Dinsdagavond 25 april 1950

Goedenavond, mijn zusters en broeders.
(Zaal): ‘Goedenavond, meester Zelanus.’
U krijgt vanavond de laatste avond in dit seizoen.
En, zou ik u willen vragen: bent u gereed, voor ...
(Meneer in de zaal): ‘Ja, ja ...’
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus, in die laatste lezing in Den Haag gaf u zo’n buitengewone uitleg over de kunst van Bach.
Zou dat mogelijk zijn om dat nu voor de muziek van Beethoven of van Mozart ook iets te kunnen zeggen?’
Zeker.
Ik heb u een beeld gegeven in Den Haag over het dramatische dat Bach heeft gevoeld, want zijn kunst ...
Ik hoop dat u die lezingen aanstonds in het seizoen te beluisteren krijgt.
Hoe hij teleurgesteld nu is na zijn scheppingen, nietwaar?
U hebt het kunnen begrijpen en aanvaarden.
Men heeft de Christus bezongen, de mens Christus, de Messias bezongen, beleefd, bevoeld, als een dode.
Maar de goddelijke persoonlijkheid – heb ik u verklaard – voelt u níét uit hetgeen Bach heeft willen brengen.
Dat is kosmisch, dat is goddelijk, dat is ruimtelijk.
Die muziek, die kunt u over duizenden jaren leren beluisteren, heeft zeven diepten, indien u de graden voor het bewustzijn ...
Muziek heeft bewustzijn, elk octaaf heeft vader- en moederschap.
In de toekomst krijgt u ... over een paar eeuwen krijgt u de uitdijing van elke symfonie die is geschreven ...
(Tot mensen die binnenkomen): Komt u binnen als u hier hoort.
Dan krijgt u de ruimte te zien, de ziel te zien, de geest, de persoonlijkheid, en dan gaat u dieper, dieper.
Dat heb ik u willen verklaren.
Voor Bach is het een chaos geworden.
Ik kan daar niet op ingaan in vijf minuten.
Ik heb daar twee avonden voor nodig.
Maar wat Beethoven bracht, Mozart en de anderen, raakte het stoffelijk bewustzijn, het gevoelsleven als mens; vertolkt door nacht, regen, wind, duisternis.
Indien Beethoven u de geboorte voor de mens – baring, schepping – had kunnen ontleden, dan gaat de mens mee en dan beleeft u dóór de verschillende graden het baringsproces van de moeder, door de muziek.
De kunstenaars zijn reeds bezig; de natuur, de nacht, de storm, nietwaar, hartstocht, geweld, liefde, vrolijkheid, opgewekt zijn, rechtvaardigheid, elke eigenschap spreekt door de muziek, door de kunst.
Maar wat Bach bracht was direct ingesteld op het leven van de Messias.
Ook op Zijn goddelijke zending.
En die spreekt hier nu niet uit.
Men heeft een melaatse ... bezingt u elk jaar opnieuw.
Dus, ik heb u verklaard: de ... de Matthäus-Passion, Johannes, de kunst van Bach wordt niet begrepen, omdat het menselijk wordt beleefd.
De goddelijke Messias beleeft u niet door de ... de Matthäus-Passion.
Neemt u dat aan?
(Meneer in de zaal): ‘Zeker.’
U krijgt Beethoven, Mozart, Wagner.
Wagner was verbonden met de ruimte.
Wat Wagner heeft gebracht, is ruimtelijk diep.
Heeft ook de klanken, heeft het timbre ook van de ruimte, voor de ruimte, geraakt, ontleedt, omgezet.
Daarom is die muziek zo zwaar.
Maar zwaarte is er niet in de ruimte.
U hebt alleen het gevoel nodig om dit te begrijpen, aan te voelen, te verwerken, en daarvan weer de graden te zien, te bevoelen, te beleven.
Wagner gaat dieper, is krachtig, bewuster voor de schepping.
Voelt u?
(Meneer in de zaal): ‘Krachtiger als Beethoven?’
Duizendmaal sterker, bewuster.
Duizenden malen gaat Wagner over Beethoven heen.
Beethoven raakt nog altijd het menselijke bewustzijn.
Integendeel, ten opzichte van Wagner ...
Wagner gaat met ruimtelijk contact zijn leven in kunst tegemoet.
Indien Wagner zijn scheppingen had kunnen beleven, had u er honderdduizend gekregen, en dan was hij ook gekomen tot de geboorte.
Hij had de dierenwereld vertolkt.
Wat heeft Chopin, wat hebben de anderen gedaan?
Reger.
(Mevrouw in de zaal): ‘Debussy.’
Muziek?
(Mevrouw in de zaal): ‘Debussy.’
Niet zo groot, niet zo.
U hebt ...
Wie de natuur ...
Die de natuur heeft geraakt, voelt u, kwam tot het leven, het leven bracht u tot de ziel, en de ziel tot de geest, en de geest tot de persoonlijkheid.
En dan kunt u doorgaan en dan kunt u ontledingen scheppen, u kunt bouwen.
U moet voelen, u kunt voor uzelf uitmaken of die muziek, of die klanken stoffelijk zijn gegeven; of hebben deze klanken de ruimtelijke ijlheid, dat is de geestelijke graad voor elke klank.
(Meneer in de zaal): ‘Dus is Beethoven feitelijk een voorstelling in het stoffelijke.’
Juist.
Volkomen, volkomen.
Natuurlijk heeft Beethoven het léven gevoeld, de zíel beleefd, de géést, máár op stoffelijke afstemming.
U bent allemaal bezig om u geestelijk te ontwikkelen, maar u bent nog niet geestelijk.
Is dat zo?
Dát is Beethoven.
Wagner, voelt u, u krijgt, met Wagner krijgt u de ruimte, hij heeft alles bijeen, hij kan hoger.
De muziek van de oude meesters – Beethoven, Wagner, Mozart, vooral Beethoven, Bach, en Wagner vooral – die leeft twee eeuwen, drie eeuwen, vijf eeuwen, en eerst daarna krijgt u de nieuwe componisten.
Over duizend jaar krijgt u nieuwe Rembrandts, Titiaans en Van Dycks op de aarde; want deze beelden zijn nog altijd stoffelijk.
Er is niet één oude meester op aarde geweest die de geestelijke graad in kunst, in verf heeft ontleed, de kunst, de ziel, het leven van de verf dus, de stof, bezieling ... bezieling heeft gegeven, natuurlijk.
Maar Rubens schilderde nog altijd een stoffelijk gewaad.
Wij hebben ook gééstelijke gewaden.
Dan wordt de kunst verijld.
Verijlt de kunst, dan wordt de kunst geestelijk.
En zo is voor de muziek, beeldhouwkunst ...
U krijgt het schrijverstalent, dan spreekt het woord in gevoel.
Duidelijk?
U kunt twintig avonden krijgen van mij.
Dan gaan we door de menselijke kunst, en dan gaan we door de ruimtelijke kunst.
En dan krijgt u ook het vader- en moederschap van de klank.
Ik heb u eens op een avond verteld: de stradivarius is moederlijk, omdat die klank zo diep en rein is, is de klank moeder.
De stradivarius is het hoogste instrument, dat weet u.
Stradivari is ook voor dit instrument geboren.
De stradivarius stemt zichzelf af op de klank van de ruimte, voor de ruimte, en dat zijn miljoenen klanken.
Er is er maar één klank, dat is de moederlijke toon, het moederlijke gevoel, en dat is baring.
Kunt u ontleden.
(Tot de zaal): Nog meer?
(Meester Zelanus reageert op iets in de zaal): Waar was dat?
Wat had u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ik wou vragen, meester ...’
Harder.
(Mevrouw in de zaal): ‘Toen ik de rolletjes draaide, toen had ik een kamer met mensen en toen zag ik een heleboel geesten.
Maar ik zag één in een hoek staan, dichtbij het toestel.
En die had een lang wit kleed aan, stond met gekruiste armen, en ik weet niet wat dit betekende.
Wat betekende dat?’
U had moeten vragen: ‘Maak dat u wegkomt.’
(Mevrouw in de zaal): ‘O.’
U had moeten zeggen: ‘Wat doet u hierzo?
Hebt u niets anders te doen?’ had u moeten vragen.
En vooral als er veel zijn.
(Mevrouw in de zaal): ‘O.’
Hoe meer u er ziet, des te armoediger wordt het voor deze mens.
(Mevrouw in de zaal): ‘O.’
Kunt u daarbij?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Wat doen die mensen daar?
Als u ze ziet ...
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
... werkelijk ziet ...
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, ik dacht nog ...’
... moet u vragen: ‘Hebt u niets anders te doen?’
(Een andere dame in de zaal): ‘Ik dacht dat u gezegd had dat deze geesten kwamen om te luisteren.’
Niet naar dit.
Deze lezingen die kunt u ...
U voelt toch wel, als u in de ruimte leeft voor het gebeuren, dan hebt u een kosmos aan diepte.
Welzeker, wij brengen, er komen wezens dáár ...
Kijk, ik ga onmiddellijk op de spiritualistische mediamieke verschijnselen in, omdat de mens ziet zoveel ...
Ik neem u dat helemaal niet af.
Maar het zien is gevaarlijk.
‘Ik zie zoveel mensen, er was er één bij, die staat daar ...’
Heel mooi.
Wij vragen: ‘Wat doet u hier?
Luisteren?’
Als er twintig ...
Ik heb hier avonden gesproken voor miljoenen wezens in deze ruimte, omdat ze weten, omdat het volgelingen zijn ...
Anderen gaan hier voorbij, gaan hier doorheen, zien en voelen niets, dat weten wij.
We worden áltijd beluisterd.
Als u waarheid geeft en u verklaart een wet, wordt dat woord door miljoenen wezens opgevangen, die zijn daarop afgestemd.
Die komen hier niet, die kunnen dat in, die kunnen dat op één van de planeten beluisteren, dat woord, dat gevoel gaat door.
Wie hier stilstaat, dat wordt gevaarlijk; dat stáát stil.
En wij zijn altijd in beweging.
Als hier iemand is geweest ...
U kunt iemand uit de maatschappij, u kunt iemand uit de astrale wereld hebben die het licht niet heeft.
U moet onmiddellijk ...
Waarom stelt u míj die vragen?
Waarom stelt u diréct die vragen niet?
Krijgt u antwoord.
Anders wordt het een chaos, dan gaat u met uzelf spreken.
Dat is het gevaar.
Maar wanneer de astrale persoonlijkheid er staat en luistert: heel mooi.
Voor deze wereld is dat heel aardig.
Niet voor díe wereld.
Daar heeft elke persoonlijkheid een onmetelijkheid voor u.
En er zijn miljoenen mensen die hen dat kunnen vertellen en verklaren.
Hij hoeft er niet voor naar de aarde te komen.
Dus dat zien ...
U kunt beelden zien, wellicht uit het grijze verleden.
U zult mensen zien, maar hebben die mensen daarmee te maken?
Hebben ze de afstemming op uw gebeuren?
Daar gaat het over.
(Tot iemand in de zaal): Daarzo.
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus, ik zou u willen vragen: er zijn vele geloven die leren dat de Christus geleefd en gestorven is voor de zonden van de mensen.
Ik deel dat niet, u voelt dat wel.
Maar wilt u misschien nog eens precies aangeven hoe of dat eigenlijk is?’
U zegt het zelf.
De katholieke kerk, het protestantisme zegt: Christus heeft door Zijn dood u alles vergeven, nietwaar?
En dan legt u de handen maar op het bloedoffer van Christus, en u bent vrij.
Dat zou u wel willen, zou de mens wel willen.
U leert nu niets, nietwaar?
In twee woorden is dat verklaard.
U leest de boeken maar, ‘Het Ontstaan van het Heelal’, ‘De Volkeren der Aarde’, u gaat door ‘De Kringloop der Ziel’, u gaat door ‘Tussen Leven en Dood’, u zult elke gedachte ontleden, volgens de scheppingen van God beleven, door vader- en moederschap.
Dat zijn de essentiële goddelijke fundamenten.
En dan kunt u sterven en u kunt moorden en doodslaan; God vergeeft u dat altijd.
En nu doet de kerk dat er maar bij: daar is Christus voor gestorven.
Dat is hetzelfde gekrakeel en gejammer, wat men nu doet en maakt ...
U voelt wel, u krijgt hier een ruimtelijke ontleding voor uw gedachten.
En is eigenlijk alweer een wijsgerig stelsel, dat wil zeggen: waar ligt het fundament voor ons denken?
Wanneer zijn wij in harmonie – door ons denken – met de scheppingen?
Dat wilt u toch leren?
Waarom heeft men van Socrates, Plato en anderen een universiteit gebouwd?
Dat zijn wijsgerige stelsels om tot de werkelijkheid, de waarheid, de harmonie, de rechtvaardigheid te komen, voor uw innerlijke leven, uw astrale, ruimtelijke, goddelijke ik.
Dat neemt u aan?
U voelt wel, als Christus dat heeft moeten aanvaarden, de mens ziet ...
De fout is door het protestantisme en het katholicisme opgebouwd, dat de mens, dat de Christus als Messias alles vergeeft.
Maar de katholieke kerk weet van deze wetten niet af, de katholieke kerk verdoemt nog, heeft nog een laatste oordeel, en nu gaat u maar door.
Dus het wordt een menselijke toestand waarin u alles vergeven wordt door de Messias – wij blijven bij het menselijke – Jezus Christus.
Nu weten wij hoe Christus is geboren, waar Jezus vandaan is gekomen, hoe Christus in het Al is gekomen om God te vertegenwoordigen, dat zeggen u de boeken; en hebben wij geleerd dat ge elke wet eerst moet verstoffelijken – en wat is nu een wet? – en dan vergeestelijken, verruimtelijken en vergoddelijken.
Ik heb u op een avond gezegd: u bent goden.
U bent als mens een goddelijke persoonlijkheid.
Men spreekt over de ziel, en die ziel dat is de mens, dat is nu de mens.
Maar in u; die ziel is een deel van God.
En door elke gedachte maakt u een karaktereigenschap bewust.
Dus elke daad heeft ruimtelijk, geestelijk, goddelijk fundament.
U doet iets en dan kunt u zelf, kan de mens, kan God, kan de ruimte uw daad afwegen aan het lícht van die ruimte.
Dat wil zeggen, als u iets doet, dan gaat die daad direct de hoogte in, de ruimte in, en daardoor krijgt u fundament om te lopen, te wandelen, te staan.
U hebt licht, u hebt leven, u hebt liefde.
Door de liefde, een daad liefde te geven, dat is ...
Men noemt ‘liefde’.
Ik heb u op een avond ook weer gezegd: ik moet u alles afnemen.
Waarom?
Wie heeft dat woord ‘harmonie’, wie heeft het woord ‘liefde’ uitgevonden?
Ik heb u gezegd ...
U zult zeggen: er blijft niets meer over.
Maar alles blijft over en u krijgt alles opnieuw terug, en dat is het goddelijke leven.
Nu moet u alleen maar aanvaarden dat Christus dezelfde weg heeft moeten bewandelen, dat Christus op de maan is geboren als embryo, Christus was in het oerwoud, in het prehistorische tijdperk, en Hij, met de miljoenen die met Hem op de maan, op dat kleine stukje daar tot bewustwording kwamen, bewustzijn, waren ons even vóór.
U kunt het beeld weer – heb ik u gegeven – vergelijken met het stadium in het oerwoud.
Waarom leven daar nog donkere, duistere wezens?
En waarom bent u in de maatschappij?
U hebt het blanke organisme.
U hebt zoveel; die mensen hebben niets.
Die mensen hebben alles.
U hebt alles; u hebt ook niets.
Dat niets is weer de goddelijke ruimte, dat is uw gevoel, dat is uw bezit, waardoor de mens, al het leven afstemming heeft op God.
Nu voelt u wel, ik moet die kerken door, ik moet uw Bijbel doorgaan, wilt ge een algehele omschrijving krijgen, wilt ge een beeld kunnen opbouwen voor uzelf, wilt ge de Messias als mens blijven zien.
En dat is nu noodzakelijk.
In de scheppingen straft God niet, kan niet straffen, God kan niet straffen, want ...
Nu kunt u zeggen: dat is hoogmoedswaanzin, maar u bent – dat hebben wij moeten aanvaarden, aanvaard het nu voor eens en eeuwigdurend – u bent goddelijk bewust.
U bent als mens nu nog bewust.
Maar goddelijk bewust, dat wil zeggen: God gaf u Zijn leven.
Nu komt u verder, u bent nog op aarde, u gaat naar Gene Zijde, u gaat die ruimten overwinnen door het planetenstelsel, en dan komt u eindelijk in de vierde, vijfde, zesde en de zevende kosmische graden, dat zijn universums, dat zijn onmetelijkheden; verstoffelijkt en vergeestelijkt.
Daarin leeft Christus.
Toen Hij daar kwam, toen Christus de kringloop der aarde verliet, dat waren de eerste mensen ...
De aarde is toch begonnen, nietwaar?
Dat waren de eerste mensen, dat leest u in ‘De Volkeren der Aarde’, die de kringloop der aarde hadden volbracht, en leven nog in duisternis.
We hebben een machtig beeld gekregen van die eerste mens.
Uw levensfilm, élke gedachte ligt vast, dat kunt u terugzien.
U hebt miljoenen gedachten wellicht in een maand, in een dag, maar élke gedachte, hoe nietig, hoe zwak ook, behoort tot uw levenssfeer.
Dat is de menselijke film.
En nu kunt u de natuurlijke, de goddelijke zien, en dan kunt u vaststellen wie de eerste mensen zijn en waren die het Al hebben bereikt; die hebben doorgebouwd.
Een machtig beeld mocht ik u geven – wanneer de mens u dat vraagt – in ‘De Volkeren der Aarde’.
De mens die zegt: ‘Ik ben ziek geweest.’
‘Wat is er gebeurd?’
‘We zijn ons licht kwijt.’
Voelt u, ze hadden innerlijk nog geen licht.
U bent die mensen, volgens die tijd en deze tijd bent u die mensen miljoenen eeuwen en tijdperken vooruit, omdat u weet, als u aanstonds achter de kist komt – en het doet er niet toe waar u komt en waar u afstemming op hebt – dan weet u: de zon is weg, ik ben nu geestelijk.
En nu begint u uw gedachten te verruimen, te verijlen, te vergeestelijken.
En wanneer u dit gaat voelen, dan voelt u wel, dan moet u begrijpen en dan zal het u duidelijk zijn, dat de mens Christus heel eenvoudig heeft vermoord.
Men maakt van deze moordpartij nog een genade.
Dat is zo afschrikwekkend, dat is precies hetzelfde als wanneer de mens iemand vermoordt en zegt: ‘Kijk, nu moet dat dode lijk, deze verminking, deze mismaking, moet mij ook nog de kroon op mijn hoofd zetten.’
Ik ben niet alleen leeggedronken, mijn bloed is weggenomen, mijn geestkracht, mijn levenskracht, mijn bezieling, nu moet ik ook nog nieuw leven geven aan mijn moordenaars.
Dat heeft men van Christus gemaakt.
Nu moet Christus, omdat men Hem heeft vernietigd, omdat men Hem daar aan het kruis heeft geslagen als de goddelijk Bewuste, moet Hij nog terugkeren naar de aarde en zeggen: ‘Ik vergeef u alles.’
Jazeker, maar daar bent u niet klaar mee.
U zult eerst moeten gaan beseffen dat u het licht van de werelden – nietwaar, dat is Christus – vernietigd hebt, hebt u gesmoord, dat waren wij, Jeruzalem, Jodendom, Romeinen, elkeen.
We hebben allemaal schuld aan het leven van Christus.
Eén verkeerde gedachte en u vermoordt Hem opnieuw.
Is dat niet zo?
Dat neemt de katholieke kerk niet, het protestantisme.
Over zoveel tijd, een korte spanne tijds, enkele jaren slechts, in uw eeuw, en de katholieke kerk en het protestantisme, en elke sekte heeft te aanvaarden dat gij uw leven zult vergoddelijken.
U ziet daar mensen als goden, op een goddelijke afstemming, ze leven in de ruimte, ze zijn bloemen, ze zijn leven en wind, bezieling, bloedsomloop, álles, licht, ruimte.
Dat bent u als een goddelijk mens.
Hier op aarde hebt u een menselijke goddelijke afstemming.
Dat moet allemaal weg, dat ruimt de meester aan Gene Zijde op, dat ruimen de meesters op; het is nu nog niet mogelijk, dat moet met een bewijs geschieden, dat kan alleen het directe-stemapparaat, een werkelijk ruimtelijk contact, en dan lost dat allemaal in één morgen op.
En dan kan de katholieke kerk, dan kan elke sekte komen, daar, wat daar ligt, waar u voor openstaat, en dat heet: gij zult in de eerste plaats het kind dat u het leven ontnam, dat zult u goedmaken.
U gaat heel eenvoudig terug naar de aarde, want u bent vader en u bent moeder.
Maar Christus vergaf het u.
U zult ...
Kijk, u voelt wel, de kosmische realiteit is niet begrepen door het sterven en het leven van de Messias, van Christus op aarde.
Er is van Bach, van Christus en al de groten en de heiligen niets overgebleven; de ruimtelijke, geestelijke kern is zoek, want men weet van geest en verruiming niets af.
Men heeft er een stoffelijk, verschrikkelijk, afschrikwekkend drama van gemaakt.
En het was geen drama.
Elke dag worden er mensen van God vermoord en vernietigd.
Neemt u aan?
Precies hetzelfde als de Christus.
Wanneer Hij nu ook op aarde zou komen, dan behoefde men Hem niet te kruisigen, integendeel, men schoot Hem van de straat af.
Men deed het anders.
Wanneer Christus in de tijd van Adolf Hitler, van 1939 en 1945, op aarde was geweest, hij was jood, had Adolf hem vergast.
En toch zei Christus: ‘Ik doe u niets.’
Doet ú dat?
Wanneer u aan wordt gevallen, gaat u dan met uw revolver schieten nu u dat weet?
Dan vergeeft u dat deze mens?
U weet nu al: wellicht heb ik oorzaak en gevolg.
Maar dat lost vanzelf op.
Dat duurt nog even.
De mens, de maatschappij, de volkeren der aarde hebben nog geen geestelijk bewustzijn.
Heel eenvoudig, wanneer de mens u dat vraagt, stop die mensen ‘De Volkeren der Aarde’ maar in handen.
En wanneer de mens daar niet toe gereed is, dat bewustzijn en het gevoel niet bezit, kunt u nog even geduld hebben.
Dat zou de massa, de mensheid wel willen, handen neerleggen op de Christus, die men eerst heeft gekraakt, vernietigd, bewust vernietigd.
Men heeft Hem gegeseld, bloed liep weg, bloed stroomt nog van Golgotha over de aarde.
En de dominees en de geestelijken bidden.
Biecht u maar en u bent alles kwijt.
Er zijn kardinalen in de duisternis, er leven pausen in de hellen; het zijn geen hellen, het zijn duistere sferen.
Zoudt ge willen denken dat die mensen hebben gebeden?
Die hebben gebeden, die bidden dag en nacht, maar het heeft niet geholpen.
U kunt door uw gebed – heb ik u geleerd – kunt u uw leven niet veranderen.
Wanneer uw moeder moet sterven, of uw vader, of uw kind, doet u niets, staat u machteloos, dat is een eigen evolutie.
Het wordt mooi; een dood, doodgaan is evolutie.
De dood is het universum te beleven, is het éénzijn met de ruimte.
Een stervensproces is het allerhoogste wat er is, want dan kunt u zeggen: ‘Ik ga weer verder.’
U bent arm, omdat u oud wordt.
Wist u dat niet?
Jeugdig te mogen sterven, direct na de moeder, op vier, vijfjarige leeftijd, is een genade, voor die ziel, die gaat onmiddellijk verder; u staat stil in dit leven.
Als u oud wordt, er zijn mensen die zijn trots dat ze honderd jaar worden; wij weten, dat is stilstand.
Na tachtig kunnen ze niet meer denken, kunnen ze niet meer werken, kunnen ze niets meer doen.
Tien jaar verlies.
Doe nog een moord en u bent ... tweehonderdduizend jaar staat u stil.
Voelt u, het wordt veel eenvoudiger.
U gaat Christus leren kennen, u gaat het beleven en u gaat het wonder, de macht van deze goddelijke persoonlijkheid, daar gaat u voor vechten, daar zet u alles voor in.
Ook al wordt ge afgemaakt op aarde.
Want dat is onbewust leven wat u ziet.
Christus is door het onbewuste vernietigd.
En dat onbewuste wil ook nog de ziel, het leven, het bewustzijn, de goddelijke kern van Christus bezitten.
Voelt u?
Die moordenaars, die vernietigers, die gaan om Christus heen zitten, en leggen hun handen uit, bidden en maken Hem heilig.
Er is geen heiligheid in de ruimte.
Christus ziet elke seconde op aarde dat Zijn leven telkens weer wordt verkracht, vernietigd, mismaakt.
Dat heeft de katholieke kerk opgebouwd, dat heeft het protestantisme opgebouwd.
Ik heb hier verleden gesproken over de dogma’s op aarde.
Luther ging oorlog voeren omdat hij dacht: zó is het beter.
Hij heeft moord op moord gestapeld, die grote Luther.
Hoeveel kerken heeft Luther nu niet op aarde?
Daar zit hij aan vast.
Miljoenen tijdperken moet Luther aanvaarden: ik heb verkeerd gedaan.
Waarom moet ge voor een geloof een mens vernietigen?
Luther dacht dat te kunnen veranderen.
Bent u die strijd vergeten tussen Luther en de katholieke kerk?
Er heeft bloed gevloeid in Europa, alleen voor het geloof; heeft Christus, heeft God niet gewild.
De mens is zoekende.
Wanneer u waarlijk gelooft – doet u immers niet – wanneer u waarlijk een God liefhebt, steekt u uw handen niet uit naar het leven van God om dat te vernietigen.
Luther, een verdwaasde, een godsdienstwaanzinnige.
Wanneer u de wetten kent, dan blijft u immers van het geloof af.
Er zijn geen geloven, er zijn alleen maar wetten.
Ja!
Dat brengen wij u.
Kunt u het bedenken nu?
Kunt u het bedenken allemaal?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, ik denk het wel.’
Miljoenen mensen werden er afgeslacht voor het geloof.
Men heeft brandstapels opgebouwd omdat de mens zei: ‘Ja, ik hoorde iets.’
‘Wat?!
U hebt niets te horen, u hebt te geloven.’
Dat was de katholieke kerk.
‘Ja’, zegt de kardinaal, die en die, ‘het waren er maar tien.’
Het waren maar tien mensen.
Miljoenen zijn er vernietigd door de katholieke kerk.
Dat is de goddelijke moeder.
De kerk is toch moeder, nietwaar?
Is de kerk moeder?
(Zaal): ‘Ja.’
En die moeder vermoordt het leven van God?
Die vindt het goed dat de mens op de brandstapel wordt gelegd?
Voelt u de waanzin van een geloof?
De mens moest en zou een geloof ontvangen door Mozes.
Na Christus, na de dood van Christus heeft men door Petrus, de woorden die men ontving, die men had, heeft men een kerk opgebouwd.
Fundamentjes.
Voor een dogma, voor een geloof, franjes, franjes, franjes, rijkdom, goud, mooie gewaden.
Maar wat zegt het?
Er kan niet één paus, niet één kardinaal, niet één dominee in de sferen van licht komen, of hij zal eerst die verdoemdheid, het laatste oordeel, en ál die narigheden moeten oplossen.
Hij zal ze zich eigen moeten maken, of de rechtvaardigheid, waarheid, harmonie, God, Christus, roept hem een halt toe.
Wordt u maar professor, wordt u maar godgeleerde, en u verdoemt u voor miljoenen eeuwen.
Gaat u maar beginnen, volgt u maar de katholieke universiteit, en u wordt kardinaal; en u bent voor duizenden levens mismaakt.
Niemand kan u veranderen.
Niemand kan u dat gevoel afnemen.
Dat heb ik u verleden verklaard.
Word als moeder non, word heilig, wees kuis, en negeer het moederschap, en u mismaakt u door één leven reeds (om)dat ge heilig wilt zijn.
Heb ik u verleden verklaard.
Was u niet hier?
U wordt heilig, maar u negeert uw evolutie, u zet uw evolutie als moeder op een dood punt, want u moet terug, u zult báren.
Dat is de goddelijkste gave die er is, dat is het essentiële, dat is het hart van God.
Als er geen moederschap op aarde was, was er geen ruimte, was er niets.
En nu zegt de moeder: ‘Ik wil rein zijn.’
En nu is dit, het baren, het kinderen ontvangen door de moeder, en de vader, is het aller-, allerheiligste wat er is, dat God geschapen heeft.
Anders had Christus niet naar de aarde kunnen komen.
Voelt u de chaos van Luther, de katholieke kerk, het protestantisme?
Wat heeft men van Christus gemaakt?
Er is niets meer van Christus over, niets meer.
Hij heeft ook gezegd: ‘Er zullen anderen komen die Mij verklaren.’
Vanzelfsprekend staan de sferen van licht, de meesters, miljoenen zijn er gereed om u die wetten te verklaren, als u erin leeft.
U ziet het, ik ben leven, ik kan gaan waarheen ik wil, ik heb leven en dood in handen.
Waarom zouden wij dan daar langs de weg gaan zitten om miljoenen jaren en eeuwen nog op u te wachten?
Wij zoeken u op.
Nu kunt u duizenden jaren colleges krijgen en dan zijn we nog niet uitgesproken.
Tevreden?
(Mevrouw in de zaal): ‘In ... van Luther, doet hij dan niets ter zake?
Hij heeft getracht, zijn bedoeling was om de grote verwording van die katholieke kerk, daar de mensen van te redden en ze daar eenvoudiger en een beter geloof, een ander geloof ...’
Hij heeft van goud ...
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... een vrijer geloof ...’
... hij heeft van goud koper willen maken.
Is precies hetzelfde.
Hij heeft het willen vereenvoudigen, maar hier valt er ...
Als u een werkelijkheid hebt en in handen bezit, dan kunt u daaraan boetseren.
Hij heeft het willen vereenvoudigen: dat moest dit en dat moest dat ...
Maar alles van de katholieke kerk draait en leeft om de werkelijkheid heen, en ook dat van Luther.
Voor Luther zijt ge nog altijd verdoemd.
Wat wil dit kind, wat wil die grote Luther hier op aarde doen als hij toch met beide benen op de verdoemdheid blijft staan?
Wat wilt u dan boetseren?
Wat wilt u doen?
Waarvoor wilt u vechten, als u dan toch de diepe chaos beleeft en er geen voortgang, geen evolutie van kunt maken?
Ik zeg u toch, waarom heeft dit leven die strijd – maar zo moest het geloof komen – aanvaard?
En waarom zette hij dit leven dan op tegen de katholieke kerk?
Waarom?
Ffft; en alles is weg.
Leg de katholieke kerk op uw hand, en het geloof van Luther, en het protestantisme ...
Buiten het bewustzijn van Christus om, voelt u wel?
Raak niets van Christus aan ...
Ook dat is nog te ontleden.
Want men heeft Christus veel in Zijn mond neergelegd.
Golgotha en Gethsemane, ik heb u dat verklaard.
Men heeft gezegd: ‘Mijn God, mijn God, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan.’
En een kind van de aarde wil gaarne voor Hem sterven.
Was Christus zwak?
Kan niet.
Heeft Hij ook nooit gezegd.
Hij was alleen.
Wie heeft het gehoord?
Wij staan in Gethsemane, daarginds in de verte, twee-, driehonderd meter van ons vandaan, Christus is niet te zien, was Hij, in die tijd – wij hebben dat gezien, dat beeld ligt daar – Christus, alleen, en hier liggen Zijn apostelen; angstig, er gebeurt iets.
Er waren sensitieven bij.
Wie heeft gehoord dat Christus dat zei daarginds, als het ware in Marokko?
Dat heeft men van Christus gemaakt.
Zó groot.
Het sterven van Christus.
(Mevrouw in de zaal): ‘Zeiden ze dat ook niet in het evangelie, de evangelisten, in ‘Mattheus’, in ‘Marcus’ en ‘Lucas’?’
Men heeft dat Christus in Zijn mond gelegd.
Wij willen alleen maar zeggen, dit: men heeft Christus verkleind, verzwakt.
Dat kan de Goddelijk Bewuste nimmer hebben gezegd.
Dát is het, dat is de vloek.
Als u groot bent, waarom moet men de mens dan vernietigen?
‘Moeder heeft dát gezegd.’
‘Nee, dat heeft moeder nooit gezegd.
Dat heb jíj ervan gemaakt.’
‘Moeder heeft altijd gezegd: gij zult liefhebben.
Moeder kan het verkeerde niet aanvaarden om het goede te breken, kan moeder niet doen.’
Dat hebben kinderen met ouders beleefd.
En nu Christus?
Neemt u dat aan?
Kan niet.
(Tot de zaal): Daar.
Daarzo?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, is het verkeerd om ons huisdier, wat niets heeft, wat oud wordt, af te laten maken?’
Kijk, dat heeft men mij ook alweer gevraagd.
Ik heb verleden aan André laten voelen, een vriend van hem had een dier met kanker, en toen liet men dat dier maar weer, omdat het zich sloopt, liet men dat dier maar weer voortkruipen.
Maar waarom gaf hij dat dier die heilige evolutie niet?
Vroeger was het verkeerd; nu niet, u laat het nu inslapen, omdat ...
Moet u goed luisteren, de mens kunt u niet afmaken.
De dokter ...
Verleden hebt u mij gevraagd: is dat goed?
Nee, dat is niet goed, niet, het goddelijke bewustzijn moet zich verbaren – begrijpt u dat? – dat moet ontwaken, evolueren.
Maar het dier, de hond, de kat, als dat dier de kanker bezit, laat het rustig inslapen, want u geeft dat dier de genade.
Dat mogen wij u zeggen en dat kunnen wij u zeggen, indien dat dier niets, maar dan ook niets beleeft.
En dan zou dat dier even de prik voelen, zegt dat niets.
Dat dier moet terug, moet evolueren en komt wellicht nog in verschillende soorten voor dit hondenras, dierlijk bewustzijn, terug.
Maar eens vliegt het in de ruimte, het dier, de hond, de kat, de tijger, de leeuw, elk diersoort krijgt ruimtelijk bewustzijn.
En wat is dat?
Dat heb ik u gezegd, dat is het gevleugelde soort.
Wij krijgen goddelijk bewustzijn, ruimtelijk bewustzijn.
Het dier komt uit de wateren vandaan, gaat over het land, gaat de ruimte in, langzaamaan evolueert de ziel en schept zich vleugelen.
U kunt dat zieke dier rustig naar de volgende graad, dat is ook de wereld van het onbewuste ... of wellicht is het over vier weken reeds op aarde terug in een ander soort, in een andere graad.
Er zijn ook tijden ...
Wanneer de liefde, nu krijgt u weer duizenden taferelen, bijvoorbeeld, wanneer de liefde van u tussen het dier heel innig en sterk was, dan blijft het dier in leven totdat u sterft, totdat u verdergaat.
U kunt dus een dier, als u nu een innig, ruimtelijk, geestelijk contact met uw diertje hebt opgebouwd, en u gaat over vier weken door uw ‘kistje’ heen naar de astrale wereld, dan kunt ge, dan kunt ge ... dan blijft het dier hier vaak nog veertig, vijftig, zestig jaar in deze sfeer rondlopen en dwalen, omdat uw liefde op het dier niet meer natuurlijk was.
Kunt u dat aanvaarden?
U hebt het dierlijk bewustzijn menselijke liefde gegeven en dat kan niet.
U ging alweer te ver.
En wij mensen hebben te leren, tot hoever beleef ik de menselijke, dierlijke, de natuurlijke graad, en dan krijgt u het normale voor het abnormale te beleven.
Met andere woorden, wij krijgen harmonie in alles te zien, te voelen.
U kunt een dier met uw liefde ruimtelijk voor zoveel eeuwen vernietigen, omdat u het tot uw menselijk gevoelsleven hebt opgetrokken.
En nu ligt dat leven hier kwijnend te verlangen.
Naar wie?
Nu is het geen dierlijk bewustzijn meer, maar menselijk bewustzijn.
Wanneer u dat wilt aanvaarden.
Wanneer u denkt dat u ziek wordt – dat moet u allemaal leren – u hebt dieren in huis en om u heen, en u denkt: ik ga nu, dan moet u zich al twee, drie jaar van tevoren van uw diertjes losmaken, dan gaan ze gelijk met u over wanneer dat contact rein, zuiver, geestelijk, ruimtelijk wordt beleefd.
Hebt u dat nooit gehoord?
Dat het dier twee dagen na mama overging?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Dat is het reine geestelijke éénzijn.
Dan laat u het dier evolueren.
Dat (andere) diertje sterft omdat u stierf, u hebt het geestelijk gesmoord, u hebt het vermoord door liefde.
Anders had het nog twintig jaar kunnen leven bijvoorbeeld.
Wist u dat?
Is dat normaal?
Is dat normaal?
Is het normaal?
Kunt u begrijpen dat dít de wet is en niet het andere?
Maar dat weet de mens niet.
Mooi is dit, heel mooi.
(Tot de zaal): Wie?
(Mevrouw in de zaal): ‘In sommige landen wordt op het ogenblik bij de rechtspraak gebruik gemaakt van een soort ondervraging, waarbij de mensen psychisch gemarteld worden en lichamelijk, zodat ze hun hele persoonlijkheid verliezen.’
Bij de rechtspraak?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, en dat ze dan alles doen eigenlijk wat de ondervragers willen en ook alles weten.
Hebben ze dan hun persoonlijkheid verloren, voorgoed?’
Een magische psychose.
Wat doet Rusland?
Wat heeft Adolf gedaan met zijn psychologie?
De mens tot een woord gedwongen.
Dat is zo oud als de mensheid.
Voelt u wel?
Wanneer u even onder hypnose komt, onder hypnose, afmarteling, mismaking, mishandeling ...
Christus heeft men ook zo tot de volkeren gevoerd.
Pilatus stond daar eerst: ‘Ik was mijn handen in onschuld.’
En toen kwam Hij bij Caiphas.
Ze konden Hem niet aan.
‘Bent u de Christus?
Bent u de Messias?’
‘U zegt het.’
Christus konden ze, tot in Zijn ruimtelijke onbewuste – dat wil zeggen, ruimtelijk onbewust, dan moet u naar de maan terug – had men Hem nog niet eens kunnen vinden, om Hem te bereiken door gedachten.
Dat is dierlijk gedoe.
Sla dan een mens aan het kruis.
U voelt wel, dat is de demonische maatschappij waarin u leeft en dan kunt u ...
U wordt eerst gemarteld, u wordt tegen een muur gezet, men ontneemt uw krachten, lichamelijke krachten, de weerstand verliest u eerst, en dan zegt u iets zoals een psychopaat zegt: ‘Ik leef, ik zie.’
‘Maar weet u dan dat ...’
‘Wat?
Ik loop hier niet.’
U wordt in een trancetoestand gebracht; het is geen trance, het is een verdierlijkte slaap.
U wordt gedwongen afstand te doen van uw dagbewustzijn.
Men vermoordt, vernietigt bewust het dagbewuste ik, dat zakt, dat zinkt, omdat u geen weerstand meer heeft.
Adolf Hitler heeft er zo miljoenen vermoord.
(Mevrouw in de zaal): ‘Is dat dan voor het hele leven?
Of ...’
Of dat verkeerd is?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, is dat dan voor het hele leven?
Blijft dat zo, of is dat weer op te heffen?’
Dat lost na ...
Een sterke persoonlijkheid die blaast het over tien minuten van zich af en zegt: ‘Mijn God, mijn God, wat heb ik gedaan?’
Als u het weten wilt, er zijn velen bij ons, we hebben dat gevolgd, de mens ...
Hoe is de naam ook alweer van die kardinaal?
(Zaal): ‘Mindszenty.’(József Mindszenty, Hongaars geestelijke die verzet pleegde tegen het communistische regime en daarvoor gevangen is gezet, 1892-1975.)
Die heeft men op dezelfde wijze gesmoord.
Elkeen die nu op dit ogenblik in handen kwam van deze oorlog – dat is het satanische bewustzijn, demonisch bewustzijn – wie nu in handen komt van uw Rus, daarvan smoort men het dagbewustzijn.
U hebt geen gevoel meer, u zegt alles, alles zegt u, omdat u onder hypnose komt.
Uw wil, uw eigenlijke dagbewuste wil wordt bewust gebroken.
Meer niet.
Maar dat is al driehonderdduizend eeuwen oud.
De Romeinen, de Egyptenaren hebben zich daardoor uitgeleefd.
Als u vroeger in de Tempel van Isis kwam en men wilde uw bewustzijn opbouwen, en men wist, men zag dat u gevoel had, en dat men uit u wijsheid kon krijgen, dan brak men eerst het dagbewuste ik.
Waarom weten wij zoveel?
Waarom kunt u mij altijd vragen, en André?
Omdat we duizendmaal, miljoenen malen ons dagbewuste ik bewust zelf hebben afgebroken.
Word niets, en u krijgt alles.
Verlies dit, en het andere staat naast u.
Hebt u kunnen vaststellen dat een krankzinnige geen bewustzijn meer heeft?
Alleen het wordt niet begrepen.
Maar een nieuw, onpeilbaar bewustzijn bezit de psychopaat en het krankzinnige kind, en daar hebt u niets van.
Want de daad die u doet, is die geestelijk verantwoord?
Leeft u geestelijk, stoffelijk verantwoord volgens de schepping, zoals God de mens, de ruimte heeft geschapen?
Denk even verkeerd over één dezer kinderen en u vermoordt u al geestelijk.
Dat heeft Christus gezegd.
Nietwaar?
Het leven wordt mooi – het leven is moeilijk – het leven wordt ontzagwekkend mooi, indien u in alles de harmonie kunt aanvaarden.
Waarom zegt men van deze mens: ‘Wat een lieflijke persoonlijkheid is dit’?
Als u alles maar aanvaardt, en ziet.
U wordt niet kleinzielig.
Maar bewijs ook wat u kunt.
De wijsgeren zeggen het u, daar liggen de boeken van Socrates en Plato.
Wanneer ben ik waar?
En wanneer wordt ik bemind?
Is dat zo vreemd?
Dat leert u enigszins de Bijbel ook weer.
(Tot de zaal): Daarzo.
(Mevrouw in de zaal): ‘Moet ik uit uw lezing zo-even begrijpen, dat wanneer je werkelijk om een uitkomst bidt, terwijl je vroeger nooit gebeden hebt, en dan op een zeker moment voor iets een vreselijke onrust voelt en dan ineens woorden vindt die je nooit had kunnen vinden, om te bidden en te smeken om iets, en het blijkt dan naderhand dat je goed gevoeld hebt dat er onraad was en dat je gebed geholpen heeft ...’
Jazeker.
Maar wat is nu uw gebed?
(Mevrouw in de zaal): ‘Is dat dan een toeval, dat je aan de mens denkt die je helpen wilt?’
Neen.
Wat is nu op dit ogenblik uw gebed?
U moet dus leren denken: wanneer ...
Wij zeggen niet: u moet niet meer bidden.
Wij bidden dag en nacht.
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, maar u zei zo-even ...’
Nee, wacht even.
U gaat bidden, u gaat denken.
Het gebed heeft geen betekenis wanneer uw moeder, uzelf ...
U wilt nog even leven en u bidt: ‘Mijn God, geef me de kracht dat ik dat nog even afmaak’, maar dat wat u nog af moet maken, heeft voor de ruimte geen betekenis ...
Wellicht ...
(Mevrouw wil nog iets zeggen.)
Neen, dat krijgt u in uw volgend leven terug.
Dus u moet weg.
Als u zich nu komt bebidden om hier te blijven, u komt uw gezondheid bebidden, dan stond u stil door uw bidden.
Is dat niet gevaarlijk?
(Mevrouw in de zaal): ‘Jazeker.’
Daar gaat het over.
Toen u, de mens die in angst leeft, en bidt, smeekt, legt u zich maar neer en bid, bid, bid, smeek ...
Nu is dat afstemming op hoger voelen en denken, nietwaar?
De mens nu, de meester, uw zuster, uw vader, uw broeder, wie het is doet er niet toe, die denkt: daar is iemand, daar is een kind van God, zoekende, schreeuwende om hulp, daar ga ik heen.
En u krijgt nu het gevoel van het bewuste denken en voelen boven u – is dat duidelijk? – dat komt in u, dat trekt u zomaar aan doordat ge daar neerligt.
Nu wordt het gebed bezieling, nu wordt het gebed overgave?
Nee, het gebed wordt nu harmonie, en ruimtelijk, geestelijk contact, éénzijn.
Dus u krijgt het nu niet van uw God, want die zit hier.
God kan u niet helpen.
Christus kan u niet helpen.
Neen, u maakt zich nu doordat u bidt, zelf gereed en zelf wakker.
Het is veel eenvoudiger, u behoeft het niet eens in de ruimte te zoeken, maar op dit ogenblik hebt u zich afgestemd op de werking voor hetgeen waarnaar u hebt gevraagd.
Dat moet de mens in handen hebben, of een gebed blijft altijd genade.
En nu krijgt het ene kind het gebed verhoord, en het andere niet.
Gaat u maar naar Lourdes.
Dáár gaat het kind, krijgt het kind gezondheid; dát kind sterft.
Is dat kind – heb ik ook verteld – naar Lourdes gegaan om te sterven of om beter te worden?
Voelt u het tegenstrijdige van deze afstemmingen?
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat wel.
Maar u zei zo-even: wanneer u bidt om het leven van iemand, of om, ja, een uitkomst, en dát bidden helpt niet, want wat gebeuren moet, gebeurt toch ...’
Daar hebben we het.
Dus u hebt te leren: wanneer kan ik bidden?
Dan bent u altijd gereed ook.
Wanneer u voelt dat de mens ...
Beterschap, u kunt voor gezondheid bidden.
Ik heb u hier op een avond verklaard: iemand in Amsterdam hier, schrijft André, het is in 1938 gebeurd, even na 1938, en dat kind zou geopereerd worden.
De dokter zegt: ‘Morgen gaan we beginnen.’
Er was hier zo’n gezwel in haar lichaam, om de buik.
Midden in de nacht kan zij het niet meer uithouden, ze zegt: ‘Mijn God, mijn God, André was op Golgotha, die heeft daar de Messias, de Christus beleefd, daar gaat uit het derde deel van ‘Het Ontstaan van het Heelal’ zoveel kracht, daar kom ik op Golgotha in contact, door André’, dat is Jozef Rulof dus, ‘met meester Alcar, dat móét mij kunnen helpen.’
’s Morgens, ze valt in slaap onder haar gesmeek, en ’s morgens is dat gezwel van twee kilo weg.
Dat is gebeurd, dat kunt u.
Maar als zij aan dat gezwel had moeten sterven, was het niet gebeurd.
U kunt dus een kracht aantrekken en opbouwen door uzelf, dat is mogelijk en dat is waarheid, en dan kunt u elke ziekte genezen.
Christus zei het.
(Mevrouw in de zaal): ‘Pardon, dat is de kracht die uit jezelf komt dan.’
Dat bént u.
Kúnt u.
(Mevrouw wil weer iets zeggen.)
Als u zich los kunt ...
U moet niet spreken wanneer ik bezig ben, dan komen we in de war.
(Mevrouw in de zaal): ‘Pardon.’
Dat is niet eerlijk.
Als u zich instelt op zieken ...
Hoe genas het kind, de priester uit Tibet, uit Brits-Indië, uit het oude Egypte?
Alles concentratie.
Wij hebben, André, wij hebben genezen, álles door concentratie, door wil.
Die aura van ons die we de zieken geven?
Neen, omdat die mens geen wil heeft.
Iets wat niet genezen kan – verstaat u dat goed? – kunt u niet bedenken, kunt u niet bezielen, dat is vernietigd.
Een gebroken arm, een spier die dood is, die verwerkt is, die het leven verloren heeft, een hartzenuw, dat is stoffelijke afbraak; u kunt dat niet vernieuwen.
U kunt, het leven kunt u verruiming geven, bezieling, álles, áls u zich daarop instelt.
Toen u dat ...
Hebt u dat beleefd?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Dan hebt u dat zelf ... u hebt zich gegeven ...
Kijk, dat is bidden.
U voelt wel, het gebed is ... dat zijn woorden, dat is een woordelijke zin.
Het Onzevader heeft alleen betekenis wanneer u dat beleeft, nietwaar?
(Mevrouw in de zaal): ‘Als het u interesseert, wil ik u vertellen wat het was.’
Wat blieft u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Als het u interesseert, wil ik het u wel vertellen hoe of dat is gegaan.’
Dat hoeft niet.
U gaat dus het gevoel, u gaat het woord, u gaat bidden: ‘Help me, help me!’
Dat is het gevoel uitzenden op kracht.
Dus dat ‘help me’, dat is het niet.
En helpt u ook niet, kan u niet helpen; dat is een stoffelijke substantie, dat zijn slechts lege woorden.
Maar uw gevoel, uw persoonlijkheid is het.
En nu wordt alles gevoel.
En gevoel wordt weten.
U hebt zich afgestemd, u hebt die kracht aangetrokken, en (zo) kwam u in verhoogd voelen, geestelijk denken.
En zo heeft de mens zich genezen, en zo wordt het gebed afstemming op hogere machten en krachten.
En dat hebt u zelf in handen.
God kan u immers ...
De mens, de moeder, de vader, een broeder, een zuster smeekt: ‘Laat mijn broeder en laat mijn vrouw hier en laat mijn vrouw hier, ik kan niet alleen zijn.’
Het is evolutie, dat kind moet verder.
Wie zegt u dat u bij elkaar behoort?
Nu komt er reïncarnatie nog.
U moet weer terug naar de aarde, een ander – uw vader, uw man, of uw vrouw – die gaat door, recht naar Gene Zijde, leeft in de astrale wereld, en hij moet nog tien levens afleggen op aarde.
Waarom kunt u momenteel dit leven bebidden?
Wij gaan verder en zeggen: wie zegt u dat hij van haar en zij van hem is?
Dat kunnen wij u zo verklaren, en dan bent u haar en dan bent u hem achter de kist kwijt.
Dan is dat leven van een ander.
Alles wat u op aarde hebt, is maar geleend goed.
Wist u dat?
Dat is de rechtvaardigheid van God, want we hebben miljoenen levens vernietigd, verkracht, bezoedeld.
En nu hebt u hier een meisje, uw moeder, uw vader leren kennen.
Wie zegt u dat dit uw goddelijke afstemming is?
Dan hebben we het niet over tweelingzielen, maar u hebt uw goddelijke kern ergens in de ruimte.
Door die kern hebt u het leven gekregen.
Nu gaan wij naar de kosmologie, het goddelijke fundament in de mens.
Bent u tevreden?
(Mevrouw in de zaal): ‘Jazeker.’
(Tot iemand in de zaal): Daarginds achter.
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus, ik wilde u graag een vraag stellen en daarbij een kleine inleiding geven.’
Gaat uw gang.
(Meneer in de zaal): ‘De vraag is: wat betekent het als een kind geboren wordt (met), wat zogenaamd in de volksmond genoemd wordt, een helm?
En de inleiding is het volgende: ik heb een zoon, die is zeventien jaar, en dat kind is geboren inderdaad met een helm, een vrij grote zelfs die ook over het achterhoofd ...’
Vlies.
(Meneer in de zaal): ‘ ... en over de neus liep.
Toen hij een jaar of drie, vier was, kwam het heel dikwijls voor, dat hij naar zijn moeder ging en dat hij zei: ‘Moeder, kom eens eventjes kijken, want er zit een meneer in de kamer.’
En als zijn moeder zei: ‘Wie is die meneer?’ dan zei hij: ‘Dat weet ik niet.’
‘Hoe ziet die meneer eruit?’
Dan gaf hij daar een vrij behoorlijke beschrijving van.
Kwam dan mijn vrouw in de kamer, dan was er niemand, wat haar verschillende malen de doodstuipen op het lijf jaagde.
Verschillende malen is het gebeurd dat hij door de tuin – een jaar drie, vier, vijf was hij – aan het rennen, in het huis was, tot mijn vrouw zegt: ‘Wat doe je toch, dat geren door het huis, wees een beetje kalm.’
Toen zegt hij: ‘Ja, ik was zo gezellig aan het spelen met die kindertjes.’
Maar mijn vrouw zag geen kindertjes.
Maar hij kon ze nauwkeurig beschrijven.
In de oorlog gebeurde het dikwijls dat hij naar beneden kwam, toen zegt hij: ‘Ik kan niet slapen, vader.’
Ik zeg: ‘Ja joh, wat is er dan?’
Toen zegt hij: ‘Ze lopen maar in mijn kamer op en neer en ze praten maar tegen me.’
En toen zei ik tegen hem: ‘Hoe hoor je dat praten, met je oren?’
Toen zegt hij: ‘Nee, hier, vanbinnen.’
En ’s nachts moest ik hem een lampje geven in zijn kamer, want anders kon hij niet in slaap komen.
Het gebeurt heel dikwijls dat mijn twee andere dochters, die op de hbs en respectievelijk gymnasium zitten, met een repetitie zitten te zwoegen, dan zegt hij: ‘Ach, maak je maar niet zo druk, hoor, want je krijgt een zeven.’
Of: ‘Je krijgt een acht.
Dat komt altijd uit.’
En nu wilt u weten van mij?
(Meneer in de zaal): ‘Ik zal u nog een voorbeeld geven: in februari was het vrij koud, komt hij op een avond om acht uur binnen, hevig transpirerend, zeer ontdaan.
En toen zeg ik: ‘Jongen, wat is er gebeurd?’
Toen zegt hij: ‘Ja vader, hier vlak bij huis, toen kwam ineens een man voor mijn fiets’, en toen zegt hij, ‘ik remde, en ik denk: ja, ik rijd hem aan, dus ik probeer het op te vangen, maar ik ging dwars door hem heen.’
En toen zegt hij: ‘Toen schrok ik erg en toen werd ik erg bang, en toen reed ik heel gauw naar huis op de fiets, en toen kwam ik op een gedeelte van de weg die daghelder verlicht is en daar stond die man weer ineens voor mijn fiets, maar’, zegt hij, ‘toen was ik niet bang, maar ik heb wel goed naar hem gekeken.’
En toen gaf hij een zeer nauwkeurige persoonsbeschrijving.
Hij zegt: ‘Dat is iemand van een jaar of dertig, met een zwarte hoed op, blauwe ogen, met een blauw jasje aan, wit, met een wit streepje, een bruine broek en bruine schoenen en een gekleurde das.’
Dat is helderziendheid.
Bent u klaar, mijn vriend?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, ik ben klaar.’
En nu wilt u weten waarom dat vlies, dat vlies ...
Dit is een ziel, u voelt het wel, leest u maar ‘Tussen Leven en Dood’, die is regelrecht uit het Oosten nu in het Westen.
Maar dat vlies hier, u ... het heeft geen betekenis.
Maar het heeft zoveel betekenis in de tijd dat het kind in de moeder leeft.
Men spreekt hier van het zesde zintuig, nietwaar, met de helm geboren.
Maar dat wil zeggen, in de moeder, wanneer het kind gaat ontwaken, dan komt het vorige leven, het laatste leven krijgt voor negentig, vijfennegentig procent, negenennegentig procent het gevoelsleven tot bewustzijn, waardoor de weefsels tot verstoffelijking komen.
Kunt u dat indenken?
Met andere woorden, dan is er maar één procent bij, bewustzijn, één procent – maar dat kan ruimtelijk diep zijn, houdt u daar rekening mee – één procent gevoel, bewustzijn uit vorige levens.
En nu is dit kind voor vijftig procent, door het verleden, tot het geestelijke bewustzijn gevoerd.
Begrijpt u?
En daardoor, dat vlies is maar een stoffelijke bijzaak.
Maar de afsluiting daarvan slaat terug op het zieleleven.
Met andere woorden, de ziel als persoonlijkheid heeft zich tijdens het leven in de moeder niet kunnen splitsen.
Is dat duidelijk?
Splitsen.
Dus u krijgt reeds na de derde en de vierde maand verruiming van gedachten en persoonlijkheid, en nu gaat het verleden zich al verruimen door de stof, en nu is dat, door dat vlies – dat heeft een afsluiting, een druk – heeft zich dat tezamen gehouden.
Dat heeft zich niet kunnen ontleden, dat heeft zich niet kunnen verspreiden, dat gevoel, dat essentiële gevoel uit het vorige leven.
Dat is een ziel geweest, een mens geweest die tempel in en tempel uit ging, want de helderziendheid, clairvoyance, was bewust in hem, dat is onmiddellijk ontwaakt.
Dus het vorige leven komt onmiddellijk tot de verstoffelijking, en openbaart zich doordat het innerlijk werd afgesloten.
Is dat duidelijk?
Wat hij later op de leeftijd ...
U kunt dát niet doen ...
Die jongen, dit leven, dit bewustzijn kan u elke dag een voorspelling geven door helderziendheid, helder voelen; hij voelt het en hij ziet het.
En hij is heel scherp, omdat u zegt: hij fietst en ziet de mens zó, totdat de mens eigenlijk is verstoffelijkt, en stopt.
Dat is helderziendheid in tijd, op honderd procent.
Is dat kind van u?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Dat is hevig.
Dat is op natuurlijk bewustzijn clairvoyant.
Wellicht later ...
Hoe oud is hij nu?
(Meneer in de zaal): ‘Zeventien.’
Later kan het weggaan, maar het kan in hevigheid toenemen en dan krijgt u heerlijke profetieën uit zijn gevoelsruimte te beleven, te zien.
En dan kunt u dat wel door hetgeen wat u zich eigen hebt gemaakt ontleden voor hem, en verklaren.
Maar de kern, de eigenlijke kern, u voelt het, moet zijn: dit leven heeft zich die sensitiviteit, die mediamieke sensitiviteit, in vorige levens eigen gemaakt.
Neemt u natuurlijk aan.
Bent u tevreden zover?
(Meneer in de zaal): ‘Ik dank u zeer.’
(Tot de zaal): Wie?
Wie van u?
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus, ik wilde u vragen, toen God zich openbaarde, stond toen reeds vast wat voor persoonlijkheid ieder leven zou worden, ieder mens?’
Toen God zich openbaarde, stond toen reeds vast hoe de mens zou worden?
(Meneer in de zaal): ‘Wat voor persoonlijkheid de mens zou worden.’
Wat voor persoonlijkheid de mens zou worden.
Ja, want God, God is ...
Nu moet ik u ook nog God afnemen.
Vindt u dat goed?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester.’
Maar u krijgt de Albron terug.
Kijk, als u de ‘De Volkeren der Aarde’ weer leest, en dat is voor de wereld het verlies van alles, maar het woord God is een g, een o en een d, en dat wil zeggen, dat ís iets, dat is kracht, dat is leven.
Voor de onbewuste mens is God een mens met een baard, omdat ook de mens als God, God als mens, door Mozes en de Bijbel heeft gesproken.
Maar het woord God ...
Christus weer, wat is Christus, wat wil het woord ‘Christus’ uitbeelden?
Men heeft door de Bijbel, door de geschiedenis van het Joodse volk, de Bijbelse geschiedenis, heeft men de Christus gestalte gegeven.
Maar Christus eigenlijk, als ruimtelijke betekenis, wil zeggen: goddelijk bewustzijn.
En het woord God omvat alles.
Wij, in het Oosten, en in de ruimte kennen wij God als Wayti.
Wayti, dat is het leven, dat is de ziel, dat is de geest.
Nu krijgt u straks ... aanstonds krijgt u de Kosmologie, en dan gaat u beleven dat ...
In die onmetelijkheid was er niets.
Er kwamen nevelen, er kwam werking.
Er was iets, er was duisternis.
De Albron, de Alziel, het Alleven, het Allicht, het Alvader- en Almoederschap.
Bij het moederschap is het begonnen – want het werd later licht – is het begonnen.
En die Bron zond trillingen uit, gevoel.
Het waren later nevelen, over duizenden eeuwen, toen hadden zich die trillingen, die gevoelens, het was een plasma, een protoplasma, een substantie, een levende substantie, dat dan het eigenlijke leven is ...
Willen we stil blijven staan: wat is nu leven?
Dan hebben we daar vier, vijf, zes lezingen en tien lezingen voor nodig, om alleen te verklaren: wat is nu leven!
Maar uit dát leven is er werking gekomen.
En het allereerste verschijnsel was niet meer dan u zag.
In deze duisternis zag u een zwak wolkje, héél zwak, zoals uw mist kan zijn in de morgen, wanneer de zon opkomt.
Maar dan moet de zon nog even onder de kim, als daar nacht nog is.
En dan ziet u een blauwachtig waas.
Dat kunt u enigszins vergelijken met het begin van de schepping.
En dat heeft zich langzaamaan verdicht.
U kunt de schepping onmiddellijk aanvaarden, want toen de scheppende kracht zichtbaar werd ... als de zon opkomt, komen ook de wolken tot zichtbaarheid.
Voelt u?
Diezelfde kracht, het opkomen van de schepping, dat is bewustzijn; dat is kracht, nietwaar?
En kracht heeft gevoel, en gevoel heeft weer bewustzijn.
Naarmate de zon opkomt, krijgt de zon meer en meer persoonlijkheid en bewustzijn, kracht, stuwing.
En nu kunt u zien ...
Als u bijvoorbeeld ... volgt u een avond, dan gaat u terug, als u buiten bent – u kunt het ook in de stad doen, maar buiten is het mooier – en vooral wanneer u de zee voor u hebt en u ziet de zon ondergaan, dan ziet u langzaamaan de schepping verduisteren.
U hebt ...
Het baren in de schepping kunt u nu nog beleven.
En u kunt het volgende stadium ook weer beleven.
Wanneer de zon ondergaat en het wordt duisternis, dan komt u terug, dan kunt u zeggen: nu heeft zich de ruimte gesplitst.
En nu komt er duisternis, de wolken lossen op, het universum wordt duisternis.
Voelt u?
Maar die sterren en planeten moeten ook nog weg, want er was niet één vonkje in die ruimte te zien.
U voelt wel, die sterren en planeten die u ziet, de maan, krijgen licht van het bewustzijn; dat is reeds weer bewustzijn, dat is een ontzagwekkend licht wat u ziet.
Als u vrij bent van de aarde en u leeft tussen de sterren en de planeten, u komt maar even boven de aarde uit en u ziet uw zon terug, want de zon ...
Er is in het universum nimmer nacht geweest van het ogenblik af dat de zon zelfstandigheid kreeg.
Kunt u dat volgen?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester.’
Komt u in de avond, dan krijgt u het duister.
En dan komt u zó weer terug, en dan komt de zon weer op.
Dat is door de aarde, want de aarde maakt haar draai, en dan bent u er.
Nu komt die kracht van de ruimte, die scheppende kracht komt tot bewustzijn, ontwaking, en u ziet de wolken weer verdichten.
Dat ging in het begin ... – dat verklaar ik u, dit beeld – dat begon bij het ontstaan van de allereerste gedachte die de Albron als moeder uitzond.
Dus dat ganse universum hier was alleen moeder.
En doordat het veranderde, kreeg het een nieuwe graad; maar dat was alweer vaderschap, dat was een andere werking.
En zo ging dat verder, totdat het universum, dit universum dan, deze onmetelijkheid, verdicht werd, in wolken, dat was allemaal plasma, dat was allemaal ziel, leven, licht, als wolken.
En eindelijk kwam het licht tot splitsing, toen was het in een gouden lichtend stadium gekomen.
Het splitste zich opnieuw, er kwam weer duisternis, en toen begon de schepping.
En nu is al elk deeltje ... – nu komt dat woord God erbij – elk deeltje vertegenwoordigt nu de Albron.
Ramakrishna, en als u in het Oosten komt in een tempel, dan is vóór alles, en is alles: moeder, moeder, moeder, moeder.
Want uit het baren komt het scheppen.
Dat zei ik u zostraks, een kind dat heilig wordt – een moeder, een ziel in het moederlichaam – en kuis wordt, en rein wordt, smoort nu de Albron in haar, en weigert tot evolutie, verder te gaan, tot het baren; tot het scheppen.
Zo heeft zich de ruimte verdicht door mil-, mil-, bil-, bil-, biljoenen tijdperken.
En eindelijk kwam de mens in het hiernamaals aan, in het goddelijke Al.
En toen dacht de mens: hoe kunnen wij dit alles in een klein geheel, met enkele woorden vastleggen, zodat de mens God, de Albron voor zich ziet, en (zo) – dat leest u in ‘De Volkeren der Aarde’ – is het woord God ontstaan.
En nu vraagt u mij: wist die Bron welke persoonlijkheid u zou bezitten als mens?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester.’
Vertel mij eens, lieverd, welke persoonlijkheid hééft de mens als mens?
U hebt al de boeken gelezen, u hebt honderden lezingen meegemaakt, waarom vraagt u mij dat?
U weet het.
Is dat niet zo?
Wat is dat, waarvan u zegt: die mens heeft een persoonlijkheid?
Wat wil dat zeggen?
(Meneer in de zaal): ‘Bewustzijn.’
Bewustzijn.
Maar wat is het bewustzijn hier, op aarde, uw maatschappij?
(Meneer in de zaal): ‘Stoffelijk bewustzijn.’
Stoffelijk bewustzijn.
Maar wat is nu stoffelijk bewustzijn?
Wat hebt u daarvan?
(Meneer in de zaal): ‘Gevoel.’
Gevoel.
Van het stoffelijk bewustzijn hebt u gevoel?
Neen, u hebt, zoveel hebt u geleerd, op aarde te doen, om in harmonie te zijn met uw maatschappij.
U hebt een taak aanvaard, een vak hebt u zich eigen gemaakt, u doet iets; en dat noemt u bewustzijn?
Ik zal u aantonen, en dan neem ik u alles af, als u ...
Elk beroep, elke taak die buiten het leven om gaat ...
Dat heb ik u ook reeds verteld.
Alles wat direct op het leven afstemming heeft, dat is baren, dat is de dokter die het kind verzorgt, die de moeder helpt, voor ziekten, deze geleerde, deze mens is onmiddellijk bezig met het leven.
Een zuster die de zieke verzorgt.
Dat zijn de essentiële taken voor de aarde.
En álles in uw maatschappij heeft niets te betekenen voor uw goddelijk bewustzijn.
Want dat doet u allemaal ...
U moet eens uitrekenen wat er overblijft voor uw geestelijke persoonlijkheid wanneer u dat van de maatschappij losmaakt.
En weet u dan waarvoor u leeft?
En welk bewustzijn dat de mens heeft?
Weet u dat?
U bent dominee, u bent schilder, u bent kunstenaar.
Hoe meer kunstenaar u eigenlijk wordt op aarde, des te onbarmhartiger staat u stil voor uw goddelijke ruimte.
Wist u dat?
Kunst blijft hier, en kunst gaat om het leven heen.
U maakt de mens maar vrolijk in zijn oortjes.
Wist u dat?
U geeft hem een heerlijk gevoel.
Kunst is er en zal er zijn om het leven tot uitdijing, tot bewustzijn te brengen.
Maar alles ...
In het oerwoud had de mens alleen gevoel, en door zijn gevoel en zijn daden kwam hij tot evolutie.
Ik wil u alleen maar duidelijk maken dat, álles wat de aarde heeft gekregen aan kunst, blijft hier.
Net zo zeker als het goud der aarde, de edelgesteenten; alles blijft op aarde.
Maar wat de mens voor het léven doet ...
Wanneer raakt u nu – dat moet u kunnen vaststellen – door een daad het eigenlijke leven?
Wanneer raakt u dat?
Dat is zeer zeldzaam, dat u een daad doet waardoor u het innerlijke leven raakt.
Is dat waar?
Dat is zeldzaam.
U wandelt, u moet wandelen, u moet eten, allemaal voor de stof.
Wanneer raakt u de ziel?
Wanneer doet u door een daad iets waardoor u een fundament legt voor uw ziel?
Wanneer maakt u iets van de goddelijke kern los?
Dat kan alleen door een daad, nietwaar?
Dan kunt u zien hoe moeilijk het wordt, hoe moeilijk het is, om u weer te vergoddelijken.
Gaat u eens een gedachte vergeestelijken, dan behoeft u niet te bidden, dan hoeft u alleen maar te denken, want u bént het.
U bent moeder, u dient het kind; is dat direct het leven?
U bent goed voor uw vader en uw moeder; raakt u daardoor het leven, de Albron, de Albron in u?
Dat is allemaal nog aards.
Dat blijft allemaal nog het bezit van de aarde, maar is het fundament om de ziel voor uw daad, de geest voor uw daad, als gevoel wakker te maken.
Is dat zo?
Moederliefde, vaderliefde is ook aards en menselijk stoffelijk.
Kunt u dat indenken?
(Zaal): ‘Ja.’
De enige daad die direct het leven – dat zegt de geleerde, dat zegt de wetenschap – volkomen verstoffelijkt en vergeestelijkt, dat is altijd weer de universele Albron, het moederlijke in de ziel, dus moeder-zijn.
Dan raakt u, bent u leven; u hebt de geboorte.
Nu komen wij, nu komt u in de natuur, u loopt in de maatschappij en nu tracht u uw daden levend te bezielen, geestelijk tot de ontwaking te brengen, want nu moeten wij trachten als mens, en in de maatschappij, elke gedachte bezielend op te sturen, wakker te maken en van die goddelijke substantie, kern, leven, licht, liefde, gevoel te voorzien.
Voelt u wel?
Dus het is mogelijk om een aardse daad te vergeestelijken.
En naarmate u dat vergeestelijkt, krijgt u harmonie met het leven.
En dat leven is natuurlijk goddelijk harmonisch.
Dat is menselijk nu, dat leeft in de dierlijke graad, de voordierlijke, de grofstoffelijke, de stoffelijke, en dan komt de geestelijke graad.
Dus alles wat u doet geeft u geestelijke kern, opdat het een fundament wordt voor uw goddelijk leven.
Socrates is eraan begonnen en de sferen van licht zeggen het, u kunt precies uw eigen licht zien, u leeft in uw licht, u hebt het in handen, maar als u dit maar goed begrijpt: Rembrandt, Van Dyck, Titiaan, Beethoven, Bach en allen, die kunst blijft straks op aarde.
En nu zal ik u vragen, nu heb ik u deze ontleding gegeven: is dat aanstonds – ik zei eerst dus: het blijft op aarde, het heeft niets te betekenen – is dit aanstonds geestelijk bezit?
Heeft Bach werkelijk een taak volbracht, heeft Rembrandt een taak volbracht voor de sferen van licht?
(Meneer in de zaal): ‘Voor de aarde.’
Voor de aarde.
En omdat ...
Maar goed, en nu neem ik u dat weer af, vindt u dat niet vreemd?
Ik zei, het is hier stoffelijk.
En dat wil nu zeggen, nu gaan we, vanuit het menselijke bewustzijn gaan we nu naar de stoffelijke, geestelijke en ruimtelijke zelfstandigheid.
Voelt u dat?
Anders kunt u mij op mijn vingers tikken, want u zegt: ‘Meester Alcar zag schilderijen in zijn woning.’
Daar kom ik op terug.
U zoudt eens gaan denken aanstonds: nu tik ik meester Zelanus op zijn vingers.
En meester Alcar heeft tegen André gezegd: gek ...
Want, u hebt geschapen.
U hebt iets beleefd.
Voelt u dat?
Dus de stof blijft op aarde, maar wanneer u dat vóór God, vóór ruimte, vóór geluk, altijd geluk, zaligheid, vrede en rust opbouwt, aan de mens geeft, bezit datgene geestelijke kern en fundament, en maakt het deel uit van uw persoonlijkheid.
Dus u hebt het tóch.
Jazeker.
Maar u voelt wel, de kern hier blijft op aarde en moet u stoffelijk zien, want nu gaat u vanuit de kunst naar een taak in de maatschappij.
Ik heb u verleden gezegd ...
En dan gaat u alleen maar hoger.
Kan uw bokser, kan uw slager de sferen van licht vertegenwoordigen?
Is dat soms een goddelijke taak, als u bokst, en u maakt de dieren af om in leven te blijven?
Wat hebben deze mensen, deze persoonlijkheden te vertegenwoordigen?
Voelt u dat u nu door kunst hoger gaat, maar dat kunst toch nog stoffelijk is?
Maar wanneer u de dienende liefde, de dienende gevoelens tot verijling, vergeestelijking brengt, voelt u, nu bent u met het léven bezig.
Ik wil u dus aantonen dat stof stof blijft, maar de daad kan u onmiddellijk tot het léven bezielen.
En nu is dokterschap, zusterschap, daar hebt u het alweer, dokterschap, zusterschap, moederschap, vaderschap, dat zijn de essentiële bronnen die het léven vergeestelijken, verstoffelijken, maar die u ook onherroepelijk hiernaast het fundament geven voor het volgende bestaan.
En nu kunt u over de aarde gaan, álles wat u hebt ... kijk naar de mens, wat doet u?
Daarom is, u voelt wel, daarom is dat katholieke kind, een kind, nu nog in deze maatschappij – wordt u maar geestelijke, wordt u maar priester, en u bent heilig – weer ernaast.
Voelt u wel?
Wat hebben zij van het werkelijke léven – verklaar ik u zo meteen – wat hebben zij van het werkelijke leven wanneer zij vader- en moederschap negeren, de allerheiligste goddelijke bronnen waardoor de mens zichtbaar werd?
En wat is nu de menselijke persoonlijkheid?
Weet u het nu?
Weet u het?
Ruímte.
Ruimte.
U gaat door het menselijke lichaam, uit het oerwoud naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Weet u, het kind wat u nu – heb ik u duizenden malen en honderden malen verklaard – het kind wat nu in het oerwoud leeft, moet naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
En dat duurt nog miljoenen levens, tijdperken, voordat dat kind wat nu in uw oerwoud leeft, in het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) is.
Of neemt u maar, over honderdduizend jaar – dat is toch wel een tijd? – dan leeft dat kind van het oerwoud eerst aan de rand van het oerwoud, en heeft zich losgemaakt van die eerste graad.
Dat gebeurt alleen door vader- en moederschap.
Dus u kunt ...
En nu komt het gevaar van uw maatschappij – en dan neemt u dat weer aan – kunst is mooi, maar wanneer u niets anders dan kunst doet, en elke avond maar niets anders dan kunst doet en kunst geeft, staat u stil, als u het moederschap verwaarloost en vergeet.
Hij gaat toch door, Moeder Natuur zegt, u bent man, u bent moeder: baar, schep, dan is dat al gereed.
Dus u bent op aarde alleen maar om moeder en vader te zijn.
U kunt rustig doorgaan, u behoeft niets te doen, u komt onherroepelijk onfeilbaar in de eerste sfeer aan.
Want u begint vroeg of laat, de wetten ...
U hebt uw maatschappij gekregen, maar die was er vroeger ook niet.
Dat kind uit het oerwoud, uit de prehistorische tijdperken kende geen God, kende geen Christus.
Is dat niet wonderlijk?
Dat leefde in het oerwoud en beleeft nu het goddelijke heelal, is in het Al; zonder kunst, zonder Mozart, zonder Christus, zonder de Bijbel, zonder de kennis van God, dat had alleen licht.
En dat kind leeft nu in het Al en is u en mij en iedereen hier in deze ruimte biljoenen tijdperken vooruit.
Dat was de Christus.
(Tot de geluidstechnicus): Ik heb u gezien.
Dus dat kind komt zonder kunst, zonder maatschappij, zonder uw tram en zonder uw auto, zonder uw kennis van medicijnen, wetenschappen, is dat kind natúúrlijk tot het Al gekomen.
U kunt, voor God en de ruimte kunt u rustig gaan neerzitten en afwachten, niemand neemt u dat in de ruimte, noch de Albron noch het Allicht, kwalijk.
Gaat u maar zitten, maar u staat voor ons, en voor het dienende leven dat werkt, dat bewust is, staat u stil.
Maar u komt vroeg of laat toch tot werking.
Is dat niet eenvoudig?
Dat is ruimtelijk bewustzijn.
De mens heeft geen persoonlijkheid.
De mens heeft persoonlijkheid, zeer zeker, maar dat blaast u van uw hand.
De mens heeft ruimtelijk, geestelijk, stoffelijk, ruimtelijk, goddelijk bewustzijn.
En als u nu ziet hóé dat bewustzijn is, dan moeten wij eerst een wandeling maken over de aarde, dan gaan we door de wateren, dan gaan we door de dierenwereld, dan gaan we door Moeder Natuur, dan gaan we alle sterren en planeten beleven.
Dan krijgt u het kosmische bewustzijn.
En dan bent u dus, dan hebt u dus, u vertegenwoordigt dus een ruimtelijke persoonlijkheid, omdat alles wat daar leeft om u heen, waar u ook bent, door uw leven werd gebaard en geschapen.
Want u bent een deel van God.
U kunt aanstonds zeggen wanneer u deze wereld verlaat: deze ruimte behoort mij toe.
Want die moet u overwinnen.
U kent de planeet aarde, de maan en Venus en Jupiter, u kent álles.
Dat hebt u beleefd.
U ging van lichaam tot lichaam verder.
Eerst macrokosmisch, en toen menselijk, voelt u wel, uit de wateren kwamen wij vandaan, wij hebben het landelijk bewustzijn en gevoelsleven als stof in handen gekregen.
We gingen langzaamaan opbouwen aan een maatschappij.
Voor honderdduizend jaar terug, toen leefde u hier, waar u nu op staat, in een moeras, alles was moeras, er was geboomte, bergen; hier was, over héél Europa was alleen water en moeras.
En u bent hier als mens.
U hebt steden opgebouwd; steden hebben niets te betekenen, u moet zich losdenken in de ruimte.
Als u vastzit aan de aarde, aan uw stad, hebt u stadsbewustzijn.
U krijgt ruimtelijke vleugelen, als ...
Wat is het bewustzijn en wat is het fundament voor uw vleugelen?
Hebt u dat ontvangen en gelezen en begrepen in ‘Tussen Leven en Dood’?
Hebt u dat begrepen, de vleugelen, de Grote Vleugelen?
Het bewustzijn: hoe word ik geboren?
Hoe kom ik terug?
Wat is karma?
Wat gebeurt er met mij?
Waar heb ik geleefd?
Wat gebeurt er met mij als ik dat doe?
Dan kunt u dat weten.
Want u weet: ik heb een wet van God tot de disharmonie gebracht.
Het wordt allemaal eenvoudig.
Maar het gaat van uw leven weg, omdat het met de ruimte heeft te maken.
Duidelijk?
Tevreden?
(Meneer in de zaal): ‘Dank u.’
(Tot de zaal): Nog een vraag?
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus, de wetenschap die weet nog steeds niet wat een slaapwandelaar zeggen wil.
Zijn dat sensitieve personen?’
Nee.
(Meneer in de zaal): ‘Is dat eh ...
houdt dat verband met het maanstadium?’
Ook niet.
Dat wil zeggen – ik zal er maar bij leunen – dat wil zeggen, dat de mens in slaap de dingen van de dag beleeft, op honderd procent.
Kijk, u leest aanstonds in ‘Jeus van moeder Crisje I’, Jeus komt bij de duiven, speelt ermee, valt in slaap.
Men brengt hem weg, maakt hem wakker, hij gaat weer in het bedje; dat is verbroken.
Krijgt u een duidelijk beeld.
Het kind loopt slaapwandelend naar boven, kruipt de trappen op, legt zich weer neer tussen de duiven.
Toen zegt ...
De Lange Hendrik wil dat kind – ik heb het gisteren juist vastgelegd, gelezen met André – de Lange Hendrik wil het kind op ...
‘Neen’, zegt Crisje, ‘raak het niet aan, want nu kan er wat gebeuren.’
Natuurlijk, u kunt een schok beleven, een bloedspuwing en alles, het hart kan stilstaan op slag, omdat u met beide handen in honderd procent bewustwording, beleving, ingrijpt; u zit in het eigenlijke leven, dat geen weerstand, geen denken, geen voelen meer bezit.
Dus dat lichaam kunt u op slag breken, voetjes breken, handen breken, omdat die wil weg is.
Dat lichaam ligt daar, heeft geen wil meer, geen dagbewuste wil, want uw vingers, uw handen krijgen bezieling naarmate uw wil komt, nietwaar?
En hier is de wil weg.
Dat kind, Jeus, beleefde dat op honderd procent in het onbewuste, in de slaap.
Dus we leven nu, we hebben nu onbewustzijn en bewust denken en voelen, maar vrij van het dagbewuste.
Dus, nu komt ... de handeling is weg, de kracht is weg, want het ligt levenloos, de persoonlijkheid is denkende, voelende, buigende, sprekende, vrij van de weefsels.
Het hart, de bloedsomloop is nu mooi.
U moest de bloedcirculatie eens kunnen opnemen op dat moment, dan kunt u zien dat het kind het bloed door te denken toch stuwing geeft, teruggeeft tot dagbewustzijn.
Hoe is de bloedsomloop?
Is die verzwakt?
Heeft de bloedsomloop bewustzijn en een persoonlijkheid in de slaap?
Hoeveel bewustzijn heeft de bloedsomloop vrij moeten geven omdat de persoonlijkheid is ingeslapen?
Komt er allemaal bij.
Maar wat u wilt weten is: u bent in slaap, in onbewustzijn, nietwaar, bent u bewust denkende.
En nu kunt u fantaseren, u kunt dingen beleven, u kunt gekke fratsen beleven, kunt u, u kunt de prettigste lol beleven, u kunt een kermistent, een ruimte, u kunt prachtige beelden, geestelijke beelden, taferelen, en u kunt, wat elk mens beleeft, een kermistent beleven in de geest.
U raakt hier iets aan en daar iets aan en daar iets aan, dat hoopt zich op, dat overheerst u, dat zit bovenop uw gevoel, en dat moet eruit, of u gaat na een tijd ...
En daar is de droom weer heerlijk voor, dat is het nabeleven voor de mens, het corrigeren van het dagbewustzijn in slaap is dat, en dan gaan die akelige dingen er weer uit.
En dan kan de persoonlijkheid op een dag weer zeggen, dat weet u niet eens: ‘Hé, wat ben ik weer licht’, en dan is het overspoedige, het overvele, hetgeen wat geen bezit heeft, geen fundament heeft gekregen, dat gaat nu overboord.
Dat doet de ziel, dat doet uw gevoelsleven.
Uw gevoelsleven zegt: daar wil ik niet meer mee te maken hebben.
De allergekste dingen die gooit u in slaap juist overboord, en die trekt u op een dag, in dagbewustzijn trekt u dat tot u.
Vindt u dat niet heerlijk, dat de ziel en de persoonlijkheid meer zorgt, beter zorgt voor zichzelf, meer in harmonie is ín slaap, dan in dagbewustzijn?
De katholiek heeft gedroomd in slaap, dat het fout was, dat er geen verdoemenis bestond.
En toen kwam het kind terug en toen had ze gezegd: ‘Ik heb gedroomd: er is geen verdoemenis.’
Toen ging het kind op de brandstapel, want ze had verkeerd gekeken.
Maar in slaap zei men: ‘Kind, er bestaat geen verdoemenis.’
En zo zijn er wonderen ontstaan.
Daarom is de mens diep.
U kunt met het verleden, u kunt het zelfs nu nog, terwijl u hier in Amsterdam of waar ook bent, leeft, kunt u nog dingen beleven uit Frankrijk, Italië, Afrika.
U ziet iets, u zegt: ‘Hé, dat ken ik’, en dan is dat Afrikaanse en Amerikaanse, Engelse, welk volk waar u was, is op dat ogenblik voor zoveel graden, procent gevoel bewust, en maakt deel uit van uw dagbewustzijn.
Uw dagbewustzijn wordt vertegenwoordigd door miljoenen levens.
Het is helemaal niet vreemd dat u een taalknobbel heeft, of u doet aan kunst; die man heeft dit en die man heeft dit.
Iemand die kwam, kan dit.
Mozart ging daarheen, piano, een ander kind kan timmeren, en die kan broodbakken.
Maar er zijn weinig mensen die de wijsheid spreken.
Er is nog geen wijsgerig geestelijk wonderkind op aarde geboren.
Wist u dat ook?
Socrates was het, Ramakrishna was het, en Jeus van moeder Crisje was het ook.
Want dat kind zei iets, wat de mens als volwassen wezen en persoonlijkheid niet begreep.
Hij zei: ‘Hoe kan Onze-Lieve-Heer toch de kinderen doodmaken als ik van Onze-Lieve-Heer ben?’
Dat is een symfonie van Beethoven, mijn vriend, en dat is het verklanken van een gevoelsleven, dat Mozart, Wagner, Beethoven en Bach hebben gekund, en al de anderen, in gevoel; dat kunt u als woord vertolken.
En dat vraagt een kind van drie, vier jaar.
En dan begrijpt de moeder en de vader, als volwassen bewustzijn, begrijpen het kind niet.
Ik moet helaas eindigen.
Ik dank u voor de kleuren van Moeder Natuur.
Waar hebben wij dat aan verdiend?
We zullen ze, op Golgotha zullen wij ze neerleggen, en de Messias sturen.
Elk kind dat u tot de ontwaking brengt ...
U kunt van mij denken, en André, en de wereld, wat u wilt, als u mij dat geeft, aanvaard ik dat, ik leg ze regelrecht op Golgotha neer.
Als u de mens tot hoger voelen en denken brengt, begrijp dat nu, dan wordt dat een fundament voor uw geestelijk lopen en wandelen.
En dat is nu wat wij ons eigen willen maken, doordat wij dat weten, dat geef ik door aan het leven van u, en dat is voor mij ontwaking, dat is voor mij opbouwing, evolutie, totdat ál het leven van God dat op aarde leeft en in deze ruimte, de verhoogde geestelijke sfeer heeft bereikt.
En dan houden wij op.
Dan gaan wij heerlijk, rustend gaan we terug naar het Al, want dan zegt de natuur en dan zegt de ruimte: maak u gereed, aanstonds wordt u geboren en dan zult ge ...
Sterven is er niet meer.
Maar dan zegt de ruimte ... want mijn graad is bewust en mijn bewustzijn spoedt mij voort.
En dan ga ik op vleugelen door de ruimte en zal ik barend scheppen en opnieuw het leven ontvangen.
Waar ik niets meer voor behoef te doen, want vader en moeder die zijn er reeds op de Vierde Kosmische Graad.
Nu gaat alles vanzelf, omdat God zich ook door het eigen willen ...
U voelt wel, we maken deel uit van de goddelijke wil, nietwaar, en die wil wil baren en scheppen, die wil stuwt ons tot zichzelf terug ...
Ja, ik kan het u ook zó verklaren, dan wordt het heel eenvoudig, dan doet u maar niets meer; maar dat doen wij niet.
Wanneer we dat volgens de kosmologie, alles, gaan behandelen, dan zouden wij kunnen zeggen: doe maar niets meer.
Maar ik zei u ook weer: dan staat u stil.
Want het is waar, en dat is dezelfde wet, er zijn miljoenen mensen gestorven in deze oorlog, nietwaar, gesneuveld.
Is dat zo?
(Zaal): ‘Ja.’
Maar er is er niet één gestorven.
Maak u dit alles eigen, mijn zusters en broeders.
Ik zou u willen toeroepen: laat de waarlijke Christus in u ontwaken.
Doe alles in liefde en u behoeft nimmer angstig te zijn voor uzelf; aanvaard haar, aanvaard bezoedeling, doe er niet aan mee, en bouw bewust aan uw eeuwigdurende koninkrijk.
Laat den God van al het leven onder uw hart ontwaken, word waarlijk vader en moeder.
Heb alles lief wat leeft.
Moeilijk?
Ik dank u voor uw welwillende aandacht, voor uw gevoelens.
Tot later, indien God het wil.
(Zaal): ‘Dank u, meester Zelanus.’