Dinsdagavond 14 februari 1950

Goedenavond, mijn zusters en broeders.
(Zaal): ‘Goedenavond, meester Zelanus.’
Verleden wilde ik vanaf deze plaats de boeken verkopen, maar vanavond heb ik voor de mens die ze niet kán kopen een geestelijk geschenk van een mijner adepten.
Dus, als u het boek ‘Jeus III’, of een ander boek, wilt hebben en u hebt het niet kunnen kopen, dan kunt ge aan de tafel een boek voor uzelf nemen.
Een cadeautje van, een geschenk van de meesters.
Wellicht hebben we het verdiend.
Indien u het zelf kunt opbouwen, kunt nemen, vergrijp u dan niet aan het bezit van de andere mens.
Wanneer u de middelen hebt, houdt die orchideeën in uw eigen handen.
U begrijpt wat ik bedoel.
Wie van u heeft nu de eerste vraag?
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus, ik wilde u vragen: Is de tijd precies bepaald dat de ziel geboren wordt in een bepaalde moeder?
En wanneer die moeder dat niet wil, wordt die ziel dan niet, trekt die ziel zichzelf dan aan bij een andere moeder ...?’
Hebt u daarover gedacht op uw reis?
(Meneer in de zaal): ‘Jawel.’
De moeder die, u wilt weten, de moeder die een kind aantrekt en dat kind niet wil?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Bestaat er zoiets in de ruimte?
Is er een wetenschap op aarde die u dit verklaren kan?
Is de theosofie reeds zover?
Zijn er theosofen onder u?
Is de theosofie zover?
Rozenkruizers?
Neen?
(Het blijft stil.)
Ik vraag u nogmaals: indien ú als mens in staat was om het leven van God terug te slingeren in Zijn aangezicht, wat zou er dan geschieden?
Stond de schepping stil.
Maar die wetten, ook al moordt ge nog zo, ook al hebt ge oorlog na oorlog, die wetten zijn niet uit te roeien.
En waarom niet?
De mens heeft die wetten niet in handen.
U bent het en ge zult toch uw schepping moeten beleven.
Dat is het goddelijke in de mens, dat is het universele éénzijn met de mens ten opzichte van God.
Dus dat leeft in de mens en kunt gij niet in handen krijgen.
Ik heb u op een avond verklaard: de mens bezit de drie goddelijke gaven.
En dat ís God.
En dat is: vaderschap, moederschap en wedergeboorte.
Dat zijn drie goddelijke wetten.
Daarom leeft alles.
Hierdoor kon God zich openbaren.
Maar wat gebeurt er nu met de moeder die in staat is om dat leven te vernietigen?
Dat is precies hetzelfde dan hetgeen wanneer de mens een moord begaat, nietwaar?
Nu leeft u ...
En nu zult u zeggen: ja, dat leven is afgesloten.
Wanneer u ‘De Kringloop der Ziel’ hebt gelezen, ‘Tussen Leven en Dood’, ‘Het Ontstaan van het Heelal’, dan weet u dat allemaal.
Maar is de mens nu in staat om een goddelijke wet tot de vernietiging te voeren, door zichzelf?
Kent u die ...?
Wat gebeurt er nu?
Daarom zeg ik: hoe diep is dit?
U kunt de ziel niet vernietigen – dat weet u – bent u niet toe in staat.
Maar u zoudt dat leven, u zoudt dat leven het stoffelijke evolutieproces kunnen ontnemen.
Maar die ziel die geboren wordt, komt niet bij u.
En wanneer het wel mogelijk is, wanneer die moeder onherroepelijk contact krijgt, eenheid krijgt met dat leven dan is de geboorte en het overgaan reeds vastgelegd; dat brengt u mee, dat bezit dat leven.
Dus de moeder die een misgeboorte krijgt, dat leven komt niet langer in de moeder dan voor drie, vier maanden.
En dat gebeurt dagelijks, nietwaar?
Dit zijn de psychopathische toestanden, dat wil zeggen, de mens die de wetten heeft overschreden en contact krijgt met de moeder.
Want nu moet dat leven weer beginnen.
En dat kan niet doorgaan, want die vrucht, die cel, wordt onherroepelijk vernietigd.
De mens die disharmonisch heeft geleefd ...
Dat hebt u allemaal, zijn we allemaal.
Er komt niet één mens van de aarde vrij van disharmonie, want wij komen uit het oerwoud, we hebben die organismen beleefd.
Wij beginnen nu eerst ... nu leren wij u geestelijk denken.
En dan zoudt ge kunnen aanvaarden en kunnen bedenken dat die ziel waarlijk volkomen goddelijk rein en zuiver is, nietwaar, wanneer dat zieltje in de moeder afdaalt.
Voor de wetenschap geldt het nog altijd: de mens is voor het eerst op aarde.
En dat is niet waar.
Verschillende psychologen zijn zover, artsen, doktoren, dat zij die wetten reeds hebben leren kennen, en de toekomst zal het openbaren.
Maar het psychopathische denken – dat wil zeggen: de mens, de ziel, het gevoelsleven dat in disharmonie leeft, door moord, door brandstichting, door vernietiging van de levens – komt, moet terug in de moeder, en heeft geen harmonisch denken.
Dus er scheurt iets, die weefsels, dat contact is zo ijl dat het uiteenvloeit, en de ziel keert terug.
Nu kunt u dat vernietigen – ik geef u dus een beeld dat op dat ogenblik, goddelijk dit alles nog verantwoord is volgens de natuur – en dan kunt u dat vernietigen.
Met andere woorden: die ziel keert vanzelf terug omdat dat leven niet in harmonie is met de moeder, met de geboorte.
Maar wanneer u nu geen baring en geen schepping wilt – dat weet u ook, dat leest u door de boeken – dan sluit u zich voor die reïncarnatie, die wedergeboorte, die evolutie af.
En dat duurt een tijd.
U moet er toch weer aan beginnen en u krijgt ook weer een nieuw lichaam, al is het over duizenden jaren.
De moeder, de andere moeder baart nu voor u, heb ik u ook verklaard, en daarom hebt u nu dat de ene moeder vijf en tien en twaalf kinderen moet baren, het leven geeft; en de andere moeder, het onbewuste dierlijke of voordierlijke moederschap, weigert te baren en te scheppen.
En wilt u daar nog meer van weten?
(Meneer in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘U heeft een keer gezegd dat miljoenen zielen wachten op een organisme ... (onverstaanbaar). Is hiervan sprake indien de juiste tijd vastligt?’
Ik heb u verklaard dat gij allen – en verleden nog – miljoenen jaren te lang op aarde zijt.
Er is geen mens, er leeft niet één mens op aarde of hij is te lang in deze sfeer.
Daarom is het ook – dat is geen chaos in het universum – daarom is het gevoelsleven, mens en aardse sfeer, is in disharmonie.
Moeder Aarde heeft daar geen schuld aan, maar de mens die zijn organisme kreeg en aan landelijk bewustzijn begon, de maatschappij opbouwde, díé mens heeft zich uit die goddelijke harmonie getrapt, gevoerd.
En nu hebt u dus miljoenen mensen te veel op dit ogenblik op aarde.
Een mens die bewust de dood zoekt, het stoffelijke – er is geen dood – het stoffelijke overgaan, en nog dertig, veertig jaar als aura bezit om te leven ...
U gaat vanavond maar iets vreemds doen en u loopt vanzelf uit uw organisme, en u moet nog dertig, veertig jaar op aarde leven, dan voelt u wel, die tijd móét u toch beleven: u móét in harmonie komen met de aarde, met uw gevoel, met het gevoelsleven ruimte.
En dat hebben miljoenen mensen beleefd.
Hoeveel mensen zijn er vandaag te vroeg overgegaan, door onvoorzichtigheid, of iets te doen waarvan men onherroepelijk weet: dat is dood of leven?
En krijgt u het omspringen met goddelijke wetten, (handelingen) die niet verantwoord zijn, en die mensen gaan allemaal te vroeg over.
Die mensen moeten nog zoveel jaren in deze sfeer leven en hebben zich als het ware door hun gevoelsleven uit dit leven gejaagd.
En dat gebeurt dagelijks in uw maatschappij.
Dus u krijgt nu dat u te veel mensen op de aarde hebt in die en die tijd.
Vroeger was dat niet zo, maar in deze eeuw, het wordt nog veel erger – als de wetenschap dat niet weet, kunnen wij u onmiddellijk de verklaring geven – want er wachten duizenden, honderdduizenden zielen, mensen dus om geboren te worden, en hebben geen organisme, krijgen geen organisme.
Niet alleen dat de moeder het organisme geestelijk heeft gedood.
Een moeder laat zich onderzoeken door een arts, een dokter, de dokter zegt: ‘U bent normaal’, maar zij krijgt geen kinderen, is niet in staat om een kind te baren, om een ziel, het gevoel aan te trekken; die hebt u.
Dat zijn toestanden waardoor het gevoelsleven, dus de mens zelf, zich uit de harmonie, kosmische, harmonische geboorte heeft gevoerd.
Door wat?
Door afbraak, vernietiging.
Als u dit vanavond goed vasthoudt en gij nu allemaal gaat denken, dan blijven wij op dit beeld en krijgt u een universeel denken en voelen ten opzichte van uzelf, uw geboorte, uw hiernamaals, uw kosmisch zijn op aarde.
En daar kunt u van leren.
Hoeveel moorden worden er vandaag niet gepleegd?
Hoeveel jongens en mensen worden niet vernietigd door een trein of vliegtuig?
Dat zijn overgangen, op tijd én te vroeg.
Maar de bewuste zelfmoord ...
Nóg is men op de aarde aan het vechten, dagelijks schiet men de mensen neer: te vroeg, te vroeg, te vroeg.
En dat reeds miljoenen tijdperken lang.
En dat heeft zich niet kunnen manifesteren.
Waarom niet?
Waarom niet?
Waarom heeft zich dat niet kunnen manifesteren?
Waarom nu juist voor uw tijd?
Nu even denken.
Waarom valt u dat op?
Waarom spreekt men juist gisteren en verleden week over: er komen te veel mensen naar de aarde?
De aarde wordt overbevolkt.
‘Is uw eigen schuld’, zeggen wij.
Neen, we hebben allemaal schuld aan dat te veel mensen op aarde leven.
Maar waarom nú?
Waarom krijgt de geleerde het gevoel: wij krijgen te veel mensen.
En u ziet het.
Waarom?
(Meneer in de zaal): ‘Omdat er maar weinig mensen ...’
Neen, het is nu op aarde.
(Meneer in de zaal): ‘Dat heeft niks met moorden te maken?’
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘ ... met moord te maken ...’
Neen, ik zal u nu eens laten denken.
(Mevrouw in de zaal): ‘Na de oorlog.’
Na de oorlog.
(Meneer in de zaal): ‘Een nieuwe bewustwording.’
Niet allemaal tegelijk.
(Meneer in de zaal): ‘Ik bedoel dat de mensen die anders overgaan ...’
Ja, maar dat is het toch niet.
Dat is het niet.
Het is veel eenvoudiger.
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
Ja, dat is de natuur, de natuur herstelt zich.
Maar ik bedoel dit, waarom spreekt uw maatschappij op dit ogenblik: wij hebben te veel mensen, er zijn te veel mensen?
Hoe zit dat goddelijke uurwerk in elkaar?
(Mevrouw in de zaal): ‘In het begin van deze eeuw ...’
Ja, dat is het ook.
Kijk ...
(Mevrouw in de zaal): ‘Omdat zij over gevoel ...’
(Mevrouw in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Niet allemaal tegelijk anders wordt het een kermistent.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... het verhoogde gevoel komt ...’
Mensen, blijf nu eens mens, en denk ...
(Tot iemand in de zaal): Wat had u?
(Meneer in de zaal): ‘ ... geboren worden hier op aarde ... van de aarde, het leven gaat door, maar het leven van het vorige bestaan komt ook ...’
Ja, dat is allemaal ... komt weer bij elkaar.
Omdat u momenteel eerst voor twintig, dertig jaar in een maatschappij leeft.
Vroeger waren de mensen over de aarde verspreid, zag niemand, voelde niemand.
Dus nu eerst komen de wetten tot bewustzijn die reeds mil-, miljoenen jaren bezig zijn om op te bouwen, om af te breken.
Dat manifesteert zich allemaal op dit ogenblik omdat u in de eeuw van geestelijke bewustwording leeft.
Dit is het.
U kunt nu wel praten, en zoeken en zoeken, van gevoel, en kosmos, en God; nee, dít is het.
Er is maar één woord en dat zegt ...
Nú krijgt de mens het gevoel: hé, er zijn te veel mensen.
Het valt dus op dat vanuit de wereld van het onbewuste, de wereld voor de wedergeboorte, erop aangedrongen wordt: geboorte, geboorte, geboorte, geboorte.
Maar die geboorten die komen niet meer wanneer moederschap en vaderschap in harmonie is.
U hebt te veel moeders op aarde.
Weet u dat?
Dat weet u toch?
Dus moederschap en vaderschap, dat de planeet aarde bezit, haar geest, haar ziel, haar gevoel, haar persoonlijkheid zorgt nu dat de harmonie terugkeert.
Daarom heb ik dit op een avond eens verklaard.
Waarom werden er na de oorlog zoveel jongens geboren?
Want wanneer de mensheid doorgaat om de man uit te roeien, staat de goddelijke schepping stil.
Duidelijk?
Dus nu krijgt u, u krijgt verschijnselen ...
Er kunnen nu, nú eerst ...
Bijvoorbeeld dit weer: u hebt te veel mensen, er komen nog veel meer mensen, want de mens heeft het aantal ‘mens’ op aarde verknoeid en versnipperd.
Het goddelijke getal is verloren omdat de mens, omdat er daar in de astrale wereld, de wereld voor die wedergeboorte, omdat daar nu honderdduizenden zielen – mannen, vrouwen – leven, om een lichaam te krijgen.
De katholieke kerk heeft ook in die jaren niet zoveel schuld.
Maar sinds, na Christus, de nonnetjes die geboren zijn en de katholieke kerk volgen en Christus willen aanvaarden ...
Het is machtig, het is een geestelijk opbouwen voor het gevoelsleven.
Maar hoe komen die kindertjes, die levens, terug op aarde indien zij niet werden aangetrokken?
Word, heb ik u gezegd, word allemaal kuis en heilig.
Wat dan?
Wat dan nog?
In de kosmos, voor God, is er geen menselijke heiligheid.
De heiligheid is ...
U bent waarachtig heilig indien u de goddelijke wetten voor baring en schepping harmonisch beleeft, dan bent u God zelf in een menselijke toestand.
Kunt u daar nog overheen?
Kunt u het goddelijke geboren worden, reïncarnatie, evolutie nog heiliger beleven dan dat gij uw kind baart, voor uzelf?
Wat is nu het kosmische beeld voor vader- en moederschap?
Wat is het doel eigenlijk voor de mens?
Beseft dat de mens, beseft dat de maatschappij?
Wij hebben gezegd – dan heeft de katholieke kerk weer gelijk en moeten wij de katholieke kerk gelijk in geven, want dat is waarheid – maar laten de pastoors en de paus en de kardinalen er zelf aan beginnen.
Hoe willen zíj hun evolutie voortbrengen?
En weigeren te baren en te scheppen.
Maar nu moet de moeder baren, baren, baren, baren, zo veel meer zielen des te beter.
Ze zijn er dichtbij en ze hebben gelijk, dit is waarheid ...
Maar nu: ‘Hoe komt gíj terug?’
En indien er nu geen moeders waren met tien, twaalf kinderen, dan kwamen, die goddelijke heiligen die kwamen nimmer tot de aarde terug, want ze hebben zich nu door zichzelf volkomen uit al de wetten van God geslagen en verwijderd.
Want er is niets meer.
Zouden ze nog een taak aanvaarden, moet u horen wat er nu komt want dit is ontzagwekkend diep ...
Als u zich geestelijk wilt verrijken en u gaat op dat ene beeld door, u wordt een priester, dan bent u ook alleen maar een priester.
U kunt zich verrijken.
Maar wanneer u als priester de goddelijke realiteit mist, dan bent u een levend dode.
Is dat zo?
Een levend dode wordt u indien u alleen dit maar beleven wil en u voor de goddelijke reïncarnatie uitschakelt.
Dan hebt u ook maar zo’n klein kringetje om te denken want u bent alleen maar een heilige, u denkt rein en zuiver; u vergeet alles, u bent niets meer.
Maar wanneer u nog voor de maatschappij iets doet, kan de maatschappij u nog een organisme geven.
Doet u aan, denkt u voor kunst, denkt u aan uitdijing, álles wat nu het leven raakt als gevoel, persoonlijkheid, maatschappij, kan u nog een nieuw lichaam geven.
En gaat u vóór, dat gaat vóór, omdat gij nog altijd met de aarde en haar ontwikkeling contact hebt.
Is dat niet duidelijk?
Dus u bent een heilige, u bidt en bidt en bidt en bidt en bidt, maar u bent ook alleen maar biddende, meer niet.
Niets.
Dat hebben wij gevolgd.
U wordt duizenden malen eerder naar de aarde, door ouders aangetrokken omdat u nog lichamelijk, maatschappelijk, aards denkt.
Zíj niet meer.
Voelt u dit?
Dus dat katholieke kind, dat nonnetje, voor dat zieltje, die persoonlijkheid, gaan duizenden gedachten als mens, gevoel, gaan haar voor, die krijgen eerder contact met de aarde dan zij, omdat ze zich – omdat ze heilig zijn, omdat ze zuiver zijn – volkomen uit de harmonie, Moeder Natuur, hebben verwijderd.
En nu krijgt u duizenden en duizenden beelden waardoor de mens zichzelf uitschakelt.
Leeft u zich maar uit, vernietig een kind en vernietig alles, u voelt wel: die nu nog in harmonie met de natuur is, gaat u voor.
Dus u hebt zelf in handen wanneer gij zult worden aangetrokken.
En dat geschiedt op de seconde.
Dat is de goddelijke tijd.
U kunt het niet bebidden en u kunt er niet voor denken, uw gevoelsleven, dat karma, die geboorte is een kosmische wet en die hebt ú in handen en kan niemand u ontnemen.
En nu krijgt u ... vanaf die tijd ...
Dus ik zei: De katholieke kerk heeft er niet zoveel schuld aan, het zijn slechts 2000 jaar dat de moeder zich geeft als priesteres – het is een priesteres, nietwaar? – en uitschakelt voor de natuurwetten voor God.
Dat is al mil-, miljoenen jaren oud en dat manifesteert zich nu in uw tijd.
Eerst tussen 1950, 1950 en 2000 beleeft de mens ontzagwekkende verschijnselen, zo erg, dat geen geleerde en geen volk meer raad weet: hoe moeten wij dat opvangen?
Hebt u die verschijnselen al eens eerder gezien?
En dan kunt u uw geschiedenis nagaan, kunt u miljoenen jaren teruggaan, dan weet de psycholoog niet, de godgeleerde niet waar al die mensen vandaan komen.
Voelt u wel?
Maar nu zorgt het bewuste moederschap, de liefde ...
Naarmate de maatschappij opbouwt, krijgt de mens meer liefde, door duizenden eigenschappen krijgt de mens meer gevoel, en het gevoel baart en schept.
En nu kunt u dat allemaal volgen.
U krijgt straks een tijd dat de maatschappij niet meer weet: waarheen met de mens?
Honderdduizenden wachten op één organisme.
Miljoenen jaren terug, hoeveel moorden, hoeveel miljoenen mensen ...
U bent allemaal te vroeg gestorven, u hebt allemaal te vroeg uw levens moeten verlaten.
Dus er is een disharmonie tussen de wereld van onbewustzijn, de wedergeboorte, en de mens, Moeder Aarde.
Het bestaat niet, en is in de kosmos, waar u ook kijkt, niet te zien, dat de mens tien, twintig en zestien en twaalf en vier kinderen moet baren.
Wij hebben, in de kosmologie hebben wij dat gevolgd, meester Alcar, André en ik hebben dat gevolgd, en zegt meester Alcar:
‘Kunt u zien waar de eerste disharmonie is ontstaan?’
En er is slechts één antwoord.
Nu kijk ik miljoenen tijdperken terug.
We waren ook miljoenen tijdperken terug, want de mens, we volgden de mens van de maan af, volgden de planeten, en plotseling zagen wij het eerste verschijnsel voor deze disharmonie.
Dat ligt dus miljoenen tijdperken terug.
Waar is het gebeurd?
Wat was het verschijnsel dat er iets haperde voor de goddelijke schepping, God, Almoeder, Alziel, Alleven?
Voelt u dit?
Wat voelt u nu?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... een moeder en die had drie kinderen.’
Hebt u zeker ergens gelezen.
‘Dat was een moeder’, zegt meester Alcar, hebt u gehoord ...
‘Kijk daar ...’
Hebt u gelezen.
U mag niet uit de kosmologie klappen.
Nu weten ze het allemaal, ziet u?
André heeft dingen uitgehaald die hij niet eens mocht uithalen, maar u ziet het.
Er was een verschijnsel dat wij zagen.
‘Kijk daar’, zegt meester Alcar, ‘een moeder met drie kinderen.’
Eindelijk één meer.
Want de mens baart alleen voor zichzelf.
De man en de moeder krijgen twee kinderen, twee kinderen, voor haar en voor hem; en dan bent u uitgetrokken, u kunt geen leven meer aantrekken.
Op de Vierde Kosmische Graad hebben wij het gezien: u kunt niet meer aantrekken dan gij voor de schepping nodig hebt.
Is dat niet eenvoudig?
En dat is uw aardse leven.
En nu krijgen mensen veertien, vijftien kinderen.
Chaos?
Oorzaak en gevolg.
Op de Vierde Kosmische Graad, dat is een universum na dit: elke cel bouwt, schept, baart nieuw leven, nieuwe levens.
Vanzelfsprekend is dat – elke planeet, zon, ster – de ruimte als lichaam een nieuwe ruimte moet scheppen, want dit is nog niet goddelijk bewustzijn.
En dan kunt u vaststellen, kunt u zien, dat vader en moeder, voor zichzelf, dus voor het volgende leven – en dan moet u eens kijken: wat is uitdijing? – voor het volgende leven baren zij twee levens, om straks weer, dóór zichzelf ... dat zijn zij, de fundamenten dus gelegd om te kunnen terugkeren naar de stof, want het stoffelijke leven van deze twee kinderen, deze twee cellen, leeft op aarde.
Dat zijn uw universele fundamenten.
En nu wordt u zo heilig dat gij die schepping niet wilt.
Ziet u?
Deze psychologie is kosmisch diep, nu krijgt u kosmologie.
Deze studie, dit is het goddelijke denken voor de mens.
Dit is een goddelijke wet.
Dus u krijgt hier vanavond een goddelijk antwoord.
Wie is zich daarvan bewust, dat te kunnen geven?
U moet die wetten zien, dan kunt u miljoenen jaren terug.
U kunt, als u aan Gene Zijde bent en u hebt uw geestelijk astrale bewustzijn, kunt u in al die miljoenen tijdperken afdalen, want u volgt uzelf maar, u neemt dat goddelijke snoertje – zoals dat in ‘Jeus’ staat, dat Jeus heeft beleefd, nietwaar? – u houdt het vast, en uw goddelijke vonk brengt u telepathisch door dit éénzijn, dat leeft in u, brengt u terug van graad tot graad, totdat u ineens voor de onzichtbare schepping komt en bent u teruggekeerd in de Alziel, waarvan u deel bent.
En dat gaat vanzelf, als u gevoel bezit.
Dus u krijgt nu te zien ...
Moet u de chaos eens zien, beleven, volgen op aarde, die nu de mensheid heeft te beleven.
En dat denkt verkeerd, en dat praat verkeerd, en dat baart verkeerd; dat is menselijk en niet goddelijk.
En zo zijn er disharmonische wetten ontstaan, die kosmisch diep zijn, zo diep afgebroken zijn, dat er nu al honderdduizenden mensen, zeg ik, het kunnen er een miljoen zijn, die wachten op één lichaam.
En wie van u, en wie van die mensen krijgt nu de eerste mogelijkheid om naar de aarde terug te keren?
Wie wordt aangetrokken?
Er leven in deze wereld, tussen de aarde en de wereld van het onbewuste leven zoveel mensen.
En nu roept men reeds voor uw maatschappij: we krijgen te veel mensen.
Maar wat dan wanneer dat aantal, de mensheid weer in harmonie is met de schepping?
Ziet u?
(Tot de zaal): Had u nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, mag ik u iets vragen?
Zijn de vrouwen dan langzamerhand veranderd, want wij hebben eierstokken waar grote mogelijkheden om nog meer kinderen ...’
U kunt, elke moeder kan tien miljoen kinderen baren.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.
Was dat dan vroeger niet zo ...’
Is toch altijd geweest..
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... toen die vrouwen maar twee kinderen kregen?’
Toen was de moeder, de man, de schepping; baren en scheppen waren nog in harmonie met God.
Toen ik zei: ‘Een moeder met drie kinderen’, betekende reeds dat door die moorden – er waren reeds moorden ontstaan en dat is op andere planeten al gebeurd – kwam een moeder tot drie, daar begon, kwam een moeder tot het baren van drie levens; en dat was al disharmonie.
‘En waar leeft die disharmonie?’ zei meester Alcar.
Ik zeg: ‘Meester Alcar, daarginds is de mens aan moord begonnen.’
Maar elke moeder is in staat – u hebt er natuurlijk de tijd niet voor, maar dat moet u toch weten – elk organisme is kosmisch diep, goddelijk diep, u hebt een bevruchting van tien miljoen cellen in één leven.
Weet u dat?
Duidelijk?
Dat de moeder ...
De scheppende kracht van de man is miljoenvoudig.
En u kunt ook miljoenen kinderen baren, bij wijze van spreken, als u de tijd hebt.
Maar het komt ...
Als het organisme gaat inslapen voor baring, dat is ook een tijd, dan houdt dat vanzelf (op), dan sluit zich die baring en dan gaat het moederlijke organisme uit de graad van leven waarvoor zij op de aarde is gekomen.
Maar de organen bezitten het miljoenvoudige.
Moet u toch weten, dat weet elke dokter.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... in Tibet wonen mensen die wachten op het moment dat ze één kunnen zijn, kunnen aantrekken.
De ziel die op een gegeven moment aangetrokken moet worden, op dat moment kunnen ze één zijn.
Hoe is het mogelijk dat mensen in Tibet dit kunnen doen en dit weten, terwijl ... (onverstaanbaar) op de Vierde Kosmische Graad?’
Ziet u, in Tibet heeft men reeds geestelijk voelen en denken.
En wanneer die priester zegt: ‘En nu maken wij ons één ...’
U kunt het in ‘Tussen Leven en Dood’ al enigszins lezen.
Toen men in het oude Egypte een ...
De Groot Gevleugelde wist: dat is een gevoelsleven, en die zou ...
Doordat de priesters dachten – ja, het is wel gebeurd daar, ook waanzinnig denken en voelen – dachten: als wij maar bijeen zijn, want wij bouwen en denken voor de tempel, en dat is wel gebeurd, want dat kan ik u verklaren, dan krijgen wij een Groot Gevleugelde van de godin.
En waarachtig, het kind dat geboren werd, was begaafd.
Waarom?
Dan krijgt u dadelijk antwoord van Tibet, over Tibet.
Waarom dit?
U hebt ‘Tussen Leven en Dood’ gelezen.
We zijn er niet zo diep ingegaan.
Er is nog een volgend werk en dat heet ‘De Groot Gevleugelde’.
En daar werd de hoogste priester, de gevoelsmens, de sensitieve geest kreeg de opdracht om op een avond ...
En dan waren de priesters bijeen, de hoogwaardigheidsbekleders, en daar had de farao en iedereen mee te maken en te zeggen, en dat was een heilig éénzijn, want onder hun honderden werd één priester gekozen en dan zou zich het licht openbaren.
Dus zij kwamen daar ... materialisaties en verschijnselen, en wanneer dan een bijzonder teken werd gezien – kunnen wij een heel mooi machtig werk over schrijven – dan kreeg, dan zou dat teken op het hoofd schijnen van hem die de priesteres zou bevruchten om de Groot Gevleugelde aan haar leven te schenken.
En de priesters daar ...
Eerst kreeg u vóórzittingen, waren er eenentwintig.
Telkens vielen er priesters af en die moesten zich verwijderen en die zaten buiten de magische cirkel.
En langzaam werd het tot zeven, en toen kwamen er vijf, toen drie, en één bleef er over; en het licht wás er.
Dus de godin, moet u goed luisteren, de godin van Isis, en later van Luxor, maar in Isis is dat meermalen gebeurd, de godin van Isis zorgde voor een nieuw Gevleugelde.
Maar was zij dat?
Het licht werd waargenomen, want ze waren alleen in halfduister.
Er was een zwak licht, maan aan de hemel, de mystiek, alles gereed, en dan ging ...
En als die ene priester, een jeugdig, twintig, vijfentwintig jaar, dertig jaar, door de godin werd aangeraakt, door dit teken van licht – en dat gebeurde, dat gebéúrde, en zag iedereen – dan ging hij ...
De laatste zeven – wanneer u op het laatste woord komt, zal ik er wat bij vertellen – waren allemaal geblinddoekt, allemaal kregen ze iets over hun hoofden.
En de hogepriesters die zagen het licht.
Daarna, wanneer de mens reeds werd gezien ...
En die zeiden ... die zagen het licht, en dat werd dus door de mens niet eens gezien, door de priester.
En dan ging de priester, dan werd ook weer de priesteres aangeraakt door de godin.
En zo bouwde Egypte aan de Groot Gevleugelde.
Toen wij aan Gene Zijde deze wetten gingen beleven, toen wij die studie hadden volbracht, wilden wij weten wat in dat oude Egypte allemaal is gebeurd – doet u allemaal straks en kunt u ook – en toen zagen wij dat de meesters de godin waren.
En dat zij die materialisatie verrichtten om die mystiek, om die heiligheid op te bouwen, want men wilde, dat wéét u zeker, men moest de mens duidelijk maken dat er geen dood was.
En dat is reeds miljoenen jaren oud.
Maar door China, Japan, Tibet, het oude Egypte kreeg die persoonlijkheid bewustzijn en gevoel en gestalte.
En toen werd er iemand aangetrokken die juist gereed was voor die geboorte.
Zoals André naar de aarde is gekomen, reeds aan Gene Zijde bewust, was er nog niet, was er nog niet; dit is het hoogste wat u hebt.
Toen kwam er in die priesteres een gevoelsleven dat afstemming had op dat, een sensitiviteit die lichamelijk was en toch reeds de uittreding bezat.
En ga, en kijk.
En nu hebt u ‘Tussen Leven en Dood’, wij hebben daardoor pertinent vast kunnen stellen welke hoogte het gevoelsleven voor het oude Egypte had bereikt.
En dát gevoelsleven, dat hoogste sensitieve gevoelsleven, hebben wij verstoffelijkt door ‘Tussen Leven en Dood’.
Want indien meester Alcar daaronder was gebleven, en het is hoger bewustzijn, had u dat helemaal niet meer begrepen.
En vanzelfsprekend, wat zich laat zien wordt verstoffelijkt.
Zo heeft men in het oude Egypte dus voor Groot Gevleugelden gezorgd.
Wisten ze niet, die priesters, maar (ze) stonden – en dat vertelt u dat boek – in contact met meesters.
Want Venry had zijn astrale meesters – zoals André meester Alcar bezit – voor het oude Egypte.
En wat heeft Tibet nu gedaan?
Die Tibetanen volgden diezelfde weg, gaan weer ...
Voelt u wel?
Dus het gevoel wist zuiver, en dat is machtig ...
Maar omdat wij nu de schepping kennen en omdat we weten dat gij niet kunt aantrekken wat buiten uw eigen karma en uw evolutie ...
Ik heb zo-even, u moet dat nu weer verbinden, ik heb zo-even gezegd: wat trekt u aan?
Voelt u wel?
Dan kunt u zien hoe zich dat weer verbindt.
Ik heb gezegd: als u iets maatschappelijks doet, gaat u nog vóór de heilige priester, want u bent in contact met de aarde, u dóét iets voor de aarde en haar bewustzijn.
Maar sluit u zich volkomen af, zoals nu, en u wordt katholiek of u wordt protestant ...
Het protestantistische kind, Gode zij gedankt, baart nog, de dominee en zijn moedertje, en dat is het reële heilige harmonische voor God.
Maar de Tibetanen en andere oosterlingen hebben door hun denken zich willen afstemmen op de heiligheid van de macrokosmos.
En toen hebben zij gezegd: we gaan neerzitten en denken en zullen een ziel aantrekken die ons iets leert.
Jazeker, want voor die en die tijd werden er niet anders dan hoogstbewusten naar de aarde teruggestuurd.
Dus vanaf Gene Zijde kwamen er waarlijk ... ook uit de wereld van het onbewuste.
Maar dan was het uw karma, dan was het menselijk geboren worden, voor uzelf.
Maar kwam er mystiek, kwam er vooruitgang, kwam er gééstelijke evolutie bij, dáárvoor – de Tibetanen gingen smeken en bidden – wás het mogelijk dus, want er leven miljoenen zielen, meesters, om terug te keren.
Eén uit miljoenen was wellicht aan te trekken en zegt: ‘U bent gereed.’
U moet zelf willen, nu moet de geest zelf willen, de persoonlijkheid, zoals André dat heeft gedaan, iedereen; kunt u terug naar de aarde, want daar zijn mensen bezig die zich willen geven, die willen denken voor de vooruitgang, mensheid.
En nu bent u kosmisch verbonden, u bent met God verbonden, met Christus verbonden.
Ook al wisten die Tibetanen dat niet, ook al aanvaarden zij geen Christus.
Maar u bent verbonden met de geestelijke bewustwording voor de mensheid, en in die aura trekt u nu aan.
Dat is mogelijk.
Maar die mensen dachten, die Tibetanen, die priesters denken: we gaan neerzitten – en dat is een heilig éénzijn – en nu zullen wij ...
En dan werd ook weer een man en een priesteres, een priester aangewezen, die kwamen tot het heilige kosmische éénzijn in harmonie; een machtige gebeurtenis, voelt u zeker wel, zo ontzagwekkend machtig en rein en zuiver.
Ze stelden zich daarvoor open en gaven zichzelf, en trokken zij op de seconde, op de minuut, zegden zij, trokken zij een gevoelsleven aan om hun tempel bewustzijn te geven.
Ze dachten: nu krijgen wij de meester.
En waarlijk, er kwám bewustzijn.
En dat heeft iedere tempel beleefd.
Elke tempel trok voor zichzelf, dat waren de meesters reeds, bewustzijn aan.
En dat heeft, dat heeft, duizenden jaren heeft dat geduurd, en het was mogelijk omdat ...
En nu zal ik u voor een vraag stellen dat u allemaal ... en dan hoor ik eens hoe u de boeken van ons leest.
Dat was mogelijk totdat er iets geschiedde en toen was het ineens weg en toen was het niet meer mogelijk, want toen kon er geen Gevleugelde meer geboren worden.
Wanneer?
Weet u dat?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... achteruitgegaan ...’
Toen ...
(Tot de dame): Dat is prachtig.
Toen is Egypte aan de afbraak begonnen.
De priesters kregen hoogmoedswaanzin, ze leefden zich uit; elk moedertje werd door hun levens tienvoudig en twintigvoudig verkracht.
En toen was er van geestelijk éénzijn en zuiver, zuiver denken geen sprake meer.
Maar het is mogelijk geweest voor de Tibetaan, en nóg, men leeft daar nog zo.
Het is mogelijk geweest om waarlijk uw afstemming aan te trekken.
En omdat de meesters voor het bewustzijn mensheid werkten en leven, en u leeft er straks allemaal voor ...
U moet uiteindelijk beginnen om geestelijk ruimtelijk te leren denken, dan kunt u die wetten beleven.
En dan krijgt de moeder waarlijk gevoel in haar voor de mensheid, voor een taak, om dat te beleven als moeder, en de ziel die op aarde komt heeft waarlijk uw sensitiviteit.
Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar, meester Zelanus, u zei dat de astrale wezens wachten om aangetrokken te worden, dat dat erg lang duurt ...
In die tijd kunnen ze toch wel geestelijk evolueren, of niet?’
Wat kunnen ze geestelijk?
(Mevrouw in de zaal): ‘Evolueren.’
Hoe stelt u zich voor, wanneer u straks achter de kist komt ...
U moet achter de kist ...
Er is geen ‘kist’, u leeft nu reeds in de eeuwigheid, maar aanstonds gaat ge dit leven, het stoffelijke-zijn verlaten, u hebt boeken gelezen, u hebt die lezingen allemaal meegemaakt, wat stelt u zich, hoe stelt u zich voor wat er met u gaat gebeuren?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ik zal wel een stumperd zijn want ...’
Er valt niets te stumperen daar in die wereld.
(Mevrouw in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... van onbewustzijn.’
Ja, maar waar is dat land van onbewustzijn?
(Mevrouw in de zaal): ‘In de slaap.’
(Meneer in de zaal): ‘Hoe de afstemming is.’
In ...?
(Mevrouw in de zaal): ‘Het heeft met de kringloop te maken.’
Ja, dat heeft met de kringloop te maken.
Maar waar is die wereld van onbewustzijn, de wedergeboorte?
(Er wordt door elkaar gepraat.)
U leeft hier in deze ruimte en u komt er niet uit.
U leeft in de sfeer der aarde en u komt er niet uit.
Is dat zo?
(Meneer in de zaal): ‘U zegt het.’
(Er wordt weer door elkaar gepraat.)
U leeft, u behoort bij de aarde, nietwaar?
U behoort bij de aarde, dus u moet op aarde geboren worden.
Waar wilt u dan heen?
Hoe diep is nu die wereld van onbewustzijn, voor de wereld?
(Mevrouw in de zaal): ‘Het hangt af van je karma en je kringloop ...’
Dat is waar, daar hebben we het niet over.
Het gaat erover: wat gebeurt er als gij terug moet naar de aarde met uw geestelijke persoonlijkheid?
(Mevrouw in de zaal): ‘Die gaat weer ... (niet te verstaan) terug.’
Ja, dat ...
Nee.
Een voordierlijk wezen, een kind uit het oerwoud, die beleven precies hetzelfde.
U beleeft ...
Er is geen gevoelsleven die buiten deze wetten om iets kan beleven.
Wat gebeurt er nu?
U hebt ...
(Mevrouw in de zaal): ‘Gaat slapen.’
U gaat in de eerste plaats slapen.
Maar hoe diep is nu de sfeer?
U moet op aarde geboren worden, voelt u wel?
Het gaat om de diepte van die sfeer, om u die te laten voelen.
(Meneer in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘U gaat terug naar het stadium van vóór de schepping.’
Zie, daar hebt u het woord.
Dus die wereld van wedergeboorte is zo diep als ál de planeten die u hebt beleefd en zonnestelsels die voor dit universum zijn ontstaan.
U gaat terug, die wereld is zo diep dat ge teruggaat tot het allereerste ogenblik, als u daar in dat ogenblik komt van uw allereerste embryonale leven op de maan, als u daar nog even verder komt, nog verijlt, treedt u terug.
In wat?
(Mevrouw in de zaal): ‘Het Al.’
In het Albewustzijn, het Algevoel.
Zo diep is nu de wereld voor de wedergeboorte voor de mens.
En nu valt u in slaap, want u komt vrij, en onmiddellijk zinkt uw bewustzijn weg, omdat de geboorte u aantrekt.
Dus u wórdt geboorte.
U moet uw dagbewust ...
Daar is ook dagbewust denken.
Uw dagbewust denken, mijn zusters en broeders, verliest u nooit.
Uw dagbewust voelen en denken is eeuwigdurend.
U kunt nimmer – maar geestelijk – geen seconde in al uw miljoenen tijdperken, als mens niet slapen.
Want het gevoelsleven, de geest dus, slaapt nooit.
Anders zoudt ge vanavond, als u gaat slapen, werkelijk inslapen, en dan stond het hartje stil en dan was u eruit.
Dus de geest, en het leven, het gevoel, moet steeds werken in die en die graad, dat zijn de graden van slaap en van trance.
Nu zakt u langzaamaan terug, langzaamaan keert u in de slaap terug en Gode zij gedankt nu dat de wedergeboorte u overheerst als gevoel.
Dus u hebt nu als persoonlijkheid, als mens, niets te zeggen en in te brengen, het gevoel geboorte overheerst uw organisme, uw zijn, en u moet ...
Die wet bepaalt nu wat er gebeurt.
Wat zou er geschieden indien gij wakker bleef?
U hebt moorden begaan, u hebt zich uitgeleefd, u hebt spanningen in u die zijn kosmisch diep en verschrikkelijk, en toch komt gij in slaap.
En dat kunt u niet meer zeggen als u aan Gene Zijde leeft, als u dus nu de astrale bewuste wereld betreedt.
En die wereld ligt daaráchter en die leeft hierin.
En we hebben ...
Houd dat even vast, dan zal ik u eens verklaren hoeveel miljoenen cellen er tussen hemel en aarde, in deze ruimte, geestelijk leven – en die houden wij uit elkaar – dan krijgt u ons bewustzijn te zien.
En dan zult u toe moeten geven dat dat door Jozef Rulof niet bevoeld, niet gezien kan worden.
Daarvoor zijn de meesters.
Daarvoor moet u achter de kist leven, en anders kunt u dat niet meer volgen, niet meer aanvoelen, niet meer verwerken.
Maar de mens nu, die nu gaat, lost op, zinkt terug tot de wedergeboorte en dwingt u nu als gevoel en persoonlijkheid het embryo als vonk, als geest, als ziel dus, te aanvaarden omdat gij nog naar de aarde terugkeert.
Indien uw haat, uw hartstocht, uw geweld u voor ...
Nu komt het, dit is het goddelijke antwoord, dat vragen u straks de meesters, en dan zeggen wij: wat nu?
Indien uw haat, uw gevoelens, het geboren worden – dat macrokosmisch, dus dat goddelijk is – kon overheersen, dan kwam u nimmer uit uw haat, uw hartstocht, uw vernietiging, uw moorden vandaan.
De goddelijke liefde en de goddelijke rechtvaardigheid die zegt: gaat u maar, straks komt u toch tot dat betalen, straks moet u toch die rekeningen vereffenen.
Nu krijgt ge een nieuw lichaam, gij moet nog geboren worden.
En dit gaat nu eerst beginnen voor de mens vanuit het oerwoud naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), dat wil zeggen, het hoogste organisme; dat is Moeder Aarde, dat zijn de reine natuurwetten.
Voelt u dit?
Wanneer de mens – dat leest u in ‘Het Ontstaan van het Heelal’ – die wetten heeft beleefd, krijgt u uw karma, uw oorzaak, uw moorden te beleven.
En nóg zegt God: ‘Ga, in Mijn wereld zult ge rust hebben.’
En nu het wonderbaarlijke dat wij hebben beleefd en waaraan André terug kon naar de aarde om te zeggen: ‘Ik bén een godheid.’
En dat is elk mens.
U komt terug tot vóór de schepping.
Dus wanneer het heelal zich splitst, Moeder Maan begon aan haar eigen ontwaken en evolutie ...
U keert terug, zo diep, als embryo, zoals gij op de maan, door haar, het eerste leven kreeg.
En u bent nu mens.
Dus u wordt embryonaal zo klein en nietig, dat u eigenlijk niet meer bent, niet meer waargenomen kunt worden.
Nu krijgt u dus de geboorte.
Is die geboorte op die en die wet, vóór de geboorte dus, moet u luisteren ...
Dus u komt nog altijd voor de geboorte, dat heeft Moeder Aarde in handen.
Maar komt u daarna voor haat terug, moord terug, afbraak terug, vernietiging terug, hartstocht terug, leugen en bedrog, dan moet u duizenden eeuwen wachten op een nieuw organisme.
U hebt zich zó ver, zó diep uit de goddelijke harmonische geboorte verwijderd.
En nu dit: in deze wereld voor de wedergeboorte leeft de mens, en dat is alleen Moeder Aarde – in uw atmosfeer leven andere planeten, maar het bewuste denken, wij houden ons nu aan de aarde, ook nog andere werelden – leven miljoenen zielen.
Dat is heel weinig.
Het getal aarde aan mensheid in deze macrokosmos, aan zielen, is ontzagwekkend weinig.
Die zieltjes, die miljoenen zielen, indien u ze op uw handen zoudt willen leggen, dan beslaan zij een oppervlakte van uw palm, meer is dat niet.
Dat is een klein hoopje maar, zoveel, u zoudt ze met een vergrootglas, met een kijker zoudt u ze moeten gaan zien, zo nietig is de menselijke ziel.
En dan hebt u één cel, één zo’n kluwen, misschien een druitje zoals u dat hebt, daarin zit de ganse mensheid verborgen.
In die macrokosmos leven miljoenen zielen.
Maar wat is miljoenen zielen voor bil-, bil-, bil-, bil- ...
U kunt miljarden eeuwen blijven praten over zielen, dan nog hebt u de macrokosmos niet vertaald noch verstoffelijkt.
Is dat duidelijk?
Maar hier leven miljoenen werelden voor het dierenrijk.
Miljoenen werelden voor Moeder Natuur, als zielen, zielen, zielen, cellen, cellen, cellen.
Heeft de vis en heeft het organisme, hebben verschillende organismen – nu komt het, om u voor die wetten te plaatsen – hebben verschillende, nu moet u weten, hebben, elk organisme, hebben al die graden een eigen astrale wereld?
(Het blijft stil.)
Het dier, hond, tijgers, leeuwen, de dierenwereld, de miljoenen soorten van organismen voor de dierenwereld, hebben die allemaal een eigen astrale wereld?
(Meneer in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
We zullen het aanvaarden.
Maar het is niet zo.
Dus die miljoenen werelden voor elk dier, miljoenen werelden voor de mens, voor de hond, de kat, de tijger, de leeuw, het leven in de wateren en het leven in de ruimte, het leven in de aarde en op de aarde, waar ge kijkt, dat zijn werelden voor de ziel, voor de geest, voor de persoonlijkheid, als zelfstandigheid.
Dat wil zeggen, een stoel krijgt leven en bezit leven, staal, ijzer.
Die werelden houden wij uit elkaar en kunnen wij ontleden omdat elke levenswet ons onfeilbaar tot die levensgraad voert.
En dat is nu het vinden van een naald in een hooiberg.
Hadden wij het daar niet over?
Het beleven van een wet, dus het goddelijke contact van een leven, een organisme, het gevoelsleven.
Maar de ziel voert u tot die wereld, en beleeft gij dat goddelijke éénzijn, het is éénzijn met het leven van God.
Is uw hond nu, een hond, kat, hebben die dieren een astrale wereld?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Hebben de vissen en al de diersoorten op aarde een eigen astrale geestelijke wereld?
Dat moet wel zo zijn, want nu krijgt u de zelfstandigheid als ruimte, de zelfstandigheid aards, geestelijk, ruimtelijk en goddelijk.
En nu hebben ál de goddelijke afstemmingen een ...
Wat?
(Mevrouw in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
... hebben al de goddelijke ...
Dus het leven dat tot de bestaande goddelijke scheppingen behoort – u hebt naschepping – hebben, en moeten bezitten, vertegenwoordigen een wereld voor de wedergeboorte.
Is dat niet duidelijk?
Allen.
En nu kunt u, als u dat allemaal kent, kunt u onmiddellijk zien aan het leven, wat tot de goddelijke kern behoort en wat naschepping enzovoort, enzovoort is.
Dat zijn allemaal ruimten, gevoelsgraden, persoonlijkheden; ontwikkeld en tot evolutie gebracht door vaderschap, moederschap.
Daarom is, het vaderschap en het moederschap zijn goddelijke gaven, goddelijke eigenschappen en zijn helaas – helaas; er bestaat geen helaas in de ruimte – maar zijn versnipperd.
Bezoedeld kunt u niet eens zeggen.
Is een mens die nu de techniek dient en zich te vroeg uit dit leven slingert omdat hij sneller wil zijn dan de andere mens en van tevoren weet: ja, het is niet zeker ...
Als u niet zeker bent, waarom loopt u dan daar die afgrond af?
Is dat een bezoedeling?
Onbewustzijn.
Het is evolutie.
Nog vragen?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, u heeft ons daarnet uitgelegd dat door disharmonie ...
Dat de wereld van het onbewuste en het leven op aarde, dat er zoveel mensen worden geboren zodat er, tussen 1950 en 2000 zullen we geen raad weten met de mensen.
Maar nu wou ik van u weten: die disharmonie, als deze mensen nu door gebrek aan voedsel de hongerdood sterven, dus dan gaan ze weer te vroeg over, dan houdt deze disharmonie toch nooit op?’
Die disharmonie lost eerst dan op, duurt nog een ... laten we zeggen een ...
Hoeveel jaren denkt u dat er voor nodig zijn om deze disharmonie tussen leven en dood te doen oplossen?
Duizend jaar?
Duizenden?
Honderd miljoenen jaren niet, maar tijdperken.
Aan het einde der aarde, zó diep, u kunt dat onmiddellijk op de goddelijke weegschaal leggen, als u de diepte dus ...
Wilt u weten hoe diep, maar toch hoe eenvoudig dit eigenlijk is?
Ik heb het zo-even reeds verklaard.
Als u even doordenkt kunt u het voor uzelf vaststellen.
Maar, kunt u onfeilbaar berekenen.
Als we zeggen: het duurt miljoenen tijdperken voordat er weer harmonie komt tussen leven en dood, wedergeboorte, dan is dat te bewijzen, dan is dat vast te stellen, dan is dat kosmisch te zien.
En waardoor?
Ik heb het reeds verteld vanavond.
(Mevrouw in de zaal): ‘Omdat er zoveel, miljoenen mensen wachten miljoenen jaren voordat ze pas aangetrokken kunnen worden.’
Dat is het niet.
Neen, dat is het niet.
Ik heb het toch verteld vanavond.
Ziet u, u denkt niet, u kunt nu nog niet denken.
(Mevrouw in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Omdat?
(Mevrouw in de zaal): ‘Door het geestelijk bewustzijn van de mens.’
Neen.
We hebben het nu, u kunt zien hoe zich dat allemaal uit ... hoe dat tot uitdijing komt.
We hebben nu de vraag te beantwoorden: hoelang zou het kunnen duren voordat die disharmonie oplost?
Daar zegt men duizenden jaren.
(Meneer in de zaal): ‘Wanneer de man en vrouw twee kinderen krijgen.’
Ja, ja, maar wij gaan nu pertinent, onfeilbaar naar het ogenblik waar die verstoffelijking is opgebouwd.
Ik zeg: het duurt miljoenen jaren.
Moet ik kunnen bewijzen, en ik kán het bewijzen want ik heb het reeds gezegd.
(Mevrouw in de zaal): ‘Wanneer er geen moorden meer gepleegd worden.’
Nee, dat is het niet.
(Er wordt door elkaar gepraat.)
Ja, dat is wel zo, maar daar hadden wij het niet over.
Ik zeg: het duurt miljoenen tijdperken, geen duizenden jaren.
Maar het kan niet oplossen eerder, in duizenden jaren, dat duurt nog miljoenen jaren, eerst dan komt er harmonie tussen leven en dood.
En in die tijd weet men reeds lang wat er is geschied, maar ze kunnen er niets meer aan veranderen.
Hoelang heeft het, hoever moeten wij terug om vast te stellen dat de mens aan disharmonie begon?
Zei ik dat niet?
Wij hebben in de ruimte ontmoet, maar dan moeten we de aarde verlaten, we hebben in de ruimte ontmoet een moeder met drie kinderen en dat was op een andere planeet in de ruimte, het was niet van de aarde.
Dus zo lang.
Dat is al miljoenen tijdperken.
En dáár begint het nu.
En als dát híér in uw maatschappij leeft, straks, in uw Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, dan krijgt u een paradijsleven, dan is het leven volmaakt.
Want het leven wordt ontzagwekkend schoon, geestelijk rijk zal de mens zijn.
Er is geen narigheid meer op aarde, maar toch zullen er, we zitten nog ...
De boekschrijvers, de bewusten, zij weten dat straks, en u behoeft straks ook geen boeken meer te schrijven, u behoeft niet meer aan kunst te doen, want de goddelijke kunst wordt hier op aarde verstoffelijkt en dat zijn de instrumenten die u krijgt.
En dan schreef men op aarde: we weten het wel.
En dan komt een moeder die zegt: ‘Ja, ik moet dan toch nog maar vier, vijf kinderen baren.’
En u krijgt er niet eens één kind.
En dan zit de mensheid nog met moeders die vier, vijf kinderen moeten baren omdat nog altijd die schuld, voelt u wel, daar blijft de mensheid mee voortgaan.
En wij hebben eraan gewerkt.
Wij hebben het goedgemaakt, tot de laatste verkeerde gedachte hebben we goed moeten maken.
Dus u kunt er ook niet aan ontkomen en geen mens kan eraan ontkomen, dat móét zich tussen hemel en aarde herstellen voor en door de mens.
Is dat niet rechtvaardig?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, daarom denken ze nog steeds over oorlog.’
Dat is nog onbewustzijn.
U voelt wel, wanneer we ...
Men spreekt, u spreekt over de Russen en bolsjewieken, en waar hebt u het niet over.
Maar wat zegt het, wat zegt het als u weet dat het oerwoud nog dieper onbewust is dan Stalin?
Dat is de evolutie voor de mensheid.
De mensheid ...
Lees toch de ‘Volkeren der aarde’.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, maar het is niet alleen Stalin ...
Korea gaat toch ook door?’
Ach, wat zegt nu Korea ten opzichte van de schepping en mensheid?
Kreeg u maar morgen – nu zullen we zo praten, als de mensheid praat en denkt over oorlog – kreeg u er nog maar een zoals 1940-1945, die zou u wel genezen.
(Mevrouw in de zaal): ‘Genezen?’
Die geneest u onherroepelijk.
Als u er nog zo een krijgt, waarvan wij kunnen voorspellen dat er niets meer overblijft op de wereld ...
En daarom kan het niet.
We hebben toch die voorspellingen aan André gegeven, dat de mensen angstig werden toen hij in 1940 zei, in 1939 reeds, de bewijzen liggen vast: ‘Er komt een tijd ...
Een oorlog, een vreselijke oorlog.
En er zal een tijd zijn, de laatste tijd, dat we geen hout bezitten om onze lijken te begraven.’
Liepen de mensen bij hem vandaan en zeiden: ‘Mens, houd op.’
Zijn vrienden konden het niet meer beluisteren.
En toch zegt André, ook tegen zijn vrouw: ‘Denk eraan, ik zeg het nogmaals, en je zúlt het verwerken.
Er komt een tijd, want dit is voor mij straks, wanneer dat voorbij is, zijn dat de wetten en de woorden van de meesters, we zullen geen hout meer hebben om de lijken te begraven.
Ze zullen voor uw ogen neervallen van honger en ellende.’
Allemaal gebeurd.
Nu zegt men: ‘Ja, ja, ja.’
Maar ze waren toen angstig.
Vraag het eenieder.
En wanneer nu de atoombom kwam ...
De mensheid bouwt, moet zich verzekeren voor afbraak, dat is zo oud als de wereld is.
En u leeft nog in een tijd waarin stoffelijke en geestelijke fundamenten worden gelegd.
U praat: ‘Laat die oorlog voorbij.’
En: ‘Laat er geen oorlog meer komen.’
Maar wat weet de mens in het oerwoud, miljoenen mensen, wat weten die van ons, uw denken en voelen af?
U begint eerst te denken op aarde, de mensheid legt nú eerst de eerste fundamentjes om christelijk – ruimtelijk, kan niet – christelijk te leren denken.
Men denkt niet eens als de Christus de mens heeft geleerd.
De katholieke kerk, het protestantisme, de Bijbel heeft men verknoeid.
Want hoe kan God de mens verdoemen?
Moet u eens horen wat soms de Christus zegt.
De profeten slaan erop, haten.
Die God, die God kijkt alleen naar zijn lievelingen.
U voelt wel: hoe is die vader, die moeder?
U leeft in die tijd, u moet niet over oorlog gaan denken, want in de mens zelf leeft de oorlog.
En als u reeds, u hier, u, u ...
U vertegenwoordigt hier met elkaar honderd miljoenen mensen.
Aanvaard het.
Wij aanvaarden en krijgen slechts één mens uit de honderdduizend en uit veel meer mensen.
Uit tweehonderdduizend zielen op aarde trekken wij één bewuste, zo arm is de massa.
Dom, onbewust?
Neen, die evolutie moet die massa nog tot vergeestelijking en verstoffelijking brengen.
Is het niet eenvoudig?
U bent zojuist aan geestelijk voelen en denken begonnen.
Wees toch ...
We zouden niet meer spreken.
Maar het is de moeite waard om één mens tot verruiming te brengen, één mens, twéé mensen.
Want wanneer we vader- en moederschap tot de geestelijke verruiming, ontwikkeling voeren, is dat mijn houvast, mijn fundament voor mijn astrale leven.
Ik praat tot u, maar ik doe het altijd voor mijzelf.
Als André dat niet wist, hield hij op.
Niet omdat gij hier bent.
U vertegenwoordigt ...
We hebben in Den Haag, daar komen zoveel mensen; wanneer de mensen zouden komen, waren er tien-, twintigduizend.
Wij zijn blij dat ze níét zijn gekomen nu, want ze zouden ons verscheuren.
Nu gaan we rustig door, André heeft het overzien.
Indien we dat niet wisten zoudt ge hier dit leven, dít doordenken voor de massa niet kunnen beleven, niet kunnen uithouden, want u loopt zich te pletter.
Dat wist Christus ook.
Als u wist: de goddelijke Messias had slechts enkele kinderen.
Er bleven er veertien, twaalf van over die zeiden: ‘Hij is het!’
Want de ganse goddelijke massa daar, onbewuste massa, heeft Hem verloochent, en zeiden: ‘Hij is het niet.’
‘Het is een rabbi.’
‘Het is een waanzinnige.’
Petrus en anderen die naast Hem waren, die met Hem de wonderen konden beleven, verloochenden de Christus nóg.
En dacht ge nu, indien ge morgen even bezwijkt, dat de meesters zouden denken: daar gaat weer een adept van mij?
Als u werkelijk voelt en denkt, en het verlangen bezit ín u – ik zie mijn oude adepten wel – en dan kan ik u alleen gelukwensen voor straks omdat gij nu bezig zijt te ontwaken.
Ge weet nog en ge beseft niet eens hoe machtig diep gij allen reeds zijt, groot.
Maar verbeeld u maar niets.
We moeten zeggen: één mens uit honderdduizenden.
Ga in uw maatschappij: men vertikt het, men wíl geen ontwaking.
Waardoor bent u zover?
Is een goddelijke genade.
U kunt naar de kerk gaan, u kunt lager denken en voelen, en dan trekt u honderdduizenden mensen aan, maar geen kosmisch leven, ziet u.
Er was eens een priester, een ingewijde in het Oosten ...
Iemand zegt: ‘Kijk eens, die mens daar, die priester’, want er heeft zich wat afgespeeld in Brits-Indië, Tibet, Egypte, ‘die daar trekt duizenden en duizenden mensen en gij zegt dat gij het weet; ge hebt slechts vier, vijf kinderen naast u.’
En toen viel er een woord.
En toen zei de ingewijde: ‘Ga tot dat, want nu gij spreekt, behoort ge niet tot mij!’
En dat was ook, zo heeft de Christus gesproken: ‘Nu gij het zelf zegt, moet ge Mij niet volgen.’
U zegt op dit ogenblik tegen de priester: ‘Zeg, krankzinnige, waarom heeft die daar zoveel mensen?’
Als u dat ziet en als u dat weet, dan bent u er, of u bent er niet, en dan kan ik ...
Ik zou u méér willen geven, meer kúnnen geven, maar ge blijft mens.
Vandaag is het in uw leven hunkering, voelen.
Ge zegt: ‘Ja, ik leef nog enkele jaartjes wellicht, ik wil mij nu verrijken’, nietwaar, en dat is het gevoel.
Maar weet u wat het kost, hoeveel levens ge nodig hebt om dit verlangen als wil en gevoel voor uw persoonlijkheid, uw geestelijk astrale ik wakker te maken?
U bent allemaal reeds begenadigd.
Maar ik zeg erbij: Verbeeld het u niet, want ge leeft nog hier.
Maar gij bewijst wat gij wilt, en indien er nu geen moorden in u zijn, kunnen wij u allemaal opvangen.
En dan zal juist díé naast u staan die u door uw vele levens heeft gekend.
Wat u vandaag bezit, is wellicht geleend goed.
U zegt nu als man en vrouw: ‘Dat is míjn vrouw’, en, ‘Dat is míjn man.’
Ik wil u maar niet in die wetten brengen of ge wordt onzeker, maar het is mogelijk.
Er komt iemand en zegt: ‘Kijk naar mijn schoonheid.’
En er liep een dwerg, een gebochelde naast, en dat was ook een ingewijde, hij zegt: ‘Straks is zij mijn tweelingziel.
Ik leer nu haar in dit leven omdat ik stukken en brokken heb geslagen.’
Toen zegt de prins: ‘Leg dat kind op de brandstapel.’
En hij ging.
Maar achter de kist bent u van God.
U bent van het leven dat met u aan het eerste leven is begonnen, en (dat) zijn goddelijke wetten.
En wees dankbaar.
U, als u vandaag niet wordt begrepen en de mens u niet wíl begrijpen en u hebt goedheid, liefde, waarachtigheid, rechtvaardigheid in u, die mens sluit zich onherroepelijk – aanvaard dit, wellicht wordt het voor u lichter in dit leven – maar die mens sluit zich onherroepelijk nu reeds voor geestelijk verdergaan af.
Is dat niet eerlijk?
Omdat u niet – ja, nu dit – omdat u niet wilt.
Wilt u goddelijk denken beleven?
U bent vrouw en man – wij hebben die wetten moeten aanvaarden – gij wilt u verrijken, u verlangt, u hebt dorst, jazeker, en zij kan het niet ...
Nu zult ge denken: ja, ik heb het en zij moet ...
U kunt door uw oorzaak en gevolg, uw karmische wetten kunt u twintig en dertig, en meer levens vertegenwoordigen, dus dat gevoel is er reeds.
Maar indien gij onherroepelijk aan uzelf met de ander wilt werken aan geestelijk bewustzijn voor uw eeuwig denken en voelen, uw hiernamaals, en de ene mens nu weigert, weigert beslist – en het doet er niet toe of dat leven tot uw graad van gevoel, mens, behoort, dus op de maan is geboren, moet u horen wat er nu komt – moeten wij aanvaarden, dan, indien dus u beiden met elkaar hebt te maken voor God, houdt u de ontwikkeling, omdat u niet wilt denken, van het andere leven tegen.
U zet pertinent uw gevoelsleven als liefde in een gevangenis, in een kleine ruimte omdat u niet wilt, niet verlangt, niet wilt dienen, u denkt verkeerd, u voelt verkeerd, u bent haat, u remt, u slaat, u trapt; en dan trapt u, slaat u, vernietigt u uw eigen leven.
En de mens die nu wil en het gevoel reeds bezit, móét nu in die kring blijven voortleven; komt u nooit uit.
Dus de ene mens zou – dat zou de mens wel willen, dat hebben we allemaal kunnen volgen – de ene mens zou de ontwikkeling van de andere mens kunnen tegenhouden, en dat is een goddelijke onrechtvaardigheid.
Maar díé wetten hebben wij nergens ontmoet, Gode zij gedankt.
Wij hebben gezien dat gij, de mens die geslagen wordt, getrapt wordt, niet begrepen wordt ...
De mens die niet wil, kán het andere leven dat zich wil verrijken in de geest niet tegenhouden, ook al zoudt ge voor de macrokosmos bij elkaar behoren.
Want indien ge straks – moet u horen – indien ge straks aan Gene Zijde komt, in die wereld van bewustzijn, staan er miljoenen zusters en broeders naast u, u valt niet eens op, u wordt daar niet eens gemist, bij wijze van spreken, diegene die niet wil.
Want met miljoenen vertegenwoordigen wij die gevoelsgraad en gaan ook met die miljoenen verder.
En wanneer u straks ...
En dan ziet de mens, we hebben die taferelen, die graden van bewustzijn, het uit elkaar rukken van mensen, hebben we allemaal kunnen volgen.
En dan zien wij dat de mens, indien de mens goed blijft, dat is dus voor de mens die geslagen wordt en getrapt ...
U wordt door uw man geslagen, hij door de vrouw, door de moeder, dat beleeft ge, zíj wil niet, daar is het híj die niet wil, die mensen verduisteren zichzelf, en niet u indien u niet terugslaat, terug haat; of ge vernietigt uw ganse ikje, uw welwillend leven, en u bent uzelf kwijt.
Wat heeft de Christus u nu geleerd?
Als men u hier slaat ...
Ziet u, daardoor is de Christus goddelijk verantwoord.
En het is nu eenmaal zo.
Toen de Christus daar stond, zegt men: de Christus had de ganse mensheid door één blik kunnen doen verduisteren.
Maar wanneer de Christus zich verkeerd, aan de mens had vergrepen, had hij zijn goddelijk bewustzijn verloren en zichzelf verduisterd.
Dat wordt dus disharmonie, en door disharmonie te verstoffelijken ...
Bijt u nu maar terug, sla en trap maar terug; ge trapt en slaat uzelf.
Blijf liefhebben.
En voordat u zover bent, is er niets gebeurd.
Indien u dat kunt en indien u dat bereikt hebt, bent u reeds bezig geestelijke fundamenten te bouwen.
En dat zijn de genieën onder de mensheid, dat zijn de geestelijk sensitieven.
Die mensen zijn nimmer te bereiken door het kwaad.
Ze zijn óérsterk en bewust.
Ze zijn niet te vernietigen, want ze weten: ik ben bezig om – voor de aarde – ik ben bezig om goed te maken.
Waarlijk, kinderen, als u geslagen wordt en bent in dit leven ...
U kunt niet geslagen worden indien de rechtvaardigheid onder uw hart en in u leeft.
Hebben we moeten aanvaarden.
‘Ik ben aangevallen’, zei iemand die een reis maakte vanuit het schemerland, ‘vlak voor de eerste sfeer’, en terugkwam, ‘ik ben gekraakt en bezoedeld.’
En toen zei de meester: ‘En hoe hebt ge gehandeld?’
‘Ja, wat zoudt gij doen?’
En de mens maakte zich boos, want hij werd van achteren, van voren en boven, links en rechts werd hij aangevallen.
En hij deed even dát; en toen hadden ze hem volkomen overmeesterd en werd weer de persoonlijkheid verkracht.
(Tot de geluidstechnicus): Ik heb u gezien.
Dus wat zei de Messias toen Hij daar zat?
‘Sla Mij gerust, u raakt Me toch niet.
Mijn geest is niet te raken.
Mijn gevoelsleven is niet te bezoedelen, te mismaken.
Ik haat niet.
Ik heb lief alles wat leeft, Ik wíl harmonisch leren denken.’
En wanneer u daarmee begint, mijn zusters en broeders, wanneer u voor de maatschappij, voor uzelf, voor uw vrienden begint, zoals André dat zegt, nietwaar: ‘Laat van u uitgaan liefde en vertel de mens door uw hartelijkheid wie u innerlijk bent; en zij dragen u op handen’ ...
Is de grootste macht die de Christus heeft vertegenwoordigd en die tempels opbouwt in slechts enkele seconden, want wanneer dat over uw lippen komt, is de mens in staat om u op te vangen en aan uw voeten neer te knielen en te zeggen: ‘Kijk, ik zie nu de geestelijke mens.’
En men heeft u lief.
Is dat niet zo?
Als u ons zegt: ‘Zij houden niet van mij’, dan weten wij dat u onbewust bent.
Als u bij een meester komt en zegt: ‘Wat moeten toch die mensen van mij?’
Aan Gene Zijde is dat onmiddellijk te zien.
‘Wat willen die mensen toch?’
En dat is in de maatschappij reeds te beleven.
Als er nog één mens onder uw midden is die u niet moet ...
Het is niet volkomen voor uw maatschappij te verstoffelijken, want u voelt wel, gij hebt met onbewusten en psychopaten en krankzinnigen te maken.
Maar wanneer u in uw eigen sfeer leeft, in uw eigen klein kringetje, en er is er één bij die kan zeggen: ‘Dat vind ik niet aardig, dat is hard’, vermoordt ge uw eigen bewustzijn.
Want als u waarlijk liefde bent, zal de mens zeggen: ‘Kijk eens, met die mens wil ik gaarne te maken hebben, want dat straalt leven, hartelijkheid, welwillendheid, liefde uit.’
Is het niet zo?
En zegt men dan niet bij u ...
Als u enkele mensen op aarde ontmoet, die u nooit en te nimmer meer zult zien, leg in dat leven uw gevoel, uw denken, want die mens draagt het voort, en zijn bloemen voor uw geestelijke woning, uw levenstuin aan Gene Zijde.
U neemt het natuurlijk zelf mee.
U zegt wel aan Gene Zijde, het zijn bloemen, orchideeën; maar in uw gelaat, in uw licht in uw ogen, in uw persoonlijkheid leeft die daad, die hartelijkheid, die liefde.
Zoek toch niet naar Gene Zijde, want Gene Zijde leeft ín u.
Onder uw hart?
Neen, het is uw gevoelsleven, het is uw persoonlijkheid.
Heeft men u lief hier?
Heeft men u werkelijk waarachtig lief?
Is er geen gemaaktheid bij?
Maak dat nu eens voor uzelf uit.
Ik dank u voor uw mooie gevoelens.
Tot over veertien dagen.
(Zaal): ‘Dank u wel.
Dank u, meester Zelanus.’