Dinsdagavond 24 oktober 1950

Goedenavond, mijn zusters en broeders.
Goedenavond, meester Zelanus.
Ik ga beginnen met een vraag die ons is gestuurd en waarop wij niet hebben geantwoord, omdat wij op de vragen naar huis niet kunnen reageren, omdat dan honderden mensen schrijven, en dan kunnen wij niets meer doen.
Dat is een zuster.
Hoe is de naam?
Vos?
Kan dat?
U hebt geschreven, maar zoudt u mij nú die vragen willen stellen?
En schrijf niet.
Wij gaan al die problemen hier behandelen.
Het schrijven ...
Wij hebben elke seconde nodig.
En als de mensen van Den Haag en overal, die de boeken lezen, gingen schrijven, dat kan, maar híér gaan wij uw eigen vragen behandelen.
Welke vragen had u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ik had de vraag of Christus niet in de verkeerde tijd hier op aarde was gekomen?
Omdat, Hij had twaalf apostelen en die waren daarvoor geïncarneerd, hier op de aarde, en die moesten Zijn leer verbreiden.
En volgens mij heeft Hij hier geen nieuwe leer gebracht, want ze hadden de leer al, hierboven al.
Wat kwam Hij hier nu eigenlijk doen?
En wat was daar helemaal het doel van?’
Christus?
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat Hij zo geleden heeft ook, want Hij was hier niet voor Zijn karma.’
Christus niet, nee.
(Mevrouw in de zaal): ‘Die was hier niet voor Zijn karma.
En een nieuwe leer, volgens mij, kwam Hij ook niet brengen, want ze hadden de tien geboden al.
En die apostelen, dat waren eigenlijk nog, die waren veel onbewuster, eerlijk gezegd, dan de mensen van deze tijd.’
Waren ze ook.
(Mevrouw in de zaal): ‘En nu, ik snap niet hoe ze dan met z’n twaalven dat allemaal verkeerd begrepen kunnen hebben.
Ze hebben zulke wonderlijke dingen van Christus verteld.’
Ze hebben zulke wonderlijke ...?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... dingen van Christus verteld, dat Hij dit en dat en zus en zo gezegd heeft, wat toch absoluut niet waar kan zijn.’
Dit is een vraag die door duizenden mensen is gesteld en vooral in deze tijd.
De mens is weer angstig, de mens is angstig weer voor een wereldbrand.
En nu kunt ge eigenlijk de vraag stellen, is Christus niet te vroeg geboren, indien u weer, nu een wereldbrand zou ontvangen.
De apostelen van Christus – kunt gij dat aanvaarden voor uzelf? – waren geen geestelijk bewusten.
Paulus heeft inspiraties beleefd; dat beleeft de moeder, de mens in deze tijd eveneens – neemt u aan – en scherper nog dan Paulus eigenlijk voor de ruimte heeft kunnen zien.
Is dat zo?
Kunt u die sprong maken?
Durft u vergelijkingen te maken met uw Bijbel, en uw leven, ruimte, de Christus, de Messias, zon, maan, en sterren, ziel, geest en leven?
Durft u die vragen te stellen?
Durft u te denken?
Of blijft gij aan de Bijbel vasthouden?
Kunt u.
Maar dan moet gij ook aanvaarden dat de Bijbel door mensen is geschreven, nietwaar?
Dat neemt u aan?
Dank u.
Maar miljoenen mensen zeggen, we hebben dat meermalen behandeld: ‘Dat is Gods woord.’
God zelf heeft dus de Bijbel bezield, gegeven, door inspiratie.
Of heeft God zélf geschreven?
Is dat de theoloog, die nu denkt, is hij daarvan overtuigd?
Wij komen los te staan van de Bijbel en dan leven wij in de ruimte, want in de ruimte zijn deze wetten te beleven.
Christus is noch te vroeg, noch een seconde te laat geboren en aan de tien geboden had deze mensheid niets.
Hij bracht Zijn goddelijk bewustzijn.
Duidelijk?
Hij bracht het goddelijke evangelie.
En dat wil niets anders betekenen dan: Hij bracht goddelijke liefde.
U zult niet doden en ge zult elkaar liefhebben.
De mens had niet genoeg aan de tien geboden.
Aan één boek die verklaart, hellen en hemelen, wetten voor de ruimte, ziel, geest, vader- en moederschap, hebt u niet voldoende.
U hebt nodig honderden boeken, waardoor ge elke wet leert kennen.
En Christus bracht dat door Zijn goddelijk bewustzijn, Zijn Al.
Hoe Christus is vermoord aan het kruis, heeft geen betekenis.
Maar hoe de Bijbel de Christus heeft vernietigd, dát zegt alles.
Men heeft Hem woorden in Zijn mond gelegd, in het hof van Gethsemane bijvoorbeeld, we hebben daar meermalen over gesproken: ‘Vader, Vader, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan’, nietwaar?
Maar wie was erbij toen Hij dacht en deze woorden heeft gesproken?
Telkens weer stelt de mens deze vraag.
En dat is de moeite waard, want deze mens denkt.
Daarginds liggen de apostelen en zijn in slaap gevallen; daar in de verte.
Dat Gethsemane is diep, en daarginds ligt de Christus en zegt: ‘Mijn God, Mijn God, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan’.
Niemand in de ruimte, op aarde heeft deze woorden gehoord.
Maar in de Bijbel staat het.
Dat hebben de Bijbelschrijvers in die en die tijd klaargemaakt, Christus verzwakt, van Hem een mens gemaakt.
En er gebeuren nu, op dit ogenblik, veel ergere dingen.
De mens die zich aan de Messias, aan de Christus vergrijpt, omdat men verdoemdheid aanvaardt.
De mens schrijft boeken, waardoor men de Christus verkracht.
Ik zal u aanstonds iets vertellen van een nieuw werk.
De apostelen waren kinderen; niet bewust voor de kosmologie.
Ze wisten van ziel, geest en hemelen niets.
Ja, Christus zei zo nu en dan iets, maar ze konden het niet begrijpen.
Christus had hun de kosmos, het goddelijke bewustzijn kunnen verklaren, brengen, geven.
Die kinderen waren ervoor geboren.
Er waren enkele van die mensen op aarde in die tijd die openstonden, die durfden te denken.
Uw maatschappij durft niet te denken.
Ziet u?
De mens is neergeslagen, voetangels en klemmen heeft de Bijbel voor het goddelijke bewustzijn, voor de ziel, de geest, de astrale persoonlijkheid gelegd.
Maar geen Christus, noch God, noch een meester.
De meesters, dit leest u in ‘De Volkeren der Aarde’ ...
Test dat werk wat u daar heeft.
Ze hebben een geloof op aarde gebracht, voordat de Bijbel begon.
Ze hebben gebracht een Huis op aarde, een kern, een vader en een moeder, daarmede is de mensheid begonnen.
Die mensen begonnen te denken, want de mens, de miljoenen op aarde kónden nog niet denken, het ging alleen om bezit.
Egypte, en waar de mens leefde, het ging om de sterkste.
De sterkste had alles, de zwakken leefden in het oerwoud, werden gemarteld en afgemaakt.
Toen begon men te denken.
‘De Volkeren der Aarde’ geven u een machtig beeld, dat ook die chaos op aarde leefde.
De mens was niet anders.
Had niets.
Er zijn vragen gesteld, waardoor de mens vraagt: hadden de kinderen in het prehistorische tijdperk het niet eenvoudig en makkelijker dan de mens van deze tijd, met al zijn technische wonderen?
Die hadden het makkelijker.
U hebt het moeilijk gekregen door uw licht, door uw leven en uw godheid.
Waarom?
Omdat de Bijbel is gekomen, de mens is gaan denken.
Weet u hoe de Bijbel is ontstaan?
Door de verhalen van de één naar de ander.
Vertel iets aan uw zuster, uw broeder, en wacht totdat dat woord, uw gedachten na vier jaren terugkomen; zult ge zien hoe ge verminkt zijt, niets is er meer van over.
Men heeft de Christus gezegd: ‘Mijn God, Mijn Vader, hebt ge Mij verlaten?’ toen Christus aan het kruis geslagen werd.
Dacht ge waarlijk dat voor Christus de kruisdood alles was, dat Hij angst had voor de kruisdood, dat men Hem ging vernietigen?
Een kind uit uw oorlogstijd is gemarteld en geslagen, en bleef staan, vertelde niets aan uw vijanden.
Had het maar gedaan, want ge vecht toch voor afbraak, het geeft u geen ruimtelijk geluk.
Wanneer u vecht voor iets en uw leven inzet, moet ge weten waarvóór, hebt ge realiteit, of alles is voor niets.
U hebt, voor de duivel, voor afbraak, voor vernietiging hebt gij uw leven ingezet.
Die heldinnen en die helden die ge tijdens uw oorlog hebt leren kennen, wat waren dat voor bewusten?
Ze knalden neer wat ze hebben ontmoet.
En is dat goddelijk, geestelijk bewustzijn, is dat ruimtelijke liefde?
Voor wie, voor wie geeft ge uw leven?
Ziet u?
Moet u zich afvragen.
Wat doen wij?
De dominee spreekt over verdoemdheid; als hij achter de kist komt, stáát hij voor die verdoemdheid.
En het katholieke kind zegt: ‘En het laatste oordeel zal geschieden.’
Het laatste oordeel eindigt wanneer ge zegt: tot hier en niet verder.
En ge krijgt nieuwe ruimte; de nieuwe ontwaking voert u naar hoger bewustzijn, voelen en denken.
Christus kwam met een goddelijk evangelie, met het ruimtelijke bewustzijn.
Had men Hem niet vermoord – men heeft Hem volkomen geslacht, ik heb u dat verleden verklaard, ik ben daar de hele avond mee bezig geweest – had de Christus zeven miljoen jaar op aarde gebleven.
Hij heeft het bewezen.
Hij kwam gedematerialiseerd op aarde.
Dat kan een oosters kind ook, een yogi, een meester uit het Oosten.
Zeker, die wetten kunt gij in het oude Egypte leren, nu nog in Tibet.
Leven na leven zult ge geven, om dan die wetten, om de dematerialisatie, de materialisatie, de levitatie te ondergaan; omdat ge u door concentratie op het zielen-, geestelijke leven instelt, zijn die wetten te overwinnen.
Wat heeft Christus gedaan toen Hij terugkeerde naar de apostelen en door de muur wandelde?
Dat was Zijn geestelijke persoonlijkheid.
Hij had miljoenen jaren zo kunnen blijven leven op aarde.
Maar Hij wist: de mens moet zijn godheid tot ontwaking brengen.
En die arme kinderen, die apostelen ...
Paulus was daarna enigszins bewust, gevoelig, maar menselijk bewust.
Paulus die zag, hij voelde, hij werd opgetrokken, was een medium, een sensitieve, kreeg mooie boodschappen door, legde daarin de geestelijke graad, het fundament.
Maar Paulus keek even in de hemelen, jazeker, hij bezat die helderziendheid, maar van zon, maan en sterren en wedergeboorte wist ook de Paulus heel weinig.
Johannes, Petrus.
Wíé was dat, toen daar de Christus ...
De mens leefde naast Christus, de mens wandelde met Hem over de aarde.
Hij zei machtige dingen, Hij gaf het leven aan alles.
En Petrus staat daar en zegt: ‘Die man heb ik nooit gekend.’
Mijn God, mijn God ... De mens ging voor Christus in de leeuwenkuil, weet ge dat niet meer?
Hoeveel mensen hebben waarlijk niet hun levens voor de Messias ingezet, waarlijk, omdat men voor de Christus, voor het hoogste, voor het goddelijke bewustzijn wil sterven?
Miljoenen mensen waren er op aarde, en leven er nog.
En Petrus, die naast de Messias leefde: hij was zwak.
Maar Christus nam ook de zwakken, en de bewusten, want de kleintjes zouden uit de bewusten leren.
En later bleek dat de kleine, de zwakke, méér gevoel bezat.
Ziet u, de karakters van deze wereld.
Christus nam al de karaktereigenschappen, de zeven verschillende graden voor denken en voelen.
De één had meer bewustzijn dan de ander.
Wanneer u het beeld van Jeruzalem waarneemt, u leeft nóg in die tijd.
Tweeduizend jaar is men bijna bezig om nóg dát aan de mens te schenken.
Geen bewustzijn heeft de Bijbel ontvangen.
Maar Christus had het kunnen geven.
Hij zei: ‘Er zullen er komen die méér zeggen dan Ik.’
Ja, dat waren de meesters, dat zijn de meesters.
Dat doet ú aanstonds, wanneer u het licht bezit en die wetten kent, u iets weet van de geboorte, de wedergeboorte, karmische wetten, oorzaak en gevolg, krankzinnigheid, psychopathie.
Waardoor is zon, maan, en sterren geboren?
Waarom is de maan dood?
De geleerde weet het niet.
En wanneer u dat allemaal kent, dan komt in u die bezieling en dan zult ge een ander leven tot die ontwaking voeren, tot uw geluk, uw ruimte.
Dan heeft niets van de wereld meer betekenis, alleen uw geest, uw ziel, uw persoonlijkheid, uw liefde.
Dat hadden die kinderen nog niet.
Wanneer er nu een wereldbrand komt, dat kunt u lezen in ‘De Volkeren der Aarde’, wanneer er thans nog een wereldbrand zou komen, dan was Christus te vroeg geboren.
Want wanneer waarlijk Rusland komt, het dierlijke bewustzijn voor deze wereld, u voelt wel, er blijft van Christus, van God, van uw maatschappij, geen kerk, blijft er niets meer over.
Gelooft ge dat?
Dán is Christus te vroeg.
Dan zijn wij ook te vroeg met die boeken.
En dan kunt ge alles vernietigen, want er blijft op de wereld niets meer over.
Alleen het oerwoud, dat blijft bestaan.
Maar menselijk denken, intellectualiteit, gaat van de wereld af, want het dier zal u beleven.
Ziet u?
Maar wanneer dat gebeurt, dan kunt ge Golgotha en Bijbel, en alles begraven, dan heeft niets meer betekenis en dan had Christus naar het oerwoud moeten gaan en niet naar Jeruzalem.
Voelt u wel?
Dan stort de ruimte in, wanneer dat geschiedt.
Er blijft ook van uw maatschappij niets meer over.
Maar Christus kwam noch een seconde te vroeg noch te laat.
En wanneer u dát wilt beleven ...
U kunt uit uw Bijbel machtige belevenissen ontvangen, die kunt u opnemen, indien u ze vergelijkt met het woord van de meesters, van de ruimte.
En dan vóélt u onmiddellijk aan: dat is goed, dit is verkeerd, dat heeft men Hem in Zijn mond gelegd.
Die woorden kan Hij niet gesproken hebben.
Wij vechten anders, wij beleven de Messias anders dan gij hier op aarde, dan de Bijbel heeft beleefd.
U bent aanstonds vrij van de Bijbel, van geloof, godsdienst, wetenschappen.
Alleen het gevoelsleven blijft bestaan.
Wat wilt ge met uw maatschappij, het leven achter de kist, als er een voortgang is?
En dat is er.
Wat wilt ge daar met uw bioscoop, met uw toneel, met alles dat gij bezit hier, wat wilt ge daarmee beginnen?
Alleen uw leven is er nog, en dat is een levensgraad.
U hebt bewustzijn gekregen voor die en die ruimte, voor uw ziel, voor uw geest.
Uw kunsten en wetenschappen die hangen hier, die blijven hier en zullen hier blijven.
Nu hakt het ene leven op het ander voor een Rembrandt.
Jazeker, machtig, heb eerbied voor die kunst.
Maar de aarde zal sterven, en de Rembrandts zijn hier, u kunt ze niet meenemen achter de kist, en daar hebt u ze ook niet nodig, allemaal tijdelijk bezit.
Wat zegt de Bijbel daarvan?
Wat zegt de Bijbel van wedergeboorte?
De Bijbel zegt alles van de wedergeboorte, maar de mens heeft het niet begrepen.
En zo heeft de mens alles veranderd en gesplitst, naar de duisternis gevoerd.
Bent u tevreden?
Vergelijk nu eens de Bijbel, en dan moet u eens kijken wat er nog goed is en verkeerd, voor deze tijd, voor Christus, voor het katholicisme, het protestantisme, voor verdoemdheid, eeuwig weerzien, vader- en moederschap.
Christus kon toch over kosmisch bewustzijn niet spreken; de mens begreep zichzelf niet.
‘U bent vader en moeder’; dan had men Hem midden in Zijn gezicht uitgelachen.
Maar hoe de Christus ...
Hij wordt meer verkracht door de mystieken, de mens in de maatschappij, dan de Bijbel heeft gekund.
In de Bijbel ...
Wij breken niets af, maar wij zetten daarvoor het eeuwige leven in de plaats.
Wij zijn niet des duivels wanneer de Bijbel spreekt over verdoemdheid.
God verdoemt niets.
U zijt goden.
Elk insect behoort terug te keren tot de Albron.
Ziet u?
Kent u dat boek uit het Oosten: ‘De meesters spreken’?
Wie gaf dat daarzo aan André?
U liet hem hier iets zien.
Wij hebben dat boek ook.
Kent u dat?
Hebt u dat gelezen?
(Meneer in de zaal): ‘De meesters uit het verre Oosten’? (Baird T. Spalding, ‘De meesters uit het Verre Oosten’, 1894.)
Ja.
Wat hebt u ervan geleerd, van dat werk?
(Meneer in de zaal): ‘Dat in principe precies hetzelfde erin staat als wat u zegt.’
En wíj vervloeken dat werk.
(Meneer in de zaal): ‘Ik denk dat u een ander werk bedoelt.’
Nee nee.
U hebt dat boek, wat u André liet zien, dat heb ik hem, ik heb hem opgedragen uit naam van meester Alcar: ‘Kijk daarin.’
Voelt gij niet dat daar de Christus weer wordt bezoedeld, in dat werk?
(Meneer in de zaal): ‘Nee, dat heb ik niet gevoeld.’
Jammer.
Hebt u het uit?
(Meneer in de zaal): ‘Nee, ik heb maar vijfendertig ...’
Daar is een Amerikaan – in Amerika is er nog zo’n werk – er is een Amerikaan die zegt ...
Hij is bij de meesters geweest in het Oosten.
Hebt u dan niet gevoeld, hebt ge niet beleefd dat hier dogmatisch de meesters worden ontleed?
Dat die meesters in het Oosten meer bewustzijn bezitten van de Bijbel dan het kind in het Westen?
En leeft de Bijbel in de Himalaya?
Hier is een mens bezig die schrijft over Christus.
Bent u nog niet zover dat de Christus aan tafel zit en opnieuw het brood breekt, en waar Hij zich manifesteert in de bergen?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Ziet u?
Die komt niet terug bij u.
Zo niet.
Nooit.
Dat heeft Hij éénmaal gegeven en voor geen tweede keer, en daarom is dat eigen denken en voelen.
U kunt het lezen.
Maar indien ik de mogelijkheid bezit om u daarvan te overtuigen ... gebruik dan uw geld ergens anders voor.
Dit is een boek, dat is door het brein ontstaan dat Broadway en Long Island kent.
Dit is een geleerde die de wetten ziet.
Christus loopt daar weer, de mens, de grote meester.
Ja, eerst komt de grote meester, en dan kruipt het menselijke ikje over die grote meester heen en dan zitten we met hem aan tafel, eten en drinken.
(Meneer in de zaal zegt iets.)
Dat komt uit Amerika.
Stuurt u dat kind maar een Hollands werk van ons, dan kan hij zien dat hij opnieuw de Christus beledigt.
Indien wij ons zouden vergrijpen aan één gevoel, aan één graad van de Christus, dan sloeg het ons te pletter, en stonden wij stil.
Vergelijk het met het werk ‘De Volkeren der Aarde’ en ‘Het Ontstaan van het Heelal’.
Die Messias die spreekt wéér zoals de Bijbel de Christus heeft doen leren kennen.
En zo zijn er meer boeken ontstaan, waardoor opnieuw dat leven van de Messias, de goddelijk Bewuste, wordt verkracht.
Zeer zeker.
Wanneer de oosterling, wanneer u de oosterse wetten gaat beleven en ge zegt: het leven is alles en het leven komt vanuit de Albron, dan is dat waarheid.
Maar daarná begint het; en dan voert men u van de wal in de sloot.
Dan kraakt men het hoogste bewustzijn, dat weer en opnieuw gemarteld wordt, en dan drinkt ge Zijn bloed.
En dan staat de Bijbel daar duizendmaal hoger.
De verhalen van Johannes, de verhalen die men hier in Europa heeft ontvangen, die leven niet in het Himalayagebergte, en kan de oosterling niet beleven.
Waarom?
Omdat dit niet tot zijn bewustzijn behoort.
Maar nu wordt het oosterse bewustzijn verkracht door het Bijbels denken en voelen.
Zo moet u dat boek lezen.
Had u nog iets?
Wie van u?
(Meneer in de zaal): ‘U had me beloofd, veertien dagen geleden ...’
Juist.
Gaat u maar beginnen.
(Meneer in de zaal): ‘Wat zegt u?’
Begint u maar.
(Meneer in de zaal): ‘Toen hebben we het over het gebed, het Onzevader, gehad en daar was één regel in: leid ons niet in verzoeking ...’
Ja.
(Meneer in de zaal): ‘Toen zei u: God is liefde, die leidt ons niet in verzoeking ...’
Kan niet.
(Meneer in de zaal): ‘Nee, dat zou ik ook denken.
Maar in de Bijbel staat toch wel dat Jezus zelf dat gebed gebeden heeft, dát wou ik u vragen ...’
Dat kán Christus niet gebeden hebben.
(Meneer in de zaal): ‘Maar volgens het Nieuwe Testament dan, volgens de Bijbel?’
Dat Nieuwe Testament is door mensen vastgelegd en ontleed.
En nu is men nog bezig om weer nieuwe Bijbels en nieuwe veranderingen aan te brengen, zo is het, en om het duidelijker te maken.
Maar men gaat steeds verder uit Zijn leven vandaan.
Christus kan niet gezegd hebben en gebeden: leid ons niet in verzoeking.
En Hij is de goddelijke persoonlijkheid voor God, voor de ruimte, voor de Alliefde, het Alleven, de Algeest, de Alpersoonlijkheid.
Hoe kan Christus zoiets bidden?
Doet ú dat?
Ja, als mens ... kan me dat indenken.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, maar heeft u ook niet, dat weet ik niet zeker, maar ik meen dat u ook eens een keer gezegd heeft: het Nieuwe Testament is de heilige waarheid ...’
Já, wanneer we voor waarheid stáán.
Wanneer we voor waarheid kómen te staan.
Maar er zijn daar dingen in, er zijn daar woorden in, er zijn voetpaden opgelegd, wanneer u die bewandelen wilt, zinkt u daaronder vandaan.
Men heeft Christus, zeg ik u, in het Nieuwe Testament – behoort Gethsemane niet bij Christus?
Behoort Golgotha niet bij de „Eeuw van Christus”, bij Zijn tijd, Zijn denken en voelen? – men heeft Hem aan het kruis geslagen en woorden gegeven, men heeft van die goddelijke persoonlijkheid een zwakkeling gemaakt.
Kan dat?
Gelooft gij daarin?
Dat Christus daar, wanneer Hij zichzelf moest geven, dat Hij gaat smeken: ‘Mijn God, Mijn God, hebt ge Mij verlaten?’, terwijl Hij goddelijk bewust is?
Kan dat?
Ziet u?
Nu moet u de Bijbel gaan lezen, het Nieuwe Testament en het Oude Testament.
Wanneer God daar spreekt tegen Mozes en zegt: ‘Ga, en vernietig’, of ‘trek die mensen op’ – een God van haat, van vernietiging, voelt u? – dat kán geen God van liefde hebben bedacht, gevoeld.
(Meneer in de zaal): ‘Maar ik doe die vraag aan u, omdat u gezegd heeft: het Nieuwe Testament is wel waar, maar het Oude Testament is niet helemaal waar.’
Dan hebt u niet geluisterd.
Ik heb gezegd: het Nieuwe Testament voert u dichter tot de reinheid van de ruimte.
Maar ook in het Nieuwe Testament liggen de onwaarheden, die Christus niet kan hebben gesproken.
U voelt toch wel dat men hierdoor, dat u hierdoor Christus het goddelijke gezag geeft en schenkt, wanneer u zegt: U kunt dat niet gesproken hebben, U kunt dat niet hebben bedacht?
‘Leid ons niet in verzoeking’.
God gaf ons alles.
God is liefde, God is alles, rechtvaardigheid, harmonie.
Hoe kan die godheid u in verzoeking brengen?
Dat doet gij niet eens als vader en moeder voor uw kind.
Is de moeder in staat om het kind tot de afbraak in de maatschappij te voeren, waarvan ze weet: dat kind gaat bewust en onbewust kapot?
Doet de moeder dat?
En God kan dat?
Christus kan dat?
Wanneer beginnen we te denken?
Die wetten ziet u niet in de ruimte.
En nu blijkt het dat zelfs het Onzevader nog bezoedeld is.
Ik heb gezegd ...
En de wetten van de ruimte, de wetten van uw ziel en geest, ruimte, ruimte ...
Ja, wij hebben door die ruimte ...
Wij leven in de ruimte, u leeft altijd en eeuwigdurend in de ruimte, maar de mens voelt zich aards.
Wij zweven altijd om de zon heen.
Als u onder de aarde kunt kijken, dan is er ruimte en diepte, oneindigheid.
We leven in de ruimte.
En die ruimte hebben wij overwonnen doordat wij planeten konden beleven.
Dit is een planeet.
En u gaat van lichaam tot lichaam, steeds hoger, en dan beleeft u de levensgraden voor het organisme.
Nu komt u achter de kist, u ziet, u bent in harmonie met de oneindigheid, met uw geest, met uw gevoelsleven, dat is uw persoonlijkheid.
Hoe kunt ge nu nog een wereld, een ruimte verdoemen?
Ziet u?
Ik heb verteld: de mens bidt.
Hoe kunt gij bidden, terwijl ge ...
Hoe kunt ge smeken: mijn God, mijn God ...
De bloemen voor Maria, de bloemen voor Christus.
Dag en nacht bidt de moeder om de zieke.
En die zieke moet sterven, die zieke moet evolueren.
Die dood is er niet, maar die dood komt, moet komen.
En nu bidt u, bidt u, en u wilt die dood, die evolutie tegengaan?
Die goddelijke evolutie?
Om te bebidden dat God uw moeder, uw vader, uw kind, uzelf hier zal laten, eeuwigdurend op aarde?
Wat wilt u?
Waar vraagt u om?
Hoe diep is uw gebed en welke betekenis heeft uw gebed?
Ga eens in de maatschappij kijken.
Ga eens naar de kerken en luister eens goed wat zo’n dominee, zo’n pastoor te vertellen en te bebidden heeft.
En u ziet het, ze vragen om de eeuwigdurende stoffelijkheid te mogen ondergaan.
Kwam er maar nooit een dood.
Maar een dood is evolutie.
Wanneer er geen sterven was, stond u hier stil.
U vraagt niet: hoe heb ik het leven ontvangen, waar komen wij vandaan?
Dat vertellen wij nu, dat vertellen de meesters nu door de boeken.
Dit is universele wijsheid voor uw ziel, voor uw geest, voor uw persoonlijkheid, uw geestelijk leven.
Wat zegt de Bijbel daarvan?
(Meneer in de zaal): ‘Ik vind het alleen jammer dat we onze vorige levens niet meer kunnen herinneren.’
U bént dit, u bént nú.
Wat wilt u van uw vorige leven beleven?
Dacht ge waarlijk, wanneer ge in een tempel was geweest en u had het meesterschap bereikt, dacht ge waarlijk dat u dat kunt smoren?
Waarom bent u hier?
Waar verlangt u naar?
(Meneer in de zaal): ‘Ik zeg het, omdat ik dan zoveel temeer overtuigd zou wezen van een leven na de dood.’
U bent nú.
Nu u in dit leven leeft, hebt u wellicht een miljoenste gram gevoel aan bewustzijn, sensitiviteit en verlangen u eigen gemaakt in de tijd dat u hier bent.
Een miljoenste gram, om hier te komen en die boeken te lezen, meneer, mijn vriend.
Want de rest heeft dit nog niet nodig.
Dat is een machtig bezit.
Dat de mens zich van het dogmatische, kerkelijke gevoelsleven kan bevrijden, is een machtig uurwerk van gevoel in denken.
Wanneer de mens kan zeggen tegen meneer pastoor: meneer pastoor, dat klopt niet.
Hoe kan God de mens verdoemen?
God ...
Er is toch geen verdoemdheid.
Want wanneer u de katholieke kerk beleeft – dat hebben wij ook beleefd – en u komt voor het uiteindelijke te staan, dan krijgt u een doodlopende weg te zien die u regelrecht naar een oerwoud voert; komt u nooit meer uit.
Licht is er niet meer.
Als u maar bidt, bidt en overgeeft, gelooft ...
U behoeft niet meer te geloven, want een geloof heeft geen bestaan; het wordt weten.
Wanneer u weet dat u aanstonds sterft, en dat u pertinent kunt aanvaarden: ja, u krijgt mij niet dood, ik ga ‘de kist’ in, maar ik sta er aanstonds naast, ik zweef de ruimte in, ik maak een wandeling naar de eerste, de tweede of de derde sfeer ...
Heb ik haat, heb ik bedrog, ben ik hard, ben ik liegend, bedriegend, dan zult ge ook in die leugen en dat bedrog binnenstappen.
Kan een leugen, en bedrog, kan hardheid, afbraak u geluk, u lichtend leven schenken?
Is dat liefde?
Naar uw gevoelsleven om alles op te vangen en te willen aanvaarden, krijgt ge ook verruiming van geest.
Dat is het leven voor uw ziel als astrale persoonlijkheid.
Waar blijft de Bijbel als aanstonds de theoloog, de bioloog, de geoloog, wanneer de wetenschappen moeten aanvaarden: ja, de ziel is waarlijk niet voor het eerst op aarde, dat kind wat geboren wordt, is reeds miljoenen tijdperken oud?
Dan krijgen wij gelijk.
We krijgen onherroepelijk gelijk.
Deze wetten, deze wijsheid, waarmee ge te maken hebt en waardoor ge leven en dood leert kennen, wordt de universele wijsheid, de nieuwe Bijbel voor de aarde, voor deze mensheid, voor de volgende.
Er is niets anders.
Ge zult leven en dood leren kennen.
Ik heb gezegd: bid niet voor beterschap.
U kunt bidden, u kunt vragen: geef mij bezieling, zodat ik moet ontwaken, maar wanneer u er de honderd procent niet voor inzet, gebeurt er niets.
Dan kunt u eeuwigdurend zo uw handen vouwen, neerliggen en uw stilte optrekken, u kunt in stilte leven, in rust, in zaligheid.
Er lopen heilige mensen op aarde, zijn waarlijk heilig, natuurlijk harmonisch, en dat bidt maar.
En wij gaan voorbij, wij laten ze bidden.
Wanneer daar de mens bidt voor: geef mij dat en geef mij dat, o mijn Christus, en, ik zal alles doen om Uw kinderen te helpen ...
Waarom neemt die dame daar van haar geld, haar bezit, geen duizend gulden en schenkt ze?
Dan behoeft God haar geloof, haar bidden niet te verhoren.
Ziet u?
Maar dat kost iets.
Er zijn mensen die hebben miljoenen en liggen ook neergeknield en zijn gelukkig en stemmen zich op Christus, op de Bijbel, op de ruimte af.
Maar wanneer er gebeld wordt, of wanneer God Zijn leven stuurt en zegt: hier hebt ge een kind, dan zijn ze stokdoof.
Kost geld, kost tien gulden.
Is dat niet zo?
Handel en voer uw daad naar het ruimtelijke voelen en denken voor uw geest.
Maak van alles harmonie.
Laat de mens zeggen: ja, waarlijk, dit leven is waarheid, is harmonisch, is liefdevol.
En wat zegt dan goud, wat zegt bezit, wat zegt het, indien ge koningin, koning, keizer, een maharadja zijt?
Geld en al dat bezit vernietigt u maar, want u houdt het vast, en het moet de wereld over, het moet het leven van God verrijken.
Is het niet zo?
Wat doet de kerk?
Wanneer ge die mensen daar ziet gekleed, wanneer u de mens ziet, de mens, de kardinaal met zijn wit laken aan, dat daar tien, twintig meters achter hem sleept ...
Mijn God, mijn God, u moet dat leven eens zien in de eigenlijke wet, die dan Christus, God, ruimte, de Albron, de Alliefde vertegenwoordigt.
Wat kunt ge bereiken met kant, smaragden en diamanten, met sandaaltjes, die gouden sandaaltjes?
Wanneer ge waarlijk bezit hebt en ge wilt iets voor de mensheid doen, waarom sluit ge uzelf dan af en laat ge u kronen met een goud ding op?
Waarom spreekt ge van verre tot de mensen?
En waarom gaat ge niet van stad tot stad?
Waarom beult het geestelijke kind zich achter de kist, uw vader en moeder, uw zuster en broeder, waarom beulen zich die mensen af?
Omdat ze blij zijn dat ze u tot de ontwaking kunnen voeren.
En die willen geen dank, die willen geen opschik.
Die gaan niet in fluweel.
Die zetten geen Sint-Nicolaasteken op.
Daar hebben ze u niet voor nodig, geen ruimte, geen God.
Zij gaan, indien het moet, barrevoets.
En ze kunnen hun schoeisel dragen, verbeeldt u zich maar niets, want in de ruimte, in dat eeuwige leven, in die oneindigheid ontmoet u vroeg of laat de reine klaarte.
Niet waar soms?
Bid om de mens te mogen behouden, indien nu die mens de evolutie ontvangt om de nieuwe geboorte te beleven.
Ja, u bent getrouwd, u bent gehuwd met uw liefde, met wat eigenlijk?
U wilt dat leven niet kwijt.
Maar ook dat is maar geleend goed.
Wanneer ge de hartelijkheid, de welwillendheid en de liefde van uw man krijgt en u bent moeder, dan kunt ge God danken dat u die liefde beleven kunt nu, want er worden miljoenen mensen geslagen.
Ze zíjn zover.
Maar wellicht hoort dat leven achter de kist een ander toe.
U leeft allemaal ... gans deze wereld, al die miljoenen mensen hier op aarde beleven karmische wetten.
U hebt uw eeuwigdurende goddelijke ik nog niet naast u wandelen, dat moet u nog verdienen, of u was hier niet meer.
Ik sta in de ruimte, ik heb de eerste, de tweede, de derde en de vierde en de vijfde en de zesde en de zevende sfeer, de Vierde, de Vijfde, de Zesde, de Zevende Kosmische Graad, het Al beleefd, en ik wacht nóg op mijn liefde.
Nóg is dat deel van mij niet tot mij gekomen.
Maar ik ben niet arm.
Ik zal praten, ik zal bezielen, ik zal de mensen liefde geven, ik kríjg die graad tot mij.
En het andere leven dat nu die liefde bezit, die zal zeggen: beleef haar en ge krijgt mijn liefde ook.
Ja, wat wilt u?
Waar wilt u naartoe?
Wilt ge deze wetten menselijk, moederlijk, vaderlijk, geestelijk, ruimtelijk, goddelijk beleven?
Ik ben in staat om u het goddelijke antwoord te schenken.
En dan staan we voor de waarachtige wet en dan voelt u ook: ja, zo is het, en niets anders.
Niets.
(Tot de zaal): Nog meer?
(Meneer in de zaal wil iets zeggen.)
Ik kom direct bij u.
(Meneer in de zaal): ‘Ik wou vragen, houdt u nog vol dat we geen oorlog krijgen?’
Jazeker.
(Meneer in de zaal): ‘Mag ik dat nog een keer vragen?’
Ja.
Vermoord mij dan maar als die oorlog komt.
Bent u nu blij?
Maar u bent niet zeker.
Nu bent u nog niet zeker.
Nee, dat is niemand.
(Meneer in de zaal): ‘Dat wil ik wel bekennen.’
Want u hebt, het honderd procent voelen en denken, het waarlijke weten leeft niet onder uw hart.
U kunt en blijft ...
Dacht u dat ik waarlijk gelukkig was, dat ik u iets kon schenken?
Kan ik niet.
Kán ik niet.
Dat is de pijn van de Messias.
Daarom liet Hij zich slaan aan het kruis, zegt de oosterling.
Christus koos voor de kruisdood, zegt die man uit dat boek, die Amerikaan.
Christus ging door de kruisdood, en dat was de enige mogelijkheid om zich los te maken van deze wereld?
Néé, men heeft Hem daar bewust aan geslagen.
En dat is een kosmische fout, dat is leugen en bedrog wat u daar leest.
Christus had alleen de kruisdood nog.
Néé, deze wereld, deze mensheid, het Jodendom, nee, de Romeinen en elkeen, alles wat op aarde leeft, heeft Hem bewust aan het kruis geslagen.
U en ik zijn Zijn moordenaars.
En dan zegt een oosterling, en dan zegt een oosters meester: de Christus ...
Daar komt een oosterling ...
Dat boek smijten wij op de brandstapel, het is nog rotter – ik zal het heel erg uitdrukken – dan uw slechtste romans die u hebt gelezen, die vol zijn van hartstocht en verdierlijking.
Zo hemeltergend is het, dat men een meester uit het Oosten verkracht en die voert, en die laat spreken door de Christus.
Dat is vergif.
Ik waarschuw u voor dat boek.
U kunt, als u het lezen wilt, dan koopt u het en dan vergelijkt u het met onze leer.
Hovaardij, tafeltje-dek-je.
Daar gaat de geleerde in het Oosten en zegt ... en we komen daar, en een ruwe tafel, en we zetten ons neer, en inééns is de tafel gedekt, dan staan de bordjes daar en dan komt zo’n hoge meester, maakt de deksel van de pot open en dan krijgt u eten, het vloeit er zo uit.
Ziet u?
Christus na-apen.
Het beleven van de Messias, het beleven van Zijn leven, en daar een rotheid van opbouwen, om een priester in het Oosten iets te schenken?
Néé, dat is de ziel, de hunkering van de mens om iets te zijn, om iets te brengen.
En dan gaat opníéuw die Christus aan het kruis.
Vergrijpt u maar niet aan boeken.
Als er één woord verkeerd door ons gegeven wordt, dan smijt Jozef Rulof die boeken in uw grachten, op straat, of waar dan ook.
Hij trapt ons weg, indien wij hem niet lieten zien waar de waarheid leeft.
En dan kunt u dat doen.
Wij praten hier reeds vier jaar, wij hebben reeds zeshonderd vijftig lezingen gegeven en zijn nog niet begonnen.
Voor de Christus kunt gij u niet uitputten.
Maar wanneer de waarheid er is, ja, dan krijgt ge ruimtelijke bezieling.
En indien u dat niet voelt, dan voert men u opnieuw naar die duisternis, naar die afbraak, die bezoedeling.
Wij vechten voor de Messias, omdat we Zijn leven kennen, omdat we weten dat Hij op aarde heeft geleefd, omdat we weten: Zijn weg ...
U kunt op aarde geen voetstap verzetten of u trapt op Zijn leven, Zijn ziel, Zijn geest, Zijn goddelijke liefde, Zijn Ik, van de maan af, door deze ruimte.
Ziet u?
Wanneer de mens, wanneer we over planeten en sterren spreken, haalt de mens zijn schouders op.
En ge lééft onder sterren en planeten.
Door het planetenstelsel gaf de goddelijke Albron u voet- na voetstuk, daardoor is het menselijke organisme opgebouwd.
Onwaarheid?
Kletspraat?
Durf eens te denken naar uw ruimtelijke ik.
(Tot de zaal): Nog meer?
(Meneer in de zaal): ‘Meester, hoe zou het komen dat die christelijke en katholieken mensen die een kerk laten bouwen, dat ze altijd maar zo’n bliksemafleider bovenop die kerk hebben?
Vertrouwen ze God niet?’
Dat ze?
(Meneer in de zaal): ‘ ... dat ze een bliksemafleider bovenop die kerk hebben.
Vertrouwen ze dan God niet?’
Daar hebt u het.
Heel goed, mijn vriend.
Waarom zet men op de kerk en naast het kruis nog een stoffelijke bliksemafleider?
Die moet in uw hart leven, ziet u?
Heel goed.
U krijgt geen tien, maar als ik het geld in mijn zak had, kreeg u duizend gulden van me. (gelach)
Wanneer u dat belachelijk kunt maken en zegt: o, moet mijn kerk nog beschermd worden ...
Dat zijn ...
De alleenzaligmakende kerk heeft het vreselijkste pak slaag gehad in de vier, vijf jaar die voorbijgingen op aarde, meer nog dan de mens.
Men heeft het joodse kind willen kraken.
U leest in ‘De Volkeren der Aarde’: het joodse kind – daar kwam de Messias voor – moet de Messias aanvaarden.
Dan is er geen jodendom meer.
U bent allemaal uit de Joden geboren, er was slechts één ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), we zijn allemaal van (het Huis) Israël.
En wanneer u dat aanvaardt, krijgt u het christelijke (Huis) Israël.
En hiernaast brengen wij, wij brengen nu het ruimtelijke (Huis) Israël.
Een mens, André ...
Wij zeggen: ‘André, stuur ‘De Volkeren der Aarde’ in het Engels naar Engeland.’
De stam Israël leeft in Engeland, is Engeland.
Haha, zegt de dominee, haha.
Waarom?
Hij is het hier.
Maar dat is de eigenlijke stam Mozes.
En hij krijgt het antwoord: ‘Die man is dol.’
Crazy?
Niet zo erg.
‘Een fantast van de hevigste soort.’
Dat stoffelijke, orthodoxe (Huis) Israël wil niet naar de ruimte.
Het wil van zichzelf geen geestelijk bewustzijn maken.
Dat blijft Bijbels.
Maar dat houdt de God van haat, waar of niet?
Denk dan toch, en u krijgt ruimtelijk gevoel.
De katholieke kerk kreeg een pak slaag.
Indien dat het allerheiligste voor de aarde, voor de ruimte is, hoe kan dan een mens zo’n goddelijk product vernietigen?
Duizenden kerken zijn er gesmoord.
Dat zijn maar stenen gebouwen.
Lééft daarin de goddelijke gelukzaligheid, in die kerk?
Bent u katholiek?
Was u protestants?
Durft ge niet te denken?
Dat lieten wij André, dit mens waardoor ik spreek, lieten we hem reeds beleven op achtjarige leeftijd.
En toen zei hij tegen de pastoor: ‘Dat bestaat niet.
God kan niet verdoemen.’
En toen hij veertien jaar was, tussen de dertien en veertien, toen lieten wij hem de hostie kapotbijten, zo, tussen de tanden.
En toen zegt Jeus, dat leest u in deel II straks: ‘Nu krijg ik een pak slaag.
Nu zegt de kerk ...
De kerk stort in en de hemel stort in.’
En Crisje zegt: ‘Lelijke ploert, je hebt op Onze-Lieve-Heer gebeten.’
En Onze-Lieve-Heer verschijnt hier in de kerk en die haalt hem zo achter die pilaar vandaan.
Maar een half uur daarna zegt Jeus: ‘Er gebeurde nog niets.’
En hij ging naar huis.
Maar een half jaar daarna was hij nog bezig met Onze-Lieve-Heer.
‘Ach’, zegt Jeus, dat leest u aanstonds, dat heb ik vastgelegd, ‘die man daar, Onze-Lieve-Heer, die is, ja, op Golgotha aan het kruis geslagen, die voelt deze pijn niet eens.
Dat bijten van mij is immers niets met hetgeen Hij dáár heeft beleefd; dáár belkte Hij niet eens.’
Anderhalf jaar later zit dit kind nóg vast aan dit vragen-stellen, de angst: zou Christus mij niet in de hel trappen?
Er gebeurde niets.
‘Nee’, zegt Jeus later, ‘dat is maar meel.
Dat hebben ze van meel gemaakt, dat kunnen ze bakken.
Dat is Onze-Lieve-Heer niet, Crisje, dat kui eiges maken.’
Dat leest u in deel II.
Maar nu wordt de Christus van het stenen beeld losgemaakt.
‘Dat is de Christus niet, die daar staat’, zegt Jeus, want de heilige familie die werd daar even gekraakt op zondagmorgen door de kinderen van Crisje.
‘Dat is Christus niet.
Dat zijn maar stukken en brokken, dat is steen.
De Echte leeft dáár, boven, en dáár ga ik naar toe’.
Maar ú blijft daar in uw Bijbel en in uw kerk.
U durft de Echte niet in het gelaat te kijken.
Ziet u?
En dat willen wij u geven.
U hebt die kerk ook niet meer nodig.
Want die kerk verdoemt nog altijd.
Het leven niet, in de natuur, in de ruimte, geen planeet, zon en ster heeft één verkeerde gedachte beleefd.
Die is er niet in de ruimte, die leeft alleen in de mens.
Die kunt u vinden in de Bijbel, die kunt u vinden in uw kerk.
Als u geen geld geeft, kunt u eruit, of u mag staan; hiervoor krijgt u de plaats niet.
Allemaal futiliteiten.
Maar het zegt zoveel wanneer ge God benaderen wilt en de ruimte wilt leren kennen, wanneer uw ziel, uw geest gaat spreken.
Dan hebt u die bliksemafleider nodig, mijn vriend.
Angst.
Geen overgave.
Wat zou er beginnen?,
zegt deze eeuw, deze tijd.
Hebt u angst voor Adolf Hitler gehad, voor Stalin?
Wat doet ge nu weer?
Daar gaan opnieuw uw geld, uw miljoenen, en koopt men kanonnen voor.
Wat heeft Christus, wat heeft God ons geleerd?
Wat heeft Christus gebracht?
Weten!
‘God heeft mij alles gegeven.
God zegende dit volk’.
Hóé kan God u zegenen wanneer ge uzelf wilt beschermen door de vernietiging, door kanonnen?
En die worden nog, door het kind, door de pastoor, door de bisschoppen, de kardinalen worden die kanonnen nog gezegend.
Hebt u niets anders te doen?
Wilt ge Mijn leven, zegt Christus nu vanuit Zijn ruimte, wilt ge Mijn leven bezoedelen met hetgeen dáár geschiedt?
Houdt ge nog langer Mijn kinderen onbewust en voert ge ze nog altijd naar het laatste oordeel en uw verdoemdheid, naar uw brandstapels, Moeder?
Moeder, dat is de katholieke kerk, dat is het alleenzaligmakende bewustzijn, en die heet ‘moeder’.
Maar dat dier ... roept de ruimte, roepen de hellen, wíj zijn niet zo slecht, zo mismaakt dan gij.
Gij legt daar bewust het kind van God op de brandstapel en geniet.
Is dat liefde, is dat éénzijn, is dat overgave, is dat harmonisch?
Mooi, mooi, die bliksemafleider.
Ziet u?
U moet leren denken.
En dan is ... Zeker, dat was nodig, dat was nodig; de mens zou een geloof ontvangen.
De meesters zijn ermee begonnen.
We hebben lezingen gegeven.
Toen Christus van de aarde kwam, Hij trad uit Zijn lichaam, het lichaam hing daar op Golgotha ...
Heeft er eerst voor gezorgd ... dat deden de meesters, ze haalden het zo weg.
En toen kwam Hij in de vierde en de vijfde sfeer en riep de meesters bij elkaar, en zei: ‘Hebt ge gezien hoe Ik daar ben ontvangen?
Nóg een keer terug?
Moet Ik nóg een keer terug om het brood te breken, terwijl men Mij van links, van rechts, van voor en van achter belogen, bedrogen, gegeseld en geslagen heeft?’
Doet u dat ook?
‘Ik heb Mijn leven gegeven’, zegt de meester, ‘en nu gij.
Ik ben in het Al.
Tracht het Al te bereiken door uzelf te geven.’
Maar geen meester uit de vierde en de vijfde sfeer laat zich door dit onbewuste dierlijke mens van de aarde aan een kruis slaan, in een gevangenis trappen en opsluiten.
Wij kunnen meer bereiken indien we om u heen leven, om u heen wandelen, om nu bewust te leven, om daar iets te doen.
Ziet u?
Het is geen kunst om te sterven, mijn broeder, maar om te willen blijven leven, en om nu te leren denken: wat moet ik doen, wat kan ik doen, wat kan ik bereiken?
Wanneer u niets doet ...
U hoeft niets te doen op deze wereld, als u maar zorgt dat u te eten en te drinken hebt.
Ziet u?
Gaat u maar, verdien maar vijftien en twintig gulden en wandel en geniet van de goddelijke natuur, laat het leven tot u spreken, en u bent een natuurlijk, een geestelijk bewuste.
Elk insect, elke gedachte, elke karaktertrek zult ge voeren naar de ruimte, voor uw geestelijke persoonlijkheid.
Elk denken en voelen krijgt vleugels, krijgt geestelijke bezieling.
Wanneer komt de kerk, wanneer komt het protestantisme, gereformeerden, Luther, wanneer komen al die sekten, die dogma’s tot het gevleugelde voelen en denken, het geestelijke éénzijn?
Wanneer?
Ziet u?
Wie bent u nu?
Had u nog iets?
U daar.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, ik wil iets vragen, mijnheer Rulof.
U bent zeker tegen kerken, hè?’
Nee.
(Mevrouw in de zaal): ‘O.’
Zijn we niet.
Hebt u de boeken gelezen?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nou, ik ben ermee bezig.’
Leest u maar, dan zult u voelen dat we het niet zijn.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... in uw rede te horen.’
Wij halen alleen die fouten uit die kerk.
(Mevrouw in de zaal): ‘O.’
De mens, ik zeg toch, de mens heeft een dogma, een geloof nodig.
Wie is daarmee begonnen?
Het Huis Israël.
Abraham, Isaak en Jakob.
Maar in het prehistorische tijdperk leefden er ook mensen en hebben (geen) Isaak en Jakob, geen Christus, noch God, geen Bijbel gekend en leven nu in het Al.
Voelt u wel?
Wij hebben het niet over het geloof.
Maar die verdoemdheid moet eruit, want God kán Zijn leven niet verdoemen.
Vindt u dat verkeerd?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, dat vind ik niet verkeerd.’
De mens heeft een houvast nodig.
Christus, de meesters hebben de mensen een geloof geschonken.
En toen wisten zij ...
Toen kwam Mozes.
Mozes kreeg waarachtig het eeuwige leven, de liefde.
Dat was veel in zijn tijd.
Maar hij was ook een rebel, want de mens wás niet anders.
Maar wanneer u durft, daarom zeg ik, wanneer u durft te denken en uzelf wilt verrijken ten opzichte van uw geest, uw innerlijk leven, uw hiernamaals – u móét verder, dit is het alles niet – dan krijgt ge het ‘ja’ en het ‘nee’, de onwaarheid en de waarheid te zien, en dan ontwaakt u.
De mens die blijft vasthouden aan die verdoemdheid en aan het laatste oordeel en zoveel duizenden gedachten en gevoelens, krijgt nimmer geestelijk voelen en denken.
Daar vechten wij voor.
Is dat verkeerd?
(Tot iemand in de zaal): Daarzo.
(Mevrouw in de zaal): ‘Dacht u dat Christus niet in de kerk was?’
Christus is in de kerk; u kunt door bidden en denken Christus beleven.
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar in de kerk mogen we ook zelf denken.’
In de kerk ...
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... ook instellen op het eeuwige leven.’
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Mag men zich ook instellen op het eeuwige leven.’
Kunt u.
(Mevrouw in de zaal): ‘Het wordt niet verboden.
En ik geloof dat een goed katholiek, een goed protestant en ook gereformeerd, of wat men wil zijn, evengoed in de hemel kan komen, als wanneer we bij u blijven, op die manier.
Waarom niet?
Dat is toch allemaal een en hetzelfde?
En dan de Bijbel, zou die ook niet door meesters geschreven zijn?
Die waren toch, voor Christus uit de hemel kwam, waren er toch ook al meesters in het Al?’
Voelt u ...
(Mevrouw in de zaal): ‘Net zo goed als uw boeken, dat is precies hetzelfde.’
Voelt u, wanneer u de Bijbel leest en er maar één woord komt van een God die eigenlijk haat, dan bent u niet meer met God in verbinding.
Begrijpt u dat niet?
(Mevrouw in de zaal): ‘Hoe zegt u het?’
Wanneer u het Oude Testament beleeft, waar men niets anders dan haat en vernietiging in aanvaarden en beleven kan, dan bent u met geen Vader van liefde in verbinding, dat is mensenwerk.
Dat zijn menselijke gedachten.
Waren de Bijbelschrijvers meesters?
(Mevrouw in de zaal): ‘Mozes heeft ook in die tijd geleefd.’
Wat heeft Mozes dan naast zijn geestelijk werk moeten doen?
Fundamenten leggen voor uw eeuw, uw denken en voelen.
(Mevrouw in de zaal): ‘Een prachtige taak ...’
Prachtig.
Elk mens die aan die Universiteit heeft gewerkt, voor die Universiteit, dat is de Universiteit van Christus, elk mens, kunsten en wetenschappen, Galilei, en welk mens ook, heeft fundamenten gelegd voor dit ontwaken.
Maar wanneer u dat niet kwijt wilt en u blijft kerks, kerks denken ...
(Mevrouw in de zaal:) ‘Vindt u dat verkeerd?’
Hebben wij het niet over, dat daar de kerk is en nog een kerk en nog een kerk.
U hebt een plaats nodig om één te zijn, nietwaar?
Maar dat is niet het alles.
En nu brengen wij de wetten, de ruimten voor uw leven achter de kist, voelt u, voor de wedergeboorte, moeder- en vaderschap.
Krijgt u dat, krijgt u dat in de Bijbel, krijgt u dat in de kerk?
Praat de dominee over het terugkeren op aarde?
Nee, dat is niet zo.
Dat heeft nog niet één theoloog onder uw volk, op deze wereld kunnen verklaren.
Zover ...
(Mevrouw in de zaal wil iets zeggen.)
Wacht u even, u krijgt uw woord aanstonds.
... zover gáát men nog niet, dúrft men nog niet te denken.
(Mevrouw in de zaal): ‘Doet het er wat toe voor de eeuwigheid?’
Of u weet of u achter de kist leeft?
(Mevrouw in de zaal): ‘Als ik in Christus sterf ...
Het is te hopen dat ik dat kan, daarom ben ik er nou.’
Als u in Christus sterft ...
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Kunt u dat?
Kunt u dat werkelijk?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... volle overgave.
Dat ligt aan onszelf.
Hebben wij Christus lief met heel ons hart?
En dan richten wij ons leven werkelijk daarop in.
Dat kan dan in de kerk net zo goed als in uw boeken.
Ik vind uw boeken mooi.
Ze hebben mij heel veel licht gegeven in dingen die me nog duister waren.
Ik heb er heel veel van gelezen.
Ik vind ze mooi.
Maar ik vind het niet mooi wanneer de kerk ...
Ik heb zo een beetje het gevoel dat de kerk afgebroken wordt.’
Nee ...
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... er zijn misschien nog enkele kerkelijke dogma’s ...’
Och m’n lieve kind, kent u het bewustzijn van uw volk, van uw natie?
(Mevrouw in de zaal): ‘God is liefde.’
Ja, God is liefde.
Het gaat erom dat wij de wetten brengen.
Dat de dominee aanvaardt, de bioloog, de psycholoog, dat de ziel als mens in beide organismen leeft en de wedergeboorte moet aanvaarden.
Voelt u wel?
Dat is de kringloop van deze aarde, oneindig, en dan gaat u verder.
Kunt u ook in uw kerk.
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
U hebt geen kerk, u hebt geen boeken, zei ik u – daarom nemen we dat beeld – het prehistorische tijdperk kwam er buiten God, buiten de Bijbel, buiten alles (om) en leeft nu en bevolkt nu de sferen van licht.
Voelt u dat dan niet?
Is dat nog niet duidelijk genoeg, dat u de mens ziet, naakt in de natuur, met niets, alleen duisternis, alleen het licht van de ruimte ...
Die mens leefde op deze wereld.
Er was niets anders.
De meesters ...
Mozes zou nog geboren worden, er was nog niets.
En die mensen leven nu, die ziet u straks, als u hierheen gaat, in de zevende sfeer, als u zover bent, de Vierde Kosmische Graad, de Vijfde, de Zesde, in het Al.
Waar u over geen biljoenen tijdperken bent, daar leeft nu het prehistorische dier, zonder God, zonder Christus, zonder de Bijbel.
Zegt dat niet alles?
Is dat dan het afbreken van uw kerk?
Nee.
Die verdoemdheid, die disharmonie, dat Christus voor u gestorven is, neemt u dat nog?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Dan bent u ernaast.
Christus is niet voor u gestorven, Christus kwam hier om u het goddelijke bewustzijn te brengen.
Dus u aanvaardt nog dat Hij aan het kruis gestorven is voor u?
(Mevrouw in de zaal): ‘En zou mij dat niet in de hemel brengen, als ik dat geloof?’
U kunt dat geloven, maar het gééft u niets.
U zult uw eigen dood sterven.
Ziet u?
U zit in die Bijbel en u aanvaardt wat daar staat: Christus is voor ons gestorven.
Ja, dat zoudt u wel willen.
Dat zou de ruimte wel willen.
En nogmaals, omdat Hij Zijn leven gaf, zegt de Bijbel, zegt de dominee, dan krijgt u – geloof dat maar en bid maar – dan krijgt u het eeuwige leven, dan hébt u het.
Nee, u zult uw dood beleven, uw nieuwe geboorte.
U bent nu moeder, maar aanstonds komt ge terug naar hier en zijt ge vader.
Uw handelen, uw denken en voelen zult ge moeten richten tot Hem.
Maar gij zult stap voor stap moeten verdienen.
Ziet u?
Los van de Christus en toch alles.
(Mevrouw in de zaal:) ‘Hij gaf daar Zijn leven.’
U luistert niet.
Hij gáf daar Zijn leven niet.
Hij is daar niet voor mij en voor u en voor de miljoenen van deze wereld gestorven, Hij is daar bewust vermóórd.
Dat is heel iets anders.
Dat is niet hard, mijn kind.
(Mevrouw in de zaal): ‘U maakt het te moeilijk.
Het is zo eenvoudig, dat geloof ik ...’
Ja, als u dat vasthoudt van u, is eenvoudig.
Maar dát niet meer.
Dit plaatst u voor Zijn realiteit.
Voelt u, wat eenvoudig wordt?
De Bijbel zegt, de geleerde zegt: bid en aanvaard, dan bent u klaar.
Maar voor de ruimte bent u dat niet, dat hebben wíj moeten aanvaarden.
Het is zo eenvoudig als u Christus aanvaardt en u zegt: ja, Hij is voor mij gestorven.
Néé, Hij moet voor ons léven.
Angstig?
Ik doe u niets.
Het gaat om die realiteit, het gaat om die duisternis te doen oplossen.
(Mevrouw in de zaal): ‘Christus leeft voor mij ...’
Voor iedereen?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Voor iedereen.
Voor hond en kat toch ook?
(Mevrouw in de zaal): ‘Hij leeft.’
Hij leeft ja.
Maar Hij is daar niet voor mij gestorven.
Door Hem zal ik het eeuwige leven ontvangen wanneer ik de wetten harmonisch beleef.
Ziet u?
Hij heeft niet alles kunnen vertellen, hoe het moest.
Want daarvoor heeft men Hem het spreken ontnomen.
Maar u denkt nog Bijbels.
En dat kunt u, maar niet wanneer u de handen neerlegt op het bloedoffer.
Dat zou deze wereld wel willen.
Makkelijk, eenvoudig.
Nu wordt het eenvoudig: ik geef mij maar aan Hem.
Het komt toch in orde, want u komt achter de kist, u gaat aanstonds ‘de kist’ in, wellicht gaat u terug – gelooft u dat? – wellicht moet u terug naar de aarde om een nieuw leven te ontvangen.
Gelooft u daarin?
(Mevrouw in de zaal): ‘De mogelijkheid bestaat, zeker.’
Nee, dat ís, niet de mogelijkheid, dat ís ...
Maar dat neemt uw dominee, dat neemt de katholieke kerk nog niet aan.
Dat bewustzijn is er nog niet.
Voelt u?
Want nu is nog maar voor een enkeling ...
De gevallen engelen, u kent dat allemaal, daarin behoeven we niet af te dalen.
Het gaat erom dat u de Christus zult zien als een goddelijke persoonlijkheid, maar dat gij en ik en iedereen, de Christus zult moeten verdienen.
Dóór vader- en moederschap.
Niet door leugen en bedrog, haat.
Kijk, wij gaan verder, wij geloven niet meer dat Hij heeft gebeden, het Onzevader heeft gebeden voor Zijn God: ‘Leid Mij niet in verzoeking.’
Hoe kan de Albron zichzelf tot die verzoeking, die afbraak voeren?
Gelooft u daarin?
Ja?
(Mevrouw in de zaal): ‘Want dat gebed heb ik nooit iets in gezien, dat Onzevader.
Dat is toch ... (niet te verstaan) bekend geworden, leid ons niet in verzoeking.
Ik heb er nooit het verkeerde in gezien.’
Nee, maar dat zijn de wétten.
Elk woord is een wét.
Wanneer u het hebt over hebbelijkheid, onhebbelijkheid ... dan staat u, dan brengt de hebbelijkheid, het aanvaarden, het goedvinden, de welwillendheid, voert u allemaal naar de liefde.
Maar de onhebbelijkheid jaagt u de duisternis in.
En dat hebben we te leren, dat moeten we aanvaarden.
Nu komt uw woordenboek erbij.
Wat hebben wij van het woordenboek?
Zijn we daarin verkeerd, zijn onze eigenschappen verkeerd?
Voelt u?
We kraken geen kerk, maar die verdoemdheid moet eruit, want God verdoemt geen kind, geen leven.
Dat is alles.
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
U verdoemt zichzelf.
En God zichzelf en Christus.
Kan dat?
Wat blijft ervan over?
Wanneer krijgt u ruimte?
Wanneer krijgt ge uw geestelijke ruimte en uw persoonlijkheid te zien?
Wanneer?
Komt nooit.
Kan niet.
Ziet, men kent de wetten niet, men kent die ruimte niet, die zon en die maan niet, geen sferenwereld, niets, niets; moet nog ontwaken, móét nog ontwaken.
Daarom is de Bijbel stoffelijk bewust.
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
U moet niet gaan spreken wanneer ik bezig ben.
U krijgt onherroepelijk uw woord als u uw vinger opsteekt.
De Bijbel is dogmatisch stoffelijk, nóg, in deze eeuw.
Maar de geestelijke Bijbel heeft u iets anders te vertellen, die spreekt over ziel en geest.
Dat zullen uw psychologen doen.
Maar geen dominee, die komt er nooit.
Waarom niet?
Hij mag dat goddelijke woord niet veranderen.
En hij heeft het goddelijke woord niet.
Dat hebben de mensen geschreven, zoals Socrates aan zijn fundamenten begon voor de wijsgerige stelsels.
Is het niet eenvoudig?
Wat had u nog?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, over die Bijbel ...’
Nee, daar komen wij ook in duizend jaar niet uitgesproken.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... de geest van Christus ligt toch in die Bijbel?
Die Bijbel is toch niet dood, die leeft voor ons.
Wanneer we ons in narigheid en moeilijkheden bevinden, we zijn toch maar mensen, we kunnen wel in hogere sferen leven, maar we moeten bedenken, we staan met twee benen ook op de aarde.’
Ja, u staat erop, ja.
En u leeft er ook op.
Maar waar leeft ...
Wandelt uw ziel en uw geest ook op aarde?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, die kan evengoed bij God zijn.
Maar we moeten ontdekken dat we nog, mensen nog van de aarde zijn, zulke aardse dingen nog meemaken.
Met al die miljoenen mensen die naar de kerken gaan en de enkele mensen die niet meer ...’
Ja, daar gaan we weer naartoe.
U wilt maar weten dat wij hier gelijk hebben en de kerken niet.
Kind, er zijn mil-, miljoenen theosofen, Rozenkruisers, metafysische kinderen op de wereld.
Wij zijn het heus niet alleen.
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, dat weet ...’
Miljoenen ruimten zijn al bewust, alleen het kind van de Bijbel blijft onbewust.
En dat zoekt u zelf uit.
Ik kan niet de hele avond over uw Bijbel gaan praten.
U kunt het vergelijken met de boeken.
En kunt u dat niet aanvaarden, mijn kind, dan zullen we wachten.
Wij gaan door.
Ik neem u niets af.
U kunt mij ook niets schenken.
Maar wij hebben die wetten leren kennen.
En als u dat vasthoudt en Bijbels dogmatisch, kerks bedenkt en bevoelt, neem ik u dat niet af, want dan weet ik: ik kan u eerst achter de kist overtuigen.
Hier niet, dat is niet mogelijk.
Waarom zouden we het elkaar moeilijk maken?
Maar ik neem dat niet meer, en geen ruimte en geen miljoenen mensen, dat de Christus voor ons daar gestorven is, noch dat van Gethsemane, en duizend andere dingen van de Bijbel.
We krijgen hier met menselijk denken en voelen te maken, en toen vloeide er een pen en kreeg de mens de eerste pagina’s te beleven, de eerste hoofdstukken van: er zij licht en er was licht.
Ik zal een licht voor de nacht maken en een voor de dag.
Weet u niet, mijn zuster, dat de aarde nacht maakt en dat het in het universum nooit duister is?
Weet u dat niet?
Zie, de Bijbel begint met onwaarheid.
Zeker, wij weten wel, en er zijn theologen die zeggen: ja, dat zijn niet zes dagen, dat zijn tijdperken.
Maar, er zij licht en er zij een licht voor de nacht, en er zijn mensen ...
Gelooft u nog waarlijk in die rib?
Dat God een mens heeft gemaakt van wat klei en levensadem?
Aanvaardt u dat ook?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ik geloof in de almacht van God.’
Ziet u?
U gelooft nog in klei en levensadem.
Dat behoort tot het prehistorische denken en voelen.
Mijn kind, u bent in de wateren geboren.
U bent eerst miljoenen malen in de wateren ontstaan als embryonaal ...
De bioloog, de geoloog zal u aanstonds daarvan overtuigen en dan wordt deze leer aanvaard voor de hele wereld.
God heeft geen mens geschapen door wat klei en wat levensadem.
Ziet u?
Dat is een gedachte, dat is een voelen en denken, die in strijd is met de goddelijke werkelijkheid.
Leest u ‘De Volkeren der Aarde’ eens rustig, dat boek van ons.
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat heb ik gelezen.’
Nu?
En nu blijft u nog, nu denkt u nog niet verder?
Durft u zich die genade, dat mooie ruimtelijke gevoel niet te schenken?
U schenkt uzelf bezieling, u geeft u goddelijk contact dóór de wetten.
Nee?
Geeft u zich dat niet?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, maar ik ontvang mijn goddelijke ... mijn goddelijke geest leidt mij door het leven.’
Zo.
(Mevrouw in de zaal): ‘En bidden, ik bid om de grote krachten ...’
Ja, de goddelijke geest leidt de mens.
Ziet u?
Ja ...
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, als wij ons laten leiden door de goddelijke geest in het leven en ons daarvan iets trachten eigen te maken en ons in te stellen ...’
Kan.
Natuurlijk.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... dan zijn we al een heel eind verder.’
Nee, dan bént u er.
Dat is de bron, waardoor u begint – lach niet, want u weet het allemaal niet – dan bent u de bron waardoor u denkt en voelt.
Mijn kind, dat is het, jazeker.
Maar nu door de realiteitswetten.
Nu moet u beginnen om u eigen te maken dat die Bijbel begint met iets dat niet waar is.
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
Ja.
Ja, dat is moeilijk, vindt u niet?
Maar de theoloog weet het, verschillende, honderden weten het, dat de Bijbel met onwaarheid begint.
Want dat is niet waar.
De mens is geboren uit de Albron, de Alziel, de Algeest en dat werd een afscheiding.
De maan is de moeder voor de ruimte, de Almoeder voor deze ruimte.
De zon is de vader.
In de ruimte vindt u alleen maar vader- en moederschap.
En toen kwamen de splitsingen tot stand.
En in het embryonale leven zijn wij begonnen en we hebben het maanstadium beleefd, toen waren we vis.
U kunt uw kieuwen nog achter de oren zien.
U kunt de menselijke levensgraden volgen, in de wateren en op het land, en dan staat ge voor Darwin, en dan zijn we niet van de apen afgekomen, maar dan is de aap en al het leven uit de méns ontstaan.
Ja, ik ben niet alleen, en u bent het niet alleen, en die honderd mensen hier niet alleen, maar míljoenen mensen zijn zover.
En eerlijk, aanvaard het, uw maatschappij kan de Bijbel nog niet missen.
U kunt die miljoenen mensen dat houvast niet ontnemen.
Maar langzaamaan dringt het door.
Weet u dat uw wetenschap, de astronoom, de bioloog, de theoloog reeds op de vingers tikt en zegt: u begint met onwaarheid?
Want ik kan u verklaren dat wij in de wateren zijn geboren en dat God geen licht voor de nacht heeft geschapen, omdat de aarde nacht moest maken, omdat haar leven anders zou verbranden door de felheid van de zon.
Dat kan ik u verklaren door mijn studie nu.
Daaraan hebben de meesters gewerkt, Galilei en de anderen.
En nu staat het een tegenover het ander.
En de Hoge Raad – heb ik hier aan de mensen verteld, die vraag werd gesteld – zegt in uw maatschappij: ho, wacht even, tot hier en niet verder, of wij ontnemen miljoenen mensen het goddelijke houvast.
Ziet u?
Maar langzaamaan, overal op de wereld zijn mensen bezig die het ruimtelijke bewustzijn brengen.
Moet er nimmer geestelijk bewustzijn komen?
En dat heeft Christus gewild.
‘Mij hebben ze daar vermoord.
Ga tot de aarde terug.’
Natuurlijk, eerst de apostelen.
Later heeft Petrus dat allemaal beleefd en goedgemaakt.
En nu bent u, en nu is een ander bezig om het geestelijke bewustzijn op aarde te brengen.
Ziet u?
De Bijbel is stoffelijk.
Maar de Bijbel wordt geestelijk en ruimtelijk, en eens goddelijk, maar dan begint de Bijbel met het beschrijven van de Almoeder, de Alziel, de Algeest, het Alleven, de Alliefde, de moeder van de ruimte.
En vandaar uit is de schepping begonnen en dat heeft niets met klei en levensadem uit te staan.
(Meneer in de zaal zegt iets.)
Ja.
Ik hou daar wel van.
(Meneer in de zaal): ‘Het gaat feitelijk over die zuster.
Iedere zaterdagavond, we luisteren om twintig minuten voor achten naar professor doctor Van Beek, die spreekt van twintig voor achten tot acht uur: kent gij uw Bijbel?
En die zegt ook in die lessen: Adam en Eva hebben nooit bestaan.’
Er zijn er meer.
Wij dwingen André om ernaar te luisteren, naar al die dominees.
En, ja, er komen er reeds, professoren: ‘Ja, wij moeten aanvaarden, het begin van de schepping in de Bijbel is waarlijk in strijd met de goddelijke werkelijkheid.’
Ziet u?
Wij beginnen langzaamaan.
De paus begint reeds: ‘Onderzoek’, aan zijn geleerden, ‘of wij in de wateren zijn ontstaan, maar blijf van de eerste Adam en Eva af.’
Ja, dat kan nog niet.
Maar men begint.
Dacht u dat de katholieke kerk geen geleerden heeft en bezit die weten hoe Moeder Natuur zichzelf heeft verdicht?
De katholieke kerk is bewust voor de kosmos ...
(Tot de geluidstechnicus): Ik zie u.
... en dat wordt niet meer aanvaard, mijn kind.
Luistert u maar.
In Amerika, overal, de volkeren van (het Huis) Israël krijgen vanaf dit ogenblik nieuw denken en voelen.
Het is mooi zo, dat spreken, indien u nooit boos wordt.
Ik word het ook nooit, wij moeten elkaar begrijpen.
Het gaat hier alleen maar om elkaar de weg te wijzen.
En u zegt: ‘Nee, neem ik niet.’
Mooi.
(Mevrouw in de zaal): ‘Wat heeft het eeuwige leven allemaal van waarde dat wij zo gaan kiften?
De Bijbel zegt al ...
We beginnen met: de Bijbel is fout.
Wat kan de Bijbel ons dan nog geven, als hij al begint dat hij niet eerlijk is ...’
Dat zoekt u nu uit.
Dat kan u hier.
Sta op, wie dat aanvaardt, schreeuw het de wereld in.
U zult het horen.
Maar deze mensen zijn het niet alleen.
Katholieken, protestanten, kinderen van Luther, ze nemen dat niet meer.
Dat kan deze eeuw niet meer aanvaarden.
U moet uw leven verruimen.
Informeer, want dit is het mooiste, dit is het machtigste dat gij uzelf in dit leven kunt schenken.
U krijgt verruiming.
Dat licht straalt u uit uw ogen.
Is er nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... het lezen van de boeken van Camille Flammarion (Frans astronoom, 1842 – 1925), die astronoom, was dat een kosmisch bewuste in dit leven?’
Dat was een universeel bewuste, voor de ruimte, ook voor ziel en geest.
Flammarion bracht veel, ook weer voor de nieuwe tijd.
Ziet u?
Galilei bracht ...
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, wilt u even duidelijk maken aan sommige ... (niet te verstaan), dat u meester Zelanus bent?’
Dat hoeft niet.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, ik geloof het wel.
Ik geloof dat die meneer nog niet begrijpt van wie wij deze wijsheid krijgen.’
Dat zegt niets.
Als Jozef Rulof hier staat ...
Wilt u plotseling de verandering beleven?
Wilt u André hier zien?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, ík juist niet.’
Een ander zien?
Als u al de boeken hebt gelezen ...
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
Ja, maar dat zegt niets, dat zegt niets.
Of u door de ruimte, de natuur, uw leven op aarde wordt gewezen ...
Als u de waarheid ziet, dan aanvaardt u alles.
Het zegt niets.
Is er nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, ik voel mij ...’
Ik kom dadelijk bij u.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, ik zou u dit willen vragen: de wetenschap die veronderstelt dat het heelal nog steeds uitdijt ...’
Het dijt niet meer uit, want die uitdijingen hebben reeds plaatsgevonden.
Waarom?
(Meneer in de zaal): ‘Omdat de schepping af is.’
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘Omdat de schepping af is.’
De schepping is af.
De Vierde Kosmische Graad is er reeds, de Vijfde, de Zesde en de Zevende.
Het Al is bewoond.
Anders had Christus ...
Ja, ik zou u dadelijk weer voor iets kunnen plaatsen, maar dat doen we vanavond niet meer.
Ik hoop dat u terugkomt, dat we nog verder en dieper kunnen afdalen in deze dingen.
Want, waar kwam de Christus vandaan?
(Zaal): ‘Uit het Al.’
Ja, ziet u, dat was Gods Zoon, dat was de Messias.
Maar wij hebben geleerd, hier zegt men iets.
‘Ik kom niet van deze wereld’, zegt de Christus, ‘Ik kom vanuit Mijn bewustzijn.’
Kunt u aanvaarden dat we momenteel in contact zijn met ruimte en met meesters die niet van deze wereld zijn?
En die hebben hun wetten beleefd.
Zij hebben moeten aanvaarden: ga terug naar de maan.
‘Ik ben Gods Zoon’, zegt Christus, nietwaar?
‘Ik en de Vader zijn één.’
U ook.
U bent nu moeder, maar u bent en blijft Gods zoon, omdat u vader en moeder bent.
Waarom zegt hij niet ‘Gods meisje’?
Want de moeder is er ook, ziet u?
U had nog iets.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, ik wou alleen maar even zeggen, meester Zelanus, dat ik me dan zo rijk voel.
Ik heb al uw boeken en ik kom daar nooit door in opstand, ik leer alleen mezelf kennen.
Dat wou ik alleen maar zeggen.’
U moet niet in opstand komen, nooit en nooit.
Wanneer iemand komt en hij wil u het joodse geloof schenken, of welk geloof ook, het boeddhisme of wat ook, wordt nooit prikkelend of zo.
Elk mens bezit zijn afstemming.
Ik zeg u eerlijk, ik kan u niets leren, indien u het gevoel niet bezit om die ruimte te zíén.
Ik kan u niets leren, u moet het zelf doen.
We hebben boeken, zeker; wie kan u bewijzen dat ze waar zijn?
‘De Volkeren der Aarde’ waren klaar in 1940 en zeiden in 1935 reeds dat Adolf aan een oorlog zou beginnen en dat hij die oorlog moest verliezen.
Honderdduizenden profetieën.
Dat de Dominions (autonome delen van het Britse Gemenebest) vrijkomen van Engeland, wie wilde dat geloven?
Niet, de koning van Engeland niet.
Wij hebben dat voorspeld.
Maar wat zegt het?
Wat zegt het nog?
Niets.
Wat zegt een voorspelling?
We hebben meer voorspellingen gegeven in ons werk, aan dit leven waardoor we spreken, dan Paulus heeft gekregen door zijn armoedige brieven.
Wij brachten kosmisch, wij brengen kosmisch denken en begrijpen, nee, kosmisch bezit.
Wij voeren u vanaf de aarde regelrecht naar uw goddelijke afstemming.
Dat kan de Bijbel niet.
Dat kan noch het boeddhisme noch het mohammedanisme.
De theosofie kan het enigszins, hoewel Blavatsky weer fouten heeft gemaakt.
U zult wel zeggen: u kamt en u maakt alles maar af, maar wij waren niet eerst natuur, toen dier en toen mens.
Dat kunnen wij nu Blavatsky bewijzen en de theosofie verandert reeds de wetten.
Nú spreekt men over: uit de mens is alles geboren, want de mens is een godheid.
Dat bént u.
Kúnt gij de mens nog iets anders geven, dan wanneer de meesters zeggen, wanneer de ruimte zegt: u bent de goddelijke vonk, u vertegenwoordigt alle wetten van God, doordat gij mens zijt?
Ziet u?
In dat alles, de Bijbel, de kerken, de ruimten, de planeten en sterren, Moeder Natuur, de dierenwereld ... dat alles is God, dat is leven, dat is licht, dat is liefde, en zal liefde worden, wanneer wij die wetten beleven, door, altijd weer, vader- en moederschap.
Ja, ik kan doorgaan, maar ...
Is er nog iets, mijn broeders?
Daar nog.
(Meneer in de zaal): ‘Meester, ik wou u vragen of het mogelijk is, dat de moeder tijdens het dragen van haar kind, het kind kan beïnvloed hebben voor na de geboorte, als ze een schok beleeft of iets dergelijks?’
Zeker.
De moeder kan het kind beïnvloeden, en het kind duizendmaal meer de moeder, op verschillende wijzen, stoffelijk, geestelijk, voor haar persoonlijkheid, voor vader- en moederschap, voor kunst.
Heel de maatschappij is tot bezieling te brengen door het kind dat nog in de moeder leeft.
Ja.
Er zijn moeders ...
Leest u ‘Maskers en Mensen’ eens, ‘Zielsziekten van Gene Zijde bezien’; die zijn uitverkocht, maar daarin beleeft u enigszins de krankzinnigheid en de psychopathie.
Wat weet de psycholoog van de ziel, van de geest, van het eeuwige leven af, terwijl hij zegt, wanneer het kind geboren wordt, is dat het eerste leven.
Het eerste.
Terwijl de mens voor de aarde ... om de kringloop der aarde te volbrengen, hebt u miljoenen levens nodig als vader en moeder.
Kinderen zijn er niet in de ruimte, want die ziel komt van de maan.
Waarom is de maan dood?
Ja, de wereld, de maatschappij zegt het nog niet.
Maar wanneer de universiteit aanstonds moet aanvaarden, en de dood van de maan begrijpt, voelt u dan niet dat de mens miljoenen eeuwen en tijdperken terug moet, voordat de Bijbel werd geschreven?
Daarom moeten we terug.
En dan is er geen klei meer, geen levensadem meer, geen verdoemdheid meer en geen laatste oordeel.
Er is alleen in de ruimten vader- en moederschap, bezield door het goddelijke Ik, de Christus.
Zo vreemd wat ik zeg?
(Mevrouw in de zaal): ‘U maakt het te moeilijk.’
(Er wordt gelachen.)
Dat kan.
Dat kan ik ...
Dat kan.
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat hoeven wij mensen allemaal niet te weten, wij moeten geloven.’
O, nee, dan ga ik niet meer met u mee.
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee?’
Dan blijf ik niet langer bij u.
Want ik wil die duisternis niet meer zien, wij gaan naar het licht.
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, maar ik ben in het licht, hoor.’
Dank u.
Ik feliciteer u waarlijk.
En, wees daar blij mee.
(Mevrouw in de zaal): ‘Als Christus ons leven beheerst, kunnen we niet in duisternis leven.’
Ja, en dan ga ik maar op een stoel zitten en ik denk: maar het komt toch in orde.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, dat is makkelijk.’
Nee, het wordt te makkelijk, het wordt eenvoudig; het leven is veel intenser, veel moeilijker.
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
Ja ...
Ziet u?
Wij komen bij elkaar en dan gaat u weer zover weg.
Dat behoorde, waar u nu over denkt, dat behoort voordat Mozes op aarde kwam.
En toen waren deze wetten ook al aanwezig.
Is er nog iets?
Ja?
(Meneer in de zaal): ‘Ik wou dít nog vragen: de sferen zijn eigenlijk dicht in elkaar, ik bedoel, alle ... (niet te verstaan) is in één aanwezig ...
Snapt u wat ik bedoel?’
U leeft hier, kunt u dat aanvoelen?
Kunt u zich dit bedenken?
U leeft nú in het Al, maar als mens.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, dat weet ik.’
U leeft hier in het Al.
(Meneer in de zaal): ‘Maar ik wou dit vragen, laat ik één sfeer nemen, bijvoorbeeld de eerste sfeer, en die sfeer is grof, nietwaar, net als wij hier, maar in een veel ijlere toestand natuurlijk.
En die grond, nou ja, hoe moet je het noemen, maar die grond, gaat die oneindelijk door, oneindig door, bedoel ik, of ...
Ik begrijp het nog niet erg goed.’
Hoe is, u wilt weten, hoe is nu eigenlijk een hemel opgebouwd?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Die hemel is ...
Als u wilt wandelen in die hemel, dan loopt u weer op bodem, dat is een geestelijke substantie.
En die substantie is diep en bezit kracht naarmate gij licht en liefde bezit, en niets anders.
Dus hebt ge onwaarheid ... wilt ge door denken en voelen en geloven, die verdichtingen tot stand brengen?
Als u een goed mens bent ...
Er zijn mensen, willen met God, met Christus en met de Bijbel, met geen kerk te maken hebben, en ze gaan regelrecht naar de eerste sfeer, naar de hemelen.
Waarom?
Omdat ze liefde bezitten.
Ziet u?
We hebben het niet tegen de kerk, we hebben het niet tot het dogmatische kind.
Het kind in de natuur ...
Er zijn meer mensen op aarde hier, die komen door de wetten van Moeder Natuur ...
Men zegt, een boom is een godheid.
Jazeker.
Een bloem is het leven van God.
Licht en duisternis schept de mens zelf, wanneer men liefheeft of haat, afbreekt.
Maar de bodem aan Gene Zijde zal dicht zijn en kracht bezitten, naarmate gíj aan bewust voelen en denken voor harmonie en de liefde van God, voor vader-, voor moederschap, voor Christus bezit.
Dan blijft u lopend en zwevend.
Voelt u wel?
Maar dat hebt u beleefd en overwonnen door het leven hier op aarde.
U doet goed.
U zúlt goeddoen.
U hebt lief alles wat leeft.
En u bouwt aan uw geestelijke, astrale verdichte wereld.
Duidelijk?
En die is in u.
Maar die moeten wij door leven en dood, door geboren worden en sterven verdienen.
Dat wil zeggen: indien u álles kunt zijn, alles kunt aanvaarden en wilt overgeven, ja, dán kan het Al u bezielen.
Zeker, Christus, de meesters, een engel, uw vader en uw moeder.
Maar, dromende, los, vrij van de schepping dit alles te beleven ... dan komt u er nooit.
Bent u in harmonie moeder geweest?
Was u in harmonie voor de ruimte en de wetten vader?
Hebt u nooit een verkeerde gedachte gehad en beleefd, verstoffelijkt ten opzichte van ziel, geest, leven, Almoeder, Albron, Alvader?
Oeh ...
De mens is mens.
De mens is nog geen geestelijk bewuste, want dan wáren de mensen hier niet meer.
Dan leefde u reeds in uw geestelijke afstemming.
Maar u vertegenwoordigt ...
Neemt u aan dat gij – mijn laatste woord voor vanavond – neemt u aan dat u waarheid vertegenwoordigt?
Neemt u dat aan?
(Verschillende mensen in de zaal): ‘Ja.’
Neemt u aan dat u hier als mens God vertegenwoordigt?
(Verschillende mensen in de zaal): ‘Ja.’
Dat neemt u toch aan?
(Verschillende mensen in de zaal): ‘Ja.’
Ziet u?
Dan bent u hier bezig om de leugen en het bedrog te vertegenwoordigen, want op aarde is bewust goed en kwaad.
In de sferen van licht niet.
Dan wás u hier niet meer.
U bent dus nog disharmonisch, of u wás hier niet meer; u beleefde en bevolkte de hemel.
U was bij die bil-, biljoenen engelen.
Maar u leeft nog op aarde, u hebt nog een jas aan en een hoedje op.
U moet nog sterven, die dood moet u nog overwinnen.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... het geweten ...’
Daar hebben wij het niet over.
Het gaat erom of u harmonie, of u waarheid vertegenwoordigt.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ik tracht er wel naar.’
Kunt u voor God, kan God u ónwaarheid hebben gegeven?
(Iemand in de zaal): ‘Nee.’
Dus dan wandelt u, dan hebt u ook te aanvaarden, dat hier op aarde door u goed en kwaad wordt vertegenwoordigd.
Dat wil maar zeggen, of u wás hier niet meer.
(Verschillende mensen in de zaal): ‘Ja.’
Dat is alles.
Ik dank u voor uw welwillend gevoel.
En ik hoop niet dat u boos op mij bent.
(Verschillende mensen in de zaal zeggen): ‘Nee hoor, meester Zelanus.’
Zeg dat maar niet te hard, want, te veel van deze dingen ...
(Tot de geluidstechnicus): Speel eens vlug.