Dinsdagavond 11 april 1950

Goedenavond, mijn zusters en broeders.
(Zaal): ‘Goedenavond, meester Zelanus.’
Wie van u is gereed voor de eerste vraag?
(Meneer in de zaal): ‘Meester, als bij de man de bariton het zuivere vaderlijke vertegenwoordigt en bij de vrouw de alt het moederlijke, wat heeft dan de bas voor betekenis bij de man?
Wat voor bedoeling heeft dat?’
Dat is bijna hetzelfde, dat is alleen een graad hoger.
U hebt bas en bariton.
Er zijn zeven graden voor de stem, heb ik u verteld.
En de bariton is de zuivere scheppende kracht.
Bas ligt er even onder.
Dus u gaat vanuit de diepte naar de schepping en u gaat van boven terug, gaat u naar de tenor.
Dus u groeit naar beide fundamenten totdat u op de scheppende kracht staat en de stem scheppend is.
Voor de moeder de alt.
Dus u gaat omhoog, u gaat terug.
U gaat uit het vaderschap naar het moederschap; u maakt dit.
Kunt u zo.
Voelt u wel?
Wie?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, ik zou graag de volgende vraag willen stellen.
Er stond laatst in de krant, een medicus in Amerika, die heeft daar een ernstige kankerpatiënte lucht in de aderen toegediend, waardoor haar levensduur verkort is.
Ik zou graag van u willen weten: welke betekenis heeft een dergelijke daad nu voor de ruimte?
Omdat die medicus toch, wat wij noemen, (door) menslievende motieven eigenlijk bezield is geweest.’
Het gaat u erom vast te stellen: is hier zelfmoord aanwezig?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
(Ander iemand in de zaal): ‘Of moord.’
Moord.
En zelfmoord.
De zieke, natuurlijk is de zieke overtuigd.
Hij heeft de zieke gevraagd: ‘Vindt u dat goed?’
Buiten haar, dergelijke dingen gebeuren niet buiten het bewustzijn om.
Dan was het bewuste moord.
Men heeft over de zieke ...
Men zal tot de zieke hebben gezegd ...
‘Haal me uit het lijden.’
‘Vindt u dat goed?
Dan zal ik u helpen.’
Bij vol bewustzijn, nietwaar?
Goed, u neemt het.
U gaat over tot de andere vraag en dan is één van de twee de moordenaar.
Wanneer die moeder, of die man, de mens, besluit: maak aan dit leven een einde, is dit zelfmoord door een ander.
Hij moet, de dokter moet het niet doen.
Ze dragen tezamen deze strijd.
U kunt er niet aan ontkomen, die pijnen, die toestand, die kanker, is karma, zeker.
Waarom u en een ander niet?
U moet daar doorheen.
En wanneer nu deze ziel, deze mens, nog vier, vijf maanden heeft te leven, had te leven, dan gaat zij, doordat zij een einde aan haar leven maakt, haar leven verkort, gaat zij met haar lichaam in de grond en beleeft nu het rottingsproces op volle kracht.
Nog erger, duizenden malen erger dan de kanker, hier bewust die rotting, ook rotting ... niet zo erg is dat, zo afschrikwekkend, als het rottingsproces, vast te zitten aan dat lijk dat rot, want u blijft bewust.
U kunt zich niet vernietigen, u kunt de ziel, de geestelijke, de astrale persoonlijkheid niet vernietigen.
Dus u gaat met dat lichaam in de grond; u maakt het duizendmaal erger.
Heeft de dokter, doet de dokter dat buiten haar kennis en gevoel om, dan is de dokter de moordenaar.
U kunt zich niet vergrijpen aan deze natuurlijke wetten, u kunt uw leven niet verkorten omdat u ziek bent.
Voor de aarde kan alles.
De wetenschap, de maatschappij, het rechtvaardigheidsgevoel komt ertegenop en zegt: neen, dokter.
De faculteit zegt: neen, wij zijn om te genezen.
U voelt wel, wanneer ...
In prehistorische tijdperken heeft men miljoenen mensen afgemaakt op deze wijze.
Maar u voelt wel, wanneer de wetenschap goed zou vinden dat de dokter de zieke uit dat lijden zou verlossen, wordt het een massamoord.
Voor de ruimte bent u dus ...
U vergrijpt zich aan uw leven.
Of dat leven?
Dat lichaam is ziek, maar dat leven is niet ziek.
Dat leven moet nog even leven, maanden, en wellicht één jaar, twee jaar.
Hebt u tijdens uw oorlog – een ander probleem – niet gehoord dat men in Duitsland de krankzinnigen heeft vergast?
Die mensen kwamen achter de kist en schreeuwden.
Er waren er vrij.
Nu iets anders en dan weet u het ineens, en dan zegt u: ja, dat moet wel zo zijn.
Die mensen kwamen achter de kist, vrij, anderen gingen terug naar de wereld van het onbewuste, hadden een nieuwe geboorte, nietwaar?
Maar er waren er honderdduizenden vrij en die zeggen: ‘Waarom hebt u mij uit mijn evolutie geschoten, getrapt, vergast?’
En die leven nu in die tijd, niet ónder de grond, maar leven in het leven na de dood in die waanzin, want het leven zouden zij in de waanzin afmaken.
Nu zijn ze astraal krankzinnig, ze hebben geen leven, ze hebben geen bewustzijn, door een andere kracht zijn ze losgeslagen, maar die ziekte, die tijd, die evolutie, dat leven is te vroeg afgesloten.
Nu staat u daar voor de waanzin.
U komt niet los van die waanzin omdat uw tijd nog niet voorbij is, u kunt dat niet weg laten waaien, u kunt het niet laten verdwijnen, dat is en blijft totdat uw sterven natuurlijk komt.
Nu kunt u niets beginnen met die mensen.
U kunt ze volgen, u kunt met hun spreken, zij voelen zich nog aards, en blijven in die toestand omdat het lichaam plotseling hun wereld in elkaar heeft getrapt, door vergassing, door medicijnen, door duizenden dingen meer.
Nog erger, nu leven ze niet onder de grond, maar nu zijn ze erbuiten.
Zíj hebben dat niet gewild.
Die moeder, als die moeder had gezegd, die de kanker heeft: ‘Ik wil dat niet.
Ik wil dat niet’, en men doet het toch, omdat de mens denkt: dan komt dat kind toch uit lijden ... – u hebt de beschikking, u hebt de beveling over uw organisme: ‘Ik wil dat niet.’ – dan komt zij niet in de bodem en dan is ze vrij van die rotting, omdat zíj het leven niet heeft vernietigd.
Wetten, wetten.
In al die toestanden voelt u de natuurlijke rechtvaardigheid voor het lichaam, het lichaam vraagt om uitdijing, beleving.
Daarna komt het sterven vanzelf.
Dat is geen sterven, u komt vrij.
Maar ook de ziel waar het om gaat, niet de ziel, maar de astrale persoonlijkheid als geest, zíj maakt dat mee.
(Tot iemand in de zaal): Die daar.
Ik kom bij u.
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, wat heeft te betekenen in de gelijkenis van de verloren zoon, die zoon die bij zijn vader blijft?’
Beiden.
Ja, dit is natuurlijk een Bijbels lang verhaal, want dan moeten we de zoon nagaan en de zoon bij de vader.
Maar, wat voelt u er zelf van?
De zoon die bij de vader blijft of de zoon die gaat?
Is dat de verkeerde?
(Mevrouw in de zaal): ‘De goeie.’
Dat is de goeie.
Die vader die moet eens zeggen: ‘Kind, gij zult een zelfstandigheid beleven.’
Maar nu gaat u die weg, links, rechts, omhoog en omlaag.
Wat voeren die kinderen uit?
Wat hebben ze gedaan?
U voelt wel, de Bijbelschrijvers hebben er een heerlijk mooi verhaal van gemaakt, een geschiedenis, zo regelrecht, dat wel tot het huishoudelijke bewustzijn behoort, het huishoudelijke, vaderlijke, moederlijke bewustzijn.
‘Ga niet weg, laat ons niet alleen.’
Wat is dat voor een drukte?
Wat hebben zij ervan gemaakt?
Wat maakt de wereld ervan, van die verloren zoon?
Er is nooit één zoon verloren gegaan, er valt niets te verliezen.
En dan komt het kind terug.
Ja, u voelt wel, de kern ...
Niet gij die hier braaf zijt, maar dít kind is het.
Maar hoe diep is die liefde van die vader, dat hij zegt: ‘Dít is mijn kind’?
De verloren zoon kwam terug: ‘Vader, vader!’
Nu komt ...
Het is feest!
Moet u de dominees maar eens horen nu.
Er is feest!
En dan spreken ze er zesentwintig uur over.
En het is niets.
Het heeft geen betekenis.
Die daar.
(Mevrouw in de zaal): ‘De intentie waarmee die dokter dat gedaan heeft, die vrouw die lucht ingespoten ...’
Ja.
‘ ... doet dat er niets toe, heeft dat ruimtelijk geen betekenis voor de ... karma van die dokter?’
Kijk, die dokter komt eens in een toestand dat hij zegt: ‘Ik vergrijp mij niet meer aan een zieke, want ik blijf ...’
Dit is een goddelijke wet, uw leven is een goddelijke wet, dat hoort u toe, behoort u toe.
En of u nu ziek of gezond zijt, u kunt geen vijf seconden te vroeg het leven wegnemen voor uzelf van de aarde.
Voelt u wel?
Dan komt u in conflicten, u komt in disharmonie met de overgang, met groei, bloei, einde, evolutie, voor uw lichaam.
Maar niet dat lichaam; wat krijgt u nog voor aura, voor gevoelens in die tijd dat u in dat lichaam leeft?
Neem bijvoorbeeld de duidelijke kern, de crematie.
Men zegt:
‘Dat is ...’ die weet het, ‘dat is mooi, dat is prachtig!’
Jazeker, hebt u ...
Ik ben er nu mee bezig, even.
We schrijven ‘Jeus III van moeder Crisje’ en nu gaan we door al de boeken heen, ook de bewijzen, pertinent die bewijzen; die vervloekte crematie moet uit de wereld.
Goed, ik zal eerst dat afmaken.
Die dokter die u te vroeg, die dokter die u te vroeg daarheen stuurt uit medelijden ...
Wat is medelijden?
Aan Gene Zijde, voor God, wat is medelijden?
Dacht u dat God medelijden kent?
Medelijden te voelen voor de mens, dat is – leest u ‘Een Blik in het Hiernamaals’ – algehele vernietiging en verlies in het leven na de dood, in de ruimte.
Krijgt u maar met iets dat geboren moet worden en kreunend van pijn dat ondergaat, krijgt u maar medelijden.
Dan zegt u: ‘Ja, die moeder moet erdoor.’
Dat kent u, dat weet u, die moeder moet zo baren, en zo krijgen wij nieuw leven te zien.
Kunt u daar ook wel ingrijpen, dat weet u, kent de dokter.
Nu is er een ziekte.
Wat beleeft die ziel, die persoonlijkheid?
Medelijden?
Door medelijden gaat ge de natuur verkrachten, verbreken, bezoedelen, besmetten, mismaken.
Hij is de moordenaar niet alleen, hij is niet (alleen) degene die hier ingrijpt in een goddelijke wet, in evolutie, in uw tijd, uw leven, uw maatschappij, in alles, die pijn, dat liggen daar al ...
Nee, het is het denken, het zijn; hier in de stof te zijn, gaat ge eens begrijpen, is het essentiële voor ruimte, ziel, geest, persoonlijkheid.
Uw leven heeft een tijd.
Dat leven hebt u nog niet in handen, maar u zult het verzieken, neen, beleven, u moet het beleven.
God kent geen ziekbedden, geen kanker, geen tbc, geen melaatsheid.
Kent God niet.
Dat hebben wij mensen geschapen doordat we onszelf, de natuurlijke kern, hebben gesplitst, leest u in ‘Het Ontstaan van het Heelal’.
Waarom zijn er ziekten?
Waren er vroeger niet.
Wij gingen in de wateren in de Noordpool, koude en warmte.
We leefden in de bodem, naakt en alles, in storm, regen en wind, konden niet bevriezen, onze innerlijke brand, ons vuur, de organen konden dat weerstaan.
Nu?
U hebt de derde, de tweede, de vierde, de vijfde, de zesde, de zevende ...
Alle graden voor menselijke lichamen hebben zich gesplitst in het oerwoud.
Ga met mij eens, lees de boeken eens, ga eens met mij naar het oerwoud en laten we eens gaan kijken, dokter.
Waar is de eerste ziekte ontstaan?
Waardoor?
Waarom?
God maakt alles af, God heeft alles berekend, ook warmte, ook koude, en afkoeling, alles berekend.
Elke planeet, elke ster is berekend op afkoeling en verwarming, verhitting.
Een mens niet?
Waarom is de natuur zo sterk?
Het dier?
Het dier heeft zich niet versnipperd.
Een tijger, een leeuw, uw kat en hond, ze zijn niet versnipperd.
Ja, wanneer u ...
Uw teelt is al versnipperd wanneer u aan de schone, de edele teelt begint, en (van) uw dier, uw rassoort van uw hondje duizenden soorten maakt; dan splitst u de natuurlijke graad en dan komt er verzwakking.
En door die verzwakking is er kanker, melaatsheid en alles ontstaan.
De dokter heeft schuld, hij moet daarvan afblijven, want die ziel, die persoonlijkheid moet dat proces ondergaan.
En dat is evolutie.
Hij grijpt niet alleen in de lichamelijke wet, de natuur in, maar hij grijpt ook in in karma.
Wanneer komt dit leven vrij van karma?
Nu de crematie, duizenden, miljoenen problemen.
De mens laat zich cremeren, u moet eens kijken in de duisternis, niet in de hellen, jazeker, maar de mens die tussen het schemerland van de eerste sfeer en de hellen, de duistere, de diepe haat, de diepe bewuste haat en ellende, leeft, u moet, daar ziet u miljoenen mensen lopen, allemaal gecremeerden.
Voelt u?
Hebben geen lichaam meer.
U beleeft, door uw rottingsproces als lijk, normale afbraak, beleeft u zeven overgangen van aura, waarop u staat aanstonds in de sferen ... dat is de bodem waar u op staat.
Laat u zich cremeren, hebt u geen bodem, geen grond, niets, u zweeft, u hangt, u kunt niet staan, u ...
Zo hangen ze in de ruimte, ze hebben geen bodem meer, die aura is verbrand, opgelost, weg, ze hebben geen tijd gekregen om dat te ontwikkelen.
Kunt u van de laagste klas in ene keer professor gaan spelen?
Dan moet u eerst het verstand krijgen, het gevoel krijgen om voor Paganini te gaan spelen.
Dat is gevoel, en dat gevoel moet ge opbouwen, zult ge beleven, evoluerend beleven.
En eerst dan kunt ge zeggen: ‘Die aura is van mij.’
Dat zijn wetten.
(Tot de zaal): Wie had er nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Een kankerpatiënt, die moet haar karma ondergaan, maar daardoor beleeft ze ook haar eigen evolutie.’
Natuurlijk.
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar alles evolueert, dus ook de geneeskunde.’
Alles ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘En als er nu geneesmiddelen worden uitgevonden door middel van de atoomenergie en alle kanker komt tot stilstand ...’
Alle ziekten verlossen.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... dan is er geen ...’
Karma meer ...
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... geen karma meer.’
... maar evolutie wel, die is en blijft.
Maar God gaf de mens een paradijs.
Ja, niet die twee mensen die u daar ziet als Adam en Eva en die in een appeltje hebben gebeten en verdoemd werden.
U kunt kilo’s van Onze-Lieve-Heer krijgen, zakken vol appeltjes, bijt u er maar in.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, maar ik bedoel dit, meester Zelanus.’
Ik kom tot u.
Ik wil daarmee vertellen, ik wil u daarmee verklaren dat ...
God zei: ‘Ik zal u een paradijs geven.’
Uw maatschappij wordt een paradijs.
U hoeft straks voor eten en drinken, dan levert u maar ...
U hoeft het niet te doen want ze hebben daar twee mensen of drie mensen voor nodig die dagelijks met een kar komen met bodem, met grond, met zand.
En dat is uw geld.
U maakt aanstonds – heb ik u verteld, en dat zegt de wetenschap al, dat zeggen wij, dat komt, de wetenschap weet het al – u kunt aanstonds, voor vier kruimels zand uit de woestijn maakt u een wereldreis.
U krijgt eten en drinken ook, want dat is er genoeg, dat groeit voor niets, hoeft u niet meer te betalen, u hebt alleen maar te leven.
En omdat u leeft, zoet bent, braaf bent, liefhebt ...
Moeder zal baren, kinderen gaan over de wereld – zeggen wij in ‘De Volkeren der aarde’ – en de vader leert de moeder dienen, zó, hand in hand, wandelt u maar, heel de wereld over.
Daarginds in Afrika, in China, Japan, Italië, daar verwacht u uw broeder; door die twee korreltjes zand, want u maakt een wereldreis.
En dan zijn er geen ziekten meer.
De atoomenergie, wat is atoomenergie?
Nee, de levende aura ... het directe instrument dat wij beschrijven staat klaar, er zijn al onderdelen van hier, niet de directe-stem, maar het genezende apparaat dat u ...
U krijgt een paar banden aan, elektrisch geladen, natuurlijk, en u ligt buiten, en u krijgt vijf minuten, drie minuten, vier minuten, (dan) bent u met de kosmos verbonden.
We houden de lijken in leven.
Hebt u dat niet gelezen?
Kunnen we tien boeken over schrijven.
Waarom blijft dat lijk in leven?
U kunt een lijk als u sterft, de ziel is weg, kunt u dat leven nog laten lopen, het zal leven, het leeft, laat u maar staan, spieren, en opwekking in kracht, dat lichaam blijft eeuwigdurend in leven omdat het met de kosmologie, met de kosmische aura, waardoor alles is ontstaan, verbonden is.
En dan vijf minuten die stroom door alle ziektekiemen heen, organen, lost volkomen alles op.
Het verdampt allemaal.
Want damp ... aura maakt ziekte, rotting ... en nu komt daar de kosmologie, de kosmische kracht.
Voelt u hoe eenvoudig of dat wordt over vijfhonderd jaar, tweehonderd jaar?
U leeft momenteel in de eeuw van technische wonderen.
De eeuw van mystiek is voorbij, komt nu, maar die was al voorbij, de fundamenten werden in het oude Egypte gelegd.
U leeft nu ... al de geestelijke faculteiten staan op een dood punt, kerk, godsdienst.
Alleen de mystiek ...
Theosofie, Boeddha, gaat u maar door, kerk, protestantisme, allemaal, alles, alles staat op een dood punt.
Uw professor heeft niets te betekenen in de ruimte.
Als een geleerde komt daar: ‘Ik ben godgeleerde!’
Ja, voor de verdoemdheid.
U krijgt hier vanavond geestelijke wetenschap, dat wordt de Bijbel voor elk mens, dat is staatsbewustzijn aanstonds.
Wij zijn nu al bezig, daarom hebben we zoveel mensen, om u het staatsbewustzijn te schenken voor de kosmos.
U ontvangt geestelijke wetenschap uit de Universiteit van Christus.
En dan gaat u, voor twee korreltjes zand maakt u een reis heen en weer naar Amerika, u kunt daar weer korreltjes nemen, aarde genoeg, ontdooi het maar, zet het maar om in energie: één cel bezit kracht als de zon in het oneindige.
Ik heb u verleden verklaard, u kunt alle geleerden, alle atoomgeleerden van de aarde hier brengen, dan zullen we hun college geven.
De geleerde zegt: ‘Het ene atoom splitst het andere als het eenmaal gebeurd.’
Ik heb u verklaard, met ‘Geestelijke Gaven’, wanneer u één steen losmaakt van de stof ...
U hebt gehoord, overal vroeger in Indië en nu hoort u het nog, in Indië kan het nog gebeuren, op die eilandenreeks daarzo, dat leven is onbewust, daar gooit men met stenen.
Het zijn de demonen.
Lagere geesten verbinden zich met de stof.
Een hogere geest doet dat niet.
Maar dan komt die steen precies, die steen die kunnen wij hierzo om de hoek laten gaan en dan laat ik hem hier, daarboven, hier ronddraaien, achter dat hoekje, die steen is gedachte, en onder het gaan laten we hem los: pvavt, dan is het weer stof en dan hebt u een deuk in uw hoofd.
Maar nu maakt de ene steen de andere los en nu regent het van stenen.
Zie, nu trekt, het ene atoom trekt het andere aan, en dat vindt u terug door ... in Amerika, dat vindt u terug bij de geleerde die het atoom splitst, dat is het losmaken van kernen, schrijft men, nietwaar?
En die kern trekt de andere kern aan, men zegt, en daarom is die atoombom zo ontzagwekkend, want die maakt miljoenen atomen tot ontbranding en vuur.
Als u de kern eenmaal voelt, kunt u het hele universum laten ontladen.
Wat weer niet mogelijk is, hebben wij weer verteld, ik gaf u die lezing, omdat ook de instrumenten weer vergeestelijkt moeten worden.
Maar dat is niets.
Maar komt allemaal.
Door die energie krijgt u een paradijsleven op aarde.
U gaat straks niet met duizend kilometer per uur, maar u gaat even met twintigduizend kilometer per uur.
Het leven wordt niet mooi meer, het gaat vlug, het gaat te hard, het gaat te ver.
U gaat straks ook eenmaal, wanneer u dat allemaal beleefd hebt, zeggen: ‘Ik heb er genoeg van, ik doe het nu eens rustiger aan.
Ik ga eens heerlijk zitten twee jaar, drie jaar, op één plek.
Ik ga nu eens luisteren.’
En dan komen de metafysische wetten, dan komt de leer.
En dan krijgt u de dominee, dan komt dat instrument klaar, het directe-stemapparaat.
En dan komt er zo’n uitvinding voor de wereld.
De geleerde in Amerika zegt nu, Einstein zegt: ‘Ja, ik heb dát.’
Einstein heeft fundamenten gelegd voor het directe-stemapparaat.
En dan komt dat instrument, dat is klaar, en ineens, en die geleerde, die ingenieur die zegt: ‘Mijn God, mijn God, de hemelen spreken.’
En vanaf dat ogenblik – dat leest u in ‘De Volkeren der aarde’ – beginnen wij.
Dan krijgt die geest die komt, die ik vertegenwoordig, en waarvandaan wij komen en waardoor de boeken zijn ontstaan, die zegt: ‘Er is één ...
Hebt u Jozef Rulof gekend op aarde?’
Niet Jozef Rulof.
‘Hebt u de meesters horen spreken?
Kent u het gevoelsleven, het bewustzijn van die boeken?’
In elk huis komen zij te staan als de Bijbel, de fundamenten voor de nieuwe Bijbel.
Ziet u?
We bouwen niet voor een plan dat morgen oplost.
Dit blijft eeuwigdurend bestaan, totdat de aarde oplost en dan hoeft niemand meer te spreken.
Over een tijd hoeft u niemand ... hoeft u zich niet meer uit te sloven – een paradijs – u hoeft zich niet meer af te beulen, u hoeft niet meer te vragen aan de mens: ‘Kent u God?’
De mens kent God, Christus, ruimte, de sferen, de kosmos en alles.
U wordt kosmisch bewust.
Wie wil u nog iets leren?
Men hoeft u niets meer te leren, u wordt moederlijk bewust, vaderlijk bewust, een kosmisch gezag ligt er op uw hand.
En dan gaan we eens spreken: hoe hebt u lief?
(Tot de zaal): Nog meer?
(Tot iemand in de zaal): Daarzo.
Kan ik wel op doorgaan, dan krijgt u een mooi beeld.
Zal ik u een toekomstbeeld schenken, hoe man en vrouw aanstonds over tweehonderdvijftig en vijfhonderd jaar, leven.
U zoudt aanstonds weer geboren willen worden en dan zit u hier heus niet met een lang gezicht.
(Meneer in de zaal): ‘Ik wou u dit eens vragen.
Indien er op het uur van de geboorte een stoornis is bij de moeder zodat het kind niet ter wereld kan komen, mag dan de dokter ingrijpen zodat óf het leven van de moeder of dat van het kind ...’
Wat is voor de kosmos nu het reële?
Wat doet de dokter op aarde?
Ingrijpen.
Wat zegt de katholieke kerk?
En wat zegt de wetenschap?
(Iemand in de zaal): ‘Het kind.’
Het kind.
Dat is juist verkeerd.
Waarom?
(Mevrouw in de zaal): ‘Omdat die moeder weer voortplanten kan.’
Ja, een moeder, een moeder hoeft niet meer voort te planten, een moeder zegt ...
Het kan.
Het kan niet.
Maar moeder heeft het leven, en niet het kind.
U gaat terug.
Maar we moeten vooruit.
U kunt niet aan het kind gaan denken.
Dat kind heeft nog geen bestaan, dat kind kan nog niets zeggen ...
Wie heeft recht van spreken, wie op aarde, hier?
(Iemand zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘Degene die leeft.’
Ja, dat, natuurlijk.
Maar waardoor?
Waarom hebt u recht van spreken?
Waarom heb ik het recht van spreken?
Wie, u, wie, waarom?
(Meneer in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘Bewustzijn.’
Daar hebt u het.
Als u bewustzijn bezit, dan kunt u spreken.
Dacht u dat u aanstonds achter de kist een ander kon vertellen: ‘Ik leef’?
‘Weet u dat u leeft?’
Hebt u het recht niet toe.
Men lacht u daar niet uit, een bewust wezen, een moeder of een vader in het licht, lacht u niet uit, die zegt: ‘Jazeker, mijn broeder, ik weet het.’
Maar dat moet u niet tegen een wezen zeggen die licht bezit, dat ziet u, dan zegt hij: ‘O, u komt me iets vertellen wat ik reeds 2000 jaar bezit.’
Maar wanneer u bewust bent, als u daar aankomt, dan is het eerste wat er gebeurt, u kunt niet spreken of u durft niet te spreken, u kunt geen vraag stellen.
U kunt daar maar niet vragen: ‘Zeg, vertel mij eens even, meester, hoe gaat het in de vijfde sfeer?’
‘Wat doet Christus op dit ogenblik?’
‘Is de maan nu werkelijk dood?’
Zou u daaraan willen beginnen?
Ik krijg altijd vragen: ‘Hoe leven wij in het goddelijke Al?’
Ik heb de mensen gezegd, ik ben niet hard, ik ben niet egoïstisch, ik voel me niet geraakt, ik zeg: ‘Maar wat doet u hier op aarde?
Hebt u lief?
Kent u de moeder?
Kent u de vader?
Wat doet u?’
Vertel mij wat u doet, en ik verklaar uw bewustzijn.
Want u leeft.
Dan kunt u zeggen: ‘Ik ben dokter.’
Zo.
‘Ik ben theoloog.’
‘Ik heb het kardinaalschap bereikt, ik ben bijna paus.’
Zó, dan bent u het ongelukkigste mens van deze wereld.
Want u gaat in een gouden stoel zitten, u laat zich bedienen met goud natuurlijk ook, u behangt u, u laat u dragen.
Christus is nog nóóit gedragen, Christus liet zich nóóit dragen.
Hij zegt: ‘Doe dat niet.’
Christus wandelde, blote voeten, in regen en wind, had geen hutje, had werkelijk niets.
En u komt zover, u komt zover dat u zegt: ‘Ik heb nog niets te zeggen.
Ik dacht wel dat ik iets had, maar ik heb niets.’
Aan Gene Zijde ...
Hier kunt u alles vragen, en dat moet u ook doen, dan krijgt u ruimte.
Maar als u adept wordt, dan beginnen wij om eerst eens te gaan zitten.
Dan praat u niet over die heilige muziek uit ... die dame aanstonds zo-even hoorde ...
Dan hebt u geen stilte nodig daarzo.
Dan is het net een kermistent.
Als ik hier ’s avonds kom, moet ik eerst een kermistent beleven: praten, praten, praten.
Hebt u elkaar in lange tijd niet ontmoet?
Dat had u in het oude Egypte eens moeten doen.
Moet u nu nog eens doen in een tempel van Brits Indië, Tibet, gaat u binnen en dan komt u met een twintig, dertig, veertig mensen samen en dan gaat u maar allemaal vertellen wat u vandaag allemaal gezien hebt.
Dan bent u ... binnen twee seconden staat u buiten.
Want u kunt niet zitten, u mediteert nog niet.
En aan Gene Zijde begint het eeuwigdurende geestelijke mediteren.
Dan gaat u zeggen: waar mag ik aan beginnen?
Waar begint u aan aanstonds wanneer u bewustzijn krijgt achter de kist?
Waar verlangt u het meest naar?
Het is heel eenvoudig.
Wat wil geopenbaard zijn?
Wat wil verklaard worden?
Wat?
Hebt u het bewustzijn?
Bewustzijn in wat?
In sterven.
U bent dood, daar bent u dood, heet dat.
Nee, u hebt daar het lichaam losgemaakt, u hebt dat kasteeltje achtergelaten, dat gaat de grond in, maar u leeft nog.
Nu moet u toch het eerste weten: wat doet men met uw kasteeltje?
En daar gaan we naartoe.
En dan gaan we u, als u daarmee vrij bent, dan gaan we alles wat de Bijbel u geleerd heeft, en vals en verkeerd en leugen is, dat moeten wij uit u slaan.
En als u dan dominee bent geweest, dan moeten we al uw gezangen, want die hebben u niet geholpen, moeten we eerst duidelijk maken dat u met zingen de Albron niet in uw handen krijgt.
En dat u met bidden niet zover komt.
U kunt bidden voor wijsheid, kracht en liefde, maar u kunt niet bidden wanneer die vrouw daar met de kanker moet sterven.
Bid eens voor echte kanker.
Probeer het eens om melaatsheid te bebidden zoals de Christian Science, waardoor kinderen met lamme armen ...
Er lopen nog mensen op de wereld, zó, met gebroken benen, omdat de Christian Science dat been niet heeft laten zetten door de arts, door de deskundige, nu is dat gaan rotten.
Ja, men heeft benen geamputeerd, handen en armen.
Omdat men dacht genezing te krijgen door het gebed.
Wanneer kunt u bidden?
Heb ik het u niet verklaard?
Nam ik u iets af?
Neen, u gaat bidden: ‘Geef me de wijsheid en de kracht.’
De wijsheid hoe u moet handelen.
Achter de kist gaan we denken.
U hebt niets te zeggen.
Kom maar, we weten precies wat u doet.
U krijgt de gids naast u, elk mens, schrijven we nu in deel III ...
Vraagt men aan Gene Zijde dan niet aan u: ‘Hebt u de Christus niet ontmoet, kent u Christus?’?
‘Ja, ik ken Christus.’
‘Kent u hem werkelijk?
Goed, kom maar.’
‘Ja, ik ben protestant geweest, ik hield van Luther.’
Ik vraag u, als u nu alles weet, u leest de boeken: waarom heeft Luther, Luther ...
Groot, Luther is toch groot voor de wereld?
Is Luther groot?
Heel de geestelijke wereld kent Luther, nietwaar?
Luther ergert zich zwart, toen hij aan gene ...
Hij is trouwens niet aan Gene Zijde, hij leeft weer op aarde, hij is ergens in Frankrijk, kan die citroenen verkopen, omdat hij zo bewust was.
Hij loopt met een mandje in Parijs op straat en schreeuwt het nu uit: ‘Ik heb citroenen en appelen voor uw leven.
Ik heb ook nog mimosa!’
Daar loopt Luther.
Waarom?
Omdat hij dacht iets te brengen, dat er niet bestond.
Moet u door een geloof, het katholicisme te veranderen in het Lutherse, in het protestantisme, moet u daar een oorlog voor voeren, moet u daar miljoenen mensen voor kraken en afslachten, bloed vergieten voor iets dat geen werkelijkheid bezit?
Want nu blijkt het één precies te wezen als het andere.
En Luther kwam daar en zegt: ‘Mijn God, mijn God, ik heb voor niets geleefd.
Ik heb een oorlog ontketend voor het geloof.’
Ja, waarvoor?
Kijkt u eens in de katholieke kerk, het protestantisme, gereformeerd, tien verschillende, twintig verschillende sekten zijn ontstaan uit één geloofje.
Wat is dat voor een verhaspeling?
Een natuurlijke bewustwording?
De één vermoordt de ander om het geloof.
De één zegt: ‘Het is van mij, zó hoort het en zó hoort het!
Weg, ga weg!’
Oorlogen zijn er ontketend, mensen zijn met pik (pek) ingesmeerd, voor het geloof.
Er gingen roofridders uit in het geloof, ze gingen voor het geloof met een kruis in hun banieren, en dan gingen ze voor het geloof vechten.
Doet u dat nu nog?
Die mensen hebben zich allemaal vergrepen; die dachten dat ze wijsheid verkondigden en brachten de mens van de wal in de sloot.
Is dat niet zo?
Kunt u dat aanvoelen dat dat niet zo is?
Dus ze hebben God vertegenwoordigd om het leven te vernietigen, de mens een geloof te geven dat slechts een afscherming werd van het echte.
Ja.
Nu komt Luther.
‘Luther, ga maar terug.’
Luther komt over honderdduizend eeuwen nog niet in de sferen van licht, want hij heeft zich vastgelegd aan al dat bloed wat hij heeft vergoten om níets.
Christus zegt: ‘Heb Ik u dat geleerd, om voor Mij te vechten, om voor Mij te dienen en het mensdom af te slachten?
Waarom hebt u zich zo dik gemaakt?
Waarom hebt u gevoeld dat u een ander geloof, een ander dogma moest opbouwen en de katholieke kerk aan moest vallen, dat ook geen waarheid bezit?
Mijn hemelen zijn niet te koop voor geld.’
Nu, ga eens door, wat blijft ervan over?
Alleen de wet.
Luther had leven en dood te aanvaarden.
Hij had te zien dat het katholicisme, het protestantisme en zijn geloof slechts gedachten zijn, maar gedachten.
Er bestaan geen geloven; er is alleen weten, de waarheid, natuur.
De metafysische leer zegt: ‘Er is leven.
Er is geen dood.’
Door Luther wordt ge nog eeuwig verdoemd.
Door de katholieke kerk ook.
Door het protestantisme wordt ge ook eeuwig verdoemd.
Wie heeft er nu gelijk?
Wat is er?
En daar heeft Luther zo’n drukte om gemaakt tijdens zijn bestaan.
En Luther ...
Hij heeft geleden, hij kon niet meer eten van smart voor zijn mensen, dat lijden en die smart en dat niet kunnen eten was om niets.
Dat was een bende zand die door uw handen vloeit, zoals u in de woestijn kunt beleven.
Dat is een tempel bouwen voor de wereld, Christus en God ... op woestijnzand, zegt Frederik in het boek, in ‘Maskers en Mensen’.
Nou, wat heb ik eraan om u dat beeld te geven; als u dat maar voelt.
(Tot de zaal): Wie nog meer?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, ik ben enige weken geleden naar een ... ook naar een geloof ... hetgeen u net ook noemde, en toen zag ik dat die mensen geïnspireerd werden allemaal door geesten.
Toen zat ik voor mijn orgel te spelen, toen zag ik ineens zo’n geest naast me.
Toen zeg ik: “Hoort u bij de gemeenschap?”
Toen zegt hij: “Ja.”
Ik zeg: “Hangt u dat geloof nou nog aan?”
Toen zegt hij: “Nee.”
Hij schudde “nee”.
Toen zegt hij: “Maar we komen naar de aarde”, zegt hij, “om zo nog de prikkel op de weg ... te werken voor het goede.”
En als ik die mensen zag spreken, toen zag ik daar drie geesten om hem staan die de man inspireerden.
En toen waren de mensen, die gingen een beetje deze kant uit ...
En ze lieten die mensen niet met rust, ze vielen alles af wat ze van hun zeiden ... weet je wel.
Ik dacht, nou ja ...
Maar ik zeg: als die mensen daar nou toch dat geloof allemaal gaan opbouwen, wat moeten die dan wel aan Gene Zijde?
Want ik heb met die priesters gesproken, ze zijn bij mij geweest, wezen luisteren naar de rolletjes (geluidsbanden), maar niemand mocht het weten.
Maar dan moeten die mensen dan toch, als ze dat weten, ik heb avonden met ze gesproken, met die leiders daarvan ...’
Vanuit onze wereld?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee nee, ja, ook uit die andere wereld, maar ook die hier de leiding hebben, en die geven me gelijk, die zeggen: “U hebt een eigen geloof.”
Hoe kan dat nou?
Wij moeten dan die mensen toch laten, toch wel leiden, want ze geloofden mij, ze zeggen zelf dat het waar is, maar ze gaan daar toch mee door om die duizenden mensen, dat is een hele grote beweging over héél Nederland, om die mensen toch tot hun te brengen.
En iedere week wordt daar de zonde vergeven in naam van Elila, een ouwe man.’
Mooi.
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar wat ik die mensen dan ...’
Niets.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... aan Gene Zijde daarvoor meemaken?’
Wat ze daarvoor mee moeten maken?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Die staan hier stil en staan daar stil.
Heb ik u niet verklaard dat daar de pastoor nog zijn mis opdient?
En heb ik u niet verklaard dat daar de dominee loopt, en hij brengt de schare terug tot God?
U kunt daar duizenden dominees vinden, die zijn niet los te slaan van hun geloof.
Die willen geen ... ze kunnen niet aan ...
‘Och, ga weg, ik ben in leven en ik blijf in leven!’
Ze worden woedend, kwaad, boos.
(Mevrouw in de zaal): ‘Toen zegt die geest tegen mij, die zegt: “Word er lid van.”
Hij zegt: “Dan wil ik u opleiden”, zegt hij, “om die mensen, dat u die mensen een beetje kan helpen opbouwen.”
Zei die toen tegen mij.’
En wat doet u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, ik ben hier gebleven.’ (gelach)
Dan hebt u de goede weg gekozen.
Maar er komen ook astrale wezens, en de geest die inspireert dogma’s, dogmatieken.
Er zijn mensen die seanceren en die sturen u een dronken matroos.
Dan moet dat medium, die dame of die heer, die moet in trance en dan komt die dronken matroos, dat u maar goed ziet dat hij dronken was en dat hij weer op de goede weg kwam.
Dan moet u spreken.
En dan in tien minuten, of een half uur, wat u zegt, dan ontwaakt hij en dan zal hij aan een beter leven beginnen.
En dan is hij niet dronken meer ook.
En dan moet Onze-Lieve-Heer, of meesters, of, daar, wie er is, die moet daar die man die dan nog dronken is in de astrale wereld – dat gaat niet, dat kan ook niet, want u bent lichamelijk maar verdoofd, geestelijk bent u niet eens te verdoven – en dan wordt die dronken matroos tot het universele gevoerd.
Lees toch ‘Geestelijke Gaven’ en denk even door, en spreek niet met die mensen, en laat ze duizenden jaren verdergaan.
Die mensen moet u ook niet bij uw rolletjes halen, u kunt ze toch niet overtuigen.
U brengt in uw sfeer afbraak, onbewustzijn, hardheid, vernietiging, duivelsgedoe.
Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, de mens waarmee men omgaat vanaf de jongste kinderjaren totdat men sterft, die hebben we in andere levens toch leren kennen.
Breken we vriendschap af, of liefde, of het huwelijk, dan, zegt men, maakt men een taak niet af.’
Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Moeten we dat in een volgend leven wéér beginnen, hetzelfde ...?’
U staat ... voelt u, u vraagt: moeten wij in het volgende leven weer beginnen?
U bent getrouwd, u neemt het niet en u gaat weg en u hebt gelijk.
U moet, nu komt u terug op aarde en dan wilt u dat niet meer, u wilt wat anders, nietwaar?
Maar is dan hier iets veranderd?
Hebt u daarin geleerd?
Nee, u hebt niets geleerd, u staat nóg voor die toestand.
Door de ellende die u geschapen hebt, krijgt u nieuw leven, krijgt u nieuw bewustzijn, nietwaar, u wordt geslagen tijdens uw huwelijk, de man is het of de moeder is het, de vrouw is het.
Als u vrij bent van karma, zei ik verleden, vrij, u bent volkomen vrij, ik ga met u huwen, vandaag, vanavond, en u kijkt me even maar onbewust, verkeerd in mijn ogen, niet hartelijk, niet volgens de natuur; ben ik al weg.
Dan hebt u mij reeds uit uw leven getimmerd, ga ik.
Maar u leert, de mens leeft, wij zeggen: blijf daar, beleef het, loop niet zelf weg, laat de mens u maar slaan, doet er niet toe, ú leert, u komt vrij.
Totdat hij zegt: ik ga.
Dan is het klaar, voor God bent u dan klaar, voor de ruimte bent u klaar, voor uw karmische wetten, voor uw moederschap en uw vaderschap.
U zet als moeder alles in; de man heeft niets in te zetten.
Wordt u door de man geslagen, dan slaat hij zich zesmaal, zevenenzeventigmaal zo diep.
U, als moeder, kunt u iets inzetten, kunt u iets verkeerd doen, is makkelijker te bereiken, te overwinnen als de man, want de man heeft niets in te zetten.
Maar wanneer de man, de schepper, u slaat, de moeder slaat, slaat hij zich tweemaal dieper naar beneden omdat hij, nietwaar, omdat hij lángs het leven loopt.
U doet iets, u bent moeder, en als u moeder bent, dan hebt u contact met de ruimte, dat is een nieuw gevoel, nieuw fundament, voor verder te gaan.
U voelt wel, er staan duizenden wetten voor u, karmische levens, waardoor gij die narigheid hebt ontvangen.
U hebt het zelf gevraagd.
U kijkt niet in de ziel, niet in de geest, niet in de persoonlijkheid, u kijkt alleen naar het organisme, u kijkt naar dat snuitje wat u ontmoet, en daardoor gaat u huwen.
Maar u moet eerst weten – in de toekomst krijgt u dit ook, vertellen wij in ‘De Volkeren der Aarde’ – u voelt wel, vader en moeder krijgen aanstonds een school.
En dan vertelt de wetenschap, de psycholoog die zegt:
‘U behoort niet tot dat kind, u moet dát kind hebben.’
En u krijgt kunst met kunst.
U krijgt het landelijke, natuurlijke bewustzijn, met hetzelfde gevoelsleven ernaast, u houdt beiden van de natuur; niet één.
U houdt beiden van wijsheid en leer, u zult ook beiden verplicht zijn om u te openen.
U krijgt eerst uw normale school voor de maatschappij, en daarna krijgt u de geestelijke kosmische ontwikkeling, want u leeft alleen voor vader- en moederschap.
U hebt uw dikdoenerij van kantoor, u bent rechter, en rechtspraak; gaat allemaal weg.
De maatschappij, de massa dient één mens, en dan krijgt u – merkwaardig – allen voor één en één voor allen.
En dan bewijst het dat Adolf Hitler ook de toekomst heeft geraakt.
Adolf Hitler was niet zo slecht, hij bracht nieuwe fundamenten (zie artikelen ‘Hitler’ en ‘Evolutie van de mensheid’ op rulof.nl).
Het is merkwaardig dat deze maatschappij na de oorlog juist de beelden naar voren brengt die hij heeft willen brengen door het zwaard.
Hij deed ook weer verkeerd.
Maar de mensheid, elk volk leeft in karma.
Waarom kreeg hij zoveel?
Omdat elk mens, elk volk leefde in karmische wetten, in oorzaak en gevolg, had een pak slaag nodig.
U komt, Frankrijk, en Holland, komt immers niet door een gebed en door een goed woord tot evolutie.
U kunt uw volk, uw regering, uw koningin toeroepen: ‘Doe dat niet!’
Neen, dan moet gij het allen zeggen, dat is het landelijke, volkse, massale bewustzijn in één graad; lost allemaal op.
Toekomst over vijftig jaar, honderd jaar, u voelt, honderd jaar is nu tweeduizend jaar, u kunt in tweeduizend jaar niet zoveel beleven dat u nu in één week aan bewustzijn geniet door de technische wonderen.
De wetenschap heeft fundamenten gelegd; alleen het geloof, ziet u, de geestelijke faculteiten staan nu reeds tweeduizend jaar op een dood punt.
De dominee weet het niet meer.
Hebt u in de oorlog dan niet beleefd dat de dominee niet meer wist: hoe moet ik mijn kinderen helpen?
Ja, loop maar weg.
De katholieke kerk?
Weet het niet meer.
Neen.
Geestelijke wetenschap: er is geen dood, u komt terug!
Vermoord dat kind niet, maak geen oorlog.
Laat Hitler maar komen, laat die maar komen, gaat u maar weg, wordt u maar zacht, wordt u maar welwillend, dan hebt u ook van Adolf Hitler brood ontvangen.
U hoeft hem niet te helpen om demonen te vermoorden, om de mensen af te maken, u zegt: ‘Ik doe het niet, want ik heb mijn God.
Mijn God zegt: Neen.’
Waarvoor de diepste dierlijke graad toch nog ontzag had, want ook zij waren vader, moeder, kind.
Deze laatste oorlog heeft u veel geleerd, die fundamenten zijn reeds vastgelegd, die worden verwerkt.
Maar de massa leeft raak.
André heeft het beleefd, net na die oorlog, toen waren er geen boeken meer.
De mensen: ‘God zij gedankt, ik kan weer lezen, ik heb weer een boek.’
Nu kunt u ze, u kunt ze voor vijftien cent niet eens kwijt.
Ja, aan u.
Maar nu de massa.
De massa lacht u uit.
Het maatschappelijke bewustzijn, het bewustzijn van uw Amsterdam is onbewust.
Er is niet één volk bewust.
U bent enkelingen, u vertegenwoordigt hier vanavond miljoenen volkeren.
Christus zei: ‘Wees met uw drieën en ge hebt God, Mij en de Heilige Geest.’
Ik heb meer aan één uwer als aan tien miljoen zwakzinnigen, onbewusten van geest.
Breng mij hier vanavond vijfhonderd miljoen dominees en kardinalen, en ik moet weg, ze jagen mij weg.
Daarom kan ik beter tegen sprinkhanen spreken en bomen en water en uw vogels en mensen, dan tot het dogmatische kind.
We zijn niet angstig.
(Tot de zaal): Wie van u?
Ik kom bij u.
(Mevrouw in de zaal): ‘De boeken van Marie Corelli, zijn die ook geestelijk geïnspireerd?’
Ja.
Marie Corelli is een leerling van mij dáár.
Mijn zuster.
Zij is geïnspireerd door ...
Een vechtster voor het goede, zuiver geïnspireerd.
(Meneer in de zaal): ‘Schept een klein kind karma, meester?’
Ja, dat kan.
Maar wanneer?
Wanneer begint dat?
(Meneer in de zaal): ‘Op welke leeftijd, wou ik vragen.’
Dat kan in de wieg reeds gebeuren.
(Meneer in de zaal): ‘Het bewustzijn van het kind ...’
Doet er niet toe, de handeling is bewust.
Is dat zo?
(Het blijft stil.)
Dan is de handeling al bewust menselijk, verkeerd, zegt u.
Hoe bestaat het wat een kind al doet.
Dan heeft het kind het besef niet, maar de handeling is al bewust ...
Dus het bewustzijn loopt het kind vooruit?
Neen, dat komt uit het verleden.
Het verleden spreekt in het onbewuste.
Het kind is nog onbewust, maar het verleden is bewust.
Wist u dat niet?
Klopt dat?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Dank u.
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester, mag ik weten: Maria Magdalena, is die boven in de sferen, of leeft ze op aarde, nu?’
Zou u dat willen weten?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja graag.
Ik wou namelijk iets controleren.’
Wou u iets controleren?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Van wie?
(Mevrouw in de zaal): ‘Er is mij jaren geleden gezegd dat ze op aarde leefde.’
Door wie?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, door een helderziende.’
Ze is, vanavond treedt ze op in een cabaret in uw Amsterdam. (gelach)
Dat wil zeggen, waarlijk, toen Maria overging – moet u goed luisteren – toen Maria overging, was zij in een sfeer van barmhartigheid.
Het was een hele mooie ziel.
Maria was een publieke vrouw, en heel erg.
En Christus aanvaardde haar, juist háár, omdat Hij de wereld wilde tarten, Hij wilde de wereld zeggen: buig u toch, want dit is een God, een goddelijk mens.
En de mens zegt ...
De mens heeft geen verstand, de mens kan niet luisteren.
Hoeveel huwelijken ... het gaat toch om het huwelijk, het gaat toch om de liefde, nietwaar?
U bent alleen hier op aarde, in de ruimte, maatschappij, al hebt u duizenden dingen bereikt ...
Er zijn mensen die willen met een machinefabriek niet in het hiernamaals komen.
En een ander zegt: ‘En ik met mijn bioscoop niet.’
‘En ik met mijn bakkerij niet.’
‘Ik wil iets voor mijn ziel doen.’
Maar u doet iets voor uw vader- en moederschap.
En nu was Maria Magdalena niet bewust moeder.
En daarom heeft ze, is ze alweer op aarde geweest, weer terug, in die tweeduizend jaar.
Er waren reine ...
Ze heeft ook in Frankrijk gewoond en hier in Engeland geleefd en ze komt nog eens, misschien over vijfenzeventig jaar, en dan beleeft ze het moederschap en ze moet ...
Wanneer u ...
Kijk, één keer moeder te zijn zegt niets.
U hebt een graad van moederschap, allemaal moeders en al die moeders zijn anders.
Ik kan aan de aura zien in welke graad van moederschap ...
Ik kan u daar vertellen, hier zitten zes dames, moeders, en er gaan er twee van terug.
Maar ga in vredesnaam niet piekeren wanneer.
En ga in vredesnaam niet denken: ben ik het?
Want wanneer u terugkomt, dan kunt u misschien een prinses zijn, en u hebt het weer goed.
Het is niet zo vreemd.
Maar Maria Magdalena.
Waarom van haar?
Vraag het aan uzelf, vraag aan uzelf: moet ik terug?
Maria Magdalena.
Ze willen weten waar Maria leeft, Maria van Christus.
Ze willen weten: waar leeft Petrus nu, Judas – weet u – Andreas.
Waar is Christus op dit ogenblik?
Waar zijn Zijn apostelen?
Waar is Jozef?
Waar zijn al die mensen die met Hem hebben te maken?
Allen moeten hun levens beleven, hun karmische wetten ondergaan.
Als u zich maar even aan het goede, waarachtige, wat Christus raakt, wat Christus bracht: het heilige evangelie ...
U voelt wel, wij komen wéér door die kerk; dat leert de kerk en dat blijft echt waar, natuurlijk, heilig.
Heilig is het niet.
Dat wordt waar, want de kerk, de pastoor, de dominee leert u: blijf goed, doe het goede.
Nu heeft die man bestaan.
Maar nu komt aanstonds die lelijke verdoemdheid er weer bij.
Als u (zich) even gelukkig voelt, zet hij u weer aan die verdoemdheid vast.
Was die verdoemdheid weg voor de kerk ...
Ja, dan moet al die rijkdom weg, dat vele goud, en dan moet ...
De dominee die doopt in de eerste plaats ...
In de eerste plaats moet de paus vader zijn.
De paus moet een gezin hebben met zeventien kindertjes en een lief moedertje.
Want nu loopt hij ...
Al die geestelijken wandelen – hoeveel miljoenen hebben we daarvan op de wereld, die nonnetjes? – lopen naast de schepping.
Want u moet de reïncarnatie beleven.
En nu zijn ze kuis.
Omdat ze zo kuis zijn, verduisteren zij zich, omdat ze de schepping niet beleven.
Ze willen geen moeder zijn.
Ze denken met Christus te huwen.
Voelt u het verschrikkelijke?
Die kinderen zijn heilig, het werk is machtig, ze dienen waarachtig, en nu weigeren ze om moeder te worden.
Maar hoe heeft de paus, hoe hebben de kardinalen, hoe hebben al die pastoors en kapelaans en bisschoppen hun levens gekregen?
Word nu allemaal eens in de maatschappij op deze wereld kuis en heilig.
Dan bent u zo heilig dat er ... over vijftien minuten is er geen mens meer op aarde.
U bent heerlijk bezig om God en alles te vernietigen omdat u zo heilig doet.
Hoe kom ik terug aanstonds?
Hoe komt u terug?
Hoe wilt u terug?
Zorg dan dat u kinderen krijgt.
Hoe hoger u in een geloof opklimt, in een dogma, en u wordt iets, en u hebt al die miljoenen mensen daar opgetrokken, omdat ze onbewust zijn, u neemt ze mee ...
Voelt u wel?
Als de generaal zegt: ‘Schieten, mijn jongens, daar, vijftig stuks.’
Dan heeft hij dat te aanvaarden, hij is verkeerd.
Maar die vijftig kinderen ook, die schieten.
Nu heeft de paus, en de katholieke kerk heeft dat allemaal op haar geweten, zijn geweten, hij zit vast aan zijn afbraak, hij staat stil voor Moeder Natuur, er is geen leven meer, niets meer.
Zo heilig zijn deze mensen.
En die moeten terug naar de aarde, omdat ze moeten baren.
En nu zijn ze zo heilig en zo heilig en zo kuis geweest dat ... die ziel die gaat daar ...
In, niet in één leven komt u daarin, u gaat minstens tien, twintig levens ...
Want u voelt wel, u voelt, als u in de eerste klas komt ...
Voelt u waar u naartoe gaat wanneer u goed katholiek wordt, en wanneer u een heilig zustertje wordt?
Hebt u daar weleens over nagedacht?
Ja, wat gebeurt er dan?
In dit leven komt u maar op die en die graad, u bent in dit leven geen moeder.
U wordt van dat hospitaal waarin u leeft geen moeder, u haalt die hoogste graad niet.
U wordt ook geen pastoor, of u wordt geen kardinaal.
Maar u wilt daar naartoe, dat bewustzijn blijft, in het volgende leven wordt u weer wakker, en weer gaat dat kind bidden.
‘O, dat kind wil een altaartje hebben.’
En dan zegt moeder: ‘Kijk, dat kind moet naar de kerk, dat moet een pastoor worden’, want het kind zit al voor een altaartje.
Het verleden is bewust op honderd procent, en dat gaat tien, twintig levens door.
Er gaan honderdduizend en twintigduizend jaar voorbij nu, voor de katholieken, en die bidden, bidden, bidden, maar in het nieuwe leven, en als moeder(schap) als non, en als vaderschap als pastoor, ze gaan door, want ze moeten het hoogste beleven, ze moeten kardinaal, ze moeten paus, vader, Heilige Vader moeten ze worden.
Als ze Heilige Vader zijn, hebben ze het hoogste bereikt.
En dan bent u het juist, hebt u het hoogste, maar hebt u het allerlaagste wat er is, want u bent voor duizend jaar buiten de schepping.
‘Word maar heilig’, zegt Christus.
Daarom ging Christus naar Maria Magdalena.
Hij zegt: ‘Buig u toch, zij is geen publieke vrouw.’
‘Dat is een zonde?
Zonden zijn er niet.
Ik vergeef u alles.’
Natuurlijk, God vergeeft u alles, u hebt het natuurlijk goed te maken, dat wist Christus ook wel.
Maar dat kon Hij Maria niet vertellen.
De evolutie, het bewustzijn voor de mensheid was nog niet zover.
Maar gíj hier op aarde, kijk maar naar de mensen, de mens doet iets verkeerd, een foutje, een erge fout, pa is even veertien dagen weggeweest, ma doet dit ...
Wég, mens.
‘Ik wil hem niet meer zien!’
Terwijl de mens miljoenen jaren heeft geleefd, levens heeft afgelegd, de mens is buiten zijn kleine foutjes universeel, heilig, machtig, diep.
En dat heeft niets meer te betekenen.
U wilt zeggen dat u als vader de moeder hebt beleefd als liefde?
Vertel.
Laat mij u in de ogen kijken en dan zal ik u vertellen welke liefde u van de moeder hebt beleefd als man.
Kunt u niet.
Want door één verkeerd woord sluit de moeder zich, kunt u niet bereiken.
U moet altijd en eeuwigdurend in alles liefde zijn, dan gaat de moeder u dragen en dan gaat haar hart, haar universum open.
En dan zegt zij: ‘Ja, lieverd.’
Dat heeft Maria Magdalena beleefd, dat hebben ze allemaal, dat heeft de katholieke kerk, dat heeft een non, dat heeft de pastoor, dat heeft de kardinaal, dat hebben de pausen moeten aanvaarden.
De ongelukkigste mensen, vertel het maar aan de wereld, maar dat weten er zeer velen reeds, de diepste mens die zich het meest verkracht en vernietigt, uitschakelt voor de goddelijke ruimte, dat is het hoogste gezag van een sekte.
Want, had hij natuur ...
Kijk, daar heeft Luther weer voor gewerkt.
Luther zegt: word ook vader.
Jullie met je kuisheid.
Luther heeft de goeie dingen verteld.
U voelt, daarvan zeggen wij: door bidden komt u er niet, want u verwaarloost het moederschap, vaderschap.
Al die kardinalen en pausen leven in de duisternis.
O, kerk, vermoord mij maar, zet me maar op de brandstapel, dan zouden de laatste krachten zijn: ‘Ja.’
Ik zal ze u aantonen waar ze leven.
En iedereen kan dat, die licht bezit.
Want u moet moeder zijn, u moet vader zijn.
Waarom krijgt u een nieuw leven, waarom krijgt u een nieuw kind?
Omdat gij terugkomt om die levens ... die levens moeten u aantrekken.
Als u allemaal ophoudt morgen, de katholieke kerk, we worden allemaal katholiek, nietwaar, de katholieke kerk wil vrede en rust op aarde, en we worden allemaal misdienaars ...
Over honderd jaar is er geen mens meer op aarde.
Heeft de katholieke kerk dan gelijk?
Voelt u, hoe bekrompen, hoe armoedig het geloof voor de kerk is?
Moet u verliezen, moet u kwijt.
U moet móéder zijn.
En nu is Maria Magdalena terug om drie, viermaal moeder te worden, dan is ze vrij, en dan gaat ze door.
Maar wat hebt u eraan?
Vraag eerst: ‘Kom ík terug?
Móét ik terug?’
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja maar ...’
Dan zeggen we het u toch niet.
Ik maak u alleen maar bang, angstig.
(Tot iemand in de zaal): Daarzo.
Ja?
(Mevrouw in de zaal): ‘Er is me iets onduidelijk gebleven.
Ik heb u niet begrepen natuurlijk.’
In wat?
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar, toen u het had over die kankerpatiënt ...’
Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... wanneer die dan werkelijk zich verzette tegen die daad van de dokter ...’
Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... dan zal zij volgens u vrijkomen ...’
Dan gaat het proces gewoon ...
(Mevrouw in de zaal): ‘ ...dat hebt u gezegd, maar u zei, daar bedoel ik mee: die krankzinnigen die vergast zijn in Duitsland, die mensen die moeten nog een verschrikkelijk leven meemaken in hun, zeg, geestestoestand, nietwaar, hun krankzinnigheid, vóór zij werkelijk vrij zijn, tot ze hun natuurlijke dood gestorven zijn.
Maar die stakkerds die waren toch niet verantwoordelijk voor die daad?’
Nee.
(Mevrouw in de zaal): ‘Die hebben dat toch ook niet gewild?’
Dat is een goeie vraag en u denkt.
Kijk, die dokter kan aan dat proces ook niets veranderen, ook al doet hij dat, hij verandert aan de levensloop van dat leven niets, aan die moeder.
Begrijpt u dit?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Dat heb ik er niet bij gezegd, omdat we dan naar kosmologie gaan, dan gaat het even verder.
Want, u kunt mij vermoorden, u kunt het leven afslachten, maar dat kunt u niet.
Er zijn miljoenen mensen gestorven, en er is er niet één dood.
Dus wanneer wij kosmologie gaan beleven, dan gebeurt er eigenlijk niets.
Maar de wet als mens, levensduur, kunnen wij niet veranderen.
En daarin grijpt u in.
En nu maakt u dus, u brengt een fout in de levensloop van de mens.
Ook al hebben die mensen geen schuld, die psychopaten, die hadden nog vrij willen zijn ...
U voelt wel, ze moeten wéér in dat onbewustzijn terug, die zielen moeten weer terug naar de aarde en staan ... en moeten nu wachten, moeten weer kind worden, kind worden, en een kind beleeft niets, moeten wachten om op te groeien en in het vijfentwintigste, dertigste, veertigste levensjaar beleeft die waanzinnige de rijpheid van de krankzinnigheid en nu ontneemt u die mensen de levensgroei, bloei, evolutie, doordat u die levens vergast, te vroeg.
Ze hadden nog twintig jaar wellicht in die krankzinnigheid kunnen leven en waren eruit gekomen, in die twintig jaar.
Nu komen ze terug, u kunt hun dat nieuwe bewustzijn niet geven want dat moet in het lichaam tot bewustzijn komen, tot groei, bloei, natuur, aan Gene Zijde vrij, vrij in alles; u blijft, u hebt geen grond, u blijft waanzinnig.
Voelt u wel?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, maar daar voel ik toch een grote onrechtvaardigheid in.’
Nee kind, er is geen onrechtvaardigheid.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ik begrijp het misschien niet goed, maar ik voel het als onrechtvaardigheid.’
Nee, dat is er niet.
Daarvan zeg ik: in wat, in welke toestand, waar?
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat die mensen al krankzinnig zijn, vind ik al iets verschrikkelijks ...’
Dat hebt u zelf gedaan.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... nietwaar?’
Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar wanneer die mensen tegen hun wil dan vermoord worden en daardoor niet vrijkomen, vind ik dan onrechtvaardig.’
Onrechtvaardig ...
Een ziekte, is dat onrechtvaardig?
(Mevrouw in de zaal): ‘Neen.’
Krankzinnigheid?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, we ontkomen er niet aan.’
Daar hebt u het.
(Mevrouw in de zaal): ‘Waanzin.’
Kent u die wetten?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, die ken ik niet.’
Nee, daarom.
Lees eens ‘Zielsziekten van Gene Zijde bezien’.
We hebben het niet; in de bibliotheek kunt u het krijgen.
De psychopaat en de psychopathie, de krankzinnige, de bezetene, dat is eigen bezit.
God heeft geen psychopaten geschapen, dat zijn mensen die de wetten hebben overschreden.
Leef u maar uit, dan komt u op een tijd dat uw geest u ... dat wil zeggen, uw geest is wel bewust en u leeft, maar u hebt de bodem weggeslagen, de stof is weg.
U hebt de natuurlijke weg, die u beleven zult en waardoor u de levens kunt aanvaarden en beleven, die hebt u vermoord.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, dus dan moet ik eruit begrijpen dat je straf nog niet ten einde is.’
U hebt u vanuit de harmonie naar de disharmonie gebracht.
En nu moet u door die disharmonie heen weer naar de harmonie.
En nu bent u en nu kunt u dat nergens beleven, en dan weet u het ineens, dan in een organisme, zeg ik.
Want u bent geestelijk, dáár, maar u bent onbewust, uw gevoelswereld is onbewust, en staat daar, u hebt geen bewustzijn, u mist dat andere.
Dus in de astrale wereld, zei ik u, komen mensen en kunnen wij niet helpen.
Naarmate ...
Die werking van die psychopathie, buiten het lichaam om, gaat door.
Na een tijd kunnen wij die mensen natuurlijk bereiken, dan komt er groei, zoals u het zaadje in de grond legt, komt er groen, zo ontwaakt toch in die zielen ...
Waardoor?
Door de goddelijke kern in die ziel.
De goddelijke kern stuwt toch langzaamaan het bewustzijn omhoog, en dan zegt ineens de mens: waar ben ik?
Dan komt het losscheuren van het fluïdekoord op aarde en dat kan dertig jaar zijn, maar deze dertig jaar op aarde zijn voor een krankzinnige het baringsproces voor de moeder.
Wat leert de moeder wanneer de moeder een kindje heeft gehad, een kindje heeft gebaard?
Dat gevoel is er.
Een moeder, een vrouw die geen moeder is geweest, kent die moederlijke ruimte ook niet, dat is bewustzijn.
Ik zal u eens wat anders vertellen, dan kunt u zien hoe scherp André is, en wij ook.
En het kind waarover het gaat is hier.
Die zegt: ‘Hoe is het mogelijk, Jozef Rulof, wat ben jij een helderziende.’
André heeft vrienden, vriendinnen, zusters, hij gaat met de kinderen om.
Ik kom terug op die psychopathie.
En dan kunt u zien wat dat wil zeggen als u nog in dat lichaam leeft.
Dan begrijpt u het, dan krijgt u een ruimtelijk beeld.
Er komt een kind gisteren, eergisteren, bij André, een vriendin, een zuster, u bijvoorbeeld.
Hij kijkt in uw ogen, hij kent het licht in uw ogen.
U komt twee dagen later, hij zegt: ‘U bent moeder geworden.’
Ja, hoe bestaat het ...
Hoe waar is dat?
Dat vorige, dat kinderlijke, dat meisje is weg.
‘U bent aangeraakt door de schepper.’
U hebt een ander licht in uw ogen, u bent nu moeder ...
Voelt u wat er gebeurd is?
U bent ‘moeder’ geworden, dat vorige licht is uit uw ogen.
Dat stelde André vast door zijn clairvoyant zijn.
Als ik het kind zou roepen, dan zou ze ‘ja’ zeggen.
Hij stelde clairvoyant vast dat zij in één dag rúímtelijk was veranderd.
‘U bent aangeraakt, u hebt de liefde gekregen.’
‘Ja’, zegt ze, ‘mijn God, kunt u dat zien?’
Ja.
Nú, de zieke in het lichaam, dertig jaar, twintig jaar leven, niet dat kind is krankzinnig, wat dacht u wat de organen, wat de persoonlijkheid dagelijks opneemt in die psychopathie?
Nu wordt dat kind vergast en nu vraagt dat kind: ‘Waarom hebt u mij die dertig jaar evolutie ontnomen, Hitler?’
En dat is nu de afbraak, dat is nu jammer.
En nou moet u, met al deze wetten moet u zeggen: laat de natuur leven, evolueren, dat opent zich en sluit zich vanzelf.
Is dat niet rechtvaardig?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, nu begrijp ik het.’
Dank u wel.
Zie, nu is het wijsheid.
Dan, denk eens aan wat het is.
Het is allemaal wijsheid.
Als u de diepte, de macht van dit woord, van het gevoel, van de wet beleeft, dan staat u op een universiteit.
En dan vergrijpt u zich niet daaraan, dan bent u blij dat u ontwaken kunt.
De werkelijke natuurmens, de werkelijk bewuste, de krachtige, de sterke persoonlijkheid die daagt kanker, tbc en alle ziekten der aarde uit, want daardoor ontwaakt hij; smart, ellende.
Als u op de aarde komt bij uw koningin en u was één van deze prinsesjes, of waar dan ook, wat leert u?
U leert veel, jazeker.
Maar hoe meer u krijgt ...
Als er dan een mens naar voren komt met liefde en gevoel, dan is dat het bezit van deze persoonlijkheid.
Maar de rijkdom en het bezit op aarde slaat u uit het goddelijke, dienende gareel, nietwaar?
En dan ziet ...
Narigheden?
Waarom verlangen wij om de narigheden van de wereld te willen dragen?
Waarom verlangen wij om te worden gebrandstapeld, opgehangen te worden voor u?
Moet men u vanavond ophangen, u?
Laat mij het voor u doen.
Moet u verbrand worden?
Laat mij toch verbranden voor u, ik kan het.
Ik weet wat er gebeurt, ik vang dat op.
Ik ben blij.
Ja, niet voor uw wereld, niet voor uw zwakte; alleen wanneer een mens Christus kan dienen, alleen voor God, voor de ruimte, voor Christus, wanneer ik Christus kan dienen door een leven op te vangen om mijn hart te geven.
Wilt u mijn hart, wilt u mijn bloed hebben?
Wat is bloed?
Ik geef mijn bloed niet.
U hebt een ziekenhuis opgebouwd, een rodekruistoestand, en dan geeft de ene mens en denkt: ik geef bloed aan een ander.
En dan denkt u dat het goed is.
Praat eens met mij, dan neem ik het u weg.
Dan zeggen wij: ‘Stel dat bloed vast.’
Geen kanker, geen tbc.
Maar daal eens in de derde graad af.
Als ik moet sterven, Jozef Rulof bijvoorbeeld, door de meesters, dan sterven wij liever dan uw bloed te aanvaarden om te leven.
Ik moet geen bloed.
Ik wil uw kanker niet die in de derde graad in u leeft.
Want het is waar dat er ziekten zijn gekomen door de bloedopname, en die kregen na vier jaar kanker, tbc, want ze werden met tbc ingespoten in de derde graad, en het was in twintig jaar bewust.
Weet dat uw dokter niet?
U bewandelt toch maar noodmaatregelen.
De mens is mooi wanneer ge uw bloed geeft?
Ha ha, door de sferen, door de ruimte wordt u uitgelachen.
Is dat waar of niet?
Vraag het uw doktoren maar eens, in de vierde graad kan hij niet meer zien of er kanker is, en in de derde graad van evolutie openbaart zich de tbc en de kanker.
U hebt het van uw over(groot)vader.
Krijg maar een kindje, dát kindje brengt de kanker voort, de kanker, want de derde graad, ziet u, de geboorte, één kind te ontvangen is een graad, is bewustzijn, fundament.
De derde graad in het nieuwe leven, nieuw kind, weer een kind, is een nieuw leven: dáár ligt de kanker, uw voorouders, de derde graad van leven, daar moeder, vader, tante, kind; tbc, melaatsheid, komt tot de ontwaking.
Die bloedopgave en het bloed geven aan uw Rode Kruis en voor een zieke, voor enkele dingen is het goed, maar voor negenennegentig is het verkeerd, want u staat, dat zijn maar lap ...
U krijgt achter in uw rug, op uw zwarte kostuum een rood lapje.
En dan loopt u, heerlijk.
Neem mijn bloed, ik heb zuiver bloed; in de vijfde graad leeft er ook weer tbc in.
Ik niet, ik heb het niet tegen u, kind.
Maar ik weet het.
U voelt wel, allemaal geleerdheid waardoor de mens dat opbouwt en denkt iets te kunnen helpen, krankzinnigheid, psychopathie, daar is het dit en hier is het dat, ze gaan van de wal in de sloot, ze willen daar middelen tot stand brengen, hier middelen, hier middelen.
Nee, u moet met de ruimte worden verbonden.
Als u aanstonds het macrokosmisch instrument krijgt, lost tbc, melaatsheid en alles en psychopathie en alles lost op, álles.
De psychopaten die kunnen, die beleven, die helpen wij en die staan voortdurend onder honderd procent gevoel.
Die kracht is gevoel.
U voelt wel, en die missen dat gevoel.
Een psychopaat mist uw dagbewustzijn als gevoel, heeft de rijkdom nog niet bereikt.
Een kind in Den Haag, André moet een kind helpen, een meisje.
Toen zegt hij tegen de moeder ...
Zij was nonnetje en al vier, vijfmaal, tien levens non, weer non, weer moeder en als ze het moederlijke lichaam niet heeft, dan werd ze pastoor.
Goed.
Komt in de maatschappij en staat in de maatschappij machteloos, weet geen voor, geen links, geen rechts, omhoog; maar helderziend.
Ze zegt tegen André: ‘U gaat beginnen met een boek te schrijven over Egypte en dan bent u Dectar.
Is dat zo?’
Ja.
‘U wilt mij genezen, u heet Jozef Rulof, u wilt mij genezen; die kan dat niet, die Déctar, die kan genezen.’
Maar die Dectar die was er al.
Dat kind, de moeder ...
André zegt: ‘Voor vijftien jaar, maak u maar geen zorgen.
Ze gaat in een krankzinnigengesticht, ze gaat er weer uit.
Ze gaat er wéér in, en ze blijft nu jaren doorgaan.
Maar ze wordt niet krankzinnig, ze wordt niet krankzinnig.’
Ze is er nu weer uit, gezond en wel, gelukkig.
Maar heeft ... en vraagt naar het moederschap.
‘Moeder, moeder, ik wil moedertje worden.’
En nu heeft de maatschappij geen wetten, want nu verkankert dit moedertje omdat zij geen moeder wordt.
Toen zegt ze: ‘Kan Jozef Rulof dan niet zorgen dat ik een man krijg en een kindje?’
Dat is een mens die bewust is.
Ja.
Bent u nu in het Oosten ...
Nu is uw maatschappij weer zo kuis, weer zo mooi, dat u die moeder geen moeder ... U zorgt wel voor uw paarden en koeien.
Maar de mens krijgt geen moederschap.
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘In Engeland wel.’
Engeland wel, wordt ze ingespoten, maar dat is voor díé moeder niet normaal.
U wordt geïnjecteerd in Engeland, hier ook, Frankrijk kunt u ook.
Maar dat wil u als bewust moeder niet.
Dan moet de zalige scheppende kracht er zijn.
Waar blijft dan het beleven?
Neem dan maar zoethout! (gelach)
Het is toch waar, wij denken universeel stoffelijk en geestelijk, u wordt verzoethout.
Nu wordt de moeder al geïnjecteerd met sperma, de scheppende kracht.
Als u naar Londen gaat, naar Engeland, dan hebt u geen man meer nodig, geen scheppende kracht, krijgt u een injectie en dan wordt u moeder, u krijgt de mannelijke hormonen.
Ja, het helpt in de toekomst omdat ...
Maar u voelt wel, duizenden problemen moeten tot de geestelijke orde komen.
De moeder moet moeder worden en de vader zal scheppen, en dan eindelijk krijgt u harmonie.
En dan, elke moeder ...
Nu wil de moeder geen kind.
Een moeder heeft een kindje: ‘Ik wil het kind niet zien.’
Geen moeder.
Een andere moeder, honderdduizenden vermoorden het kind in zich.
U voelt wel, disharmonie, oorlog op moederschap.
Daar is een moeder, moet vijftienmaal kinderen baren voor dat moedertje dat het kind niet wil.
Waar bleef de wereld?
Waarom krijgt de ene moeder twintig kinderen, twaalf, vier, zeven, acht, negen?
U kunt voor de schepping alleen maar één meisje of één jongen baren.
Daar krijgt de moeder twee meisjes, hier nu twee jongens, voelt u wel, dat gaat toch, die vinden elkaar wel, maar de schaal voor het moederschap en het vaderschap is een kosmische weegschaal en moet in harmonie zijn.
En waarom worden er nu meer jongetjes geboren dan meisjes nu?
Omdat u zoveel jongetjes heeft weggevaagd.
En nu zegt het moederschap in de ruimte ...
Er is een gaping gekomen in de ruimte, een gevraag, een gezoek, een stuwing, váderschap moet er wezen, het moederschap is er te veel, en nu trekt het moederschap ...
– wat doet u als u verlangt, wat doet u als de moeder verlangt? –
trekt de moeder de scheppende kracht aan, nietwaar, en nu zorgt de moeder in de ruimte, in de wereld van het onbewuste en hier op aarde, zorgt voor vaderschap.
En nu worden er meer jongens geboren dan meisjes; ook een natuurwet.
Vraag het eens aan uw geleerde!
Ze weten het niet.
Een doodeenvoudige natuurwet, die schaal komt weer in harmonie.
Begint u maar weer met een nieuwe oorlog, jaag de mannen maar van de wereld af, dan zal de moeder wel weer zorgen over een paar jaar dat er weer jongens geboren worden, want moederschap wil gebaard zijn.
En nu zorgt de moeder zelf voor baring en schepping.
De moeder zorgt nu, dat wij, mannen, scheppende kracht, een mannelijk organisme krijgen.
De moeder is alles.
Als u in de natuur kijkt, dan is het de moeder die zorgt voor het diertje.
Vader niet, vader kijkt zo, is bewust, voert niets uit.
Uw onderzoekers in de wereld zeggen: Moeder Natuur, moeder leeuw, en moeder tijger, zorgt voor de boodschappen, voor eten, vader doet niets, dat moet moeder doen.
En dat doet u hier weer.
En zo krijgt u uw dierlijke graad, de menselijke graad, de natuur: bloem, plant, boom, gaat u maar verder.
Allemaal boeken, boeken.
(Tot de zaal): Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, ondanks het wegmaaien, is er dan evengoed nog evolutie?
Begrijpt u wat ik zeg of bedoel?’
Ondanks dat wegmaaien?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, u zegt: trek maar weer aan.
En maai ze maar weer weg ...’
Nee, natuurlijk niet.
U moet begrijpen dat ik, ik geef u daar een vals beeld, ik laat u dat valse ...
Trek maar weer aan en maai het maar weer weg, wil zeggen: waarom doet u dat?
Waarom doet u dat?
Dat mag niet, moet niet.
Maar dan komt de ene moeder.
Ik begin met te zeggen: de moeder wil geen baring, geen kind.
Maar een andere moeder moet zorgen dat er evolutie is.
En nou moet ...
De katholieke kerk die zegt: kinderen, kinderen, kinderen, kinderen.
Waardoor heeft de katholieke kerk dat bewustzijn gekregen om kinderen te baren?
Voelt soms Rome dat ze er zelf naast lopen?
Nu moeten de kinderen, de parochianen, de volgelingen moeten zorgen voor de kinderen; dat zij terugkeren?
Is die wijsheid bewust?
Waarom gaan die witte mieren naar Rome en vreten de verdoemdheid weg?
Ja, wat is dat voor een raadsel? (gelach)
De katholieke kerk zegt: kinderen, kinderen.
‘O, komt er van dit jaar nog een kindje?’
Een kind van André, van ons, een volgeling, die zegt: ‘Ja, maar krijg er eerst zelf twee.’
Toen zegt ze: ‘Ik heb hem de deur uitgejaagd, mijnheer pastoor.’
‘U zorgt ...
Krijgen we van dit jaar nog een kindje?’
‘Nee’, zegt ze, ‘ik schei er uit, ik krijg geen kinderen meer voor u.’
‘Hebt u zeker die boeken gelezen van die demon?’
‘Juist’, zegt ze, ‘juist.’
U moet beginnen te baren.
Speel niet voor Christus en heilige, baar, dan bent u heilig.
Baar, baar, baar, word moeder, het aller–, allerheiligste door God geschapen.
Wat wilt u nog meer?
De mens gaat verfraaien, de mens hangt zich iets om, wordt heilig, u krijgt medailles van de kerk, mooi laken.
(Tot de zaal): Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Is veel kinderen krijgen karma?’
Mijn lieve kind, ik vertel het u.
De ene moeder wordt de slaaf voor de andere moeder.
En dan zegt de mens op aarde: ‘Daar zien wij weer zo’n konijnenbuurt.’
Dat maakt men nog af.
Er zijn gezinnen van tien, twintig kinderen en, ‘dat wordt beestachtig’, zegt men.
Maar omdat er honderdduizenden moeders op aarde leven die het kind weer in het aangezicht van God slingeren.
Ze willen de aanraking, de eenheid, maar niet het kind, de zorgen, of wat dan ook, nee, ze zijn geen moeder.
Er worden natuurlijk kinderen de wereld uitgejaagd en in het goddelijke aangezicht geslingerd door armoede.
Zo’n moeder schaamt zich voor de maatschappij.
Wat is dat?
Wat zegt het?
Maar de katholieke kerk, die nonnetjes, die pastoors, maar ook andere mensen ...
Maar het gaat hoofdzakelijk voor de geestelijkheid.
Het is een eer, als u in het Oosten komt, om te mogen baren.
Bent u geen moeder geweest, dan weet u niets.
U komt ook nooit ...
Nou, neem nu de mens zelf, ga dan toch in de persoonlijkheid moeder, ontmoet nu duizenden moeders, zet ze maar naast elkaar, die geen moeder zijn geweest, die geen aanraking hebben gekend, dan blijft dat nuchtere, halfbewuste licht in die oogjes en die handelingen ...
U hebt zelf namen, woorden uitgevonden voor deze mensen, nietwaar?
Daar is niet mee te leven, daar is niet mee te leven met deze mensen, dat zijn geen moeders, zijn ook geen vaders.
Wat nu?
Nou moet daar een moeder, een moeder krijgt veertien, vijftien, zestien, acht, tien en twaalf, men zegt ...
Vroeger kregen de moeders, moet u luisteren, vroeger kregen de moeders veertien ...
Toen was dat veel erger, in deze tijd beleeft u dat niet.
Maar begrijpt u dan niet dat vroeger ook veel meer mensen door de natuur, door het wilde dier werden afgemaakt?
Toen had de moeder veertien, vijftien kinderen, zestien kinderen, dat was overal zo.
Maar de maatschappij gaat zich verfraaien, door de prehistorische tijdperken heen zit de mensheid, de moeder, met karma, moederlijk karma, de moeder leeft nog in moederlijk karma, want u kunt, als u ... u moet terug, u komt duizendmaal terug naar de aarde en u hebt voor u geen aantrekking hier, geen aantrekkingskracht ...
Wie trekt u aan?
Het gaat toch door, want die moeder is er immers ...
Uw avond is alweer voorbij.
Uw moeder is er immers, die moeder heeft daar zestien kindertjes, voor ú.
U komt aanstonds terug, pastoor, en dan krijgt u weer een nieuw leven, want u wordt aangetrokken, u komt weer op aarde.
Dan gaat meneer weer naar de katholieke kerk, totdat hij kardinaal is, totdat hij paus is, dan is hij echt heilig, heeft hij duizenden levens beleefd, en niet geschapen; en zij als non, als zuster, niet gebaard.
Wat is dat nu?
Zo heilig; zo verkracht, zo bezoedelt men de menselijke evolutie.
En als u dat nu weet, dan zegt u: wordt u maar kardinaal en wordt u maar paus en wordt u nog maar zo heilig, het zegt allemaal niets, niets, niets.
U bent geen schepping meer, u bent geen vader meer, geen moeder meer, u hebt niets, niets, niets, niets.
Geef mij dan maar Maria Magdalena.
Daarom had Christus ontzag voor Maria Magdalena, ze was duizendmaal moeder.
De mens die verlangt ...
U zegt ...
We hebben slechte mensen op de wereld.
De mens die verlangt ...
En die zegt: ‘Die, die moeder daar, oehh.’
Wie zegt u dat zij slecht is?
Er is geen slechtheid in de ruimte, er is alleen evolutie.
Uw publieke vrouwen, zoals men ze noemt, dat zijn ...
Wilt u het woord horen?
U hebt het toch opgebouwd?
Dat is de hoer.
In de ruimte is er geen hoerschap.
Christus kende geen hoerschap, er is alleen evolutie.
Aanstonds zegt ze ...
Waarom doet zij dat?
Is psychopathie werkelijke waanzin?
Is dat afbraak, psychopathie?
Is een gek werkelijk gek?
Noemt u onbewustzijn gekheid?
Is die man krankzinnig, die moeder?
Is er krankzinnigheid op de wereld?
Wist u dat, er is geen krankzinnigheid, er is ook geen psychopathie, die naam, die woorden hebt ú uitgevonden.
U hebt tegen de maan ‘maan’ gezegd, maar de maan is de Eerste Kosmische Graad voor de ruimte, is de Almoeder van deze ruimte.
U zegt tegen de zon ‘zij is zij’.
Maar de zon is vader, is scheppend.
U draait het juist om, u kent de natuur niet, u kent de ruimte niet, u weet niet waardoor ge zijt geboren.
Onzin vanavond?
(Tot de geluidstechnicus): Mijn vriend, ik zie u altijd, mijn broeder.
(Tot de zaal): Ik ben gewaarschuwd.
Wie nog van u?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Ik kom direct bij u.
(Meneer in de zaal): ‘Meester, als we allemaal door leed en smart bewust moeten worden, dan heb ik me afgevraagd: hoe moeten dan die mensen die bijvoorbeeld nu nog op Mars leven en in de toekomst op deze planeet komen, enne dan ...’
En dan is het mooi.
(Meneer in de zaal): ‘ ... in een betere toestand zullen komen als wij ...’
Ja.
(Meneer in de zaal): ‘Doen die er dan langer over als wij?’
Kijk, we hebben het over het paradijs, nietwaar, de aarde wordt een paradijs.
Maar heeft dat paradijs iets te betekenen voor de ziel?
Dat beleeft u maar vanbuiten.
U hoeft, behoeft niet meer zo hard te werken.
De eerste sfeer is gereed, de sferen van licht zijn klaar, het goddelijke Al is bewoond.
Maar de eerste sfeer is klaar.
Als u aanstonds komt, is daar een weg.
Kúnt u die bereiken door te blijven zitten en niets uit te voeren?
Weet u het, begrijpt u mij?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
U zult het leven verdienen.
U wordt moeder, u wordt vader en u hebt lief alles wat leeft, dan bouwt u aan uw eeuwigdurende weg.
God gaf ons het paradijs, God gaf ons ruimte.
Melaatsheid, bezoedeling, hoerschap is er niet, er is alleen evolutie.
Kijk niet neer op die mensen, want u was het gisteren zelf.
In uw vorige leven in Parijs, in Londen, of waar dan ook, hebt u het hoerschap goed beleefd, nu zegt u: ‘Ik heb er niets meer aan, ik wil één leven dienen.’
Zij zijn zoekende, zij is denkende door de vele aanrakingen moeder te worden, voor wat?
Het is slecht, het is verkeerd, daardoor tot het leven, tot het eten en drinken te moeten komen, dat kunt u anders doen.
Waarom schildert u niet een beetje?
Waarom wordt u geen kunstenaar, een schrijver of wat dan ook?
Elke gedachte, elke taak ... er is maar één taak in de ruimte, één taak, eentje, en die is: word moeder, word vader.
En door moederschap, door vaderschap ...
Als u liefde wilt beleven, mijn vriend, schepper, van haar die u toebehoort, en u kunt haar niets vertellen, dan krijgt u ook geen liefde.
Hoe meer u kunt geven, des te meer liefde krijgt u van de moeder.
Neemt u dat aan?
(Zaal): ‘Ja.’
Als u daar als man staat en u hebt niets te geven, u weet niets ...
Máák u deze wijsheid eigen en u krijgt ruimte.
Maar wanneer u tot de katholieke kerk behoort en u bent protestantistisch, u bent luthers, dan krijgt u een verdoemde kus op uw lippen.
Wilt u vertellen, wanneer u de verdoemdheid aanbidt, dat u de moeder die u liefhebt een ruimtelijke, kosmische kus kunt schenken?
U staat bovenop uw ‘kist’, u voelt de spijkers.
Als moeder ziek wordt, ziet u ‘de kist’ reeds en een ‘kist’ is er niet, en nu moet u mij, ons ...
Als mijn kind gaat, dan zeg ik: ‘Aanstonds zult ge mij terugzien, ik vang u op, ga eerst maar, ik kom aanstonds, gaat u maar.’
Wat is de dood mooi.
‘Gaat u maar, ik gun u de ruimte, en kom tot me terug en praat zo nu en dan even met mij.’
Als uw moeder gaat, laat ze toch vertrekken.
Maar bewijs eens dat u ook alleen kan zijn.
Praat met de andere zusjes, vriendschap, liefde, bouw op.
Er is geen verruiming, er is geen ‘kist’, er is geen stilstand, het leven wordt mooi als u elkaar kent, als u ruimte hebt.
Ga eens neerzitten en lees eens een boek.
Vertel eens aan de moeder, als schepper, wanneer zij het gevoel heeft om uw gevoel te beleven en ga nu eens door het leven van Christus naar de ruimte, naar de sferen van licht, naar de Vierde Kosmische Graad, maak eens een wandeling door de ruimte.
Wat doet u dan?
Dan gaat ge hand in hand.
En dan komt daar iemand ...
Nu ziet u plotseling een andere moeder voor u: ‘Kind, ik weet iets van de ruimte, ik weet iets van het leven na de dood.’
Toen zegt ze: ‘O, dan bent u zeker een occultist, een spiritualist, dan bent u des duivels.’
Goeie kind, u wordt ineens des duivels, omdat ge naast de kerk wandelt.
Ruimte, gevoel, bewustzijn is liefde, hoe meer ruimte u hebt als gevoel, als wijsheid, is de liefde voor de moeder.
Wist u dat niet?
Wat heeft de man te leren aanstonds achter de kist?
Om de moeder te dienen.
Wij zijn bezig om u tot de ontwaking te voeren.
Hoe meer liefde u voelt voor de moeder, u krijgt het toch van haar terug wanneer ze bewust is ...
Ik heb het niet tegen het onbewuste, de psychopathie, ik heb de moeder die verlangt om zich innerlijk, moederlijk, ruimtelijk te verrijken.
Is dat zo?
Wat krijgt u terug?
Liefde, geluk, zij dráágt u.
En uw pap is nooit aangebrand. (gelach)
Mooi daags woord ...
(Tegen de mevrouw van de vraag over een sekte in Nederland waar geesten doorkomen): Dus geen vreemde mensen om u heen.
U hebt André geschreven, u gaat met uw rolletjes goed door, en geen mensen die u afbreken, en de rest laat u maar praten.
Hebt u het begrepen?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Ik geef u zelf die boodschap, omdat ik u voel en u ken.
Geen vreemden in uw Gethsemane.
Geen vreemden moet u binnenlaten, die daar met modder aan hun schoenen komen om uw paradijs te betreden.
Daar de eerbied te gaan beleven, moeten ze voelen, om de schoenen uit te doen.
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
U had zo niet moeten lopen, u moet zó lopen.
Er is geen strijd, er is geen narigheid, er zijn ook geen hatelijke, geen verkeerde mensen.
Als u zegt tegen degene die u liefhebt en waar u mee te maken hebt: u bent hatelijk ...
Ja, dat kan, stoffelijke haat, bekrompenheid, zielig gedoe, zeker.
En wanneer degene niet wil luisteren ...
Dat is toch ook voor die telepathie, nee, pedagogische, het pedagogische element om het gevoelsleven tot de ontwaking te stuwen.
Dat is praten, praten, praten.
En dat slaat de moeder niet, dat trapt de moeder niet.
En als de moeder zuiver is, duidelijk is, wanneer de moeder verstand heeft ...
Dat krijgt u, u krijgt eerst maatschappelijk bewustzijn.
Wanneer u maar, de man, vijftig, uw zestig, uw zeventig gulden verdient, en ze maken in twee uur tweehonderd op, dan is dat een fout.
U moet eerst maatschappelijk leren denken.
Socrates bracht stoffelijke stelsels.
U moet van elke gedachte ...
U bent wijsgeren.
De goede moeder die in de sferen van licht haar eigen huishouden niet kent, dat is een onbewuste.
U moet de stelsels van Socrates voor uw leven toepassen, u moet weten dat geld goud is en door het goud is de wereld opgebouwd.
Hebt u niets?
Kunt u naar huis wandelen, zegt André.
Het doet u niets?
Bent u te lui om iets te verdienen?
Krijgt u nimmer goddelijk brood in uw handen.
Is het zo prachtig dat u van alles en alles op de wereld moet, dat u alles moet cadeau krijgen, moet u geschonken worden, u verdient zelf niets voor uw leven om u een kleinigheid bewustzijn te geven?
Er zijn mensen die willen gaarne ontvangen, maar u kunt er beter ...
Daarom zei Christus: ‘Duizendmaal beter, geef, geef, geef, geef.’
Als u moet ontvangen, bent u innerlijk arm en onbewust.
Het bestaat niet, zeggen wij.
Hebt u hier op aarde niet te eten?
Hoe oud bent u?
Ga met mij mee en ik geef u in veertien dagen een bestaan en u zult een bestaan hebben, u hoeft hier niet te lijden, niet te hongeren, indien u voor honderd procent wilt.
(Meneer in de zaal): ‘En die werkelozen dan die allemaal ...’
Wanneer al die werkelozen van u ...
Breng ze maar mee, dan hebben ze morgen van mij een taak.
(Meneer in de zaal): ‘Nee, die willen wel werken, maar ze mogen niet werken.’
Dan zullen ze nu bloemen verkopen.
Dan zal ik ze ...
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘Daar moet je ook een vergunning voor hebben.’
Daar heb ik geen verstand van.
Ik kan het leven wel tot een taak brengen.
Wat híj kan, kan ik ook.
En als u dat gevoel niet hebt ...
Christus zei: ‘Er is altijd’, in Jeruzalem is dat ontstaan, ‘er is altijd te eten en te drinken voor hem en haar die willen werken, dienen, dienen.’
Hebt u dat van uw (t)huis, van uw oom, uw vader, uw erfenis gekregen?
Dat gaat weg, dat behoort u niet toe.
Alles wat u verdient voor de ruimte is uw bezit.
Is dat zo?
(Meneer in de zaal): ‘Maar dat word je onthouden.’
Wat blieft u?
(Meneer in de zaal): ‘Maar dat word je onthouden, weet u dat?’
Dat wordt u ...?
(Meneer in de zaal): ‘Dat word je onthouden, van de maatschappij.’
Ja, uw maatschappij is disharmonie.
De een heeft alles en de ander heeft niets.
Uw rechten deugen niet hier, er is geen rechtspraak; dierlijke rechtspraak is het, u hebt nog geen geestelijke rechtspraak.
Ik kan geen geestelijke rechtspraak opbouwen.
Ik zeg: ik kan die mensen eten geven, kan ik, kunt u ook, als u de weg weet, als u die mens kent.
Maar ik kan de geestelijke rechtspraak niet toepassen, want dan neem ik hem alles af en ik geef het daar weg, want híj heeft het niet verdiend.
U moet dus, waar ik u heen wil voeren is: u zult in uw maatschappij alles moeten verdienen.
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
En dat is ook voor de geest.
Mijn zusters en broeders, ik dank u voor uw mooi gevoel.
Ik hoop dat ik u iets heb mogen geven.
(Zaal): ‘Ja.’
Nog één lezing.
(Mevrouw in de zaal): ‘Helaas.’
Wat helaas?
(Zaal): ‘Omdat er nog maar één lezing is ...’
U zegt helaas.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, helaas, omdat er nog maar één is.’
Ik heb er twintig gegeven en ik zag u niet.
Helaas.
Het zegt mij niets, want ik ken mijn mensen.
Wilt u dat helaas op de weegschaal leggen voor uw hart?
‘Helaas, u gaat weg’, en ik was hier twintigmaal, twintigmaal ben ik hier geweest, ik heb op uw plaats gekeken en u was er niet.
Maak me niet boos. (gelach)
Voer mij niet tot het liegen, voer me niet tot de zwakte, tot het niet willen, niet kunnen; is er niet in de ruimte.
De mens die dorst, de mens die moeder wil zijn, zoekt op de wereld waar het moederschap te aanvaarden en te ontvangen is.
Wilt u mij zeggen, en de meesters, en Christus, u was honderd procent dorstende?
(Mevrouw in de zaal): ‘Er kunnen omstandigheden zijn, meester Zelanus ...’
Néén, ja, drie, vier, maar geen vijfduizend, er waren geen vijfduizend omstandigheden.
U krijgt toch van mij geen gelijk.
Nóóit! (gelach).