Dinsdagavond 20 december 1949

(Het begin van deze avond ontbreekt op de band.)
Een lezing, wat u van mij krijgt door de boeken en door meester Alcar, dat kan Jongchi, meester Jongchi, en een andere schilder, schilderen.
U hebt daar bijvoorbeeld het oude Egypte, de godin van Isis.
Zo’n lezing beelden we uit.
Zo kunnen we de schepping uitbeelden door kunst.
En die eerste verschijnselen kwamen zó tot stand.
Toen die cel een aanraking kreeg met het andere leven was dat de nieuwe geboorte.
En toen ging de ziel, het innerlijke leven, terug naar een wereld waarvandaan het kwam, de wereld van het onbewuste.
Die wereld is in niets veranderd; dat is – heb ik u verklaard – de wereld voor de geboorte, de wereld voor de reïncarnatie, voor het nieuwe leven.
En wanneer u nu komt uit de eerste sfeer of uit het dierlijke stadium, die wereld blijft hetzelfde.
Er is aan die wereld niets te veranderen, want de geboorte blijft geboorte.
Duidelijk?
Nu kwam Christus uit het goddelijke Al naar de aarde, Christus loste in het Al op; ook in het Al hebt u de wereld van het onbewuste.
Dit is de Derde Kosmische Graad, u hebt de Vierde, de Vijfde, de Zesde, de Zevende is het goddelijke Al.
Dus dat Al is ook hier.
Voelt u wel?
Dus Christus loste in het Al op, verdween voor Zijn mensen, die met Hem het universele macrokosmische bewustzijn hadden beleefd, en zich de wetten daarvan hadden eigen gemaakt.
Die kinderen, die miljoenen mensen die met Christus de eerste reis, het eerst het Al, het goddelijke bewustzijn betraden, beleefden met Hem het oplossen voor de wereld van het onbewuste, de geboorte voor de taak op aarde.
Nu kunt u dat voor uzelf toepassen, voor elke toestand: als u terugkomt en u hebt de aarde iets te schenken, waar u ook bent, die wereld van het onbewuste vangt u op.
Dat is de wereld voor de geboorte.
Moet u weer terug naar de aarde, u voelt wel, u lééft nu als geboorte, u bént geboorte, er is maar één wet, één wereld, één ruimte: dat is de wereld voor het moederschap.
Duidelijk nu?
Dank u.
Wie van u?
Daarachter.
Direct kom ik bij u.
(Meneer in de zaal): ‘Meester, mag ik u vragen: Hoe denken de meesters van Gene Zijde over de persoonlijkheid van het jehovakind?’
Van wie?
(Meneer in de zaal): ‘Van het jehovakind.’
Heb ik u verleden verteld.
Hoe denken de meesters, hoe denkt de ruimte over het jehovakind?
Hoe denkt u, zou ik u willen vragen, over een god van haat, over een god die verdoemt?
(Meneer in de zaal): ‘Die bestaat natuurlijk niet.’
Die bestaat niet.
Wie heeft dat Oude Testament geschreven?
Maar Mozes was een rebel, een geestelijk rebel.
Adolf Hitler, Napoleon, zij waren stoffelijke rebellen met een geestelijke ondergrond.
Wat wilde Napoleon?
Opbouw, eenheid.
Hitler?
Elke beul heeft zijn zelfstandigheid.
Ieder bewustzijn, elk gevoelsleven heeft iets waarvoor de mens leeft, en zijn God door geopenbaard wordt.
Voelt u wel?
Maar het jehovakind ...
Ik heb u op een avond een beeld gegeven over het jehovakind.
Ik heb u gezegd: ik wilde dat u de bezieling bezat van het kind dat men Jehova’s getuigen noemt.
Zij zetten hun leven in, helaas voor een god die haat en vernietigt.
‘Over vijf seconden vergaat de wereld.
Maak u gereed!’
Er is alleen de Christus’ zaligmakende persoonlijkheid.
Wanneer u zich overgeeft aan het jehovakind – weet u dat niet? – dan bent u de gezaligde; de rest is verdoemd.
Vecht u daarvoor?
Leeft u daarvoor?
Bent u daarvoor bezield?
Dat is niet veel bijzonders.
Want er is alleen maar een God van liefde.
Dat jehovakind is heel sterk, het kind kan veel van zichzelf inzetten, maar het Oude Testament moeten wij dit kind ontnemen: er is alleen een God, een Vader van liefde.
Kunt u het nu volgen?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus.’
Wie van u nog?
Nog meer?
(Meneer in de zaal): ‘U hebt het zojuist gehad over de wereld van het onbewuste.
Als we nu naar de Vierde Kosmische Graad gaan dan komt men vanuit de zevende sfeer eerst in de mentale gebieden, volgens de boeken.’
Juist.
‘Zijn de mentale gebieden dan gelijkgesteld met de wereld van het onbewuste voor de geboorte op aarde?’
Juist.
Kijk, u hebt hier de wereld van het onbewuste.
Omdat de hogere graden ...
U kunt dat lezen in ‘Een Blik in het Hiernamaals’.
U hebt zeven hellen, zeven graden van duisternissen.
Het zijn geen hellen, het zijn werelden waar de mens zich, waardoor de mens zich gereedmaakt voor hoger bewustzijn; kent u, u hebt de boeken gelezen.
Nu is, de wereld van het onbewuste is hier, die heeft te maken met de stoffelijke afstemming, met de levenswetten voor de aarde, waartoe gij behoort.
Maar we hebben vier, vijf, zes, en de zevende sfeer waarin de mens leeft die zich gereedmaakt voor de mentale gebieden; wéér de wereld van het onbewuste.
Maar die wereld is nu niet meer onbewust; wanneer u vanuit de zevende sfeer in die wereld oplost – ik heb u dat verleden verklaard, ik heb u dat ... Was u zondag niet bij mij? – dan blijft u bewust, want u gaat naar het eeuwigdurende goddelijke bewustzijn.
U bent straks niet meer slapende, u hebt geen eten en geen drinken meer nodig, u gaat naar een hogere bewustzijnsgraad voor stof, geest en ziel, uw persoonlijkheid.
Dus u blijft eeuwigdurend wakker, eeuwigdurend bewust.
Wanneer u bijvoorbeeld ... wanneer u al die boeken leest en u hebt het bewustzijn voor deze ruimte ...
(Tot iemand in de zaal): Gaat u rustig zitten, mijn kind.
U hebt het bewustzijn ...
(Tot iemand in de zaal): Komt u rustig naar voren.
U stoort mij niet.
Wanneer u het bewustzijn bezit voor deze ruimte, en u hebt dat in u opgenomen, u hebt de theosofie, de leer der rozenkruisers, en alles wat de aarde u kan schenken, u kent dit alles, dan bent u al bewust; ook al dwingt het stoffelijke organisme u om te rusten en te slapen.
Maar we gaan naar God.
We gaan naar het oneindige.
We gaan naar het eeuwigdurende bewustzijn.
Vanzelfsprekend is, dat u aanstonds ook de geboorte, het evoluerende, wil ik u zeggen en verklaren, in de moeder wakker houdt.
Voelt u wel?
Ik heb u een beeld gegeven over Jeus, Jeus van moeder Crisje, dit instrument waardoor wij spreken; toen hij vier, vijf, de zesde, tussen de zesde en de zevende maand leefde, maakte meester Alcar hem wakker.
U leest bijvoorbeeld in ‘De Kringloop der Ziel’, in ‘Tussen Leven en Dood’ ...
In het Oosten, gaat u maar naar Brits-Indië, gaat u maar naar Tibet; er zijn daar kinderen geweest, zij gingen over op zeventig-, tachtigjarige leeftijd.
Een hogepriester, hij zegt: ‘Ik kom over die en die tijd terug.’
Het westerse gevoelsleven en het bewustzijn vraagt: Kan dat?
De parapsychologie, de psychologie, de psychologie staat op een dood punt.
De psycholoog – weet u – kent geen ziel, kent geen geest, geen innerlijke persoonlijkheid, en zegt: ‘De mens is voor het eerst op aarde.’
Maar wanneer u in het Oosten komt ...
En dat leest u weer in ‘Geestelijke Gaven’ ...
Ik kom aanstonds terug.
De mystiek komt uit China, de metafysische leer komt uit China, Tibet, het ganse Oosten.
Later kwam het naar Egypte.
Daar leert u, daar beleeft u in een tempel ...
In Tibet hebt u ook nog enkele van deze mensen, die dat bewustzijn bezitten.
Egypte is dood, dat weet u, levend dood.
De Egyptische cultuur is gesmoord, wit werd zwart, dat leest u weer in ‘Tussen Leven en Dood’.
Maar wanneer u het hoogste in die tempel had bereikt als opperpriester ...
Want u voelt wel: Gene Zijde, de meesters, de ruimte werkt op dit ogenblik aan geestelijk maatschappelijk bewustzijn.
U bent allemaal in verschillende levens in het Oosten geweest, u had anders het gevoel niet om hier plaats te nemen, om zo’n boek in uw handen te nemen en te lezen; dan was u bijvoorbeeld een katholiek, of een protestant, dan volgde u de Bijbel, en dan aanvaardt u een God van haat.
Kúnt u niet meer.
Waarom niet?
Dat hebt u zich eigen gemaakt.
Miljoenen mensen kunnen dat nog niet.
Maar dáár zegt de priester: ‘Ik kom over zeven jaar terug.
Ik zal daar en daar geboren worden.
En u hoeft mij niet te zoeken: ik kom naar u.’
En wat gebeurt er zo nu en dan in het Oosten?
Verleden is het nog gebeurd, dat kind was vijf jaar en zegt tegen de ouders van nu: ‘Ik ga naar mijn vader, ik ga naar mijn moeder, ik ga naar mijn hond, ik ga naar mijn zusje, ik ga naar mijn broeder; u bént mijn vader en moeder niet, dáár wonen ze.’
En het kind ging, en herkende direct vader en moeder voor zeven jaar terug – als priester– álles.
Het kind was daar in die en die graad gestorven ...
Het is meermalen gebeurd, duizenden malen, dat wil zeggen, dat de meesters op het oosterse gevoelsleven inwerken om die metafysische leer fundamenteel te verstevigen.
Voelt u wel?
Dit zijn de bewijzen.
Waarom heeft het Oosten het kosmische bewustzijn, het natuurlijke gevoelsleven?
En waarom zit u vast hier in het Westen aan dogmatische leerstellingen?
Weet u.
Dat weet u ook.
Elke geestelijke faculteit staat op een dood punt.
Kerken weten het niet meer.
Nu krijgt u dat de metafysische leer, waar het om gaat, het bewustzijn van de mens, regelrecht contact krijgt met de ruimte, en vanuit de ruimte ...
Dat zijn mensen, dat zijn mensen, hebben hier geleefd, die hebben de eerste sfeer, de tweede, of de derde, of de vierde, hebben die bereikt, en komen terug naar de aarde om nu voor het Westen fundamenten te leggen, dat is alles.
Wilt u er nog meer van weten?
(Meneer in de zaal): ‘Ik heb nog een andere vraag.’
Stel.
(Meneer in de zaal): ‘U hebt ook gezegd de vorige keer, dat iemand uit de vierde sfeer die weer geboren wordt, op die vierde sfeer (bedoeld wordt: Vierde Kosmische Levensgraad), direct weer, na het sterven weer geboren kan worden.’
Daar hebt u het alweer.
‘Het bewijst dat er op de vierde sfeer ook een wereld van het onbewuste is?’
Nee, nou ...
Natuurlijk, dat verklaarde ik u zo-even.
Maar u krijgt dit: hoe hoger, hoe bewuster u wordt, u bent, des te gemakkelijker wordt de geboorte.
Wanneer u aan karmische wetten gebonden zijt, u hebt gemoord en gebrandsticht, maar gemoord, dan hebt u dat leven goed te maken, u komt niet van die moord af.
Maar wanneer u nu uit een harmonische wereld ...
U bent in harmonie met de wetten van God, voor Moeder Natuur, voor de geboorte, voor de aarde, voor vader- en moederschap, u wordt moeder én vader ...
Wanneer er nieuwe mensen, of vrienden, mensen, nieuwe mensen, die van deze leer nog niets weten ...
U bent nu moeder en aanstonds bent u ..., daalt u af in het mannelijk organisme.
Onze ..., de mensen die voor deze leer, deze wetten gereed zijn, en de boeken hebben gelezen, die zijn ...
Wij spreken op dit ogenblik uit de ruimte, u krijgt hier kosmologie.
Wanneer u dit wilt beleven dan moet u beginnen met de allereerste boeken.
Maar wanneer u uit de eerste, tweede, derde ... hoe hoger u nu komt, bewijst het, dat u hoger bewustzijn bezit.
Voelt u wel?
U kunt, zei ik u, in zeven uur opnieuw geboren worden.
Maar dat kan het dierlijke bewustzijn niet.
Dan moet u vrij zijn van moord, van leugen en bedrog, los van elke stoffelijke, aardse, afbrekende, disharmonische gedachte.
Bent u geestelijk dan kunt u in korte tijd een nieuw organisme ontvangen.
Maar hebt u die vermoord en die vermoord en die vermoord, nu gaat u maar in de oorlog, schiet u maar, dan eist God, dan eisen de wetten van u dat u terugkomt om dat leven – dat heb ik u duizenden malen verteld – om dat leven een nieuw lichaam te schenken.
U hebt dat leven vernietigd en God wilde dat leven zestig of zeventig jaar geven om te evolueren.
Ga maar in dienst en verdedig uw volk maar, en u bent een moordenaar.
Wat is moordenaar?
Voor de ruimte ..., God, die kent u niet als moordenaar, maar voor de ruimte bent u een mens die de goddelijke harmonische wetten voor de geboorte, voor reïncarnatie hebt gesmoord.
Is er nog een andere rechtvaardigheid?
U ontkomt hier niet aan.
Pleeg maar zelfmoord, dan zult u ook weer in een ander leven komen.
Pleeg maar zelfmoord, dan gaat u met uw lichaam in de grond – lees ‘De Kringloop der Ziel’ maar van mij, dat is míjn leven – dan beleeft u het rottingsproces zolang totdat uw lichaam eindelijk weg is.
U maakt dat rottingsproces mee, u blijft bewust, u zit vast aan dat lichaam, en wanneer het verteerd is, komt u vrij, en dan hebt u noch leven noch licht, u leeft in een wereld die er niet is, u hebt uzelf uit dat leven vertrapt.
Is er een andere rechtvaardigheid?
Wanneer nu de tijd komt wanneer u werkelijk sterft, en uw tijd, uw aardse leven is voorbij, dan lost die wereld op, die kluisters vallen van u af, en u komt weer in de realiteit, de harmonie voor uw eigen leven, uw eigen evolutie.
Staat u nu voor het moederschap dan komt u terug naar de aarde en dan hebt u het barende, goddelijke, moederlijke te aanvaarden.
Voelt u wel?
Maar komt u vanuit de vierde sfeer, dan hebt u al een taak, dan brengt u hier iets.
Waarom is de wereld vooruitgegaan?
Waarom heeft de mensheid bewustzijn gekregen?
Alleen door hoger voelen en denken.
Het dogmatische gevoelsleven staat reeds 2000 jaar op een dood punt.
De metafysische leer kan u alleen maar met de wetten – het ontstaan van de ruimte – voor hellen en hemelen verbinden, met Christus, met God, doordat u de wetten leert kennen.
Wat is een wet?
Uw leven is een wet.
Scheppende kracht, u bent man: is een wet.
Moederschap is een wet.
Duisternis is een wet.
Licht is een wet.
Geboorte is een wet.
Reïncarnatie.
Zijn wetten.
Elk woord nu – dat leest u in de boeken – wordt een wet.
Wanneer u waarachtig zijt, betreedt u levende fundamenten voor uw innerlijke bestaan, en dat is eeuwigdurend.
Tevreden?
Wie van u?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, ik zou graag van u willen weten: het denkvermogen in de astrale wereld, is dat nu gelijk aan het verstandelijk vermogen op aarde, anders ingesteld?’
Nee.
Het denkvermogen van hier is daar precies hetzelfde.
Waarom?
Van waaruit denkt u?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, dat zou ik graag van u willen weten.’
U denkt niet, u voelt.
Er is geen denken.
Wat u noemt, wat u zegt, wat u noemt ‘denken’, dat bestaat er niet: er is alleen voelen.
Maar wanneer het hier komt, en uw mond gaat open, wordt het denkende stoffelijke wet.
U gaat vanuit uw gevoelsleven iets bedenken, iets bevoelen, dat noemt u denken maar dat is bevoelen, u verstoffelijkt het – een ander leven gaat pianospelen en schildert of schrijft, doet iets, u hebt een aardse taak – nu wordt het stoffelijk gevoel, het innerlijke gevoelsleven verstoffelijkt.
Denken niet.
Dat woord ‘denken’ kunt u ook als het woord ‘er is een dood’, dat woord ‘dood’, en dat woord ‘verdoemdheid’, en duizenden andere woorden, die kunt u zo naast u neerleggen.
Ik heb u verleden verteld: wanneer u werkelijk uw geestelijk leven beleeft dan valt uw woordenboek weg.
U hebt ..., wij hebben aanstonds..., achter de kist hebt u niets meer met uw maatschappelijk bewustzijn van de aarde uit te staan.
Wat is een schilderij?
Wat is muziek?
Wat is dit wat ik u vertel?
Ik verklaar de wetten van de ruimte door mijn gevoelsleven.
Ik denk hier niet bij.
Dacht u dat het moeilijk was om vijfentwintig uur met u te praten?
Dat gaat allemaal vanzelf.
Het gevoel spreekt.
Het gevoel zegt.
Als u maar een paar woorden kent en u hebt dat in u opgenomen, dan gaan die woorden er vanzelf iets bij zoeken, en dat is allemaal gevoel.
Dat noemt men inspiratie.
Maar nu kunt u inspiratie áántrekken, maar u kunt het beter zíjn.
Ik bén inspiratie, ik hoef niet te wachten.
Ik ben bewust omdat ik me de wet voor geboorte, reïncarnatie, krankzinnigheid, ziekten, en alles en alles wat u op aarde kent, eigen heb gemaakt.
Ik wilde in die grond slapen.
Ik heb u verleden verteld, in het oude Egypte gingen wij bewust naar de dood.
Het gevecht met een tijger, het gevecht met een slang.
Eerst kijken, het dier zet zich open, wij lopen zo in het gevaar: bijt u maar, wilt u mij vernietigen?
Ik wil nu eens weten wat er met mij gebeurt wanneer ik dood ga.
Wat is doodgaan, wat is sterven?
Bent u bang voor uw dood?
Vernietig mij hier en u krijgt een kus.
Doorsteek mij en ik dank u.
U kunt André, Jozef Rulof kunt u gerust onder uw tram gooien.
Dan zegt hij: ‘Dank u, dank u.’
Voor ons is er geen dood, voor ons is er geen stilstand: wij gaan hieruit, wij gaan er gewoon uit.
Dát mag u behouden, dat kunt u in de grond stoppen.
Wij krijgen Grote Vleugelen en we zeggen: ‘We nemen de vaart door deze ruimten en nemen nu waar zoals wij voelen.’
‘U zult waarnemen datgene wat u liefhebt’, zei Christus, ‘en dan ziet u Mij.’
U kunt, over twee weken kunt u volbewust zijn, indien u zichzelf wilt verliezen.
Hebt u liefde?
Bent u liefde?
Ja.
Wie van u?
Wie van u?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.
Meester, ik heb een boekje gelezen van Tsju San-sen, een hogepriester uit Tibet, en die verklaart in dat boek, dat hij voor dertig jaar geleden in zijn kamer Christus heeft ontmoet en met Christus heeft gesproken, en vanaf die tijd de Christusvertolker is geworden in Tibet.
Kan dat?’
Jazeker.
U kunt op dit ogenblik Christus zien.
Er zijn mensen, meer mensen.
Christus kunt u elk ogenblik waarnemen, elke minuut, iedere dag, ieder ogenblik.
Waarom?
Dan moet u niet denken dat u daar ...
André zag – u leest dat, in ‘Jeus’ hebt u gelezen, u krijgt straks die boeken terug – toen hij tussen het vijfde en zesde jaar was, verduisterde de ruimte en werd alles duisternis.
De meesters die nu door hem spreken en schrijven en schilderen en alles doen door dit lichaam, die persoon van zostraks, die u straks wellicht hebt gesproken, is nu weg.
Wíj zijn dit, wíj spreken tot u, die ook de boeken schrijven.
Maar dit kind had tussen vijf en zes jaar contact met de ruimte, en de meesters verbonden dit leven met Golgotha.
De ruimte verduisterde.
Daarna ...
Dat heeft u niet in ‘Jeus’ gelezen.
Hebt u dat boek gelezen?
U krijgt het straks.
Daarna – dat eerste deel is geschreven, maar nu komt het nieuwe, en daarin hebben wij vastgelegd – een half jaar daarna, vier, vijf maanden daarna, toen zat Jeus, dus Jozef Rulof, zat aan de kant van de weg te wachten, en te wachten, en te wachten.
Elke nacht manifesteert zich daar Christus.
Hij zegt: ‘Daar gebeurt niets, daar komt niets.’
Nog niet.
Wanneer het kind ’s avonds gaat slapen, wacht het.
De ruimte ...
De dakpannen die verdwijnen, het gevoelsleven gaat naar de ruimte, en vanuit de ruimte komt er licht.
Hij zegt: ‘Spoedig, spoedig, spoedig moet het gebeuren.’
En ik weet waar.
En dat duurt nog maanden.
Dus dat kind wordt voorbereid.
Voelt u?
En na drie maanden gaat het ’s morgens om negen uur langs de weg zitten, want: ‘Hier op deze plaats moet het gebeuren.’
Zijn vriendjes komen – ik heb het u al verteld, geloof ik – zijn vriendjes komen en zeggen: ‘Wat doe je daarzo?’
Hij weg.
Van negen tot een, twee, drie, vier, vijf; vier, over vier, twintig over vier, tegen half vijf, kwart voor vijf, daar komt een Lícht ... en daar komt Christus: ‘Gaat u maar mee.’
Hij zegt – met Onze-Lieve-Heer aan de hand –: ‘Daar woont mijn moeder, Crisje.’
Toen zegt Onze-Lieve-Heer: ‘Dat weet Ik.
Waar zijn Mijn kinderen?’
Dat kind hier, wat nu tot u spreekt, wist op zesjarige leeftijd ...
Christus zei aan dat kind: ‘Jij, Jeus, brengt de kinderen weer tot Mij.’
Dat is gebeurd.
Op achtendertigjarige leeftijd kwam Christus weer, doordat nu die Jozef Rulof een gevecht voerde ten opzichte van een zieke, van een man, en een moeder, een gelukkig huwelijk.
Daarvoor wilde hij sterven: die man beter, en hij dood, hij ziek.
Kunt u het nog beter?
Zou Christus dat gebed verhoren?
Als u dokter bent, of u bent een magnetiseur, een genezer en u zegt: ‘Ik sterf en dat kind krijgt mijn leven’?
Want Christus zei: ‘Verlies uzelf en gij zult Mij ontvangen.’
Toen ging hij om meester Alcar heen, de sferen heen, meester Alcar kon hem niet meer opvangen.
Hij zegt: ‘Het gaat verder en verder.’
En heel de ruimte, miljoenen mensen waren aan het kijken, mensen, vaders en moeders: waarheen gaat dit gebed?
Een kind op aarde vecht ten opzichte van leven en dood, liefde en geluk, rechtvaardigheid, het woord van Christus.
Heeft Christus dat gesproken, ja of nee?
Meester Alcar kon niets meer doen.
Dat gevecht is in 1937 gebeurd.
Toen de mens, de dokter kwam, hij zegt: ‘U moet die patiënt behandelen’, kreeg hij bericht.
‘Direct over anderhalf jaar sterft dit leven.
Niets aan te doen.
Toch helpen.’
Nu komt het gevecht.
Meester Alcar wil dat.
André verliest het.
Maar intussen voert hij het gevecht met Christus: ‘U bént er, of U bent er niet.
U hébt het gezegd, of U hebt het niet.
Ik moet U zien, of ik sta stil.
En indien mijn meesters duizenden boeken schrijven, die zeggen me niets meer, ik moet nu het woord, want U hebt gezegd, door de Bijbel, door duizenden dingen: ‘Wie zijn leven wil verliezen zal het Mijne ontvangen.’’
Hebt u dat gevecht al eens geleverd?
Begin er eens aan, dan krijgt u Christus te zien.
En toen kwam Christus.
Hierdoor werd bewezen, in de eerste plaats dit: dat André contact had, heeft.
En wanneer dit niet de Universiteit van Christus was – dat u krijgt door die boeken – had Christus niet gekomen.
Want u kunt de Christus niet bebidden.
Bidt u maar.
Die bidderij van hem had niets te betekenen.
Nietwaar?
Maar Christus kwam.
En wanneer u waarlijk begint om te dienen en te vechten, en uw leven voor de mensheid inzet ...
Want al deze mensen, dat zijn uw kinderen.
Waarom kijkt u zo vreemd tegenover een mens?
U bent één.
U kunt nimmer gelukkig zijn wanneer uw moeder en uw vader niet naast u staan in het licht, in het geluk, in de liefde.
Is dat zo?
Dus wanneer u, met andere woorden, wanneer u aan Gene Zijde komt en u denkt de eerste sfeer, die hemel te beleven en te aanvaarden, dan vraagt, dan komt Christus als het ware tot u als een gestalte.
Maar is Hij het?
Christus is ...
Uw bewustzijn wordt alom vertegenwoordigd.
Dus in elke graad, ook voor de maatschappij, voor uw taak op aarde, wanneer u tot ziel, geest en leven spreekt, hebt u contact met de goddelijke rechtvaardigheid, liefde, vader-, moederschap.
Is dat zo?
Vanzelfsprekend is, wanneer u hier God aantast (aanraakt), u ook een visioen, een bezieling, een waarheid, een rechtvaardigheid kunt beleven die vanuit de goddelijke bron tot u komt.
Maar bent u zelf leugen en bedrog, en u vertegenwoordigt verdoemdheid, afbraak, wilt u dan Christus beleven en ontvangen?
Ziet u.
Is het eenvoudig?
Dank u.
Wie van u?
Daarachter.
(Meneer in de zaal): ‘Meester, mag ik u vragen: het eerste leven op de Vierde Kosmische Graad, is dat precies eender ontstaan als op de planeet aarde?’
Juist.
Ik heb u verleden gezegd: er is geen verandering in de geboorte, tot de laatste seconde.
Als u bijvoorbeeld straks het Al betreedt over bil-, bil-, biljoenen, biljoenen, miljoenen jaren, levens, dan hebt u daar een laatste leven te beleven en dan gaat u weer door vader- en moederschap.
Die wetten die veranderen nimmer meer.
Er is maar één geboorte, één vader- en moederschap.
U weet hoe en waardoor u een nieuw leven ontvangt, nietwaar?
(Tot iemand in de zaal): Gaat u maar verder.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, ik zou ook van u willen weten: Wanneer de menselijke ziel aangetrokken wordt, bijvoorbeeld van de Derde naar de Vierde Kosmische Graad, waarvan de mens weer een godswonder maakt.
Maar hoe gaat het met het dier?’
Precies hetzelfde.
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Ja.
Kijk, hebt u dan niet op de aarde ...
Hoe gebeurt dat bij de dieren?
Hoe is de dierenwereld?
Hoe is vader- en moederschap voor het dier, voor de bewuste dierlijke graad?
Wanneer u tot de nascheppingen komt, tot de insectenwereld bijvoorbeeld, dan krijgt u moeder- en vaderschap (in) één graad.
Er zijn insecten die bezitten vader- en moederschap.
Voelt u wel?
Maar voor de dierenwereld is dat precies hetzelfde.
Waarom niet?
U hebt het menselijke voorbeeld reeds.
Als de moeder slechts één kind kon baren, lag er een kloof tussen dier en mens; ook geboorte.
Maar omdat het dier zes, zeven, acht diertjes, kindertjes, levens schept en baart, is dat de wijze van aantrekken; komt uit de dierlijke wereld, de wereld van het onbewuste voor het dier.
U hebt ook een wereld van het onbewuste voor Moeder Natuur, voor bloem en alles.
Is dat weer anders.
Hoe zou u denken ...
Ik heb u verleden gevraagd: waarom stelt u geen vragen over de dierenwereld?
Wat is nu de ruimte van een vis?
Waar leeft de astrale geestelijke hemel van uw snoek, uw zeehond, uw zeeolifant?
Hebben die kinderen – ook Gods kinderen – hebben die een geestelijke wereld?
U kunt aan Gene Zijde, in de astrale wereld kunt u de vissen zien zwemmen daar in de wateren.
En hier wonen er ook, en hier zijn er ook; die eet u, hebt u nodig.
Een mens die aan vegetarisme doet die zegt: ‘Dat is moorden.
U moet alles liefhebben.’
Maar wij verklaren u weer – dat hebben wij moeten aanvaarden – door de zeeën is het voedsel voor de mens ontstaan.
De mens is in de wateren geboren, niet op het land.
Al het leven is in de wateren tot bewustwording gekomen.
Voelt u wel?
Dus de mens ook.
En nu krijgt u het landelijke bewustzijn, het waterlijke bewustzijn en het ruimtelijke bewustzijn.
Het ruimtelijke bewustzijn maakt zich los van de dierlijke graad en dat is de gevleugelde dierlijke soort.
Ik heb u op een avond verklaard: u krijgt bewustzijn.
En dan kunt u zien hoe eenvoudig, hoe machtig eenvoudig en natuurlijk ook weer de dierlijke wereld, het kind in de natuur reageert – dat noemen wij kinderen, een vogel is een kind van God – op het verkregen gevoelsleven, en daarna het bewustzijn aanvaardt.
U krijgt innerlijke ruimte, u gaat denken, u kunt spreken, u bent het hoogste, de mens is het hoogste, het allereerste bewustzijn als wezen, door God geschapen.
Maar een vogel, wat denkt u van een slang, uw hond, uw kat?
Wanneer krijgt dat dier ...?
Wat is voor een kat en uw hond het bewustzijn voor God en de ruimte?
Ik heb het u verteld.
Weet u het nog?
Vreemd, bij ons gaat dat nooit weg en u vergeet alles weer.
Wij maken ons iets eigen en het gaat nooit meer weg, wij wórden wet.
Voelt u?
Als u leert denken, als ik u college kon geven, als ik u kon aanvaarden als adepten, en u was elke dag bij mij, dan gingen we wandelen.
Hoe deed Socrates met zijn leerlingen?
Hoe heeft het oude Egypte, die cultuur, dat bewustzijn opgebouwd?
Hoe leeft Tibet?
Wat hebt u voor een gevoelsleven?
Hoe denkt u over een tempelleven, een tempelbestaan in Tibet, Brits-Indië, Indië (Indonesië)?
Dat men dag en nacht met u spreekt?
Jaren en jaren zwijgt men daar, en dan wacht men op u, wat u voelt.
En praat u weer stoffelijk dan laat men u weer twee jaar wachten.
Zo hebben mensen veertien en twintig jaar moeten wachten voordat zij het eerste woord ontvingen.
Het ligt aan uzelf, dat hebt u ...
Maar een dier ...
Een moeder is reeds als mens in staat om drie, vier, vijf kindertjes te baren.
Is er nu met de dierlijke wereld een verschil?
Moeder is moederschap.
Nu ziet u alleen de graden van bewustzijn: dierlijk moederschap en menselijk moederschap.
Maar een vogel heeft de Grote Vleugelen, heeft ruimtelijk bewustzijn.
Uw hond zingt aanstonds in de natuur en sjilpt u als een nachtegaal iets tegemoet.
Of dacht u dat dat hondje hond bleef?
Maar een slang niet.
Maar waarom een slang niet, en waarom een krokodil niet, en waarom een inktvis niet, en waarom uw mooie vlinders niet, die men hier bij talrijke, duizenden kleuren en nuances kunt waarnemen, waarom ziet u die niet in de astrale wereld?
Een enkele wellicht.
Voelt u, dat is naschepping.
Een slang is naschepping, een inktvis is naschepping, vissoorten ...
De allerhoogste graad voor het bewustzijn, dat zijn uw vlindertjes.
Ook alweer: waarom hebt u vlindervissen?
Waarom hebt u vleugelen?
Uw vlindersoorten?
Dat gaat hoger.
Dat is het allerhoogste soort voor de visstadia.
Nu krijgt u uw niervis, uw hartvis, uw ruggenmergvis.
Elk stelsel van de mens in de wateren ... want al het leven is uit het eerste ego, het menselijke ego, ontstaan.
Kunt u dat nog vasthouden?
En daaruit is al uw voedsel in de wateren geboren.
Waar gaat dit naartoe?
Het is uw leven, uw bewustzijn.
Maar het dierlijke moederschap is ook voor het menselijke moederschap.
U krijgt alleen de graden te zien, de graden voor het bewustzijn.
Uw tijger, uw leeuw, uw wolf is precies een en hetzelfde moederschap als uw hond en uw kat.
Nu krijgen we het moederschap voor de gevleugelde soort: uw eitje.
En daar: levend organisme.
Dáár: het eitje.
Daar: die cel, dat is nog cel.
Dáár: dierlijk leven.
Voelt u?
En nu draait u daar maar even in rond, u volgt die wereld even, en u krijgt verschillende werelden te zien.
Doet u dat?
Heeft men nog nieuwe vragen?
Het zijn altijd dezelfde mensen.
(Meneer in de zaal): ‘Ik wilde u even vragen waar bij dat dierlijke leven het enigszins persoonlijke begint?’
Persoonlijke begint?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Wáár het begint?
(Meneer in de zaal): ‘Waar, bij welke graad van het dierlijke leven?’
Achter uw stap, ik zal het kort maken, achter uw stap.
Alleen als u de voetstap maakt en u wandelt, dan volgt het dier u, maar het dier kan niet vóór u die voetstap maken.
Wist u dat niet?
Wat zegt Darwin van de aapgestalte?
Ik heb u verleden verklaard: Darwin stond bovenop het wonder, bovenop het wonder stond uw machtige Darwin.
Waar is Darwin nu?
U kunt hem elke avond zien wanneer wij hier spreken, soms.
Maar Darwin zei: ‘De mens stamt van de aap af.’
En had hij nu maar gezegd: ‘De aap stamt van de mens af’, dan was hij eeuwigdurend waar geweest.
Want de mens is uit het eerste embryo, stoffelijke leven, ontstaan.
En toen kwamen er zeven nawerelden.
Ik heb u verklaard, en dat leest u in ‘Het Ontstaan van het Heelal’ en aanstonds in de twintigste, dertigste, veertigste, vijftigste, de honderdduizend boeken over de kosmologie, die wij nog zouden schrijven – hebben we natuurlijk geen tijd voor – dat komt vanuit en van achter de kist tot stand.
Als u er straks zeven hebt, acht, negen, tien, hebt u er voldoende.
Maar uit dat eerste celletje waar ik zo-even over sprak, en u antwoord gaf, toen de ziel terugging naar de wereld van het onbewuste, toen ging dat stoffelijke celletje – nietwaar, meneer Wachter? – dat embryo, dat ego ging verder.
Dat zou zeven graden van evolutie beleven.
Maar niet vooruit, maar terug.
Dat wil zeggen, niet terug, ook weer niet terug, maar naar de dierlijke graad.
Dus het beleefde een rotting.
En uit die rotting kwam het eerste leven tot stand, de eerste graad kwam uit dat stoffelijke ego tot het levensbewustzijn, en dat werd het aapinstinct.
De afschaduwing van u.
Wanneer kreeg de mens, nu, daarom zei ik u ineens ...
Dus nu moet ik al die werelden, die miljoenen wetten en werelden ineens overzien, en dan kom ik terug en dan geef ik u het antwoord en de verklaring, terwijl ik hier twintig lezingen over zou kunnen geven om nu die aap te volgen.
Nu krijgt weer elke aap, het dier, de orang-oetang, kleine aapjes ... u krijgt zeven verschillenden soorten van apen, dierlijk bewustzijn te zien.
Maar ik zei zo-even: wanneer u uw stap hebt gezet, dan zet de dierenwereld de stap na u, want die stap is door u ontvangen.
Begrijpt u het nu, wanneer u teruggaat naar de maan en dat eerste embryonale leven ziet, dat de aap uit uw stoffelijk ego, de dierenwereld uit uw stoffelijk ego is ontstaan?
Na u.
Na uw denken denkt dat dier.
Het heeft handen, maar deze niet.
Het heeft voeten, het heeft ogen.
‘Bijna lijkt het’, zegt Darwin, ‘op de mens.’
Maar het blijft aap.
U bent altijd het dierlijke aapbewustzijn voor.
Het blijft eeuwigdurend ...
Eeuwigdurend niet, want het gaat ook hoger, het zal aanstonds, later, over een miljoen jaar vliegen.
Maar het is de afschaduwing van uw stoffelijk organisch innerlijk geestelijk leven.
Want dat dier kreeg immers zoveel van uw bewustzijn, maar ónder uw bewustzijn, úít die graad, ónder die graad, en had dat lichaam, dat denken en voelen te aanvaarden.
De aap is bijna mens, maar hij wordt het nooit.
Is dat duidelijk?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Kunt u dat aanvaarden?
Kunt u nu zien en voelen hoe dicht Darwin bij de werkelijkheid stond?
Maar hij zag het verkeerd.
De mens is het hoogst.
Waarom, waarom zag Darwin dat nu verkeerd?
Heeft Darwin een geloof gehad?
Had hij ontzag voor God?
De mens – zegt men – is het allerhoogste wezen in de schepping.
Waarom begon Darwin bij het aapbewustzijn te kijken?
Waarom niet dadelijk naar de mens?
Hij zegt: ‘Mijn God, mijn God, ik zie, ik voel, dat is mijn broer, dat is mijn leven, dat is hetgeen wat ik had van U om het aan hem te schenken.’
Wordt het niet eenvoudig?
Want de leer van Darwin die blaast u zo van uw hand wanneer u de ruimte, de geboorten voor de ruimten kent.
Wordt het niet eenvoudig?
De metafysische leer wordt zo eenvoudig, dat u Christus, God en de ruimte, uw geboorten, uw reïncarnatie en alles kent; u legt het op uw handen en u ziet het.
Is dat zo moeilijk?
Is het zo moeilijk?
Neen.
U zit hier in een kleuterschool voor de ruimte.
(Meneer in de zaal): ‘Ik wil u toch nog even vragen hoe men de verschillende opvolgingen moet zien en bezielingen naar de hogere diersoort?’
Bezieling.
Heel eenvoudig, u krijgt de tamme soort voor het aapbewustzijn.
Oerang oetang, dat is al lager, dat is al de derde graad.
U krijgt nu ...
Bijvoorbeeld, wanneer we spreken over: ‘God manifesteerde zich in het heelal’ ...
Door wat?
‘God manifesteerde zich ...’
De mens heeft dat, de mens heeft ‘God’ geschapen.
Moet u horen wat een waanzin dat u hoort nu, wat u krijgt.
Want de mens vond het wóórd God uit.
U gaf de naam aan een planeet: ‘Maan’.
Maar dat is de eerste kosmische geboorte.
U noemt de zon ‘Zon’.
Maar dat is de scheppende kracht voor het universum.
Voelt u?
En wat is nu het dier?
En wat is nu het bewustzijn?
Voordat God zich kon openbaren, die schepping, toen God ...
Waarom ...
De Bijbel heeft enigszins gelijk, de Bijbel komt al enigszins bij de goddelijke gebeurtenissen wanneer die God zegt: ‘Dit is een dag.
En het zij zo.’
Het was goed, het was prachtig.
Weer een dag voorbij.
Dat was een tijdperk.
Die Bijbelschrijvers waren niet zover van de waarheid weg.
Maar die kinderen, die jongens die schrijven precies, die schreven op wat u doet wanneer u een gedichtje maakt.
Wij hebben heilig ontzag voor die kinderen die de Bijbel hebben geschreven, maar ze hebben een flink pak slaag gekregen toen zij in de ruimte kwamen.
Door hún mooie gedichten die ze de Bijbel hebben gegeven, zitten nu miljoenen mensen aan een verdoemenis vast.
En zolang die miljoenen mensen vastzitten aan de Bijbel, en daardoor hun licht missen, zijn de Bijbelschrijvers bezig om mensen te vinden, om te zeggen: ‘Ga er maar tegenin.’
‘Jaag die pastoor maar weg.’
‘Ga maar tekeer.’
‘Val die dominee maar aan met zijn verdoemdheid, want ik heb geen licht meer.’
Schrijft u maar een seksuele roman, en de duivel, de duisternis loopt u achterna.
Elk mens die uw boekje leest, daaraan zit u vast, u kunt niet verder.
U hebt hartstocht gezaaid, u hebt een boek geschreven voor uw geld, voor bewustwording.
God vraagt niet naar seksuele romans.
De meesters, de ruimte, de engelen, de kosmische graden, Christus en God hebben u niet nodig met een vies, smerig, aards, stoffelijk gedicht.
De Bijbelschrijvers zitten vast aan hun verdoemdheid.
Maar zij hebben toch, niettegenstaande dat, in hun tijd een machtig stuk werk volbracht.
Is het niet zo?
En dat komt omdat zij zeiden ...
Hoe komen zij aan het verhaal?
Dat was er al, dat is uit het Huis Israël gekomen.
Ze hadden het makkelijk, ze kregen reeds fundamenten.
Zij begonnen te schrijven: Ja, God zei dit.
Dat is Mozes.
Dat heeft Abram, Isaak en Jakob en Mozes later ontvangen, en toen kwamen de profeten, die gingen verder.
Ze hadden verhaaltjes vast te leggen van u, van hem, van haar.
Voelt u?
En daarmee zegt men ...
Ziet u, de tijdperken, dat is, voor de ruimte zijn dat zeven graden.
Zes graden ...
Dat is de eerste dag, de tweede dag, de derde dag, de vierde dag, de vijfde dag, de zesde dag, nu komt de zevende dag, en dan volbrengt zich het bewustzijn, dan komt de geboorte, dan gaat u naar een nieuwe sfeer.
Toen manifesteerde God zich in een ander gewaad.
Het waren eerst nevelen, toen wolken.
Toen kwam er licht, toen kwam er weer duisternis.
Want die wolken, dat was nog geen gouden bewustzijn, die zevende graad moest nog komen.
Dat waren veranderingen, dat waren tijdperken.
Nu is een tijdperk een dag, en een dag is een tijdperk, dat nemen veel theologen aan.
Ze zeggen: ‘Ja, maar wij nemen dat niet aan, dat dat zeven dagen waren.’
U voelt wel, u kunt er ook niet aan ontkomen, u loopt vast.
De huidige theoloog zegt: ‘Dat waren tijdperken.’
En nu krijgt u de verschillende tijdperken te zien voor het menselijk bewustzijn.
En omdat God dat heeft beleefd, hebben wij dat, hebben de planeten dat, heeft dat een week, heeft dat een maand, heeft dat de slaap, heeft dat de geboorte.
Zeven tijdperken, dan is het kind wakker en bewust.
Zeven maanden zijn weer zeven tijdperken.
U krijgt het eerste, tweede, derde stadium; tussen de derde en de vierde sfeer komt het bewustzijn, nietwaar?
Tussen de derde en de vierde maand in de moeder hebt u het bewustzijn voor het kind.
Is dat kletspraat?
Dat is universeel.
Dit is een universele waarheid.
Zo is dat.
Nu krijgt u, wanneer het kind geboren wordt ...
Dat vraagt u uw dokter maar.
Dan kunnen wij u dat kosmisch verklaren.
Vanuit de goddelijke openbaringen verklaren wij u waarom het kind voor gevaar staat wanneer het op acht maanden geboren wordt: dan gaat het kind over een nieuw bewustzijn heen en wordt daarin gestoord.
Voelt u?
Die twee maanden van u die hebben niets te betekenen.
Dit zijn zeven tijdperken.
Nu krijgt u – en daar komt het op neer, ik geef u deze beelden – nu krijgt u natuurlijk ook te zien dat het dier eerst uit het dierlijke, nietwaar, naar het hogere komt.
Waarheen, waartoe, waarheen moet dat dier, wil dat dier ...
Het oerwoudinstinct; daar hebt u, hebben wij mensen in geleefd.
Leven er nog geen mensen in het oerwoud?
Is dat menselijk bewustzijn, wat die mensen daar onder de grond, die papoea’s ...
Die menseneters, noemt u dat geestelijk bewustzijn?
Waarheen gaan die mensen?
Dacht u – heb ik u gevraagd verleden – dat God die mensen daar in dat oerwoud laat en u het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) gaf?
Neemt u dat aan?
Die mensen zijn Gods kinderen, komen ook naar deze maatschappij.
En wat moeten die mensen nu weer beleven?
De goddelijke tijdperken.
En dat is: één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven ...
Ja, dat is drie in het oerwoud, eskimo (zie artikel ‘Mens of ziel’ op rulof.nl), Mongolen, oosterse rassoorten, en eindelijk komt dat leven tot de westerse beschaving, het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl); het hoogste dat u op aarde hier kunt beleven.
Ook het kleurenbewustzijn – dat heb ik u ook verteld, dat leest u trouwens in ‘Het Ontstaan van het Heelal’ – want kleurenbewustzijn, de kleurlingen, ook uw negertjes (zie artikel ‘Anti racisme en discriminatie’ op rulof.nl), dat zijn geen oerwoudkinderen, dat is geen oerwoudinstinct meer, maar dat is een kleurras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Kunt u nog ...
En nu krijgt u vanuit de laagte naar de hoogte, met dit beeld voor ogen, uit het oerwoud naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), vanaf de tijger naar uw huisdier.
Voelt u?
Langzaamaan – is dat niet eenvoudig? – zal het dierlijke zich loslaten om het menselijke te achtervolgen, te aanvaarden.
Dat is een wet, dat is evolutie.
Ziet u nu alles?
Gaat u nu naar een valk, naar uw roofvogels, dan komt u bij uw duifje terecht.
En dat duifje eet uit uw hand, dat heeft menselijk gevoel.
Is dat niet zo?
Uw duif kunt u naar Engeland sturen, naar Frankrijk; komt op uw plaats terug.
Kunt u niet eens, want u stoot uw hoofd, u loopt zich te pletter in de duisternis, u verdrinkt.
Maar het dier kunt u wegsturen; het komt naar uw huis terug.
Hoger bewustzijn en voelen, dat voor de duif reeds als het hoogste gevoelsleven voor de diersoorten ... de gevleugelde soorten, met menselijk voelen en denken ... dat de mens nog niet eens heeft.
Ik zeg u: laat me nu maar ergens los, blind.
Waar komt u terecht?
Waar vindt u uw goddelijk huis terug?
Dat kan wel uw duif, maar de mens heeft dat gevoel nog niet bereikt.
Heel eenvoudig.
Wilt u mij tegenspreken, dan zeg ik u: Probeer dat eens met uw valk, met uw adelaar, zet dat dier eens op uw huidje daar: in vijf minuten bent u gekild.
Maar het diertje, de duif, is de hoogste liefde, het hoogste gevoelsleven, het hoogste bewustzijn voor dat soort, voelt u?
Maar vroeger, dáárvoor, waar leefde dat dier, waar leefde uw duif, waar leefde uw adelaar daarvoor?
Hebt u niet gelezen, in de prehistorische tijdperken, dat men vogelen had die in de wateren zwommen, en nu nog, vissen reeds?
Maar weer een andere graad, voelt u?
De schepping ligt voor ons open.
Maar diersoorten met vleugelen gingen uit de wateren en namen de ruimte: landelijk en waterlijk bewustzijn.
U komt vanuit het water naar het landelijke, stoffelijke gevoelsleven.
Wij kwamen uit de wateren en uw schildkliertjes hier achter de oren – uw kieuwen kan de dokter, kan de wetenschapper u aanwijzen – hier hebt u nog de verschijnselen van de kieuwen.
Waarlijk, wij zijn in de wateren geboren.
U bent nog altijd een zoogdier.
Hard?
Neen?
Waar wilt u van leven als u geboren wordt?
De moeder is nog altijd een menselijk zoogdier.
Zegt dat de wetenschap niet?
Ziet u, laten we ons maar buigen, en blij wezen, en gelukkig zijn, dat we nu eindelijk kunnen zeggen: ik word moeder als mens, en ik word vader in mijn gevoel.
Dat wil zeggen: ik zal baren en ik zal scheppen.
En nu verliest u het Oude Testament en vaart u met ‘vleugelen’ regelrecht met Christus de ruimte in.
En u hebt ook niets meer nodig.
Wees nu maar braaf en lief, en volg het leven harmonisch, en u stijgt boven het maatschappelijke leven uit; u bent nu vader en moeder, u bent geluk, leven en rechtvaardigheid.
Wordt het niet eenvoudig?
Hebt u nog iets?
(Mevrouw in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘U heeft zojuist gezegd dat wij aan de aap iets gegeven hebben, dat de aap een stap terug ligt.’
Ja.
‘En nu zojuist zei u dat wij een oprijzing, opstanding, een groei zijn van vissen.’
Tuurlijk, dat, kijk ...
(Mevrouw in de zaal): ‘Is dat niet in tegenstelling, dat het in het straatje van Darwin is?’
Neen.
Neen, want u hebt water, u hebt land ...
U hebt, nou moet u ...
Kijk, dat is niet zo eenvoudig voor u.
Want u hebt daar dierlijk bewustzijn, landelijk leven, dierlijk bewustzijn.
Wij spreken ook van menselijk dierlijk bewustzijn, dat is het oerwoud.
Maar het heeft niets met de dierlijke graad te maken, want nou moet u die werelden uit elkaar onderscheiden, u moet die twee werelden ...
Een: dáár is de mens, en hier is de dierlijke graad.
Daar hebt u, nog lager, weer, lager weer, maar wellicht met een hoger bewustzijn, hebt u ...
Nou komen we van het land in de wateren.
En nu hebt u hier ...
Het water vertegenwoordigt duizenden werelden voor levenswetten en graden, het zijn vissen, nietwaar?
Maar u hebt ook hier het landelijke leven, ook dierlijk, dat is ook dierlijk.
Wij mensen noemen ons dierlijk, voelt u wel?
Nu gaat u zich verliezen.
Neen, ik spring, ik ga naar de vis, ik ga naar het dier, ik ga naar de mens, om de mens een beeld te geven, dat door ...
Darwin bijvoorbeeld weer, had Darwin het eerste ...
Had Blavatsky ...
Kent u madame Blavatsky, de leer van Blavatsky?
Dat is een theosofie die zegt, de theosofie is dat, die zegt: we waren eerst plant, natuur, toen dier, toen mens.
Hoe kan dat?
(Mevrouw in de zaal): ‘Intuïtie.’
Voelt u?
Neen?
Maar dat is niet waar.
De meesters, en dat is waar ...
Wij hebben dat gezien: uit de mens, uit het eerste menselijke embryo ...
Dat was alleen water.
Gras was er nog niet, er was nog geen natuur, want toen was de schepping reeds af.
De natuur, wat u ziet, alles in de ruimte is verdichte stof.
U moet terug, wij moeten terug naar het begin, hoe alles is ontstaan; uit het goddelijke is het andere geboren.
Toen God zich openbaarde en manifesteerde, kon er een nieuw leven beginnen: waren wij.
Maar ik zei u zo-even: er waren tijdperken.
Daarom neem ik de dag van de Bijbel, dat was een tijd.
Maar dat is voor de kosmos een graad; tweede graad, derde graad, vierde graad, vijfde, zesde, tot de zevende graad kwam.
Bijvoorbeeld, nu blijf ik bij dat menselijke ego, dat is een stoffelijk celletje geweest met ziel, met geest.
Want we kregen het van de maan.
De maan was weer gesplitst.
Daarom zeggen de wijsgerige stelsels – Socrates was aan het zoeken, Plato, Blavatsky zocht, Egypte heeft gezocht – ze zeiden: ‘De mens heeft alles in handen.
Maar wij zijn daar en daar en daar geboren, en dat en dat hebben wij beleefd, en tóén werden we dat, en toen kregen wij ons menselijke bewustzijn.’
Kan niet, kan niet, want dat is al oud, en het moet uit het níéts komen.
Een geleidelijke schepping, dat ziet u nog in de natuur, is mogelijk, maar niet uit het bestaande.
Dat wil zeggen: u kunt niet terug.
U kunt wel vooruit, dat kunt u wel.
Maar, daarom struikelt hier de wetenschap in.
De geleerde die zegt – ja, wij leefden op aarde –: ‘Er is op aarde nog geen leven geweest want de aarde was eerst afkoeling, alles was koud, ijstijdperk.
Toen kregen we het gloeiende tijdperk, alles stond in vuur en vlam.’
Maar wij hebben dat gezien, de eerste mensen die hebben dat waargenomen: toen daar brand was toen gingen we hierin, toen het daar ging afkoelen toen gingen we weer vooruit.
Zo heeft de mens, zo heeft de natuur zichzelf beschermd.
En het allerlaatste is: de macrokosmos schiep de microkosmos.
Voelt u wel?
Door het planetenstelsel kregen wij, ons mensen, het bezit, het mens-zijn.
Maar uit die eerste stoffelijke cel – ik blijf even bij u – kwam een nieuwe graad: dierlijk leven.
We gaan ...
Nog een andere graad, want zeven tijperken kwamen er.
Dus, uit elke graad, uit elke rotting – dat dier, voelt u wel, had ook weer een stoffelijke cel gekregen – uit die rotting kwam stoffelijk leven, dat ging ook dood en nu kwam er weer een rotting, een sterven.
Terug, zevenmaal.
Dus zeven verschillende diersoorten uit één graad: alleen leven, gevoel, stof, maar een ander bewustzijn, soort.
Zo komt u vanuit, vanaf het land naar de wateren terug nu, dit is het huidige, en vanuit het water komt u weer naar het land.
Maar waar het mij nu om gaat is: toen die dierlijke wereld zich had verstoffelijkt, toen had de mens zijn bestemming gekregen – voelt u wel? – én het dier.
Dus dat is dicht bij elkaar, dat leeft hier in één hand.
Nu komt wat de theosofie, Blavatsky zegt: ‘Ik heb dat gezien.’
Wij zeggen: ‘Dat is niet waar, want dan had u moeten zien hoe het ging, hoe het bewustwording, hoe het evolutie kreeg.’
Want door die rotting, in die wateren, kwam er verdichting, kwam er slijm.
Als u in het Oosten komt, kunt u zo de slijm als groen – dat kunnen u de mensen uit het Oosten vertellen – haalt u zo uit de wateren, en het valt zo uit uw handen.
Dat is de eerste graad voor stoffelijk groen.
Maar die is nog astraal.
Dat noemt men drab, maar dat is reeds groen.
Mensen die in Indië zijn geweest die kunnen het u verklaren.
Dat is de eerste graad nog voor die evolutie.
Maar in die tijd was alles water, voelt u?
Die bol, die aarde die was omringd door een aura, de dampkring, was al afgesloten.
Dat water kon niet weg en in dat water leefden de wezens: mens en dier, mens en dier.
En daarna, daarna – maar toen waren we al miljoenen jaren op weg, maar ik ga nog even terug, ik hou dat stadium vast – door die rottingen kwam die slijm, kwam er weer afscheiding.
Dat ging verdichten, dat moest verdichten, dat maakte een evolutie mee.
En op een goede dag toen was het zo dicht in dat water geworden, toen kwamen de grassprietjes boven het water uit.
Voelt u?
Dat is de natuur geworden.
Dat zijn nu uw bomen, uw bloemen.
Dáár leeft het dier, is er ook, waterlijk dier, landelijk dier.
Maar de mens stijgt boven alles uit.
Madame Blavatsky, u ziet het juist verkeerd, u ziet het precies als Darwin.
De aap is uit het menselijke ego ontstaan.
Het dierlijke leven, elk dier is uit de mens geboren.
Want God zei: ‘Vertegenwoordig Mij.’
Als bewuste goddelijke levens, nietwaar?
Dat is waar, dat zei Christus ook.
Maar uit die mens ...
Wat God deed in het oneindige, dat deed een planeet voor de ruimte, deze ruimte.
Maar dan hebt u God nog niet beleefd.
Wij doen dat nog precies hetzelfde.
Wat doet u wanneer u de schepping beleeft?
Wat krijgt u?
Wat ontvangt u?
Wat doet u?
U splitst zich, nietwaar?
U bent barend bewustzijn, de moeder.
De man is de zon.
Wij geven, wij splitsen ons, wij zetten voort wat God in het oneindige heeft volbracht.
Is het niet eenvoudig?
Nu is de theosofie ... ligt ook op uw hand, u kijkt erdoor.
Nu krijgt alles vaart en ruimte, er is geen houvast meer, u kunt nu eeuwigdurend verdergaan, dát ziet u achter de kist.
En wanneer, voelt u, wanneer dit, nu kunt u nagaan, u kunt nu voelen, waar haalt ...
Ik verbind u nu met de persoon die tot u spreekt, waarin wij leven, dit is het hoogste bewustzijn op de wereld.
De theosofie is eigenlijk de hoogste sekte die het diepst gepeild en gevoeld heeft.
Ja, in Tibet en in India leven enkele priesters die zeggen aan de theosofie: ‘Hé, wacht eens even.’
Maar weet u, het Oosten is theosofisch, is metafysisch.
Dus die zegt: ‘Neen, dat neem ik niet aan, want dat kan niet, want dan staan we stil.’
Want, u voelt wel, daar hebben mensen, hebben miljoenen mensen hun levens voor gegeven, om – zoals ik u zo-even zei – om te sterven, om te kijken: wat gebeurt er als u sterft?
Wat is sterven?
Socrates zei: ‘Wat gebeurt er als ik dit doe?’
Toen hij op de markt stond van Athene, die herdersjongen, hij zegt: ‘Wat voelt u als u gelukkig bent?
Waarom kust u?
Waarom doet u dat?’
Ja, hij wilde dat weten.
Hij zegt: ‘Nee, ik niet, maar de wereld wil dat weten.
Ik wil weten waarom ik gelukkig ben, waarom ik zó doe.
Als ik zó doe en ik sla u, krijg ik een vreemd, vreemd gevoel.
Wat is dat?
Als ik zó doe, ben ik gelukkig, heb ik ruimte, heb ik gevoel.
Wie, ja wie ...’
Christus was er al, die was er al.
Het oude Egypte is ontstaan.
In China ...
Wanneer is de mens begonnen te denken?
Voelt u wel?
Wanneer is de schepping begonnen om zich zichtbaar te maken?
Hoe heeft God dat gedaan?
Ruzie gemaakt met Noach om drie vaatjes cognac?
Ruzie gemaakt om de wereld over te gaan.
Hij zegt: ‘No, Noach, nee, je krijgt niet meer dan drie vaatjes.’
En toen vloekte God.
Maar het donderde in het universum.
Is het niet leuk?
Wat een wijsheid.
Maar voelt u het nu, kind?
Ik dank u.
Wie van u?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, ik wou u vragen ...’
Ik ga gaarne met u terug want ik weet wat een mooi gevoel ...
(Meneer in de zaal): ‘Wat ik daar hoorde over het bewustzijn van het dier, en gaat dat ook naar het plantenleven, vegetatie?’
Jazeker.
(Meneer in de zaal): ‘En nog verder, naar het mineraal?’
Alles hetzelfde.
Nu komen wij natuurlijk in verschillende werelden.
Hoe zijn de mineralen ontstaan?
Verharding uit het vorige.
Waarom hebt u diamanten?
Waarom hebt u parelen en goud?
Waarom hebt u diamanten, de smaragden?
Waarom hebt u de kleuren in de steen?
Waarom geeft de mens zoveel miljoenen voor een stralend steentje?
Voelt u wel?
Door de verharding, door de groeiingsprocessen, door de aarde ontstaan.
Waarom geeft de mens niet, geen miljoen voor het waarachtige woord?
Dát is de briljant van de ruimte.
Kunt u daar tegenin?
Dat vindt u allemaal door de evolutie terug.
Innerlijk ...
We hebben hier op een avond gesproken: waarom hebt u nog een Vesuvius?
Waarom hebt u nog een Etna?
Waarom sterven die kraters, die vuurspugende bergen niet?
Waarom heeft de zon zwarte vlekken?
Ademhalingsorganen voor dat organisme, voor zon en aarde.
Innerlijk broeit ...
De aarde heeft innerlijk een organisme ...
Toen meester Alcar – ik ga erop door, u krijgt vanzelf antwoord – toen meester Alcar ...
Wanneer u straks zegt: ‘Meester ...’ of, ‘Onze-Lieve-Heer’, wie u ook neemt ...
U aanvaardt mij en u zegt: ‘Ja, u bent een teacher, u bent een leraar.’
Dan zeg ik u: ‘Kijk, dan laten we elkaar nu los, ik ga in het universum en u vindt mij.
Waar u ook bent, vindt u mij terug, moet u mij terugvinden, in dit universum.’
En dan ga ik me heerlijk in de aarde verstoppen, ergens waar het heel warm is, midden in de aarde, en dan moet u mij maar vinden.
Maar u vindt mij.
Wij vinden uw naald in de levenszee weer terug, want dat ding roept ons.
Als u zegt: ‘Ik verstop mij’, dan weten wij al waarheen u gaat, want u zegt het zelf.
Dat is de ruimtelijke telepathie.
Maar ik wil maar zeggen: alles is ontstaan door groei en bloei.
Wij kunnen ...
Nu zal ik u met de ruimte verbinden, dan zal ik u vragen: ‘Is het mogelijk dat die leer ...
Hebt u al van deze leer, deze wijsheid op aarde gehoord?’
Wanneer is uw steen mannelijk, en moederlijk?
U hebt moederlijke stenen en u hebt vaderlijke stenen.
Zowaar dat u een sopraan bezit en een moederlijke alt.
Een stradivarius, is die vaderlijk of moederlijk?
Wat is de klank van de stradivarius?
(Mevrouw in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Scheppend.’
Als die scheppend was, zou die dan een stradivarius kunnen zijn?
De stradivarius is de alt.
De alt is het moederlijke timbre, niet de sopraan, want de alt baart.
Een sopraan die gaat al naar het bewustzijn toe.
Waarom is de alt moederlijk en de sopraan eigenlijk al naar de scheppende kracht, mannelijk?
U kunt van de alt nooit meer terug naar beneden.
Hebben we daar zoeven niet met u over gesproken?
Alles klopt weer, alles krijgt weer verbinding.
Dit is de alt, en de sopraan moet hierdoor, omhoog, een nieuw bewustzijn.
Voelt u?
Nieuw bewustzijn voor menselijk timbre.
Maar u kunt niet terug.
Daarom kan de aap niet naar de mens, en wij niet naar de aap.
Daarom is de steen moederlijk, of de steen is vaderlijk.
De ademhalingsorganen van de aarde zijn de vuurspuwende bergen.
En die donkere vlekken dat zijn ook ademhalings- ... – daar kunt u in, in de zon – dat zijn de ademhalingsorganen voor die gasbol.
Er zijn mensen nu op de wereld die zeggen: ‘Er leven mensen op de zon.’
Laat ze maar komen.
(Hier lijkt tekst tussenuit) ... aarde later – er zijn meer planeten geboren – maar later kwam de aarde, omdat maan en zon vader en moeder is, kwam het kind tussen aarde en zon terug, en zou daardoor hoger bewustzijn bezitten.
En dat is gebeurd.
Maar de maan moest, kon zich niet afsluiten voor het vaderschap, de warmte, dus de straling uit het universum.
Maar de aarde had meer bewustzijn – en meer bewustzijn is meer beweging – en wentelde zich, zou zich om de eigen as draaien en een andere, vluggere, snellere baan beschrijven, omdat er meer gevoel is, meer kracht, meer ...
Voelt u wel?
En dat zijn de wonderen, men noemt het de wonderen van de ruimte.
De astronoom weet nog niet dat het hierom gaat, dat zon ...
Ja, de zon is ‘zij’.
Maar voor de ruimte – ik heb u dat meermalen verklaard – is er alleen vader- en moederschap; en nu ligt heel deze ruimte voor u open.
Nu kunt u gaan bouwen.
Wat is bewust moederschap en bewust vaderschap?
Wat is een meteoor?
En wat is een andere planeet?
Op welke planeten is er leven?
Als er leven is, is die planeet moeder.
Voelt u wel?
En u hebt ...
Nu zijn er planeten – de maan en de aarde en anderen – waar de mens, waardoor de mens zou ontwaken; die zijn geboren door de mens, omdat wij dit universum zouden overwinnen.
En daardoor beschrijft natuurlijk de aarde een andere baan, heeft meer bewustzijn dan de maan.
De maan is nu stervende en dat is reeds een ... het laatste leven ... dat is reeds een tienduizend miljoen jaar terug, toen was de maan reeds stervende, toen begon de maan te sterven, toen had de maan haar taak afgemaakt.
Toen had het leven van de maan – de maan heeft zich gesplitst, gegeven; u hebt die lezingen, we zijn er nu bezig mee in Den Haag – toen heeft de mens zoveel als embryo opgenomen van dit macrokosmische lichaam, en beleefde de mens het visstadium daar.
Toen dat voorbij was kon de maan sterven: zij verdichtte zich, en later, verharde zich, u kreeg daarna de laatste ademhaling, en dat zijn die kraters.
De geleerde vraagt zich af: ‘Wat zijn die kraters op de maan?’
Dat beleeft u dagelijks.
Kunt u voelen wat dat is?
(Iemand in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... de laatste adem.’
Als de mens zijn laatste adem uitblaast, staan ook die lippen ...
Nu is het ook een krater.
Voelt u?
Dat gevoel, die stof van de maan was een modderachtige massa.
Die werd dichter en dichter en dichter, en doordat de laatste levensadem wegging, toen ontsloot zich de zevende graad van de dampkring.
Zeven, zes, en vijf van de dampkring van de maan, die zijn opgelost.
Dus de maan heeft nu nog verschillende graden voor de dampkring, of de maan zou zo door de aarde ...
Of een klein planeetje, miljoenen malen kleiner dan de maan, zou de maan zo uit haar baan rukken.
Maar de afsluiting, dat is de dampkring nog.
En voor u alweer opgelost.
Moet u eens kijken hoe zich dat met elkaar verbindt.
Wanneer de geleerde naar de maan gaat ...
‘Daar is geen atmosfeer.’
Nee meneer, er is geen atmosfeer.
‘Dan nemen we zuurstof mee’, zegt hij.
Maar op welke afstemming is die zuurstof?
De maan bezat geestelijke atmosfeer.
Toen de maan aan haar taak begon en het visstadium was bereikt, toen was die atmosfeer, die dampkring van de maan, die was nog geestelijk stoffelijk.
En deze van uw ruimte is stoffelijk; ook geestelijk, want u kunt uw adem ...
Ziet u, dat noemen wij: halfwakend bewust moederschap voor de ademhaling, halfwakend bewust moederschap voor de ademhaling.
U hebt ook halfwakend bewustzijn voor het moeder- en vaderschap – nu komt u in de psychopathie – spreekt het voor de persoonlijkheid, spreekt het voor een orgaan van u, spreekt het voor de hersens, voor de zenuwen, voor de slaap, voor uw geest.
Waarover wilt u spreken nu?
Die wetten vindt u terug in de mens en zijn in de ruimte.
De maan is nu stervende.
Welke geleerde kent nu de maan?
De maan is de moeder, is de Almoeder van al het leven in de ruimte.
Wanneer begint de astronoom deze wijsheid, deze wetten te aanvaarden?
Wanneer kan hij college krijgen hierover?
Neemt hij niet.
Dus u voelt wel, dat moet uit de sfeer komen waar de mens leeft die zijn stof heeft afgelegd.
Hé ...
Is er nog iets?
Begrijpt u het?
Ja?
Zeker?
(Meneer in de zaal): ‘Dank u.’
(Tot iemand in de zaal): Draait u nu al een sigaret?
(Mevrouw in de zaal): ‘Hoe wordt het evenwicht verstoord in het heelal?
Alle ... de zon en de maan en de aarde die hebben een zeker evenwicht onderling.
Maar als die maan nu verdwijnt dan wordt dat ...’
Wat gebeurt er, mijn kind, wanneer u iets zwaars uit het water haalt?
Nu kan de technieker, die kan luisteren.
Wanneer u iets uit het water neemt, voorzichtig, wat gebeurt er dan?
(Iemand in de zaal zegt iets.)
De atmosfeer sluit zich ook.
Wanneer u iets van uw bewustzijn verliest, nietwaar ...
Wat is het sterven op aarde?
Dan lost uw dampkring op.
Want de mens heeft ook een dampkring.
(Iemand in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘De aura.’
De aura.
Dan lost uw dampkring op, de afsluiting voor uzelf, de levensaura is opgeteerd.
En gelijk ...
Maar u trekt zich zo uit het leven.
Voelt u?
Alles evolueert.
Ook het sterven is evolutie.
Wanneer u plotseling de maan uit die baan, uit die ruimte kon plaatsen, kreeg u daar een gaping, en werd die natuurlijk door andere planeten opgevuld.
Er zou een schok ontstaan.
Maar dat kan nu niet.
Dus het zachte sterven is tevens het vullen van het nieuwe bewustzijn.
Dus wat de maan verliest aan levenskracht, komt vanuit de ruimte weer tot de maan terug vóór die ruimte, om het organisme ruimte te bewaken.
Duidelijk?
Kunt u dat voelen?
(Meneer in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wel iets?
(Meneer in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Het is heel eenvoudig.
Als u een emmer water neemt, en u neemt een zwaarte, u laat het zinken tot op de bodem, dan is het water hoog, nietwaar?
En u neemt die zwaartekracht, een bal of wat dan ook, het is ijzer, doet er niet toe, een stuk steen, en neemt het voorzichtig omhoog, dan vult zich dat op.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, het is wel duidelijk.’
Ja, dit is alles.
Dus wanneer de maan ...
Die lost langzaamaan op.
Maar daarna vult zich het bewustzijn, een ruimte; krijgt nieuw leven, dat is er reeds, vúlt zich alleen maar.
De maan neemt iets in.
En nu lost dat lichaam langzaamaan op, duurt miljoenen jaren, miljoenen jaren, en dan is die ruimte gevuld.
Maar er zullen nog mensen op aarde leven – hoort u dit? – die de maan dan niet meer zien.
Waarom?
Wat gebeurt er nu?
Nu gaan we kosmologie ...
(De geluidstechnicus geeft een seintje.)
Ik moet ophouden.
Wat krijgt u?
(Meneer in de zaal): ‘ ... de maan oplost.’
De maan lost op.
De maan zal verdwijnen, maar er zullen nog mensen zijn die de maan zien.
Maar even verder, dan kunt u de maan niet meer beleven.
Want de zon gaat ook verijlen, en verdwijnt eveneens.
Totdat de laatste mens het geestelijke leven heeft bereikt.
Maar de maan verdwijnt eerst dan, wanneer de ruimte de geestelijke levensgraad heeft bereikt.
Kunt u dat voelen?
Want de ruimte is eerst zeven jaar oud.
De aarde is zojuist over haar puberteitsjaren heen, de aarde als planeet.
En de aarde wordt miljoenen tijdperken oud.
Dus die dertien jaar dan, die dertien, veertien jaar, dat zijn dertien miljard jaar.
En er komen zoveel miljoenen jaren bij, wilt u de aarde beleven.
Want de aarde kan voor zichzelf als macrokosmisch lichaam natuurlijk miljoenen jaren oud worden, en is eerst dertien jaar, volgens de menselijke berekening, oud.
En het jehovakind zegt: ‘Morgen vergaat deze schepping en dan valt alles in elkaar en dan moet ge gereed zijn voor uw God.’
Hoeveel sterren en planeten, kleinere planeten komen niet op aarde?
Hoevele malen zijn de kleinere organen niet uit elkaar gerukt?
Ziet u, er is altijd leven en dood bezig, én geboorte.
Er zijn nu nog astrale vonken, geestelijke vonken in de ruimte, die nog niet waargenomen zijn.
Maar alles dijt uit en mindert, verwaast later.
Die Grote Beer van u die is over tien-, honderdduizend jaar heel anders, wellicht reeds half verdwenen.
Wat u vandaag nog bezit is morgen opgelost, en is gereed de dood, de evolutie te beleven, want al dat leven gaat naar God terug, naar de Albron.
Nog één vraag en dan houd ik op.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus.
U zegt net, die ruimte is naar verhouding jonger dan de aarde.
Maar de ruimte was er toch eerst?’
Ja, de ruimte was er eerst.
De ruimte is ouder.
Ik kijk ook, ik bereken dit ...
Eigenlijk moet ik het anders zeggen, maar ik hou mij vast aan de aarde.
De ruimte is miljoenen jaren ouder dan de aarde.
Maar ik ga dit aards zien, dus vanuit het menselijke gevoelsleven, en niet ten opzichte van de ruimte.
Dan moet ik zeggen: ‘Dan is de aarde jonger, het kind ...’
Ik zei zoals toch zo-even: ‘De aarde is het kind van zon en maan.’
Maar ik ga dit menselijk zien en ga een menselijke berekening maken voor de ouderdom van de aarde.
Daarom zeg ik weer terug, dan is de aarde hoogstens dertien jaar oud.
Want dat kunt u aan de natuur zien: ik had het over het prehistorische tijdperk, die dieren zijn er nog.
U bent, zojuist bent u in het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) gekomen.
Want, wat hebben duizenden eeuwen te betekenen voor miljoenen jaren, tijdperken van scheppingen?
Niets.
Is er nog iets?
Het is moeilijk van u heen te gaan.
Bent u klaar, verzadigd?
(Zaal): ‘Nee.’
Mijn adepten hebben geen vragen.
(Meneer in de zaal): ‘ ... vragen over het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl)?’
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘Het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) is het hoogste ras.’
Ja.
(Meneer in de zaal): ‘Maar als je eens een keertje bij mij op mijn werk komt, dan zou je bij je eigen denken dat je eigenlijk nog in het oerwoud aanwezig was.’
In denken.
(Meneer in de zaal): ‘Ja.
Maar in het voelen.’
In het voelen?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Maar u moet het lichamelijk zien.
Dít is het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Maar uw blanke geest is er nog niet.
Dat is waar.
Mijn zusters en broeders, ik wens u, dat gij nu uw Kerstmis zult beleven zoals het behoort: in vrede, geluk, in rust.
Denk aan mij en ik denk aan u.
Denk aan de ruimte en u zult stemmen horen, klanken en timbres.
Waar er gevoel is, waar er gevraagd wordt, daar is ook het woord en de bezieling.
(Iemand in de zaal): ‘Dank u, meester Zelanus.’