Dinsdagavond 21 november 1950

Goedenavond, mijn zusters en broeders.
(Zaal): ‘Goedenavond, meester Zelanus.’
Wie van u heeft de eerste vraag?
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus, ik heb in een Engelse krant gelezen, dat een heel aantal medische wetenschappen zich op het ogenblik bezighouden met experimenten die ertoe zullen moeten leiden, dat van tevoren zal kunnen worden bepaald of er een jongen of een meisje geboren zal worden, door tevoren de vrouw een medische behandeling te laten ondergaan ...
Is het mogelijk dat de wetenschapper in de toekomst in de natuur zó zal kunnen ingrijpen, dat dat mogelijk zal worden?’
Nou, wel later.
Later zou ...
Kijk, wanneer de wetenschap instrumenten krijgt om die organen te verleggen, later, te verleggen ...
Misschien mogelijk.
Maar dat de wetenschap in het directe vader- en moederschap ingrijpt, dat is niet zo eenvoudig.
Zullen ze ook niet bereiken.
(Meneer in de zaal): ‘Bij planten is het wel zover ...’
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘Bij planten.’
Tuurlijk.
(Meneer in de zaal): ‘ ... willekeurige vrouwelijke ... bloemen ...’
Maar voor de mens en voor het dier ...
Het dier is ook te beïnvloeden.
U kunt een dier injecteren en u kunt een dier de mannelijke hormonen geven, en krijgt u schepping, waardoor dus het moederschap teruggedrongen wordt.
Die wetten die zijn er, dat is mogelijk.
De wetenschap zal meer knoeien aan het vader- en moederschap.
Het wordt geknoei natuurlijk.
En de toekomst zal het u moeten bewijzen.
Het hangt in de ruimte.
Of dat mogelijk is?
U krijgt wellicht antwoord straks.
Maar dan is het geknoei.
Net zomin als u een stier, een bok ...
Een moedertje kunt u injecteren met mannelijke hormonen en die persoonlijkheid neemt het over, maar dan zijn de organen nog niet veranderd.
En ze zijn reeds zover dat ook de organen die beïnvloedingen hebben te aanvaarden en de organen komen naar buiten.
Moederschap is innerlijk.
En scheppend, vaderschap, zijn de uiterlijke organen.
We zijn verkouden, u hoort het zeker.
(Tot de zaal): Wie van u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, iemand die een ongeluk krijgt door toedoen van een ander, is degene die het ongeluk krijgt, is dat karma?’
Degeen die een ongeluk krijgt?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... door toedoen van een ander.’
Door een ander?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
En of dat karma is?
(Mevrouw in de zaal): ‘Of dat karma is, ja.’
Kan mogelijk zijn.
Maar een ongeluk heeft niet direct ... en heeft ook niet met karmische wetten te maken.
Wel alleen moord.
Dit is oorzaak en gevolg; onoplettendheid, onverschilligheid.
De mens gaat natuurlijk over, de ziel komt vrij door dit ongeluk, maar dit is oorzaak en gevolg.
Alleen moord plaatst u voor de karmische wetten.
Karmische wetten wil zeggen, dat de ziel door een verkeerde handeling gedwongen wordt om naar de aarde terug te keren.
Duidelijk?
Iets anders is het niet.
(Tot de zaal): Daarzo.
(Meneer in de zaal): ‘Meester, ik ben een nieuweling in deze kring en daarom zijn mijn vragen misschien ook een beetje naïef.
Ik wou graag van u weten, indien het mogelijk is: wat wordt precies bedoeld met de „Eeuw van Christus”?
En welke taak hebben wij in dit werk de „Eeuw van Christus”?’
De taak is, om u, indien gij dat wilt, om uzelf te verruimen.
Meer niet.
U kunt niets anders doen.
We hebben daar de boeken, u kunt de boeken lezen, u kunt ze aan mensen geven.
Meer is er niet.
Maar de Universiteit, de „Eeuw van Christus” wil zeggen, dat nu de wetten van Christus voor geest, ruimte, en de goddelijke wetten worden verklaard.
We zijn vier, vijf jaar bezig en we hebben zo’n twee-, zo’n vier-, vijf-, zeshonderd lezingen gegeven, en er zijn mensen die hebben al die lezingen meegemaakt en beleefd, en nu kunnen ze een oordeel krijgen, voor zichzelf maken, waar we heen gaan.
Nu wordt u ...
Elke wet, voor ziel, geest en lichaam, voor de ruimte, voor Christus en God, willen wij u verklaren.
En die eeuw, die tijd is nu begonnen.
De „Eeuw van Christus” wil zeggen, dat Christus, toen Hij ging, toen Hij overging, toen men Hem aan het kruis had geslagen, had Hij nog duizenden jaren, indien mogelijk, kunnen leven; en dan had Chrístus al deze wetten verklaard.
Neemt u dat aan?
Men heeft Hem aan het kruis geslagen en vermoord.
Nu zegt het protestantistische kind en het katholieke kind: Hij is voor de mens gestorven.
Gelooft u dat?
Neemt u dat nog aan?
(Meneer in de zaal): ‘Ik ben ermee bezig ...’
Kijk, indien u nu de boeken volgt, ‘Een Blik in het Hiernamaals’, en u krijgt hier ‘Zij die terugkeerden uit de dood’, er zijn er tien, twaalf, vijftien, negentien boeken, dan komt u verder.
Maar indien u de Bijbel, die gezegdes van de Bijbel niet voor uzelf kunt ontleden, komt u ook niet verder.
Dat moet u er maar uit halen.
Wij geven deze lezingen om uw vragen te beantwoorden en u een beeld te geven waar de mens achter de kist leeft.
Dat krijgt u hoofdzakelijk in ‘Een Blik in het Hiernamaals’ en ‘Het Ontstaan van het Heelal’.
Die boeken die zijn uitverkocht, maar u kunt ze wel in de bibliotheek lezen hier.
Maar begin bij de eerste boeken, en dan krijgt u langzaamaan verruiming.
Maar u zelf kunt niets doen, wij komen voor ú.
Wij kunnen niets ...
U behoeft niet als een Jehovakind over de straat te lopen, men aanvaardt u toch niet.
En de stof, de wijsheid, de bewustwording van de boeken moeten u zeggen in welk gevoelscentrum u leeft.
Dat vertellen u de boeken.
Meer willen wij niet.
Is dat duidelijk?
(Meneer in de zaal): ‘Ik dank u.’
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, als de mens zover geëvolueerd is dat hij in de oerbron terugkeert, lost dan de persoonlijkheid helemaal op?’
Nee.
Wanneer de mens ...
in het goddelijke Al, bedoelt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘In de oerbron.’
In de Albron – de oerbron, ja – wanneer u daar bent ...
(Kucht.) Dit zijn de stoornissen.
... maar wanneer u daarin teruggekeerd zijt, in het Al, dan bent u goddelijk bewust.
Dus u hebt uw goddelijke persoonlijkheid.
Wij gaan immers ...
U neemt toch aan dat u toch niet in een sfeer blijft leven, dat u God moet vertegenwoordigen in al Zijn wetten?
Dat neemt u aan?
Dat hebt u geleerd?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, dat u overgaat ...’
Dan vertegenwoordigt gij God in een sfeer, een karakter, een persoonlijkheid, als ziel en geest.
En in het Al, in het allerhoogste stadium, daar vertegenwoordigt gij uw godheid.
En dat is een ...
U blijft mens, u blijft onherroepelijk mens.
En u leeft daar eeuwigdurend verder.
Er komt geen einde meer, u bent licht, leven en liefde, u vertegenwoordigt de ruimten, alles, alles.
Wat wij, wat u vanaf de aarde in God ziet, dat krijgt u door vader-, moederschap.
U gaat uit dit universum naar een ander, hoger, totdat gij, en de mens, het Al hebt bereikt.
Dit universum lost eens op.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Kunt u aanvaarden?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Wanneer we even teruggaan naar de prehistorische tijdperken ... waar zijn die diersoorten gebleven?
Hoe was de aarde voor tien miljoen jaar terug?
Die mensen leven nu hier in de maatschappij, en anderen zijn verder gegaan.
Het Al is bewoond, de mens van de aarde leeft nu in het Al.
U hebt mensen in de sferen: eerste, vierde, vijfde, zesde, zevende sfeer.
Wij noemen daarna de mentale gebieden, u krijgt de Vierde Kosmische Graad, de Vijfde, de Zesde en de Zevende.
(Kucht.) Vreselijk.
En in het Al, daar blijft u die sferen, elke levenswet vertegenwoordigen, want u bént licht.
Als u er niet bent, dan verliezen we licht.
Begrijpt u dit?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.
Dank u wel.’
Is dat duidelijk?
En dan behoeft u niets meer te doen, alleen maar uw licht, uw liefde, uw leven uitstralen.
(Tot iemand in de zaal): Ja, meneer?
(Meneer in de zaal): ‘Er is iemand die heeft me gevraagd, of ik u wil vragen, of u kan zeggen wat voor persoon of dat geweest is: Anna Maria Schuurman (Anna Maria van Schuurman, Keulen 1606 - Wieuwerd 1678, geleerde, theologe, kunstenares).
Driehonderd jaar terug is ze begraven, in Wieuwerd, een plaatsje in Friesland.’
Daar geef ik mij niet voor.
(Meneer in de zaal): ‘O, nou ja.
Maar dat was een vrouw, die heeft handwerk gemaakt, wat nog niemand, nu nog, kan maken.
Ze heeft een kleed gemaakt, waar ze geen begin en geen eind aan kunnen vinden.’
O.
Daar had ze een begin en een eind aan moeten máken.
(Er wordt gelachen.)
(Meneer in de zaal): ‘Ze heeft een graf laten bouwen, daar ligt ze nu in begraven, en daar bederft niets in.
Ze hebben geprobeerd of ze die na kunnen bouwen, maar ... dan bederft het.’
Is dat lichaam ook niet bedorven?
(Meneer in de zaal): ‘Ze liet ook op haar schieten, en toen zei ze: schiet maar op me, want het blijft, twee meter van me af, gaan de pijlen naar beneden.’
Dat is mogelijk.
(Meneer in de zaal): ‘Nou heeft diegene mij gevraagd, of ik u wou vragen, of u kunt zeggen wat of dat was, hoe of dat kon.’
Dat zijn magische wetten, mijn kind.
Wanneer u naar het Oosten gaat ...
U hebt er nog enkelen.
U hebt er een in Holland gehad, die kon u niet doodmaken.
Hij is nu toch dood, hij is gestorven.
Aan Gene Zijde?
Nee, hij moet terug.
Hij is een doodeenvoudig zelfmoordenaar geworden.
Probeert u maar niet.
Doe maar aan magische wetten.
Maar er zijn waarlijk mensen die de vernietiging, hoe dan ook, kunnen oplossen.
En, ik zal niet zeggen dat zij die kracht heeft gehad.
Er zal wel ...
Meestal gebeuren die wetten en die verschijnselen bij mediums.
Ze zal een sterk mediamiek gevoelsleven hebben gekend, en bezield en beïnvloed door een astrale persoonlijkheid, voelt u dit?
Dus direct vanuit die astrale wereld, en dan is dat mogelijk.
Dan vangt ... de geestelijke persoonlijkheid brengt de aardse in een dematerialisatie.
Is dat duidelijk?
En daarin ...
Als u ‘Geestelijke Gaven’ leest, die twee boeken, daar krijgt u de wetten verklaard voor dit ogenblik.
Daarin, als u dieper gaat ...
Maar dan bent u tussen halfwakend stoffelijk ...
De fakir die zich laat begraven, dat is weer een andere toestand.
Maar het voert u naar de slaap en u blijft wakker.
Voelt u wel?
Dus nu gaat, die stoffelijke kogel die gaat door u heen, of hij ketst op uw astrale leven af, dat kan.
Er zijn magiërs, enkelen die dat hebben gekund, in het oude Egypte ook, en dat is een studie.
En dit kind zal op eigen kracht ...
Als fakir, een magiër ... zijn deze hoogten van bewustzijn, voelt u, zeldzaam.
U kunt er een vijftig levens voor afleggen om die studie te voleindigen en te zeggen: schiet u maar, want die kogel gaat naast me heen.
Dat is dus een universele concentratie, want u bent tegelijk mens en u bent kogel en afschieting en kracht en alles.
En nu voert u die kogel, die voert u langs u heen, en dat is mogelijk.
Er zijn fakirs, magiërs die dat hebben gekund.
Wanneer u nu in de sferen van licht komt ...
Er is natuurlijk een contact geweest tussen deze ziel en die wereld.
Dat is onherroepelijk een magiër geweest van het Oosten.
Maar wanneer u in de sferen van licht komt, dan zegt de meester: geef mij enkele tien jaren om het u af te leren, want u staat stil.
Als dat kind nóg in die bodem daar ligt, staat ze al driehonderd jaar stil.
Komt er geen einde aan die ontwikkeling.
En dat bereikt men in het Oosten.
Voelt u wel?
Dus dat is geen vooruitgang, maar stilstand.
Loste het maar op.
Wanneer zij een magische cirkel hebben getrokken, zoals de Egyptenaren hebben gekund – kunnen we ook – en u loopt daar in, en u komt hier zo doorheen, dan merkt u niets, maar u zuigt die aura in u op, en u kunt blind zijn of neerslaan, wij kunnen u gek maken; omdat we ook die levens aantrekken.
Voelt u?
Over die ene vraag kunt u tien boeken schrijven van duizend pagina’s, om u naar al die werelden en mogelijkheden te brengen.
Duidelijk?
Maar u staat stil, die ziel staat stil.
Dat is een kracht, die zich heeft afgestemd, ingesteld, op de magische wetten voor het organisme.
(Meneer in de zaal): ‘Dus ze blijft met die stof nu nog, ja, in verbinding, dat zij niet verder kan?’
Zij staat stil.
Zij staat stil.
Wanneer zij onder ...
Kijk, dat ...
Neem aan dat zij nog in dat graf ligt en niet vergaat, dat is stilstand.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, dat is haar lichaam.’
Goed, maar haar geest lijdt en zit vast áán dat lichaam.
Er zijn geestelijke persoonlijkheden die duizenden en duizenden jaren aan één punt vast blijven zitten, omdat de mens aan balseming is begonnen, etc. meer.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, maar dan is die mens, is dan toch niet, heeft dan toch geen zelfmoord gepleegd?
Ze is toch, heeft toch een natuurlijke dood gestorven?
Maar zolang dat lichaam goed blijft, blijft ze er dan nog aan verbonden?’
Zij is in haar onderbewustzijn een Hollandse fakir.
U had een Hollandse fakir.
Want wij hebben zijn dood voorspeld, die en die tijd gaat hij, hij bezwijkt.
Waarom?
Die concentratie die gaat tot een tijd en dan komt er iets, en dan is het gebeurd.
Dat houdt u niet vol, omdat u in het Westen leeft.
In het Oosten is het weer iets anders.
Die man, dit is nu een zelfmoordenaar.
Maar wanneer u deze wetten beleeft en u bent in het Oosten en u komt nu in het Westen ...
Dit is geleerd in het Oosten.
Het Westen heeft dit niet.
U hebt geen tempels waar u dat in leren kunt.
Begrijpt u?
Daaraan kunt u ook alweer aantonen: waarom kan die man dat goedvinden?
Bezit hij die kracht?
Dat is een geweldige, ontzagwekkende concentratie, om die degen door u heen te laten gaan en dat op te vangen.
Dat kan de hoogste magiër in het Oosten.
En dít leeft hier in het Westen en heeft dat zomaar gekregen?
Daardoor kunt ge aanvaarden dat het verleden, de reïncarnatie hier aanwezig is.
En ook met dat kind waar u over spreekt.
Of zij nu aan kunst heeft gedaan?
Wellicht.
Hebt u die gobelin gezien, wat zij gemaakt heeft, geen begin en geen eind?
(Meneer in de zaal): ‘Ik heb er niets van gezien.’
Wellicht zijn het hiërogliefen, of wat dan ook.
Dan komt het verleden, de reïncarnatie, in het huidige stadium terug.
Maar er zijn meer van die mensen geweest op de wereld.
Maar ze staan stil.
Kijk, er komt geen eind.
Het normale denken is: ga door.
In het Oosten wil men ook het lichaam overwinnen.
Men kan dat.
Men staat stil.
U bent een fakir, een magiër, u loopt over de wateren ...
Als u in die tijd bij Ramakrishna kwam en anderen, de groten; die zeiden: geef mij een tijd en ik leer het u af, want u staat op een dood punt.
U aanvaardt het leven.
Aanvaard de dood, want de dood is evolutie.
Wanneer die evolutie voorbij is: of u gaat naar de aarde terug, of u gaat verder.
Nu hebt u hocus-pocus geleerd voor uw organisme.
U kunt in leven blijven bijvoorbeeld, wat Egyptenaren hebben gekund ook nog, om die en die tijd het lichaam te verlengen, het leven te verlengen, hebben ze ook beleefd; maar het is allemaal stilstand.
Uw normale, natuurlijke evolutie legt u nu en voert u terug naar uw organisme.
Duidelijk?
Kunt u natuurlijk nog meer over vertellen, maar we blijven bij deze wetten.
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, heb ik goed begrepen dat, zolang onze kringloop nog niet geëindigd is, we geen sferen beleven?’
Nee.
Dat is heel goed gevoeld.
Wanneer u nu ... u bent nu hier en u moet terug naar de aarde, dan behoeft men u aanstonds niet te halen, want u lost, onmiddellijk na het loskomen van het organisme lost u op, dan trekt de wereld voor de wedergeboorte u aan.
En dan wordt u daarna, misschien over ... volgens de harmonische kosmische tijd ...
(Over de verkoudheid van Jozef.) Vreselijk om in deze toestand te moeten praten.
Zo erg heeft hij het nog nooit gehad.
Nu ben ik hier, nu hebben we vanavond weer een andere toestand.
We hebben nu de wetten moeten splitsen.
Kunt u dat voelen?
... maar dan gaat u terug en dan móét u terug.
Waarom?
Omdat de wedergeboorte u aantrekt.
En dat was in de harmonische tijd, toen de mens zich nog niet het oorzaak en gevolg op had gebouwd ...
Er is een tijd geweest dat de mens op aarde in harmonie leefde.
En toen wij gingen moorden en brandstichten en het leven gingen vernietigen, toen kwam er een chaos tussen leven en dood voor de wedergeboorte; wij gingen te vroeg over.
Dus volgens de normale tijd ... was dat in het prehistorische tijdperk ...
De mens zegt zo vaak: wat hebben die mensen in het prehistorische tijdperk het toch vreselijk gehad, nietwaar, het waren wilde dieren.
Maar ze stonden duizendmaal hoger dan de mens die nu in de maatschappij bidt en God kent en Christus, want ze hadden hun natuurlijke harmonie nog, voor duizenden toestanden, afstemmingen.
Zij hebben geen gaskamers gekend, waar de mens zich kan vermoorden door gas, ophanging.
In die tijdperken heeft zich nooit één mens opgehangen.
Er is nooit een dier geweest in het oerwoud dat zelfmoord heeft kunnen plegen.
Vindt u dat niet eenvoudig?
Maar de mens wel.
Dus het dier heeft reiner die geboorte bewaard dan de mens.
En nu is het mogelijk, als u nu gaat, dat u tienduizend jaar wacht, moet wachten, voordat u opnieuw wordt aangetrokken.
Want er gingen er te veel vóór, die in harmonie zijn.
We hebben ons voor honderdduizenden jaren uit de harmonische geboorte getrapt, de mens.
De mens hier in deze maatschappij ...
Wanneer u nog terug moet, er zijn er veel van u die gaan onmiddellijk door, maar er zijn er heel veel, ik zie dat aan uw aura, die gaan zo terug.
Er zijn erbij, u hebt uw vader, uw moeder, uw man, uw kinderen, maar dan kan het zijn dat ge uw man over tienduizend jaar terugziet, ergens, die gaat terug.
Ja, ik heb het niet tegen u nu persoonlijk, anders schrikt u wellicht, maar ik moet wel.
De moeder gaat over, de vader, en u wordt aangetrokken, u bent nu van elkaar, maar u krijgt de universele liefde.
U krijgt contact met miljoenen mensen, en dat contact hebt u ook.
Maar u gaat, een lijn, voor die nieuwe geboorte komt u ergens anders, richting Frankrijk, of in Engeland, in Amerika.
U kunt terug tot op de grens van het oerwoud voor oorzaak en gevolg.
Dan bent u bezig met de karmische wetten.
Maar die mensen uit het prehistorische tijdperk hadden in zeven uur een nieuwe geboorte.
In zeven uur had de dierlijke mens in het oerwoud een nieuw lichaam.
En naarmate hij bewustzijn kreeg en het leven ging vernietigen, kwam er een chaos tussen leven en dood.
Dus, ik ga even verder, eromheen.
En, nu moet u eens in een stad, in uw maatschappij gaan kijken, en dan voelt ge de persoonlijkheid als mens, de ruimte van de mens, maar ook de ontzagwekkende disharmonie die de mens voor zichzelf heeft geschapen.
Duidelijk?
En dan gaat u zo terug in de wereld van het onbewuste, de wereld voor de wedergeboorte.
Daar leven nu een honderdduizend zielen, die allen wachten op één lichaam, er is maar één lichaam beschikbaar.
Voelt u wel?
En er zijn honderdduizend zielen voor, meer nog.
En in de harmonische tijd waren er slechts twee zielen.
Dus moord, brandstichting, oorlog: allemaal vernietiging van de goddelijke harmonische wetten.
Wij ontleden die wetten voor de kosmologie.
Maar wanneer u nu aanstonds verder moet en u gaat naar de astrale wereld, dan komt u in een wereld die afstemming heeft met uw leven, onfeilbaar.
Wanneer u haat en u breekt de boel af en u hebt die God en die Christus niet nodig ...
U hoeft niet dag en nacht op uw knieën te gaan liggen, dat leert de toekomst, dat leert deze mensheid wel aanstonds, u moet alleen liefhebben.
God, Christus heeft u aanvaard.
Christus heeft het ons gegeven: alleen liefhebben.
Wij krijgen de universele liefde voor elkeen.
En dan komen we in een sfeer naar dat wij voelen.
De mens die dít niet wil ...
Hoeveel miljoenen mensen zijn dit niet.
Héél deze mensheid zal dit moeten aanvaarden.
Wij hebben geen geloof daar meer, geen katholieke kerk, geen protestantisme, Boeddha, het mohammedanisme, alles lost op in de universele liefde van Christus.
Als u daar komt, dan heeft de mohammedaan ... hij kan Allah roepen, maar dat neemt men hem dadelijk af, want er is maar één ...
Allah, jazeker, maar hier leven de wetten.
U bent hier ook geest, stof, een kind van God, en nu komt het erop aan: hoe leven wij?
Wat doen wij?
U kunt in een kort leven, in een korte tijd kunt u sferen van licht verdienen, indien u nu maar begint met fundamenten te leggen.
Wat hier nu duizenden jaren heeft geduurd, kunt u in vijf ...
Wat zevenduizend jaar heeft geduurd voor de afbraak, kunt u in zeven jaar terugverdienen, indien u nu begint.
Dan legt u ook met elke gedachte ...
En op een dag – in vierentwintig uur – wanneer u ’s morgens ontwaakt en u gaat beginnen en uw gedachten staan onder controle voor geest, ruimte, God, Christus ...
In het oude Egypte hebben we die school beleefd.
Christus heeft het ... de apostelen (hebben het) beleefd.
Maar Hij zag zeer zeker wel, wanneer het ze voor de eigenlijke wetten gaat plaatsen, dan zullen er nog meer haantjes kraaien.
Ze bezweken.
Elkeen.
Johannes is ook bezweken.
Ze zijn allemaal bezweken.
Ze twijfelden allemaal aan Hem.
En wanneer we nu ...
Christus had dit allemaal willen zeggen op de wereld.
Nu komen wij.
Er zijn nu mensen, die mensen hebben er altijd geleefd.
Het oude Egypte, Brits-Indië (India).
Brits-Indië maakte franjes; het oude Egypte had meer direct, natuurlijk contact.
Toen lagen we daar neer, waren we in trance, en dan liep daar het bloed over de lippen van een adept, van een priester.
Nu wandelen we onder de mensen.
Moet u maar uitmaken of dit woord van de wereld is.
U kunt het op de hele wereld niet zien, niet vinden, nog niemand heeft erover geschreven, over díé wetten.
Hóé zijn die?
Wát gebeurt er met u?
Aan die wijsheid kunt u het alleen controleren.
U kunt de boeken, u kunt, de mystieke boeken kunt u volgen en dan zult u zien: dit woord gaat onfeilbaar overal doorheen en legt het fundament ook.
Dat is deze tijd.
Dat heeft Christus gezegd aan de apostelen.
Dat heeft Hij gezegd aan Gene Zijde, toen Hij zei: ‘Kijk, hoe ben Ik ontvangen?’
Ik leg dit in uw handen.
Wat weet Gene Zijde?
Wat doet u aanstonds, wanneer u in de eerste sfeer komt, u hebt licht, u hebt leven, wat doet u?
Dan doet u precies hetzelfde als het Jehovakind hier op aarde.
En zegt ...
‘Ja, maar weet u wel dat de aarde nu vergaat?’
Maar u zegt: ‘Begin, want ...’
‘Waar leeft u?’
‘Ik leef daar.’
‘Prachtig.’
‘Ik zal u een beeld geven van mijn bewustzijn, van mijn verlangen, van mijn liefde.’
En de mens neemt het van u over.
Dan bent u de uitstralende, lichtende persoonlijkheid voor het leven van God.
En dan doet u alles om uw levens op te trekken, want u hebt met al deze mensen, met miljoenen, met miljoenen, met al het leven van Moeder Aarde hebben wij te maken.
De mens denkt, in de eerste sfeer, dat we daar rusten.
Maar dan kijkt u terug en dan ziet u die chaos, en dat is ons leven, uw bloed, uw ziel, uw leven, uw geest.
Dat moeten we terughalen.
Christus is gelukkig?
Jazeker.
Maar Hij is het ook niet.
Want alles wat op aarde leeft, dat behoort Hem toe.
In het Al zijn we één.
En zolang ...
Zeker, het Al is bewoond, elke sfeer is bewoond door miljoenen zielen, maar er is eerst dan volmaakt goddelijk geluk, wanneer de aardse mens de Derde Kosmische Graad heeft overwonnen en alleen liefde is.
Liefde, leven en geluk, nietwaar?
Dus u gaat óf terug, of u gaat aanstonds naar een sfeer, naar een wereld, zoals u nu verlangt.
Als u in de maatschappij komt ... u kunt dit aanvaarden, u hoeft het niet te aanvaarden, wij zien straks elkaar terug ... maar de mens die u op straat, in uw maatschappij en overal uitlacht, die komt in de wereld van dat gelach, dat is een onbewuste.
Veronderstel dat u gelijk hebt.
En als u gelijk hebt, en u hébt gelijk ...
Dórst naar dit werk en dan naar dit leven, naar de wetten.
Maak van uzelf bewustwording, liefde, gevoel en trek u niets aan van oorzaak en gevolg, of ge geslagen zijt ja of nee.
U gaat verder en u verzekert uzelf van die ruimte, en u hebt daar licht, leven, geluk en liefde.
En de mens die nu lacht, die komt aanstonds bij u en vraagt om een kleinigheid licht.
Dat is het mooie contact, het machtige éénzijn tussen de mens die licht heeft en de mens die de wetten, de wonderen van God, van de ruimte heeft uitgelachen, smalend zijn schouders ophaalde.
Hoe zou de aarde, hoe zou deze mensheid zijn, wanneer de mensheid straks dat alles moet aanvaarden?
En de mensheid zál dat moeten aanvaarden.
Dat is waarheid, wat u daar leest.
(Tot de zaal): Is er nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, ik zou graag willen weten: wat bepaalt het einde van de kringloop van de mens?’
Het einde van de kringloop bepaalt dit: wanneer u in de eerste plaats de karmische wet hebt beleefd.
Wanneer de mens ...
U gelooft toch zeker wel, wanneer u hier een tweehonderdduizend levens hebt gehad ...
U hebt er meer gehad sinds u kwam uit het oerwoud, de eerste graden ...
Die mensen in het oerwoud komen ook in dit organisme.
Dat is de evolutie, die u beleeft door de lichamen.
Dus die mensen moeten evolueren.
En wanneer u nu aan elk leven een nieuw lichaam hebt geschonken, dus u hebt ...
Zouden we in die honderdduizenden levens dan nooit hebben gemoord, als massa?
Niemand van de aarde ontkomt eraan, dat zult u straks zien, wij hebben allemaal gemoord en gebrandsticht, niet één mens, maar honderdduizenden.
We hebben daar geslagen en getrapt, we waren onbewust; maar u moet het goedmaken.
En wanneer die laatste ziel, die wij te vroeg uit het stoffelijke leven hebben getrapt, nietwaar, wanneer we die laatste ziel een nieuw lichaam hebben geschonken – u wordt wel geholpen, want er zijn meer mensen tot uw levensgraad – en dan zegt Moeder Aarde: ‘Ga nu maar verder’.
En dan laat de aarde u los.
Maar zolang zijn wij in de handen van de aarde gevangen.
En dan staat u voor uw oorzaak en gevolg, haat, leugen en bedrog.
Voelt u, tot de laatste seconde, de laatste gram.
Elk mens die u ...
En, we hebben aan kannibalisme gedaan.
We hebben mensen daar vermoord en daar vermoord.
En zolang wij die weegschaal niet in harmonie hebben gebracht met het oneindige, komen we er niet van los en kunnen we ook niet verder gaan.
Dat is het.
(Tot de zaal): Wie van u?
(Meneer in de zaal): ‘In de boeken staat: de menselijke vrije wil verstoorde de kosmische wetten en daarom ontstond ziekte.
Nu hebben dieren, die hebben geen eigen vrije wil en kunnen nu ook geen kosmische wetten verstoren.
En nu zou ik van u willen weten, waarom dan die dierziekten er zijn.’
Die dierziekten die heeft de mens geschapen.
(Meneer in de zaal zegt iets.)
Ook nog.
Als een dier ...
U hebt direct de dierlijke ziekten ...
U kunt verschillende centra’s door afbraak beleven.
U hebt in deze maatschappij, in deze tijd hebt u verschillende dierlijke ziekten, voor het dier.
Vroeger was dat weer niet zo.
Maar er zijn ook weer andere ziekten, die opgelost zijn naarmate het dier en de mens bewustzijn kreeg.
Bijvoorbeeld, u hoort heel weinig in de laatste tijd van hondsdolheid, hoort u niet zoveel van.
Die ziekte lost op naarmate ook het dier bewustzijn krijgt.
Dat was een stoffelijke aanraking, maar ook een geestelijke bezetenheid voor het dier.
Hoort u wat ik zeg?
Dus een krankzinnigheid voor het dier.
Dat dier werd bezeten, dóór de stof; door iets te eten of wat dan ook ... is een in disharmonie gesteld innerlijk, en is aan vergiftiging blootgesteld.
Maar wanneer u nagaat uw dagelijkse, huidige ziekten voor het dier, die waren in het oerwoud, of een tijd terug, waren die niet van dien aard, want ook de ziekte kreeg bewustzijn.
Dat wil zeggen: de ziekte leeft zich uit, teert zich uit en verdwijnt, maar er komt een andere voor in de plaats, en dat is een schaduwbeeld van het eerste.
En dat komt, wanneer het dier het bewustzijn had ...
Het dier heeft zich volkomen door de natuurlijke afbreking, afbraak, natuurlijk, dat kan ...
Het dier heeft zichzelf besmet door hetgeen het eet, en waardoor er een vergiftiging, of wat dan ook, is ontstaan.
En zo heeft zich die ziekte voor het dier voortgeplant en ging het van het ene op het andere orgaan over.
De mens kende in de oerstadia geen ziekten.
En daarna, toen wij aan die inteelt begonnen ...
U weet, u hebt ‘Het Ontstaan van het Heelal’ gelezen, de zevende graad kwam de vijfde graad tegen als moeder, kwamen kinderen, die kinderen kwamen weer tot baring en schepping, de ene graad verbond zich – er waren zeven graden – de ene graad verbond zich met het andere, met een andere graad, waardoor de eigenlijke natuurlijke zelfstandigheid aan kracht en bewustzijn voor het organisme, voor de weefsels, verloren ging.
Dat niezen en die verkoudheid, dat was er vroeger niet, want de mens is in de koude, in de wateren, en onder vuur ontstaan.
Toen de aarde aan zijn verdichtingen begon en de ijstijdperken ... de mens ging weg, ging uit die ijstijdperken vandaan.
Toen het daar koud werd, toen trok de mens om de planeet heen.
Maar goed.
Omdat de mens zich heeft gesplitst, zijn er zoveel ziekten gekomen.
Hoeveel ziekten hebt u thans?
Honderdduizenden.
En al die ziekten die waren ...
Laten we zeggen dat er in het begin, in die en die tijd, zes, zeven waren.
Nu zijn het er zevenduizend geworden, want al die ziekten plantten zich voort en dijden uit.
Waardoor de geleerde vaak zegt: ja, dat hebben we daar gezien, en dit is een neefje, of een nichtje, een zustertje, van die en die toestand.
Hoeveel vergiftigingsproblemen hebt u niet?
En de eigenlijke bron is daar en daar ontstaan, door verzwakking, waardoor ook het dier zich heeft besmet, door iets te eten, en (door)dat die natuur, of wat dan ook, was besmet, aangeraakt, en daar is de ziekte door gekomen.
Maar de mens heeft ook aan de inteelt gedaan en het dier weer veranderd, waardoor ge nu, in deze tijd, ook weer met andere ziekten voor het dier hebt te kampen.
(Tot de zaal): Wie van u? Ja.
(Meneer in de zaal:)
‘Meester Zelanus, hebt u dat gelezen in Den Haag, of er bestaan ... de maan en de zon ... achtergebleven ... op de maan, er kwamen nevelen ... dus dat men die waterdamp en ook andere materie ...’
Kijk, er zijn veel mensen die zich met het huidige stadium, waarin u nu bent ...
Als u naar de ruimte kijkt, dan ziet u wolken.
Dat zijn ook nevelen, maar van stof.
En bij het begin, het ontstaan van de scheppingen, was er alleen plasma, goddelijk plasma, en die gingen verdichten en dat werden ook nevelen.
Dat is het.
Duidelijk?
En dan moet u dit niet vergelijken met dit stadium, en terug, miljoenen, biljoenen jaren terug, toen God nog ziel en geest was.
Diezelfde plasma leeft in uw organisme.
U hebt die plasma nog.
In de ruimte ziet u ook die plasma, maar in een stoffelijke levensgraad.
Een wolk van nu is bewustwording.
Die wolk die heeft tijdperken beleefd.
Maar wanneer u met de maan begint, het ontstaan van de ruimte, dan moet u ook die goddelijke plasma alleen zien.
Nevelen als plasma.
Het is leven, licht, ziel, geest, vader-, moederschap.
Jazeker.
Nu wil de mens weten: maar wat is nu leven?
Bloed, wat is bloed?
Laat het bloed, uw eigen bloed verijlen en u krijgt, een heel lichte damp houdt u over.
Ook de kleur van uw bloed lost op.
Weet u dat?
U krijgt dan die damp te zien.
Beleef het laboratorium en laat uw bloed, laat een andere stof, laat water, laat het een evolutie beleven, terug, en u komt weer tot het begin.
En die toestand moet u vergelijken met het ontstáán van de stof, de stoffelijke geest.
U bent nu een stoffelijke geest.
U hebt verstand gekregen.
U hebt door de geboorte, door het vader- en moederschap, hebt u maatschappijen beleefd, werelden.
En zo is die aura als stof, als ziel en geest verdicht.
Ik zal u het voorbeeld geven hoe de ziel zich kan verdichten en hoe u eigenlijk ook de wetten kunt overschrijden.
In het prehistorische tijdperk, toen zag u ... als u dan in de astrale wereld, de duistere wereld komt ...
Men noemt dat hellen, wij hebben dat woord moeten aanvaarden, dan begrijpt de mens het, maar voor Gene Zijde, voor uw geestelijke leven zijn dat de werelden van onbewustzijn.
U maakt, in die wereld maakt u zich lichtend.
En dat licht leeft in u, dat is uw goddelijke afstemming.
Gelooft u dat?
Wanneer u in die tijd kijkt in die hellen, dan is daar niemand die daar ligt.
Een mens komt aan, u blijft mens, u bent nu een geestelijke gestalte, u hebt uw handen, uw benen, uw tanden, uw haar, u bent precies hetzelfde, maar u bent een geest.
Dat is een geestelijke verdichte plasma.
Hier op aarde leeft u – de ziel is de goddelijke bron – als geest leeft u in het lichaam.
En dáár, voor die tijd, had u de kracht niet om neer te liggen, dat wil zeggen, u hebt uw leven niet zo afgebroken dat u als een kwal aan het strand neerlag.
Dat leest u ook in ‘Het Ontstaan van het Heelal’.
Die mensen hadden het bewustzijn niet om zoveel kwaad te doen.
Begrijpt u dit?
Hoe meer bewustzijn u krijgt, des te meer kwaad, des te meer afbraak kunt u beleven, en dat ziet u nu in de astrale wereld.
Dus die geest breekt zich af, bouwt zich op, verdicht zich, máár naar het dierlijke.
Duidelijk?
Dus vanzelfsprekend, wanneer dat de natuurlijke werking ondergaat, krijgt u die goddelijke aura verdicht en daardoor is het universele gewaad ontstaan.
Dat ziet u nog aan de nevelen.
Als u naar de Melkweg kijkt, dan ziet u ook nevelen, spiraalnevels, dat is een verdichte stof, ontstaan, verruimd door de elementale wetten – dat heeft miljoenen jaren geduurd – maar gaat u terug, volgt u dat, dan komt u in het eerste stadium en dan beleeft gij het goddelijke plasma.
Dat is een levensaura.
Ziet u?
Een wolk, meer was het niet.
Maar dat leven – dat noemt men leven, kunt u leven noemen – was goddelijk, door de Albron bezield.
Dat was Allicht, Algeest, Alvader-, Almoederschap, Alliefde.
Ik heb u op een avond verklaard: wat is nu liefde?
Dat is niets anders dan dat u de wet harmonisch beleeft voor vader- en moederschap.
Want u krijgt alleen de liefde; door het vader- en moederschap verkregen.
Waar of niet?
En dáár gaat u maar in.
En als u de andere lezingen volgt, dan komen we daar nog wel op terug in Den Haag.
Want u hebt het immers over Den Haag?
(Meneer in de zaal): ‘Juist ja.’
Daar gaan we op door.
Bent u tevreden nu?
(Het blijft stil.)
Nu bent u tevreden?
(Meneer in de zaal): ‘Eén punt is er nog: ik kan me nog niet voorstellen dat, volgens de astronomie is het natuurlijk een gasvormige toestand ...’
Mijn lieve kind, toen was de schepping reeds biljoenen jaren oud, toen u die gasvormingen zag.
(Meneer in de zaal zegt iets.)
Toen was het reeds, toen waren er reeds biljoenen eeuwen, volgens deze tijd, voorbijgegaan.
Dus u moet nóg miljoenen eeuwen terug voor u in die ijle massa plaatsneemt, voordat u contact krijgt met het goddelijke stadium van voor de schepping.
(Meneer in de zaal): ‘Dat is onduidelijk ...’
Dat is u niet duidelijk, dat kunt u ook niet controleren.
Maar de wetenschap komt reeds zover dat, het begin en het ontstaan van de schepping moet zo hebben plaatsgevonden.
En daardoor zijn de planeten en de zonnen ontstaan.
Het is heel eenvoudig, ik heb het u verklaard, en als u dat vasthoudt ...
Neem anders de boeken ‘Het Ontstaan van het Heelal’.
En als u dat vasthoudt ...
Maar nu wilt u en nu wil een ander weten ...
Maar God is liefde, en die Albron is Alziel.
Maar wat is nu ‘ziel’ en wat is nu ‘Al’, en wat is nou dit?
Ja, maar waarom vraagt u eerst niet: waar ligt het begin voor uzélf?
Ziet u?
Wanneer u zichzelf voelt en wanneer u zich terug kunt plaatsen tot uw vorige geboorte, dan komt u ook in het Al, en dan gaan we verder.
En dan kan ik uren en uren praten.
Ik kan zeggen: dit is plasma, en dat plasma ...
En nu moet ik, nu gaan we dat plasma volgen uit het niets.
En nu bent u niets, en nu moet u toch bewust zijn en álles beleven.
En kunt u dat?
Daar moet u waarlijk voor die eenheid kunnen beleven, daar moet u waarlijk voor in die bron dit éénzijn kunnen aanvaarden en ontvangen, daar moet u een astrale persoonlijkheid voor zijn.
U kunt zich niet vrij denken van deze maatschappij.
Is dat zo?
Ga dus ...
Als u de eerste fundamenten ziet, die wij u verklaren ...
En dan komen de professoren.
‘En wat nu, toen we dáár waren, toen God dát werd?’
‘Gaat u maar mee.’
En dan wórdt die mens dat leven, die ziel, dat gevoel.
Voelt u?
Maar nu bent u vrij.
Nu moet u uw bewustzijn verliezen – want u bent daar ... waren wij nog niet menselijk denkende – u moet dus het menselijk denken kunnen verliezen en toch in dat Alstadium bewust blijven, van voor de schepping.
Toen waren er nog geen menselijke gedachten.
Want nu, wij denken maar menselijk.
En alleen het vader- en moederschap heeft ons naar de aarde gestuurd, heeft ons de mogelijkheid gegeven dit universum te overwinnen.
Maar aan Gene Zijde, in de eerste sfeer gaat u waarlijk voelen: mijn hemel, ik ben één met deze ruimte.
Gaat u weg, gaat u uit die ruimte, dan kunt u zien dat dat licht van die ruimte voor u verzwakt, want u neemt uw licht mee.
En dan kunt ge deze wetten bepalen.
Daar zijn ook duizenden boeken over te schrijven, maar die begrijpt u niet, begrijpt geen mens op de aarde; omdat gij uw menselijk denken moet verliezen, en het goddelijke ontwaken, het baren – dat is de Almoeder – moet beleven.
Hoe wilt u dat doen?
En nu praat ik er maar omheen, we komen niet in elkaar.
Wie in de eerste sfeer vraagt, aan Gene Zijde: hoe was de schepping toen God begon?
Dan zegt de meester: vraag me eerst miljoenen andere karaktereigenschappen, die ik u zal geven.
Ik heb er trouwens (in het) verleden hierover gesproken.
Waar wilt u naartoe?
Dadelijk naar de allereerste bron?
Dan slaan wij miljoenen tijdperken over.
En dan vliegen wij door de ruimte en we weten niet of we van voor of van achter, of we links, naar rechts leven.
We hebben geen bestaan meer.
Maar wij leggen eerst de fundamenten waarvoor gij in die wereld zijt gekomen.
En dat is: waardoor hebt u ‘de kist’ verlaten?
En dan gaan we verder.
Duidelijk?
(Tot de zaal): Wie van u?
(Meneer in de zaal): ‘Meester, toen de aarde nog niet bewoond was, waren er toen al stoffelijke en geestelijke lichtsferen, of hebben later de aardbewoners bij hun heengaan die zichzelf geschapen?’
Goed, mijn vriend, een mooie gedachte.
De aarde heeft een geestelijke wereld, astrale Gene Zijde.
Maar geen Mars en geen Maan en geen planeet in de ruimte.
Waarom niet?
Hebt u ‘Het Ontstaan van het Heelal’ gelezen?
Voelt u wel?
Dit ís die vooruitgang.
De aarde zou, tussen zon en maan – vader- en moederschap – ín, dat bewustzijn krijgen.
En eerst wanneer u nu de aarde hebt verlaten, dan is er in de ruimte geen planeet meer die u kan aantrekken, dus u moet naar de innerlijke wereld.
Mijn dank voor uw vraag.
U denkt door.
(Tot de zaal): Wie van u?
Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Zonde is er niet, daar is al even over gesproken.’
Wie?
(Mevrouw in de zaal): ‘Alles is evolutie, zegt u.’
Zonde is er niet, nee.
(Mevrouw in de zaal): ‘Alles is evolutie, een bewustzijnsgraad is dat waar de mens in leeft.
De een leeft in een hogere en de ander in een lagere bewustzijnsgraad.
Maar je hebt ook mensen die in een hogere bewustzijnsgraad leven en toch zeer zeker anderen verdriet doen.’
Jazeker.
Maar dan is het geen bewustzijnsgraad.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ze weten toch wel beter?’
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ze weten toch wel beter?’
Jazeker.
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar ze doen het bewust, met opzet.’
Ja.
Kijk, u hebt een bewuste graad, voor het líchaam.
Maar hoe is de geest?
Hoe is de persoonlijkheid?
Die kan wel dierlijk zijn, voordierlijk.
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar ze weten heel goed dat ze ...’
Ja, zeer zeker weten ze het.
Maar ze zeggen: nou ja, ik zal wel weer zien.
Als u tegen Adolf Hitler en zijn eigen soort en al die demonen – zijn het demonen? – wanneer u zou hebben gezegd: doe dat nu niet, want je komt in een hel, dan zegt hij: wat kan mij die hel schelen.
Ik leef mij uit.
En wij moeten nu ...
God ...
Voor de kerk doet u zonde.
Wij hebben hier ’s avonds gesproken over het katholicisme, nietwaar?
Bid maar, de zonden worden u vrijgegeven.
Ja, dat zou eenvoudig zijn.
God straft niet.
Voelt u wel?
De kerk is er wel dichtbij.
Maar u bent, u moet u die wetten toch weer ...
We hebben toch gesproken, als u een mens vermoordt, u neemt, de ziel, de geest ...
De ziel?
De geest.
... de persoonlijkheid ontneemt u dat organisme, de evolutie, voortgang, verder-gaan, ontwaking.
U moet die geest een nieuw lichaam geven.
Hoevele malen moet Adolf Hitler, Goebbels en Himmler – hoe heten nu uw lieverds? – hoevele malen moeten ze terug om dat goed te maken?
In ‘De Volkeren der Aarde’ hebben we Adolf Hitler ontleed.
Tot het einde der aarde zijn die kinderen hier.
En die komt straks in een toestand, dan zult ge zeggen: die beleven waarachtig nog een paradijs.
Want over vijfhonderd jaar is het leven op aarde een paradijs.
U behoeft niet meer te werken, want de atoomsplitsing, die is nu lelijk voor u, maar de atoomenergie en alles wat u krijgt, de maatschappij, dat wordt opgebouwd, u krijgt uw licht, u hoeft niet meer te werken, u hoeft alleen maar te leven, te zorgen dat ge zuiver harmonisch vader en moeder bent.
En dan komt u aan Gene Zijde aan.
Maar deze kinderen die hebben miljoenen levenswetten overschreden; moeten die levens weer terugtrekken, een nieuw lichaam schenken.
Ten laatste hoort u van deze mensen: ‘Moet ik weer naar die vervloekte wereld terug?’
Want wij ... u hebt, achter de kist, in de astrale wereld, hebt u een oneindigheid, u hebt een ruimte.
U gaat heen waar u wilt.
Dat u in een organisme moet leven, is de afschuwelijkste strijd, de ellendigste toestand die we kennen, wanneer gij licht bezit.
Wij behoeven niet meer te eten, niet te drinken, we zijn geen slaaf meer van het organisme.
Wanneer we schrijven over de Vierde Kosmische Graad, daar hebben we geen technische wonderen meer.
Zoudt ge denken dat God in het Al te maken heeft met een technisch licht?
U bént daar licht.
Er is geen nacht meer.
De aarde die draait zich om de zon, die maakt nacht.
Daar krijgt u toch meer planeten, de hogere levensgraad voor het licht, en dat bestraalt de ene planeet, zo.
U krijgt daar zes zonnestelsels bijeen in die ruimte.
De nacht is er niet, ziekten zijn er niet.
Dat komt op aarde ook.
Voelt u wel?
Maar die kringloop, en het oorzaak en gevolg voor de mens, en het verkeerde wat wij hier doen, dat móét uiteindelijk eens – daar heb ik over gepraat – goedgemaakt worden, opdat de mens zichzelf weer in harmonie brengt voor de astrale geestelijke wereld.
En dan gaat u verder, en dan maakt u deel uit van dat licht, van die harmonie.
Voelt u wel?
Maar de mens die hier afbreekt; dat moet híj weten.
Hij wordt niet verdoemd, maar hij remt zich, hij sluit zich voor harmonie en verder-gaan af.
Zonden zijn er niet.
Waarom?
U kunt weer goedmaken.
God straft u niet.
Ziet u?
En dat moet allemaal uit het dogma.
God straft niet, God is een Vader van liefde.
Maar u kunt God niet bebidden, u kunt de Christus niet bebidden.
Wat zegt nu de Bijbel, wat zegt men nu van Christus?
Christus is voor de wereld en de mensheid gestorven.
Wat zou dat mooi zijn.
De mens heeft Hem vermoord, u en ik en iedereen.
Want wij hebben die slechte, die afbrekende, die hatelijke gedachten bewustwording gegeven – is dat niet zo? – in onze vorige levens.
Daardoor werd Jeruzalem bezield, door onze haat.
We hebben allemaal schuld aan de vernietiging van het hoogste Ik in de ruimte, de Christus.
En nu zegt men: ‘Hij is voor ons gestorven’.
Jazeker, nu is Hij ook nog voor dat kwaad gestorven ...
Nee, we hebben Hem bewust vermoord.
En nu kunnen wíj beginnen.
Hij zegt: Ik gaf alles.
En dan komen wij, en dan komt hij en zij, en dan komen anderen, maar u begint aanstonds ook aan ditzelfde reële, harmonische denken, om de mens op de aarde bewustzijn te geven.
De mens ...Waar de mens ook leeft, u gaat erheen.
En staat die mens open, dan hebt u het woord.
Voelt u?
En dan geeft ge van uw licht.
U verstoffelijkt uw ziel, uw persoonlijkheid, uw ruimte.
En dat doet u allemaal aanstonds.
U krijgt een bewustwording.
Voelt u wel?
En over zoveel duizenden jaren dan heeft héél deze mensheid dát licht, van die graad, en die bewustwording.
En dan wordt het leven op aarde prachtig, want dan hebben koningen en keizers niets meer te vertellen.
Dan kunnen zij ook in de rij gaan staan voor God, want dan komt de astrale harmonie en de rechtvaardigheid uit het leven achter de kist.
Denkt u van niet?
En nu wordt het leven eenvoudig.
U leeft nog altijd in een chaos, in afbraak.
En kijkt u maar, doet u maar mee in de maatschappij, doe maar mee aan leugen en bedrog.
Hoe hebben de kinderen het gemaakt die dachten dat Adolf Hitler het was, uw kleintjes?
Wij schreven toen, wij hadden het boek gereed toen uw Mussert begon.
Hij zegt: ‘O kind, kind, blijf toch van die wetten af.’
Kinderen die dachten: ja, er komt vooruitgang.
‘Bemoei u er niet mee.’
U bent van die en die partij?
God kent geen partij.
U hebt alleen maar te leven.
Hoe komt de aarde voor elkaar?
Moeten zij weten.
U gaat rustig uw weg, bemoei u nergens mee.
Een geestelijk bewuste doet dat niet, want u weet: u hebt onmiddellijk afstemming met leugen en bedrog en met haat, en dat is niet door miljoenen goed te maken, noch door kronen.
De mens die dat aanvaardt, dat zult ge aanstonds achter de kist zien, staat voor zijn ellendig ikje, voor het niet begrijpen, het hard-zijn, het afbreken.
De ene mens te dienen en het andere mens af te breken, zou God dat goedvinden?
Christus ook?
Voelt u hoe vals, hoe onmenselijk, hoe onbewust alles is, ook de universiteit?
Wat leert uw dominee, uw professor?
Welke geestelijke faculteiten hebben fundamenten kunnen leggen voor geestelijke, ruimtelijke harmonie, regelrecht afgestemd op het leven van Christus, de Messias?
Wat blijft ervan over?
Niets.
En dat kan ook niet, want de mens moet er nog voor ontwaken.
Uw maatschappij is eerst tien seconden oud.
Wat zoudt ge denken wat we aanstonds, in de toekomst ...
Over honderdduizend jaar, over miljoenen jaren is de aarde nog niet gereed met haar kinderen, want het duurt tien, twintig, honderd miljoen jaren voordat dat kind uit het oerwoud hier het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), zeven graden, te beleven krijgt, dat duurt al honderd miljoen jaar.
Zoveel miljoenen levens zult ge moeten afleggen om die organische, dus lichamelijke levensgraden te kunnen bereiken, zodat ge eens kunt zeggen: ik behoor nu tot het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Voelt u wel?
Maar die bloedgroep die stuwt u vanzelf naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Maar dat duurt miljoenen jaren.
Welke God kent men hier?
Wie is God?
Wat is God?
Hoe diep is God?
Voelt u hoe klein Hij wel is hier?
Dat is het onbewustzijn van de mens.
Ik zei u: wij zijn vrij, we gaan, we gaan waarheen we willen, heel de wereld hoort u toe achter de kist, als u licht hebt.
En wanneer u tot de duistere sferen behoort, tot de onbewuste sferen, dan hebt u ook ruimte.
Dan kunt u ook naar Amerika vliegen en naar Frankrijk, om daar weer in een mens af te dalen, om u heerlijk ... om die mens te beleven.
Kunt u doen.
Maar wij komen daar niet meer aan, want die mens moet zélf leven.
Of gelooft u niet in bezetenheid en demonengedoe?
Ga maar eens rond zo in de maatschappij, kijk maar.
Maar blijf daar uit.
Tevreden?
(Tot de zaal): Wie van u?
(Het blijft stil.)
Dat duurt mij te lang.
(Meneer in de zaal): ‘Ik ben het even kwijt.’
Ik kom aanstonds bij u.
(Tot de zaal): Daarzo.
(Meneer in de zaal): ‘Ik heb een tweede vraag en dat is deze.
Ik had op een november een zeer merkwaardige dag beleefd, toen was er een nieuw dogma ...’
Hebben we behandeld hier.
(Meneer in de zaal): ‘Toen ben ik er niet bij geweest.
Misschien mag ik de vraag ...’
Nou, wij beschouwen dit voor de ruimte als kletspraat.
(Meneer in de zaal): ‘Ja ja.’
Grote nonsens.
(Meneer in de zaal): ‘De figuur van Maria, hoe ziet u die?’
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘ De figuur van Maria, hoe ziet u die?’
Hoe ziet u die?
Een doodeenvoudig moeder van een mens, die een mens heeft gebaard.
Maar door deze twee mensen, door Jozef én Maria.
Of gelooft u aan onbevlekte ontvangenis?
(Meneer in de zaal): ‘Nee, nee, nee.’
Dank u.
(Meneer in de zaal): ‘Daar ben ik vanaf.’
En Maria die leeft nu aan ...
Ze heeft contact, ze heeft in die tweeduizend jaar contact gekregen met de zevende sfeer en de mentale gebieden en de Vierde Kosmische Graad.
U kunt haar aan Gene Zijde nog zien.
En dat is een doodeenvoudig moedertje, zoals u hier de moeders voor u ziet.
Meer is er niet.
Maar de katholieke kerk staat stil, op een dood punt, en weet niet meer hoe die kinderen iets te schenken, dát is het.
En nu komen er franjes, franjes, franjes, franjes.
(Tot de zaal): Ja?
(Meneer in de zaal): ‘U zegt nu net zo: we moeten ons nergens wat van aantrekken op aarde, zo het loopt ...’
Loopt het.
(Meneer in de zaal): ‘ ... maar ik wou u vragen: God verlangt toch de daad van ons?’
Ja, alleen maar voor uw eten en drinken.
(Meneer in de zaal): ‘Nee, maar de daad, dat wil toch zeggen dat we dan ons christen-zijn in de dáád moeten omzetten.’
Kunt u ...
(Meneer in de zaal): ‘Dat versta ik, op zo’n manier ... (niet te verstaan) tracht ik juist zoveel mogelijk te doen, en daarom juist, omdat ik dat inderdaad wil doen, help ik mee om de oplossing in deze economische samenleving, dat we een oplossing krijgen, waarin we gelegenheid hebben werkelijk, om als christen te leven.’
Juist.
Met dit bewustzijn.
(Meneer in de zaal): ‘Dit bedoel ik, dan verlangt God toch ook van ons, dat we dat allemaal in daad omzetten, dus daar moeten we ons wel wat van aantrekken.’
Maar hebt u niet gehoord wat ik zo-even zei over het prehistorische tijdperk?
Die mensen zijn er gekomen; toen was er geen Christus, geen Bijbel, hadden niets, en leven nu in het Al, zonder een geestelijke daad.
U hoeft voor God ...
Wij praten nu, omdat Christus gekomen is.
Maar wanneer er geen God was, u kent niets, geen Christus, geen Bijbel, er was geen godsdienst op aarde, dacht ge dat u dan niet bewust zoudt worden voor de kosmos?
Het vader- en moederschap stuurt u telkens weer naar een hogere graad.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, dat bedoel ik.
Die hogere graad, dat is dan ... (niet te verstaan) uit wil dragen aan de mensheid ...’
Ja, u kunt het niet uitdragen, want die hebt u niet in handen.
(Meneer in de zaal): ‘Wij moeten ...’
Ja, u hebt het nú in handen.
U kunt nu baren en scheppen, nietwaar, u hebt het scheppende organisme.
Dus alleen natuurlijk.
Nu voor uw maatschappij, nu u licht, nu u een faculteit hebt gekregen.
Vanzelf.
Waar is Christus voor gekomen?
Nu kunt ú deze wetten tegenover de katholieke kerk, het protestantisme plaatsen, en de mens die klaar is, dus ook het gevoel bezit, staat voor u open en de rest maakt u uit voor krankzinnige.
En uw daad is alleen ...
Kijk eens, kind, wanneer u gevraagd wordt: ‘Wat weet u dan?’, en u komt tot spreken, vertel alles wat u kent, wat u bezit, en ga verder.
De vonk, het fundament is gelegd.
U moest eens zien ...
Er komen dagelijks nog mensen over ...
Hoeveel miljoenen mensen gaan eruit, hoeveel duizenden mensen gaan er nu niet hier uit uw Holland over, sterven er?
‘Hebt u nooit gehoord van een leven achter de kist?
Nooit gehoord dat de geesten naar de aarde kwamen om tot de mensen ...’
‘Ja, er heeft mij iemand verteld ...’
Kijk, daar hebt u het fundament.
Eén woord, ook al slaat het niet in dat dagbewustzijn van de mens, want de mens kan dat nog niet aanvaarden ...
Weet u hoeveel gram gevoel u nodig hebt om dorst en honger te hebben, om deze wijsheid in u op te nemen?
Weet u hoever u de mens vóór bent, de onbewuste mens van uw maatschappij, nu u hier zit?
Hoeveel miljoenen jaren aan licht u die mens voor bent, de mens die nu zegt: ga weg met die onzin?
Dat gram gevoel geeft u bewustwording, geeft u stuwing, geeft u de mogelijkheid voor de bezieling om te spreken, en meer hoeft u niet te doen.
U moet alleen op aarde zorgen – en nu gaat dat natuurlijk naar uw bewustzijn – u hoeft alleen op aarde te zorgen voor eten en drinken.
En daarin ...
(Tot iemand in de zaal): Ja, ik kom weer bij u.
En daarin staat u alleen.
Daarin hebt u een zelfstandigheid.
Want eigenlijk was dit alles niet nodig.
Maar Christus, de Almens kwam terug en zei ... toen Christus in het Al kwam, van de maan af, toen kwam Hij: ‘Nu weten wij waar we leven.’
Toen was Christus in het Al en toen zat de aarde nog in het prehistorische tijdperk, er net uit.
Hij zegt: ‘De aarde alleen bezit bewust kwaad.’
Er is geen planeet in de ruimte die bewust kwaad, noch hoger bewustzijn heeft.
Dat is de aarde, dat is de Derde Kosmische Levensgraad.
Voelt u?
De aarde heeft ook alleen maar een Gene Zijde, andere planeten hebben dat niet.
U overwint deze ruimte door de lichamen te beleven die Moeder Aarde voor u heeft geschapen.
(Tot iemand in de zaal): En wat hebt u nu nog?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, ik wou zeggen, ik bedoel dit, ik doel eigenlijk daarop.
U zei daarnet zo, dat we ons nergens wat van aan moeten trekken.’
In het kwaad niet.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, maar ik bedoel ...
Een ogenblikje ...’
Ja, gaat u door.
(Meneer in de zaal): ‘Ik ben bang dat de mensen die hier zitten het zó begrijpen, dat we ons maar nergens wat van aan moeten trekken en ons eigen leventje maar gaan moeten leiden.
Ik vind, dat vind ik, zou ik denken, niet goed.’
(Zaal reageert): Nee.
Nee, maar dan hebt u niet geluisterd en deze mensen wel.
Want wat ú daar zegt, heb ík niet gezegd.
(Meneer in de zaal): ‘Het kan wezen dat ik het verkeerd verstaan heb.’
Ja, hebt u.
(Tot de zaal): Heb ik dat gezegd hierzo?
(De mensen in de zaal): ‘Nee.’
Ik heb gezegd: bemoei u niet met afbraak.
(Meneer in de zaal): ‘O, met afbraak.’
Ja.
Want wie zegt het?
Alles wat voor de maatschappij wordt gedaan nog, daar kunt u de liefde, de geestelijke persoonlijkheid voor een daad kunt u daarvan ontleden.
Duidelijk?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Maar wat u nu nog beleeft, is allemaal onrechtvaardigheid.
Voelt u wel?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, nu heb ik u hierin begrepen.’
(Meneer in de zaal): ‘Maar mag ik u nog iets vragen?’
Jazeker.
(Meneer in de zaal zegt iets.)
We hebben tijd genoeg.
Maar ik ga aanstonds weg, dat is jammer voor u.
(Meneer in de zaal): ‘Ik wou dit vragen.
Ik heb gelezen ook in een van uw boeken en u heeft het hier ook gezegd: als men zelfmoord pleegt, dat is iets verschrikkelijks.
En dan kom je niet van je lichaam af en dan moet je, het hele verrottingsproces moet je meemaken.
Maar u heeft het ook eens over Hitler gehad en toen heeft u gezegd: Hitler die slaapt.
En dát heb ik niet begrepen.
Want die heeft ook moorden gepleegd én zelfmoord.’
Waar is Adolf Hitler nu?
Waar is hij nu?
(Meneer in de zaal): ‘Wat zegt u?’
Waar is hij nu?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, dat weet ik ...’
Hij zit in de grond, vast aan zijn lichaam, dat verbrandt.
(Meneer in de zaal): ‘Omdat u zegt, hij slaapt.
Dat hebt u hier weleens zoiets gezegd.’
Hij slaapt, ja.
Dat begrijpt u niet?
(Meneer in de zaal): ‘Nee.’
Kijk, Adolf heeft zelfmoord gepleegd, en anderen.
Die zijn dus ...
Hoe heeft hij een einde aan zijn lichaam gemaakt, weet u dat ook?
Men zegt, dat hoort u op aarde, hij heeft zich verbrand.
Hij heeft crematie toegepast.
Maar hij zit nog in Berlijn, op die plaats, daar kunt u hem zien – daar hebben wij hem bezocht – daar kunt u hem zien ...
Of dat kunt u, als u aan Gene Zijde leeft, wanneer u daar komt, dan kunt u elkeen, dan kunt u Himmler zoeken, en die zoeken en die zoeken, die kunt u terugvinden, indien het u interesseert.
Dus, hoeveel jaren moest Adolf Hitler nog leven, had hij nog kunnen leven?
Dat weet u niet.
(Meneer in de zaal): ‘Nee.’
Hij had nog dertien jaar kunnen leven.
(Meneer in de zaal zegt iets.)
Dertien.
Dus hij blijft nu, hij blijft nu nog zeven jaar aan die plaats vast en dan valt hij in slaap.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, maar omdat u zei: hij slaapt.’
Ik heb het daar niet over ...
Hij slaapt ook.
Hij brult, hij schreeuwt, dat u het hier kunt horen.
Hoort u hem nu?
(Meneer in de zaal): ‘Dan is het geen slapen meer.’
Maar daarná zakt hij in slaap en dan valt hij terug.
Maar nú de eigenlijke slaap, de natuurlijke geestelijke onbewuste slaap.
Want hij heeft geen leven en geen dood meer.
Dat komt daarna.
Leest u ‘De Kringloop der Ziel’?
Hij ligt nu, hij komt los straks van zijn plaats, had zoveel jaren te leven, en dan eindigt zijn leven op aarde.
Voelt u wel?
Dus hij blijft daar wakker en valt zo nu en dan in slaap, omdat hij bezwijkt.
Hij bezwijkt duizenden malen, die kwelling maakt hij duizenden malen mee daar.
En dan scheurt hij van die aura, van die plaats los, is nu niet in harmonie, noch met leven, noch met dood, want hij heeft miljoenen de dood ingejaagd, het leven ontnomen, heeft de wetten daardoor overschreden en ligt nu als een kwal aan het strand daar ergens neer.
Nu moet langzaamaan zijn eigen levensgraad, waar hij toe behoort, en de mens die met hem te maken heeft, die moeten hem weer wakker maken.
Hij komt ook weer tot het bewustzijn, voor terug te keren naar de aarde.
Kan nog wel een honderdduizend jaar duren.
Ik heb u eens op een avond verteld, en indien het zo eenvoudig zou zijn ...
Napoleon werd gefotografeerd in Nice.
Een cirkel, een spiritualistische cirkel, die namen opnames.
De helderziende zag daar Napoleon, met zijn paard; we gaan hem fotograferen.
Napoleon liet zich dus fotograferen, dat kan, van Gene Zijde uit.
Maar dat kon nu niet.
En die opname werd gemaakt.
En toen kwam men André, Jozef Rulof vragen: wat denkt u van die foto?
Toen zegt hij: die foto is vals.
Dat is een dubbele opname van een foto die al reeds door een mens is getekend en een beetje verdoezeld.
Want Napoleon die kan zich niet manifesteren.
Die kan ook niet eerder dan over honderdduizend jaar terugkomen en bewustzijn krijgen, want die heeft ook iets gedaan op deze wereld.
Voelt u wel?
Dus die is niet te fotograferen.
Die ligt daar nóg als een kwal aan het strand.
Die moet eerst weer tot het leven komen, en dat is de wedergeboorte.
En nu voor al die mensen.
En nu zeg ik tegen u: bemoei u niet met kwaad.
Wat heeft het voor nut ...
Politiek, de armste, de domste mens die op de aarde rondloopt is de mens die aan politiek doet.
Dat is zó onbewust.
U maakt zich druk voor een onrechtvaardigheid, dieven.
De mens loopt daar naast u met dergelijke dingen op zijn jas, en steelt en rooft en moordt en brandt.
André ergert zich dood, dat krijgt ... heel de ruimte ergert zich: waar de mens de brutaliteit voor zichzelf vandaan haalt om te eten en te drinken, partijen te geven, terwijl daar het kind verhongert, ook een kind van God.
Er wordt bezuinigd, er wordt dit meegedaan.
Vroeger ging André al die wetten bespreken met zijn meester en dan kreeg hij de geestelijke, natuurlijke, de ruimtelijke, de christelijke, van de Christus de verklaring.
Hoe willen die mensen de eerste sfeer beleven indien ze zich maar laten dragen?
Kunt ge gedragen worden voor God?
Wees dan een voorbeeld.
Waar komt dan dat voorbeeld vandaan?
Volg die halfbewuste nu.
We gaan verder, en dan blijft er niets van u over?
Nee, u krijgt álles terug, want u krijgt uw godheid in handen.
Maar de aarde en de maatschappij en ál uw universiteiten hebben niets te betekenen, want ze zijn nog niets, ze zijn nog onbewust.
En word nu maar minister.
Wat moet u doen als u minister bent?
Knoeien.
De ene onrechtvaardigheid stapelen op de ander.
Nu wilt u daar ...
Wat wilt u van een rechter?
Nu, oordeel eens over een mens.
Wat zei Christus?
Smijt eens met stenen.
Bent u vrij van uw zonden?
Waarom durft ge de doodstraf te tekenen onder het leven van de mens, om zo’n arm onbewust kind neer te knallen?
Is er geen vergeving?
En toch een God aanbidden die vergeeft?
Hemeltergend is het, duisternis.
Ik zei: bemoei u niet met een mens die u afblaft, aanschreeuwt, slaat.
Ga rustig door; hij slaat zichzelf.
Wanneer u bedrogen wordt, ga niet beginnen, want gij bedriegt uzelf.
De mens die u besteelt, besteelt zichzelf, zijn geestelijk ik, zijn sfeer en zijn Christus, zijn godheid.
Wat zeggen wij?
Als u André, als u mij, één vanuit de sferen, een koningsschap, hier voor uw volk het koningsschap zoudt willen schenken, dan zeggen wij: nee.
Ja, indien wij zullen handelen zoals wij dat doen.
En weet u wat wij dan doen?
Dan gaan al uw kanonnen de zeeën in en zeiden wij: kom maar, Stalin, en maak hierzo ...
Ik heb het vertrouwen in uw leven.
Gij zult, met uw gevoelens zult ge voor onze kinderen zorgen en ge zult ze beschermen.
Dacht u dat dat kind mij ging vergiftigen, nu ik mij volkomen overgeef?
Dacht u dat God volkeren heeft geschapen, landen, dacht u dat?
Uw volk was er niet voor duizenden en duizenden en duizenden eeuwen terug, noch Frankrijk, noch Engeland, noch Amerika.
Er was alleen één stam, dat was de eerste en de hoogste levensgraad, dat was de zevende graad voor het menselijke organisme.
God kent geen koningen en keizers, geen rechtvaardigheid van deze wereld.
Want u wordt van voren en van achteren bedrogen.
Doet u daaraan mee?
Voelt u?
Het wordt zo eenvoudig.
Maar onfeilbaar legt ge uw eigen weg, gaat ge fundament op fundament leggen, onfeilbaar.
Dit leven is moeilijk, denkt u?
André kan het niet schelen, ook al vermoordt u hem.
Sla ons maar tegen de muur.
Bewijzen?
Omdat u ons doodt, omdat u ons vermoordt, omdat u hier onze stof verbrijzelt, omdat dat bloed wegloopt?
Wat kan ons dat schelen; wij krijgen ‘vleugelen’.
Want dat is het niet.
Het is ...
Ik heb u meermalen gezegd: indien Christus wil, of de ruimten willen – geef die kinderen het bewijs – haal ik dat hart hier, en dan vindt André dat ook goed, dan snij ik het voor u ogen uit deze ribbenkast, om voor Christus ...
Dan zegt een ander: maar u doet toch niet aan zelfmoord?
Ik zeg: om eens alles te zeggen en alles te geven.
Het is de kunst nu om te blijven leven, wanneer u in onrechtvaardigheid leeft.
Dát is de moeilijkheid.
En dan hébt u niets, en dan kijkt u niet meer naar rijkdom en bezit.
Dan bent u een godheid, dan hebt u lief alles wat leeft, en dan krijgt u lichtjes in uw ogen.
Voelt u wel?
Heel iets anders, vindt u niet?
Maar dat zegt de Bijbel niet.
Moet u eens kijken hoe de Bijbel deze wetten, deze harmonische wetten van God, van uw geest heeft vertrapt, verkracht en heeft vermoord.
Maar dat waren ook maar Bijbelschrijvers, dat waren geen kosmisch bewusten.
Dat was voor een tijd, dat was maar eventjes voor achter het prehistorische tijdperk.
Die mensen wisten van geen zon en geen maan af; wat u weet.
Díé mensen wisten niet op school dat de aarde om de zon draait.
Maar Galilei werd ervoor gekraakt door uw katholieke kerk.
Galilei, getuig eens ...
‘Néé’, zegt de paus, de mens die God vertegenwoordigt.
Die zegt: ‘Néé, de zon draait om de aarde!’
En nu legt dit goddelijke kind, deze heilige mens legt de evolutie stil.
En nu weet, een kind van uw school weet dat de aarde om de zon draait.
Is dat heilig-zijn?
Alwetendheid voor deze ruimte!
Voelt u waar het heen gaat?
U krijgt hier wijsheid om de Bijbel heen, en zo nu en dan raken wij de heilige goddelijke wetten van de Messias, maar die zijn dan ook goddelijk bewust.
Duidelijk of niet?
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar de Bellamy-beweging, die doet toch niet aan politiek?’
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘De Bellamy-beweging, die doet toch niet aan ...’
Nee, de Bellamy ...
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... is het toch wel goed om daar voor te werken?’
Jazeker.
Voor de Bellamy.
Maar dan kunt u ...
Kijk, u kunt aan de Bellamy gaan werken en dan moet u eens ...
U kunt spreken: wij doen zo, wij doen zo.
De Bellamy is geschonken uit de eerste sfeer.
Dus de mens die de Bellamy heeft geschapen, heeft de inspiratie gekregen; wat ú leest in het boek ‘De Volkeren der Aarde’, dat ik als adept van meester Alcar moest schrijven voor de Universiteit van Christus.
En dan kunt u zien, dan kunt u peilen, of het mijne, of dat van Bellamy, dat we uit één bron komen.
Kunt u voor werken, maar ...
Ja, wanneer?
Komen doet het.
U ziet wel, wanneer u de Bellamy, wanneer u de geestelijke bewustwording van de eerste sfeer op aarde wilt brengen, dan moet ál het leven, Stalin, en al die mensen, al die onbewusten die moeten de Christus aanvaarden.
Ja.
Wanneer u zo’n kasteel hebt, waarom zoudt ge dan in een krot gaan zitten?
En u moet het geluk kunnen beleven van het kasteel in de moeder.
Voelt u wel?
Het gelukkig éénzijn van een menselijk gesprek, heb ik hier verteld, is meer waard dan tien miljoenen.
Want zij bedriegen elkaar, ze kennen elkaar niet.
U leert elkaar nu kennen.
En kijk nu eens in uw eigen ogen en daal af in de moeder, en indien ge vrouw zijt, daal af in hem, en ontleedt elkaar en durf te aanvaarden en voor de waarheid, de rechtvaardigheid en de liefde het hoofd te buigen.
Dan bent u stijgende.
En dan staat u nooit stil, dan heeft de ruimte ontzag voor uw levens, en dan trekt u bezieling aan.
Het kan u nooit slecht gaan.
Waarom niet?
Want wanneer u kanker krijgt, dan zegt u: ik dank u wel, want alles is me goed.
We zijn niet bang voor ziekten.
Wat is melaatsheid?
Er is immers geen dood.
Hoe eerder dat u hier verdwijnt ...
U staat stil hier, weet u dat?
Weet u wanneer de dood eigenlijk al begint?
(De zaal reageert.)
Wat zegt u?
(Iemand in de zaal zegt): ‘Bij de geboorte.’
Bij de geboorte.
Als het kind uit de moeder komt, staat het stil.
Want u krijgt alleen maar de baring ín de moeder, dat is uw ontwikkeling.
U kunt immers van deze maatschappij niets leren?
Alles wat u leert, voert u regelrecht naar de afbraak voor de kosmos.
Elke geestelijke faculteit heeft nog afstemming op de Bijbel, nietwaar?
En de Bijbel verdoemt.
Nu, onzin?
Allemaal onzin, nietwaar?
(Tot de zaal): Is er nog iets?
(Het blijft stil.)
Is er niets meer?
Dan zijn we klaar.
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, waar ligt eigenlijk het moment dat de mens zichzelf ging vergeten?’
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Waar ligt het moment dat de mens zichzelf ging vergeten?’
Dat ligt een zeven-, tien-, twintig miljoen jaar terug.
Daar zijn we ons gaan vergeten.
Er is op aarde ...
Men vroeg André, en wij hebben dat in de kosmologie beschreven ...
De Bijbel vertelt van het paradijs, nietwaar?
Maar op de aarde is er een paradijs geweest.
Maar dat was nog even voor het prehistorische tijdperk, toen al die reuzendieren er waren, daarvoor even.
En dan kwamen die reuzendieren bij de mens en legden zich neer en likten de mens uit de hand.
Dat is gebeurd, die tijd was er.
Zullen we u aanstonds laten zien.
Waarom?
Omdat die dieren uit de mens zijn geboren.
De mens voelde als het ware vader en moeder – de hogere vader en moeder in de mens.
Toen was er het paradijs.
En ineens zag de mens: maar, mijn god ...
Ja, toen was het gebeurd.
Toen moest het dier afgemaakt worden.
En toen kwam die angst weer terug.
Dat dier werd geïncarneerd, nietwaar, kreeg een nieuw leven, en toen kwam dat dier op aarde en dat werd wakker, hier, want dat dier moet ook die organismen beleven, en had die angst.
Want die angst, het dier was vermoord, was afgemaakt door de mensen.
En zo is de haat, de angst en alles ontstaan.
Maar het ligt tien-, twintig miljoen jaar terug.
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar hoe kwam die angst dan in de mens, meester Zelanus?’
Omdat ...
In de mens?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, u zei: plotseling kwam die angst.’
De mens is geschrokken van het voorwereldlijk dier, wat om hem leefde.
De mens vergat zichzelf.
Eerst was er eenheid, en toen ging de mens zijn plaats verzekeren.
Naarmate hij bewustzijn kreeg ...
Eerst was de mens tevreden met dit plekje, nietwaar, hierzo.
Maar hij wou dat ook hebben, en dat.
En toen zegt hij: ‘Ik moet dit ook hebben’, en toen ging de deur open en toen nam hij de gang ook, en toen ging hij de trappen af en toen nam hij het hele gebouw.
Maar toen wou hij de straat hebben, ook wel leuk, hij moet toch weg.
En toen nam hij het plein.
En in een kleine eeuw had hij uw heel Amsterdam, als ruimte.
Maar die andere dieren die moesten eruit.
Voelt u?
De mens ging zich verruimen, en naarmate hij bewustzijn kreeg, wilde hij bezit.
Maar daarvóór had men geen bezit, begrijpt u dit?
Men leefde, men had te eten, en te drinken.
Daarvan zeggen wij: indien ge eten en drinken hebt, zorg daarvoor.
Ontwaak, laat uw persoonlijkheid ontwaken voor eten en drinken in uw maatschappij, zodat ge in rust en in harmonie kunt leven.
En dán gaat u vanzelf, wanneer u ook nog liefde hebt, naar Gene Zijde.
U gaat terug tot God en dan ontwaakt uw innerlijke ik.
(Mevrouw in de zaal): ‘Hoe komen die mensen dan aan het voorrecht, die in het oerwoud geleefd hebben, en al in het Al zijn, die dan deze moeilijke tijden niet meemaken?
Dat is toch feitelijk ...’
Deze moeilijke tijden?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.
U zei dat er al mensen leven uit het oerwoud in het Al.’
Die hadden het makkelijker.
Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Die hadden het toch feitelijk veel gemakkelijker dan wij nu.’
Kijk, wanneer we nu ...
Het prehistorische tijdperk dat ligt heel dichtbij.
Wanneer we spreken van het prehistorische tijdperk, dan is dat slechts zeven uur geleden.
Maar, gaan we nog ... dan moeten we natuurlijk terug en dan komen we op zevenhonderd miljoen jaar al terug.
En in zevenhonderd miljoen jaar is er het een en ander gebeurd.
Maar de aarde had het eerste organisme klaar.
Dus, het organisme dat komt de wateren uit, nietwaar, de mens kwam uit de wateren, en de aarde gaf dat lichaam bewustzijn.
En toen kregen we: een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven graden voor het organisme.
Waarvan het hoogste eindelijk de kringloop der aarde had volbracht.
En dat ging aan Gene Zijde verder en bouwde ...
Dat leest u, dat hebt u trouwens gelezen in ‘Het Ontstaan van het Heelal’ en in ‘De Volkeren der Aarde’, toen de mens terugkwam en alles bezeten was, nietwaar?
En toen ging hij die mens helpen, en toen ontwaakte hij.
Voelt u?
En maakte hij zich vrij van de duisternis, van die onbewuste werelden.
Dat zijn zeven graden.
En wanneer u nu op aarde, nu in deze maatschappij, ook harmonisch wilt leven en u gaat zeggen ...
U kunt het leed van de maatschappij niet dragen, want elk mens moet voor zichzelf zorgen.
En de staat, omdat de heren, omdat deze mensen de vertegenwoordigers zijn van uw volk, moeten zij voor het ziekelijke kind zorgen; dat hoeft u niet te doen.
Vroeger deed men dat.
Maar nu moet de gezonde, de maatschappij moet voor het psychopathische, krankzinnige kind waken.
Is dat zo?
Hoeft ú niet te doen.
U zorgt voor uzelf en u blijft in harmonie, en dan gaat u vanzelf tot die ontwaking over.
Heel eenvoudig is dat.
Als u dat maar vasthoudt.
En u krijgt fundament na fundament.
En rustig aan betreedt u de eerste sfeer, en als u daar bent, zien we elkaar terug.
Ik dank u, mijn zusters en broeders.
Voor de kinderen van Moeder Natuur mijn dank.
Ik hoop dat ik het in deze koude er goed afgebracht heb.
(Zaal): ‘Dank u wel.’
Het was niet makkelijk.
Als ik nog een uur praat, praat ik de verkoudheid weg, maar dat gaat nu niet.
Ik kan hem wegpraten.
Ik dank u voor uw gevoelens.
(Zaal): ‘Dank u, meester Zelanus.’