u telkens weer uit dat geloof wordt gehaald en naar het andere leven wordt gebracht.
Dat is uw reïncarnatie, of u kwam nimmer uit de katholieke kerk.
Nimmer kwam u van het protestantisme af, nooit meer, eeuwigdurend bleef u daarin, op een dood punt.
Nu kunt u dat beleven niet alleen voor maatschappij, voor een volk.
Wat is het uiteindelijke bewustzijn van de massa, van Moeder Aarde en haar kinderen?
Ziet u?
Dat kunt u, in slechts vijf seconden kunt u dat bekijken.
Geef ons het probleem van de aarde in handen en wij ontleden uw narigheden in slechts tien seconden.
Zei André u dat niet?
Hoe wordt uw gevoelsleven?
Wanneer u eenmaal ...
Men zegt: ‘Spreek tot God, voel God, voel Christus aan.
Ik wil contact.
Waarom zie ik nooit ...’
Wanneer u waarlijk voor één toestand, voor één gedachte vrij bent van de stof, dan zijn er miljoenen vonken van God gereed om u op te vangen.
Maar wanneer bent u geestelijk?
Wanneer wilt u zich verruimen?
Wanneer wilt u geestelijk geluk, liefde?
Daarheen gaat het.
Wanneer André hier denkt en we zijn op de maan, dan vliegen zijn gedachten tot ons.
Hij kan nooit meer denken buiten ons om.
Waarom?
Omdat we één leven zijn geworden.
Wíj spreken, híj spreekt.
Hij denkt dat híj spreekt, en wíj zijn het.
Hij denkt dat híj het doet, en wíj zijn het.
En altijd moet hij nu voor zichzelf zorgen dat: zo hoort het, zo moet ik doen, zo moet ik handelen, in rechte lijn daarheen.
Voor mij zijn er geen slechte mensen, geen kwaad, is er geen afbraak.
Voor mij zijn dit allemaal, is de hele wereld, is de ganse maatschappij, al die miljoenen kinderen op aarde zijn mij even lief.
Denk eens aan één kind verkeerd, en u trapt uzelf uit deze rust, uit die harmonie.
Voelt u het mediumschap?
U wilt gaarne medium zijn?
Morgen kunt u het wezen.
U kunt er morgen aan beginnen, indien u zichzelf kunt kraken voor die duizenden eigenschappen.
Dát is het bezit van de eerste sfeer.
Dat is de magie, dat is de witte magie, het éénzijn met het leven.
Baren en scheppen van een gedachte, een boom, een bloem, water.
Wat is nacht, wat is licht, wat is een planeet, wat is zon, wat is de maan, wat is de mens?
Het machtigste van alles om dat te beleven, dit éénzijn te aanvaarden en te ondergaan, is het vader- en het moederschap.
Waarom zoekt de mens naar zijn geluk?
Wat bent u als u alleen op de wereld staat en u mist de moeder, of de moeder de vader?
Voelt u die eenzaamheid in u?
Wat heeft dit leven nog te betekenen?
U kunt in de maatschappij alles bezitten, u kunt uw tempel opbouwen, u kunt rijk zijn aan bezit, maar wat bent u, wat bent u, als het gevoel niet in u is om één vonkje van God te kunnen opvangen en te kunnen beleven, met één vonk één te zijn voor de ruimte, voor geest, voor ziel, die vriendschap, die hartelijkheid, die warmte?
Zegt het u niet alles?
Dat is de eerste sfeer.
Maar nu de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde en de zevende.
Hoe is een meester uit de vierde, de vijfde, de zesde en de zevende sfeer?
Wat zijn dat voor wezens?
Kinderen van vijfentwintig en twintig jaar.
En die staan naast u.
Ge kunt tot hen ‘jij’ en ‘jou’ zeggen, praten, maar wanneer het een wet betreft van God, dan heet het ‘gij’ en ‘u’, en ‘hoe zijt gij’, ‘waar zijt gij?’
Dan bent u een godheid.
Is dit leven zo moeilijk, om u dat eigen te maken?
Moeilijk?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, om ...’
Valt niet mee.
Dat kan Jozef Rulof allemaal.
Heeft hij allemaal in ’s-Heerenberg geleerd, in die klei daar, bij dat plat.
Nietwaar?
Die gek, die idioot.
Is allemaal idioot, alles wat daar ligt is idiotisme.
Komt u maar, wereld.
Komt u maar, zoon.
Komt u maar.
De heersers van uw volk, van Engeland, Frankrijk, Amerika en de wereld, zet u neer, en in tien minuten behandelen wij uw kwesties, uw narigheden, uw ellende, het niet begrijpen.
Wat zegt Christus?
Wat zeggen de tien geboden?
Mozes had mooie ogenblikken in zijn leven, nietwaar?
Die ruwe rebel, Mozes was een ruwe rebel en daarnaast weer het kind.
De Heer sprak ...
Ja, de meesters.
Wij moesten ...
De meesters konden niet anders handelen.
Ze moesten met geweld beginnen, want de mens wilde geweld.
Ziet u?
En nu wordt het nog ...
In de kerken staat uw dominee, de geestelijke te spreken en te praten.
En die goede Mozes.
Mozes was niet veel minder dan Adolf (zie artikelen ‘Hitler’ en ‘Mozes en de profeten’ op rulof.nl).
Maar Mozes had gevoel.
Adolf ook.
Adolf was niet zo verkeerd toen hij begon om de kerk het halt toe te roepen.
Want Adolf is gebrandstapeld door de kerk en dat leeft in hem; leeft in u, leeft in ons allen.
‘Het waren er maar tien’, zegt de katholieke kerk.
Maar sinds deze tweeduizend jaar zijn er miljoenen mensen gebrandstapeld.
En daarvóór, toen heette het geen katholieke kerk, maar toen waren het de heersers, de heerschappij, de vernietiging, het willen bezitten van de wereld, macht, overheersing, in ons, in ons.
En het allerkleinste, het zwakste gevoel, waardoor wij overheersen, is precies hetzelfde alsof ge de hele aarde bezit.
Want die kleine vonk moet uit ons weg, want die verduistert het licht.
(Tot de zaal): Ja.
Nog iets?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.
Meester, is het waar of is het niet waar, dat er in het grote universum zeven zonnen zijn, zeven zonnestelsels?’
In dit?
(Meneer in de zaal): ‘Nee, in het andere, het grote universum.’
Op de Vierde Kosmische Graad bedoelt u?
(Meneer in de zaal): ‘Nog andere.’
De Vierde Kosmische Graad en de Vijfde, de Zesde, de Zevende, zijn precies hetzelfde.
De Vierde Kosmische Graad bracht de bijplaneten tot bewustwording, tot een eenheid.
U hebt op de Vierde Kosmische Graad ...
Zondag ga ik het tekenen in Den Haag (zie Lezingen deel II, lezing 22: ‘Het uitdijende heelal voor uw gevoelsleven’ en lezing 23: ‘Het uitdijende heelal voor de menselijke persoonlijkheid’).
Zondag krijgen de mensen: ‘Het uitdijende heelal voor de mens’, maar dan vergelijk ik het ...
Dan beginnen we met deze vraag.
De mens die de kringloop der aarde heeft volbracht en de eerste sfeer bereikt.
En dan gaan we gelijk door, door het heelal, het uitdijende heelal, en dat voer ik terug tot de mens.
Wanneer dijt u uit?
Wat moet u doen met uw karaktertrekken, uw eigenschappen?
Wat is dat?
U leest boeken.
Ik geef u lezingen ...
(Hoest.) Haal daar eens even iets warm vochtigs, gaat u maar even.
Ik heb die stembanden vernietigd.
Wanneer u bewustzijn krijgt, gevoel, liefde, dan dijt u uit.
De mens die liefheeft, is onuitputtelijk, heeft een ruimte.
De liefde kan een ruimte vertegenwoordigen.
Dus dat uitdijen van het heelal voer ik terug tot de mens, want ín de mens leeft het.
Voelt u wel?
Voor álles.
Nu kunt u ...
Doet u maar iets, vraagt u maar iets wat het leven, wat de ziel, wat de persoonlijkheid raakt.
Raak dat nu aan.
(Iemand brengt wat te drinken.) Dank u.
Ik heb twee druppels nodig.
Sinds vier jaar is dit de eerste keer dat ik moet drinken.
En dat is, omdat wij de kuch ... die is nog niet weg, die kan ik ... daar lopen we een tijd mee, omdat ik hem geestelijk wakker maak en omdat we van de koude in de warmte ...
Daar heeft André even iets gedaan en daar kuch ik vanavond door.
Zijn schuld, niet de mijne.
Nu kan ik óm die stembanden gaan en ze geestelijk vrijmaken door concentratie, maar dan verzwakt het geluid.
Kunt u dat indenken?
Maar goed.
De mens gaat door, de mens bouwt, de mens beleeft.
En alles in de maatschappij, zeg ik u, Bijbel, kerk, godsdienst, kunsten en wetenschappen, alles blijft hier.
Waarom?
Alles wat de mens verstoffelijkt heeft, is geen gevoel meer.
Wat zijn de wijsgerige stelsels?
Wat heeft Socrates gewild?
‘De kist’, de dood, is een wijsgerig stelsel aanstonds.
Hoe beleeft u de overgang, het vrijkomen?
Hoe beleeft u de geboorte?
Op de Vierde Kosmische Graad is dat een eenheid geworden.
Deze ruimte ging ...
De maan halfbewust: visstadium.
Bijplaneten: daar heeft het leven, de mens, het organisme zich opgebouwd, opgericht, maar ook door het gevoelsleven.
Er waren vijf, zes overgangen voor nodig voordat de mens op de Tweede Kosmische Graad, een hoger stadium ...
Toen kwam hij uiteindelijk (naar) de derde, de aarde.
Maar op de Vierde Kosmische Graad zijn die planeten in één stadium tot bewustzijn gekomen, en dat beleeft u reeds aan Gene Zijde.
Daar hebt u nu zes bijplaneten, de eerste planeet hier, daar, daar een, hier, en die liggen om de moederplaneet.
Dus de maan bouwt voor het nieuwe moederschap voor de Vierde Kosmische Graad, aan de moederplaneet.
De maan is daar een bijplaneet en dan krijgt u het hoogste stadium.
Wat de aarde dus opgebouwd heeft, krijgt u op de Vierde Kosmische Graad als een hogere bewuste macrokosmische graad en wet; baring, schepping.
Er zijn zeven zonnen en zeven moederplaneten; van de maan af naar Mars, van Mars naar de aarde, dat zijn zes overgangen.
Dat zijn daar bestaande planeten, graden.
En nu krijgt u daar geen nacht meer, omdat de planeten, die wentelen zich, draaien om hun as, en nu krijgt u van daar de scheiding, vanuit die ruimte.
Is het uur zover, dan weerkaatst het licht van de ruimte over de planeet.
Er is slechts een korte tijd een lichte schaduw, een zwakke schaduw; nacht is er niet meer.
Ziet u?
Want in het oneindige, in het goddelijke, daarin bent u eeuwigdurend bewust, geen slaap meer.
U bént God, u bént regen, u bént licht ...
U bént licht, ik heb u dat verklaard, omdat het licht in ons ontwaakt, wij zijn goddelijk licht.
Door het goeddoen, liefde te voelen, baren en scheppen volgens de harmonische wetten voor de ruimte, krijgt de mens licht.
Ziet u?
U legt fundament op fundament.
En u móét bewust verder gaan en u kríjgt die ruimte te beleven.
Die weg is onfeilbaar, omdat u telkens weer een nieuw lichaam krijgt om die evolutie voort te zetten.
Miljoenen, miljoenen, miljoenen levens.
Wat zegt het?
Wanneer u eens miljoenen jaren in één lichaam leeft en daarachter eeuwigdurend uw goddelijk organisme zult bezitten, en ...
Ziet u?
Wat heeft God geschapen?
Wat heeft de Almoeder, de Albron gewild?
Wat bént u, wat wórdt u?
Hoe is nu uw bewustzijn, en wat leeft er achter de kist?
Ja, kunt u het nu zeggen?
(Tot de zaal): Wie nog van u?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, ik heb er nog een.’
Had u nog een vraag?
(Meneer in de zaal): ‘Een mens die blind geboren is en op twintigjarige leeftijd door een magnetiseur het licht kan aanschouwen, is dat het einde van zijn karma?’
Einde van het karma, jazeker.
Blind-zijn is karma.
Blind-zijn is disharmonie.
Of u bent het niet.
U moet ...
Psychopathie is karma, nietwaar, oorzaak en gevolg.
Nee, onbewustzijn; u hebt wetten overschreden.
U komt terug.
Want God heeft geen disharmonie, geen psychopathie, geen krankzinnigheid geschapen, ook geen blind-zijn.
Dus wanneer een magnetiseur in staat is om dat licht wakker te maken ...
Zou hij dat op eigen kracht hebben gekund?
Jazeker.
Jazeker.
(Meneer in de zaal): ‘Hoe bedoelt u dat?’
Er is niet één magnetiseur op de wereld die geneest.
Nu spreek ik mij tegen?
Wanneer een magnetiseur, wanneer u geneest ...
U kunt een mens uw aura geven.
Maar wanneer de mens goddelijk is en het bewustzijn bezit, dan hebt u niemand nodig.
Dan leeft alles ín u.
Uiteindelijk is er ...
Voelt u, anders zouden de wetten zich tegenspreken.
Uiteindelijk bent u en bezit u álles.
Zijn er ziekten, narigheden, is er afbraak in uw organisme?
Dan hebben wij, door het leven te verknoeien, het leven stuk te maken, stuk te beleven, we hebben die goddelijke fundamenten verknoeid, we hebben die afbraak gezien, dan is er verzwakking.
Maar, wanneer het karma zich oplost, doordat gij dat karma beleeft, wat gebeurt er dan?
Vroeg of laat waren die mensen, die oogjes weer gaaf, kijken.
(Meneer in de zaal): ‘Buiten die magnetiseur om?’
Buiten die magnetiseur om.
(Tot de meneer in de zaal): Neemt u niet?
(Meneer in de zaal): ‘Niet makkelijk, nee.’
Niet makkelijk.
De uiteindelijke wet leeft in de mens.
Voelt u?
Er zijn, André heeft genezingen tot stand gebracht en hij zag – goed, ik kan u helpen – en hij zag dat de organen zichzelf tot het normale terugvoerden.
Hij zegt: ‘Ik ben het niet.
Ik doe het niet.’
En André was zó.
Meester Alcar zei niets.
De mens moest hem iets geven, hij moest ervan leven, hij zou erdoor leven, door het magnetiseren, om de mensen te helpen.
Van díé mensen heeft hij nooit één cent genomen.
Omdat die mensen zichzelf hebben genezen, alleen reeds doordat zij dachten: die man helpt mij.
Toen kwam het innerlijke leven tot ontwaking.
En dat is nu gebeurd met die magnetiseur.
En zo geschieden er dagelijks wonderen, dat geen wonderen zijn.
Er zijn in de ruimte geen wonderen te beleven, alles zijn wetten.
Voelt u?
Verbeeld u maar niet dat u een goed ... wanneer u een goed magnetiseur bent en u denkt mensen te genezen; het ziektebeeld geneest zichzelf.
Wanneer een mens, wanneer u naar een magnetiseur gaat ...
En die wonderen zijn gebeurd, die kunt u dagelijks beleven, de mens zegt: ‘O, ik ben bestraald.’
En wíj zagen dat die magnetiseur meer aura wegnam dan dat hij het leven gaf, hij zoog die levens leeg.
En ze genas?
Ja, doordat ze zei: ‘Ik wil beter zijn.’
Het was reeds gebeurd.
Christus zei tegen verschillende mensen: ‘Sta op en ge zijt beter.’
Maar Hij wist dat Hij díé kinderen niet kon genezen, want het weefsel was stuk.
Anders had Christus die blinde niet kunnen genezen.
En er waren meer blinden die vroegen om het licht, maar ze kregen het niet.
Christus zag ...
Die gebroken arm van Mary Baker Eddy, voelt u, daar was een dokter voor nodig.
En die waarheid heeft de Messias aanvaard.
En voor die waarheid, voor dat wonder, nee, voor die lichamelijke en geestelijke wet heeft zelfs de Messias zich gebogen.
De Messias boog zich voor de levenswet.
Voelt u?
André heeft dat allemaal beleefd.
Hij zegt: ‘Ik genees u niet.
Dank mij niet, want ik heb niets gedaan.
U genas zichzelf.’
Er zijn kinderen geweest, hier in Amsterdam.
De grootste genezing die er ontstaan is, in de tijd dat hij genas, was hier een moeder uit Amsterdam.
En zou de volgende morgen ook geopereerd worden.
De dokter zegt: ‘Morgenvroeg kan het gebeuren.’
En in de nacht komen de pijnen zo ontzagwekkend.
Ze leest de boeken en zegt: ‘Mijn God, mijn God, André en meester Alcar waren op Golgotha, uit dat derde deel zal Golgotha mij bestralen.’
En op slag was het orgaan beter.
Het gezwel van zó groot, was ineens weg.
En de dokter die ...
Toen kwam het telegram, toen kwamen er bloemen.
André zegt: ‘Waarom hebt ge die bloemen, waarom hebt ge dat geld van die bloemen niet aan een arm kind gegeven?
Waarom moet ge mij danken, nu ge zelf de genezer zijt?’
Namen wij niet.
Wij wilden geen dank.
Meester Alcar had het niet gedaan.
Die ziel, die persoonlijkheid genas zichzelf.
We hebben meerdere malen de mens ...
U weet het, jazeker.
Maar ik raak u niet aan, komt u over vier weken maar terug, dan is het gezwel weg.
Het genas zichzelf.
Zijn wij de genezers?
Dat zijn wetten.
U kunt de mens, door één woord kunt u de mens ruimtelijk bezielen, maar ook afbreken.
Wanneer u de mens zegt, wanneer ik u zeg morgen: ‘Ga’, u gelooft mij niet, ‘ga en genees’, dan kúnt u het.
U kunt het.
Onmiddellijk.
Ik kan u de gave geven van genezen, dan kunt u morgen beginnen.
En dan zult ge praten met een stem en een gevoel en een bewustzijn die niet de uwe is: dan spreek ík.
Zo hebben wij onze magnetiseurs aan het genezen geplaatst en gezet.
Wij hebben onze magnetiseurs ...
André heeft gezegd: ‘Ga, u kunt genezen!’
En ze genazen.
En toen liepen ze bij André weg, toen wisten ze het beter.
Toen durfden de meesten niet meer.
En nu kom ik daarbij niet, bij die kleine ... (niet te verstaan).
Nu ben ik daar aan het ‘seanceren bij die mensen’.
‘Ik kom daar, en ik ben hier aan het kaartleggen’.
‘Meester Zelanus komt daar door.’
‘Hier spreekt Jozef Rulof.’
‘André spreekt hier zelf.’
Meester Zelanus is het niet meer, want ‘die komt dáár’.
Ik zeg, André zegt, meester Zelanus zegt: ‘Ik kan met dat instrument niet meer werken’.
Dat zijn onze magnetiseurs.
Die komt aanstonds aan Gene Zijde.
En dan vragen we: ‘Wat hebt u gedaan?’
‘Niets.’
Maar u hebt de bron verduisterd van Christus.
Moet u zelf weten.
(Tot de geluidstechnicus): Ik zie u.
(Tot de zaal): Is er nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, u sprak zondag in Den Haag over het vaderlijk en het moederlijk oog.
En het moederlijk oog dat was links, omdat het hart links zat.’
Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Nu is er, in Delft is de bevolking doorgelicht en er was geconstateerd dat er vier gevallen bij waren waar het hart op de verkeerde plaats zat.’
Ja, dat gebeurt ook.
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat zat rechts.
Is het nu alleen een stoffelijke afwijking voor dat hart, of zit dan het moederlijke oog ...’
Dat kunt u zien.
Wij zeggen immers dat de ziel in beide organismen leeft.
Dus, elke cel bezit de tweeledige ruimte, dat wil zeggen: vader- en moederschap is in elke cel aanwezig.
Elke cel bezit twee ogen, omdat op de maan die splitsing tot stand kwam.
Maar het is ook nog mogelijk dat de mens twee harten kan ontvangen.
En dan hebben zich die uitersten als lichaamsdeel, als kern, als stuwing voor het organisme, hebben zich verdicht en verruimd.
U kunt twee harten ook krijgen.
En dan zit uw rechterhart, dan zit uw andere hart aan de rechterkant.
Voelt u wel?
En dan heeft uw moederlijk gevoelsleven en bewustzijn een hart, maar ook het scheppende gevoel in u.
En wanneer de man twee harten heeft, dan is het vaderlijke en het moederlijke gevoel als organisme en bron, als uurwerk verstoffelijkt.
Voelt u?
Dat zijn uiteindelijke stadia, die verstoffelijking kunnen krijgen.
Want, in het mannelijke organisme is het moederlijke, en in de moeder is het scheppende orgaan aanwezig, met de Albron erbij.
Dus uw lichaam bezit vader- en moederschap, beide.
Daarom is het mogelijk dat onze organen een tweede orgaan kunnen baren.
(Mevrouw in de zaal): ‘Het was er maar één ... (niet te verstaan) rechts.’
Is er maar een?
Dat is meermalen gebeurd op de wereld.
Ook mens ook ...
Nu kunt u ...
Ja, dat is weer een andere toestand, een ander gebeuren.
Een mens kan denken zonder hersens.
Dan denkt u ...
Want het gevoelsleven denkt.
Hersens zijn alleen maar om het gevoel op te vangen en te analyseren.
Of uw gevoelens die gaan de ruimten in, en u als ...
Kijk, de mens denkt in zichzelf, in een ruimte.
Dat u een schedel hebt ...
De hersens zijn als het ware de dampkring voor de aarde.
Voelt u wel?
De hersens vangen het gevoelsleven op, om de persoonlijkheid te dienen, en dat is de dampkring voor de aarde.
Dat vindt u allemaal in de kosmos, maar dat vindt u ook als stelsels in het organisme terug.
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar als de mensen nou geen hersenen hebben ...’
Dan denkt men ...
(Mevrouw in de zaal): ‘... en ze kunnen het gevoelsleven niet opvangen?’
Dat zegt niets.
Dan zijn die hersens niet nodig, dan gaat het door concentratie.
Er zijn mensen geboren zonder hersens.
Bijvoorbeeld, nu gaat u even terug naar het oerwoud.
De geleerde zegt: ‘Het is merkwaardig, we hadden vroeger ...
Die mensen, die prehistorische mensen hadden zulke hoofden en zulke kleine hersens.’
Ik geef u het bewijs nu, dat ik waarheid vertel.
En ze kunnen maar niet begrijpen waarom in die hersenpan, zo’n groot stuk schedel, zo weinig hersens zijn.
Er was ook weinig gevoel, weinig bewustzijn.
Want het bewustzijn, zei ik u, dijt uit.
Ook de hersens.
Als gevoel.
Om dat gevoelsleven, het denken en het voelen op te vangen.
Ook uitdijing.
En toen kreeg de mens meer hersens.
De schedelpan, het dak werd groter, ruimer, omdat het gevoel ruimer werd.
Maar in het oerwoud, neemt u maar zo’n schedel, ziet u een honderdste hersens niet van hetgeen u aan stof en weefsels onder uw dak hebt.
Omdat u meer gevoel bezit, hebt u meer hersens.
Ziet u?
Het dijt uit.
Een orgaan dijt uit naarmate het gevoelsleven bewust is.
Dat is de kosmologie voor de universiteit die aanstonds komt.
Dan krijgt u het kosmische, ruimtelijke zien in het lichaamsdeel dat deel uitmaakt van deze stelsels.
En nu is elk orgaan een universeel geheel.
(Tot de dame in de zaal): Duidelijk?
Ja of niet?
Niet duidelijk?
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
Dan is het goed.
Is er nog iets?
Nog een vraag?
Ik kan er niet op doorgaan.
Als u zegt: neen, dan moet ik weer een nieuwe lijn, een nieuwe weg openmaken.
En de tijd is voorbij.
(Tot de zaal): Had u nog iets?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester, ik zou graag dit willen weten.
U heeft eens gezegd: Japan is door de laatste wereldoorlog tot (het huis) Israël opgetrokken.’
Japan leeft in (het Huis) Israël, en krijgt eten en gedachten en gevoel van (het Huis) Israël, maar zal zich natuurlijk (het Huis) Israël eigen moeten maken.
Begrijpt u wat ik bedoel?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, dus ze staan onder invloed van (het Huis) Israël.’
Ze staan op de drempel van het Huis Israël.
Waarom?
Door de oorlog.
Japan is vrijgemaakt van het Oosten, bezit nog die oosterse mentaliteit.
Dat wil niet zeggen dat Japan onmiddellijk gereed is om de Bijbel te beleven.
(Meneer in de zaal): ‘Nee.’
Nee.
Maar Japan is vrijgemaakt van het oosterse bewustzijn en stemt zich op het westerse gevoelsleven af.
(Meneer in de zaal): ‘En nu wou ik u vragen: hoe staat het nu eigenlijk ten opzichte van het Duitse en het Russische volk, heeft daar de laatste oorlog nu ook een gunstige werking ...?’
Voor het Russische volk?
Voor Rusland?
Voor Rusland is er een openbaring gebeurd.
Wij vinden Rusland niet zo kwaad nu.
U?
(Meneer in de zaal): ‘Eh ja, dat is moeilijk te zeggen.’
(Er wordt hartelijk gelachen.)
Als u ziet ...
Alles is eenvoudig.
Nu gaan we terug tot voor dit, juist het ogenblik dat Stalin kwam.
Toen waren er in Rusland een paar honderd intellectuelen en de rest was dierlijk bewust.
Maar nu komt de massa tot maatschappelijk bewustzijn, en de weg, de opening, de ontwaking ...
(Tot de geluidstechnicus): Hebt u nog tijd?
(Geluidstechnicus zegt iets.)
Nog één minuut?
Goed, dan stop ik dat en dan ga ik met u door.
Nu krijgt u het natuurlijke bewustzijn, landelijk gevoelsleven.
Maar dat is geen maatschappelijk bewustzijn.
Maar die mensen beleven hun toestand nog éven boven het prehistorische tijdperk.
Daarom schreef ik in ‘De Volkeren der Aarde’: ‘Maak dat beest niet wakker.’
Want dat waren dieren, dat is de dierlijke graad.
En dan moet u nu eens kijken wat Rusland zich in die paar jaren eigen heeft gemaakt.
Méér dan in vijf miljoen jaar heeft gekund.
Ook Japan.
Wat er tussen 1939 en 1940 is gebeurd ...
(Tot de geluidstechnicus): Bent u er?
Is het voorbij al?
(De geluidstechnicus): ‘Nog niet.
Nog de muziek ...’
O, dan dank ik u.
Dan maakt de mens zich die wetten eigen door de natuur.
Stelt u mij op de volgende zitting die vragen, dan gaan we ‘De Volkeren der Aarde’ eens beleven.
Dan krijgt u een beeld voor het huidige stadium, dat is een nieuw werk.
En dan laat ik u ineens los.
Dan laat ik u ineens vrij.
Ik dank u voor uw mooi welwillend gevoel vanavond.
Tot de volgende reis.
(Zaal): ‘Dank u wel, meester Zelanus.’