Navigatie 8

Zr. Z. Dreckmeijer vraagt: „Er zijn oogspecialisten, die door operatie blinden ziende kunnen maken.
Wordt hier nu in een goddelijke wet ingegrepen?
Zijn deze specialisten door eigen studie zover gekomen, of is het door de meesters doorgezonden geworden, bijvoorbeeld door intuïtie?”
Jozef zegt: „Dame, wij mensen hebben de ziekten geschapen, niet God.
Wat wij in het oerwoud, waar de wetten zijn ontstaan, hebben verknoeid, mogen wij niet meer overwinnen en onschadelijk maken?
Over de afbraak leest u in de boeken ‘Het Ontstaan van het Heelal’.
Wat nu de dokter doet, komt van Gene Zijde, daarvoor leven de meesters van elke faculteit.
Zij dienen thans de mensheid en willen het „Koninkrijk Gods” op aarde brengen en van de mens een gelukkig schepsel maken!
Noemt u dit: ingrijpen door de mens in de goddelijke wetten?
Dit is het ingrijpen voor het goede, dame, zuster, verpleegster; dit had gij moeten weten!
Of wilt ge, dat God de mens in zijn ellende op aarde, door het stoffelijke leven, dooddrukt?
Natuurlijk niet, u moet nu niet kleuren, zuster.
Doodeenvoudig is het, doch van de mens, die heeft bewezen te kunnen denken, verwacht je iets anders en niet dit.
Ik weet, dat u, indien u had nagedacht, het antwoord eigenlijk zelf ook wel zou hebben geweten.
Waar blijft nu dus ons geestelijke denken over de goddelijke rechtvaardigheid?
U begrijpt het nu zeker en dus ga ik verder.
Of zijn hier nog vragen over?
Neen?
Dat dacht ik wel, u weet het dus.
Straks lossen alle ziekten volkomen op, dat is de „wil” van Christus, van God dus.
Dit kunt ge aanvaarden!
Deze afbraak, de ellendige zaken dus voor de mens, voor het lichamelijke en het geestelijke – voor de innerlijke mens dus – is onze eigen afbraak geweest; wij hebben psychopathie geschapen en vele stoffelijke ziekten; daarvoor legden wij eeuwen terug reeds de fundamenten en deze zijn thans ons eigen bezit!
Een kind had slechts een half hart, toch leefde dit kind.
De moeder ging met haar kind naar de dokter.
De dokter keek lang naar het kind en toen viel er: ‘Zeg eens, moedertje, hebt u in het begin van uw zwangerschap niet aan de vrucht van God geprutst?’
‘Wat zegt u, dokter?’
Begreep de moeder dit niet?
‘Ik zal het u duidelijk zeggen, moeder.
Had gij dit kind weg willen maken?’
Toen kwamen er tranen.
‘Jazeker’, zei de dokter, ‘u hebt zélf schuld aan de ziekte van uw kind!’
Hij kon dit aan en door de verschijnselen volgen.
En wij, dames en heren, hebben op deze manier duizenden ziekten geschapen en willen ze nu kwijt.
Maar van deze prehistorische toestanden wil en kan de maatschappij geen enkele wet aanvaarden, omdat diezelfde maatschappij niet kan erkennen, dat wij zélf het prehistorische tijdperk hebben beleefd en thans het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) hebben bereikt.
Maar mét ons, ging die afbraak en daar zitten wij nu mee!
Moet u nog peultjes?
Die doperwtjes smaken niet, zuur zijn ze en vergiftig ook, toch moeten wij ze eten, want er is niets anders!
De gehele goddelijke natuur is door ons bezoedeld, verhaspeld en versjacherd, doch dat weten de mensen niet.
Eerst als je achter de kist bent ontwaakt, sta je voor je eigen afbraak en kun je erin terugkijken.
Ik had het reeds te aanvaarden en hierdoor kunnen wij nu ál deze afbraak verklaren, ook de goddelijke waarachtige rest erbij!
Maar nu is er geen verdoemdheid meer!
Geen laatste oordeel is er nu!
En de Bijbel begint met kletspraat!
God is geen Vader van haat, God is Liefde!
En miljoenen andere levenswetten voor ons stoffelijke leven en ook voor het geestelijke, krijgen nu de ruimtelijke ontleding te beleven en dit is het, wat gij nu hoort en niets anders!”
 
Vraag van mevrouw M. de Reus: „Zou u ons iets van het engelenkoor willen vertellen?
In welke sfeer bevindt het zich en wie mag erin meezingen?”
Jozef zegt: „Indien u denkt, dat daar mensen met vleugelen rondvliegen, die engelen zijn, moet ik u teleurstellen.
Maar dit weet u nu door de boeken.
Natuurlijk, in de boeken wordt er gesproken over de mens als een „Engel”.
Dat is echter de mens met zijn „liefde” en niets anders.
Geen vleugeltjes dus, die zitten in ons en zijn groter en machtiger!
Maar ik begrijp, wat u bedoelt en u begrijpt mij.
Ja, dame, daar bezit de mens zijn geestelijk timbre en wij hebben het daar al eens eerder over gehad.
Dat is het geestelijke timbre van God voor Zijn geest en wij mensen, man en vrouw, bezitten dit ook.
En daar, als u de eerste sfeer hebt bereikt, kunt ge zingen en bezit gij, een geestelijk timbre en dat is voor élke vonk van God!
Daar zingt de mens ook, maar over het „leven” en dat geluid is ontzagwekkend.
In de boeken ‘Een Blik in het Hiernamaals’ leest u erover en zo ís het ook.
Duidelijk?
Ik kan er alweer een boek over schrijven, doch dit is vanavond niet nodig.
U moet daar het gezang, door miljoenen mannen en vrouwen vertolkt, eens beluisteren, wanneer zij de „wedergeboorte” bezingen, of uiteindelijk de „Liefde”!
Dan zinkt u ineen, u kunt dat niet eens verwerken, dame, moeder.
En is dit zo vreemd?
Zouden wij daar niet de stem van onze geest bezitten, nu wij weten, dat God ook geest is en door Zijn geest tot het leven kan spreken?
U hoort het al, maar nu moeten wij al die fundamenten openleggen en dat is dan het boek: een machtig werk, het Universele gezang van de mens, als vaders en moeders ten opzichte van hun leven, dat ziel, geest, gevoel en de eigen persoonlijkheid heeft te vertegenwoordigen, met afstemming op God, die hun eigen afstemming is en vertolkt door gezang!
Duidelijk, dame?
Als u nu zorgt, dat gij straks de sferen van licht kunt betreden, is ook uw stem bij uw leven aanwezig en moogt ge meezingen.
Ja, dames en heren, gij móet zingen; indien gij er niet bij zoudt zijn en uw mond zoudt sluiten, dan misten zij daar uw stem en had het geheel geen waarde!
En is dit weer niet rechtvaardig, niet eerlijk?
Zo is het, kinderen van Onze Lieve Heer, ook dat wacht u allen!”
 
Nog een vraag: „Men bidt zo dikwijls tot God, tot Zijn persoonlijkheid.
Hoe wordt nu zo’n gebed aangehoord en verhoord?”
Jozef zegt direct: „Dame, moeder van kinders, God kunt u bebidden, wanneer u ook de daad wilt beleven, anders is God niet te bereiken en blijft Hij doof voor uw gebed, Hij hoort u dus niet!
God is een persoonlijkheid!
En waardoor is Hij te herkennen?
Gij en ik en alle mensen zijn deeltjes van Zijn Persoonlijkheid!
Dit betreft ook al het leven van Moeder Natuur en de Ruimte.
Dus God is herkenbaar door Zijn leven en het karakter van elk ding als stof, geest en ziel, als gevoel.
Alles, wat tot het leven behoort is HIJ.
En wat wilt gij nu als mens van Hem bezitten door uw gebed?
Een kindje soms?
Het hoogste, dat gij Hem kunt vragen?!
Ja, als u zich hiervoor openstelt, is het voor uw leven mogelijk om kinderen te ontvangen, en die hebt u zomaar van God gekregen, waarvan wij, door de meesters, thans de wetten en de Ruimten kennen en ontleden!
Maar vraag God nu eens om centjes, om iets anders, dat nu niet met Zijn leven heeft te maken?
Dan is Hij doof en hoort u niet.
U kunt dus niet voor al uw gevoelens, vragen en verlangens bidden, dame, u moet dit door de boeken voor uzelf uitmaken.
Ook die vragen zijn hier al gesteld en voeren ons weer tot het gebed en de wetten van God als persoonlijkheid, die natuur, nacht, licht, leven, gevoel, stof, ziel en geest is!
Vader- en moederschap zijn daarvan het allerheiligste, omdat die mogelijkheden ons met de evolutie verbinden, waardoor wij Zijn scheppingen en persoonlijkheden kunnen overwinnen en ons kunnen eigen maken.
Wél kunt gij nu door uw gebed genezen.
Kracht vragen kunt gij ook, wanneer gij, als mens, die stoffelijke fundamenten erbij legt, want de volmaaktheid voor uw leven hier, valt niet van de hemel, daarvoor moeten wij ons eigen leven inzetten.
Voelt u nu de Universele rest, waarvoor ge niét en wél kunt bidden?
Dan behoef ik het u niet verder uit te leggen en ga ik verder.”
 
Vraag van mevrouw M. de Reus: „Is het gerechtvaardigd, dat de mens geen aandacht heeft voor zijn naaste omgeving, omdat hij te verdiept is in zijn werk?”
Jozef zegt: „Mevrouw, ook dit is een boek, een machtig boek, zo geweldig is dit!
Als ik dat boek schrijf en er ook nog een scenario van maak, verdien ik geld als water, maar – wij zeggen het steeds – de meesters verklaren de goddelijke wetten en dat is noodzakelijker.
Wij zullen er thans even op ingaan en dan hoort u iets.
Ik heb er reeds fundamenten voor gelegd, waarna wij begrepen, wat wij voor de maatschappij en ons menselijk éénzijn – ons huwelijk dus – moeten doen, want dit gaat juist kapot en door datgene, waarover u vraagt!
Ja, dame, erg is het, wanneer de mens oplost door zijn werk en daardoor de goddelijke, hemelse rest vergeet en veronachtzaamt.
Maar wat nu?
Ik heb films gezien, waarin de man, opgelost in zijn werk, zijn andere wereld dus, vrouw en kinderen vergat.
Uiteindelijk stonden ze voor scheiding.
De kinderen brachten vader en moeder weer tot elkaar terug, een prachtfilm was het!
De mens belkte, zo ontroerend was dit menselijke en toch zo eenvoudige drama.
Doch de harten van die twee mensen gingen kapot, er bleef van menselijk éénzijn niets meer over.
De maatschappij is het nu, die de mens te pakken heeft en waaraan hij te gronde gaat; hoofdzakelijk door de centjes!
En dit geldt voor man en vrouw.
De vrouw, dames, geeft alles aan haar werk, haar taak.
Prachtig is dit, maar geef uw innerlijk leven en al uw karaktertrekken nu eens zo’n „politoertje”, zo’n „wasje”, „strijk” die karaktertrekken eens in het geestelijke gareel en het leven wordt anders, moeders.
Dit geldt bovendien voor de man, wanneer hij tot aan zijn hals is weggezakt in de maatschappij; er ligt nu een taak, ook voor hém, in het huwelijk.
Ja, doch nu is het nog de kunst, dat u toch – ondanks uw grote taak – uw eigen leven voor achter de kist niet vergeet.
Kunst is dit!
Machtige kunst is het!
Wie kan het?
Eén mens op miljoenen is slechts in staat, dit evenwicht te behouden, het is de grote van geest, dus de liefde-mens!
Eén op miljoenen maar.
Dus als de man en vrouw begrijpen, dat het geestelijke leven vóór alles gaat en boven alles staat en met geld niet is te benaderen.
Maar als manlief veel wil bezitten en dit voor zichzelf als het enige ziet en wil beleven, praat dan maar, doe wat ge wilt, geef hierover films en toneelstukken, schrijf boeken, het helpt hier niet, de mens zélf is er niet voor gereed.
Dit hebben duizenden mensen moeten aanvaarden en duizenden mannen en vrouwen kregen hun afbraak te beleven; scheiding tussen tafel en bed is het, wat er overblijft.
Enfin, u kent allen die narigheid.
Boeken zijn het, jazeker, doch als de mens niet wil, staan ook wij machteloos.
Ik praat me een ongeluk, helpt het?
De mens wil niet leren.
Telkens hoort hij dat duiveltje in zich, dat het anders wil.
Jazeker, maar door dat duiveltje gaat ons leven kapot.
Ze willen niet denken.
Wat willen wij nu bereiken met die andere levensgraden, die volkomen opgelost zijn in de maatschappij, die niets van het leven achter de kist willen weten en de schouders ophalen, geestelijke wetenschap vertrappen, geen geloof, geen God, niets van dit alles willen beleven; geld en bezit is alles voor hen!
Die mentaliteit is niet te bereiken, dame.
Zelfs onder ons leven er mensen, die geheel zijn opgelost in hun taak.
Ook al horen ze, wat ze moeten doen, ook al zijn zij thans in staat om voor zichzelf vergelijkingen te maken, tóch zijn die stoel en tafel meer waard dan hun geestelijke ruimte, hun geest en persoonlijkheid, doch déze krijgt die bekoring en die „wil” niet te beleven, dat strijkje niet, ik bedoel poetsdoekje, politoertje!
Voor de vrouw is dit.
Je zou wensen, dat ze niet zo helder waren.
Toch kan alles samengaan; ze doen het echter niet.
De man is in zijn toestand nog erger.
Wij kunnen elke dag leren.
Twee mensen hadden ruzie, grote ruzie reeds, omdat hij niet meeging om iets voor haar te kopen.
Hij zegt: ‘Ik slofte mee naar de stad.
Wij zouden schoenen kopen.
Vier grote zaken in en uit, honderdduizend soorten schoenen waren er.
Voor haar was er niets bij.
Ik zei niets, maar ik dacht: Dat flik je mij niet meer!’
En toen de volgende keer?
Ruzie, omdat hij weigerde.
Zij weg.
‘Een maand lang’, zegt dit grote mannekind, ‘hoorde ik geen woord meer van haar.
Mokken, sarren en niets zeggen, de duivel had ze in.
Zou je niet hard weglopen?’ denkt de man.
Honderdduizenden dingen, dame, moeten wij beleven, die deel uitmaken van ons karakter.
Gemakzucht is het, als je niet op eigen benen kunt staan en hierdoor gingen levens kapot!
Vorm een persoonlijkheid!
Weet, wat je wilt!
Daarom zou het een goed boek worden.
Maar de mens begint toch niet aan zichzelf te werken.
Waarom zou je dan zo’n boek schrijven?
Maar nu iets anders.
Zij behandelt even de zaak van mijnheer.
Hij voelt zich beledigd, zijn zaak is het.
Hij scheldt, nogal erg ook, het woord „serpent” valt ook over zijn lippen en toen gebelk, nachten-, dagenlang.
Het huwelijk is kapot, hij is een onmens, heeft geen gevoel, geen begrijpen, geen eenheid, hij wil op eigen benen staan en geeft haar geen grond, verwijdert haar uit zijn leven.
Had die man maar kunnen zeggen: ‘Wat lief van je, lieverd, dat is prachtig’, want zij deed het goed, begreep het, dacht goed te doen en kón het ook.
Maar het was: ‘Neen, daar moet je van afblijven!’
En zo zijn er miljoenen tafereeltjes, waardoor de mens zichzelf kraakt.
Mijn hemel, hoeveel is het niet, waarvoor de mens staat en dan liefde moet voelen voor het andere „ikje” of het grote „ik”, waarmede hij te maken heeft, en waar hij man voor is en zij vrouw, moeder.
Maar is zij dat?
Is hij een man, een vader, een echtgenoot?
Opgeloste deeltjes zijn het van en voor een rotte maatschappij en niets anders!
Niets!!
En dit is de heilige waarheid.
Duizenden voorbeelden zijn er nu, en al die dingetjes brachten een diepe kloof tussen man en vrouw.
Onoverkomelijke kloven zijn het, als vuurspuwende bergen zo gevaarlijk, moordend zijn ze, geraffineerd afbrekend, omdat wij onszelf liefhebben en zelfs geen kat, geen hond; geld is het, dat heeft onze liefde.
Als gij de leer van de meesters en Christus niet wilt beleven, blijf dan weg, gij hebt er toch niets aan.
Ik zeg u: alleen door te bewijzen wat ge wilt en door die duiveltjes te willen overwinnen, gaat ge verder en krijgt ge het geluk in handen.
Ik heb heel veel mensen tot elkander gebracht, ze eerst afgebroken en door de levenswetten weer opgebouwd.
Dit was alléén mogelijk, dame, doordat beiden wilden, echt wilden, liefde hadden en wat geestelijke kracht, of ... ik zou hard weggerend zijn en kon er niet aan beginnen, want ik bereikte toch niets!
En dit is voor hoog en laag, dame, voor kunstenaars en voor bankiers, voor geleerden, voor koning en keizer; u kent thans die persoonlijkheden als man en vrouw.
Nogmaals, dít maakt de kunst uit, ís kunst en het eigenlijke álles voor man en vrouw, waardoor de mens zijn Gene Zijde kan opbouwen, maar het niet doet, niet wil, er niets voor over heeft!
Ze loopt weg, hij ook en zoekt iets anders, doch ze blijven dezelfden.
Soms vinden katten- en varkensnaturen – karakters – eenheid.
Ook families, die boksen, tezamen hardlopen en springen, een handeltje drijven, schilderen, schrijven, roeien en aan teelt doen, witters en bakkers, ook kruideniers behoren ertoe, indianenhoofden, Laplanders ook, Chinezen hebben er last van, vanzelfsprekend de Jappen ook, Amerikanen, Duitsers en Fransen, Zwitsers en Russen, de adel en de ongeletterden, de dief en de moordenaar.
Maar als het homoseksualiteit (zie artikel ‘Homoseksualiteit’ op rulof.nl) wordt, dames en heren, is het nog vies en vuil ook, kortom een kermistent is het!
En dit alles is te overwinnen, is tot het harmonische gareel terug te brengen, als er gevoel is voor hartelijkheid, begrijpen, als er de „wil” is om het eigen karakter te verfraaien naar geestelijke bewustwording.
Maar wie wil dit?
Ik nu, dames en heren, moet dát alles bezitten, of ik lig er voor de meesters volkomen uit.
Ik pas me aan en wil nu geen wit laken dragen en geen heilige zijn.
Ik moet dus tot de maatschappij terug en gij moet juist die maatschappij loslaten en uw leven instellen op het geestelijke; ík heb er nu te veel van en moet zorgen dat ik niet oplos, niet verdwijn van de wereld en uit de maatschappij, wat de mens alweer niet wil begrijpen; ze willen mij nu heilig zien en ik ben en blijf een Gelderlander!
En ook dat is kunst, grote kunst, of het andere leven stikte door het mijne en dit is alweer een kloof, die ik moet overbruggen, wat ik steeds heb gekund, of ... ik had me niets eigen gemaakt.
En dit alles wil ik u nu leren en het is doodeenvoudig, als ge wílt, als ge samen wilt.
Want anders staat ge machteloos!
Mevrouw, ik scheid eruit, het is toch onbegonnen werk.
Als u er iets aan hebt, ben ik u zeer dankbaar en heb ik niet tegen levend-doden gesproken.”
Mevrouw de Reus antwoordt nu: „Mijnheer Rulof, ik dank u uit de grond van mijn hart, ik weet het nu.
Nogmaals mijn dank!”
 
Vraag uit de zaal: „Hoe weet de mens als ziel in de wereld van het onbewuste, dus voor de wedergeboorte, wanneer die geboorte en éénheid tot stand komt?
Weet de ziel, dat zij wordt aangetrokken?
Kunt u mijn vraag beantwoorden?”
Jozef zegt: „Jazeker, dame, dat is mogelijk, wij kennen die wetten.
De ziel ... néé, ik zal het de zaal vragen.
Ik vraag u, moeders en vaders, als u een kindje wilt hebben, u als moeder, of gij als man, wie wil dit dan, gij zélf?”
Wij zeggen: „Ja, natuurlijk, wij willen immers het kind?”
Jozef zegt nu: „Dat zoudt ge wel willen, maar zo is het niet.
Immers, als het zó was, mensen, dan hadden wij de schepping van God in handen en dat kán niet, God is en blijft zélf schepping!
De ziel dus, moeder – uw vraag krijgt het goddelijke antwoord te beleven – ís de geboorte.
Gij zijt als man en vrouw slechts het middel en de menselijke mogelijkheid.
Als u het gevoel krijgt om te baren en te scheppen, is u dat gevoel reeds gegeven, de ziél is nu de „wil”!
U bent nu geen man en vrouw meer, maar schepping, wedergeboorte voor een vonk van God en dat gevoel bezit ál het leven van God, dus ook de natuur, het dier, de bloem en de plant.”
Vraag uit de zaal: „Dus dan heeft de mens géén eigen wil?”
Jozef zegt: „Hierin niet, mijnheer, doch u bent dan één, de evolutie van de vonk van God is het, de wedergeboorte, die ook gij hebt beleefd en in eigen handen hebt en zo trekken wij nieuw leven aan, doch ik ben en gij zijt het, die de schepper, man en vrouw dus, bezielen en zo komt de wedergeboorte tot stand.”
„Maar,” zegt er iemand uit de zaal, „dan ben ik niets meer, dan heb ik géén „wil”, niets eigenlijk, wat van mezelf is voor baring en schepping.”
Jozef zegt: „Zei ik zo-even niet, dat God dit in handen heeft gehouden?
Dit zijn de goddelijke eigenschappen in de mens, die toch goddelijk en onaangetast blijven, of ... de mens roeide de schepping uit.
Nietwaar soms, gij wilt baren en wilt een kind; miljoenen andere mensen niet!
Pastoors en nonnen nu, weigeren te scheppen en andere mentaliteiten weigeren ook.
Wat bleef er van de schepping over, zei ik u eens, als wij allen, heel de mensheid, katholiek priester werden?
In honderd jaar was er geen mens meer op aarde.
Door heiligheid en kuisheid roeiden wij de schepping uit en hadden dus God in handen gekregen.
Maar kan dat?
Daarom is de „ziel” voor al het leven goddelijk bezield.
Kijk nu naar de natuur, naar uw hond en kat.
En wij mensen zijn niet anders.
Wat is dat voor een gevoel, waardoor het leven in de lente wil scheppen en baren?
Weten al die miljoenen vogels dat, dames en heren?
Neen, dat is God zélf, de menselijke en dierlijke evolutie is het en die kent men nog niet in de mens, en ook niet in het dier.
Men zegt: „Dat is de natuur.”
Maar wat is die natuurdrift in de mens en het dier?
God is het!
De menselijke wedergeboorte is het, de evolutie als reïncarnatie!
Is het niet machtig, dames en heren en wat weet de geleerde psycholoog ervan?
Niets, voor hem is het nog natuurdrift, de natuur bezit het.
‘Néén’, zegt Gene Zijde, ‘de ziel is het en blijft het, die zich als de goddelijke vonk, door de reïncarnaties, zélf tot het goddelijke „AL” terugvoert.’
Alléén dat is het!
Maar waarover u struikelt, ken ik.
Een ander beeld nu, want dit is de moeite waard en hierdoor leert ge uw God en uzelf kennen!
Als wij beginnen te koeren, op twintigjarige leeftijd uitkijken naar het andere leven naast ons, wat is dit dan?
Wel, zeg het eens?”
En nu horen wij weer: „De ziel.
U zegt het immers?”
„Het gevoel.”
„Neen, dames, nu is het de ziel niet, ook ons gevoel is het niet.
U denkt: De „droedels”, maar dat is het ook niet.
Wát is het, dat ons zó op achterste benen zet, waardoor ons hartje begint te kloppen?
De liefde?
U zegt liefde?
U weet dan nog niet eens, wat liefde is!
Dat is het niet, mijnheer, want de menselijke en dierlijke liefde is heel iets anders en staat buiten dit machtige probleem, dat geen probleem ís, indien ik u dadelijk de goddelijke waarheid geef.
Wat loopt ons mensen, voor het leven op aarde en voor God, steeds, voor een tijd, vooruit?
Wat?
Wanneer begint de persoonlijkheid, rein en zuiver voor zichzelf te handelen?
Wanneer maken wij ons iets eigen?
Wanneer begint dat eerst?
Weet u het niet?
U kent het leven en uzelf niet, dames en heren, en dit leert ge thans kennen.
Luister, gij allen, en gij weet het meteen!
Als wij beginnen te koeren, is het vader- en moederschap in ons, dat koert, liefde wil beleven, maar dit is geen liefde, dit is scheppen en baren.
De eigenlijke liefde, waar u het over hebt, leeft in de persoonlijkheid en is het gevoelsleven en wordt het karakter.
En hoe dat is, moeten wij, buiten de schepping om dus, bewijzen als man en vrouw.
Maar, de schepping en baring geschiedt vanuit ons leven en daardoor – nu komt het – is al dat leven in de natuur, is het dier zo gek, zo wispelturig ook, kent het maar één doel, bezit het maar één gevoel, het leven tot evolutie te voeren en dit ís God zélf!
Had u dit in uzelf al eens bedacht en gevoeld?
Nóóit, dat bestaat niet, maar dit is het!
Eerst op zes- tot achtendertigjarige leeftijd, ... begint de persoonlijkheid aan het éigen leven.
En dat kent ge allen.
Als die stuwing, dat baren en scheppen voor al het leven, inslaapt, is de mens in staat om voor zichzelf iets te bereiken en dat is nu de sfeer van licht in hem en in haar, de wijsheid, én de liefde.
Hoe reageert nu de mens?
Daar hebben wij het zo-even over gehad.
Hoe is die man en die vrouw voor de „liefde”?
Ziet ge, dat de liefde voor de „persoonlijkheid” is en blijft en dat baring en schepping „God” vertegenwoordigen?
Dat het de ziel is, die wil, dat wij baren en scheppen, dat zij door háár wedergeboorte God vertegenwoordigen moet en dat zij dus ons op aarde zal bezielen om haar een nieuw lichaam te geven, zodat zij haar eigen evolutie kan voortzetten?
Zij geeft, luister nu goed, ons haar vermogens weer terug, want zij trekt straks óns weer aan en dan keren wij terug.
Dit is van het ontstaan van het allereerste embryonale leven op de Maan al zo geweest en komt nooit in handen van de mens, maar blijft goddelijk, want anders maakten wij, zoals ik al zei, van goddelijke schepping kletspraat en onwil, roeiden die goddelijke wetten uit door ons geloof, priesterschap, kerks gedoe dus en dit heeft God voorkomen!”
Uit de zaal roepen de mensen: „Jozef Rulof, u bent een openbaring!”
„Mijnheer, een wonder bent u.”
„Machtig is alles!”
„Wij aanvaarden!”
Jozef zegt: „U ziet, hoe eenvoudig eigenlijk toch ons leven is, als gij de wetten kent.
Meester Alcar is een meester van de „Universiteit van Christus”!
En dit kunt ge aanvaarden, maar weet het nu, dit is goddelijke wijsheid en die krijgt ge nergens op aarde.
Wij vertegenwoordigen nu de „Universiteit van Christus”, die van de gehele mensheid is!
Dit, mijnheer, zijn dus de goddelijke openbaringen.
Konden Paulus en Johannes dit beleven en doorgeven?
No sir, no lady, zij waren nog onbewust!
En ook een theosoof weet het niet, want ook zij, zo las ik en hoorde ik uit hun mond, praten er langs en weten het niet, hebben dit contact niet.
Ook Krishnamurti staat nu met de mond vol tanden en kan je niet antwoorden.
Ná ons baren en scheppen, dames en heren, komen wij – zoals reeds eerder gezegd – tot het handelen.
Dan maken wij iets van de persoonlijkheid, wat voor de psychologen alweer een probleem is.
Nu de schepping en de baring inslaapt, komt dan de mens zélf niet naar voren?
Dus eerst loopt de schepping ons vooruit, het vader- en moederschap wil liefde en als die goddelijke baring en schepping is ingeslapen, ziet ge uw eigenlijke karakter eerst.
Dán hebben wij te bewijzen, wat wij willen en wie we zijn en dat is meestal nét een vuile tik midden in uw gelaat.
Want dan hebben wij als mens voor God en Christus kleur te bekennen en bereikt onze kunst, ruimte en diepte, als er gevoel in ons leeft.
Hoe diep is nu de mens?
Welke levensgraden voor de gevoelswereld bezit de mens?
Lees nu weer de boeken ‘Geestelijke Gaven’ en gij weet veel, maar nog lang niet alles; het is slechts een geestelijke kruimel van uzelf voor de goddelijke Persoonlijkheid!
En ziet u dit niet bij uw hondje en katje, paard en koe, bij al het leven terug?
De ziel dus, dame, dwingt de mens om te baren en te scheppen en wie nu als mens weigert, slaat alles kapot voor zijn evolutie en is daardoor uitgeschakeld.
Vanzelfsprekend staan wij nu voor miljoenen levenswetten en ook die kunnen de meesters één voor één ontleden en dan zien wij onszelf en ons goddelijke „ik” als een levensgraad op aarde, voor lichaam en geest en uiteindelijk voor de ziel als de goddelijke vonk!
Indien nu een meisje, ik geef u nu een maatschappelijk beeld te zien, een kindje krijgt en nog niet is gehuwd, heet zij een slet.
Maar voor God is zij harmonisch één en lief, zoet, Godsgelukkig ook, als de maatschappij het begreep.
Doch deze rotte en onbewuste maatschappij maakt van dit goddelijke baren en scheppen vuil gedoe en ’t moedertje heet slet.
God zegt nu: ‘Je bent van Mij en Ik sta achter je, trek je van al die onbewusten niets aan, óns leven gaat verder.
Bedankt!
Meisje, moedertje, bedankt, voor Mij ben je geen slet!’
Laat de kerk, die dit leven uitstootte, nu zichzélf maar voor slet uitschelden; de dominee, die zijn dochter nog onlangs de deur uit smeet, is een armoedige hond!
Een hond doet dit niet, een vergiftige slang niet eens, de dominee wél en toen stond zijn kind, dit meisje, op straat en verongelukte niet, omdat er mensen waren, die het geval begrepen en die vanuit de persoonlijkheid nu liefde hadden, waar het Christus om gaat en waar Hij niet voor is gestorven, maar wat de goddelijke kern is en blijft!
Nú, dames en heren, wil de moeder baren.
Wel, er is natuurlijk wel iets bij voor de persoonlijkheid, wie lust die pudding niet?
Ik rende me dood, fietste me gek, dat leest u trouwens in het boek ‘Jeus II’, om die liefde.
Mijn goddelijke schepping is het en ik liep er achterheen, luisterde, net als uw leeuwerik, uw doodgewone mus, uw hond ook.
Jawel, Miesje, vrouw Ruikers uit het boek ‘Jeus I’, er zijn „manne- en vrouwekatte”, waar of niet, thans kun jij mij nog meer vertellen!”
De mensen lachen hartelijk; zij, die ‘Jeus I van Moeder Crisje’ hebben gelezen, kennen dit verhaal, doch Jozef geeft er nu nog kosmische diepte bij en dit is alweer een openbaring!
„Geloof mij, als ik u zeg: ik heb al de Socratessen van deze wereld allang in mijn zak!
Ze kunnen thans komen.
Ik zal ze één voor één college geven, want ik ben er nu toe in staat, dat hoort ge!
Alles is te ontleden van en voor uw leven.”
Nu zien en horen wij Jozef Rulof bezield spreken; en hij gaf het reeds: de woorden, die over zijn lippen rollen, zijn niet meer van deze wereld; achter deze persoonlijkheid leven meesters, leeft Christus, God zelf spreekt door Jozef Rulof en dit is, zoals hij het zegt, het éénzijn met het Leven van God!
Jozef zegt nu nog tot ons allen: „Wilt gij nu iets anders van mij horen, iets, dat een openbaring is voor uw leven en karakter?
Iets, dat ik zélf heb moeten beleven, en wat het uiteindelijke „alles” is voor man en vrouw en u tot de „Universele Liefde” terugvoert?
Ja ...?
Nee, ik doe het niet!”
Stemmen uit de zaal: „Doe het, Jozef Rulof, doe het!”
„Luister dan ... nog iets anders en gij weet het.
Dit is nu een geschenk van de meesters.
Ik heb het beleefd, heb die leerschool dus kunnen en mogen volgen, en dit zegt u: álles is waarheid!
Doe aan kunst, schrijf, schilder, word bankier, koning, keizer, prins of prinses, word van adel en wees ongeletterd, word een boer of kruidenier, bakker, man van de teelt van bloem en plant of van uw hondelijke rassoorten, doe aan geleerdheid, word een genie, een dictator, een president zelfs ... wees Soekarno, Stalin, Mussolini, een koning van Egypte, en als je wilt een Churchill, de president van Frankrijk, rijd in een Rolls of in een Mercedes-Benz, in een Bugatti of in een Alfa Romeo, of ga langs de straat en haal de schillen op, ook al ben je asman, burgemeester, rechter, advocaat, hardloper, bokser en wereldkampioen, álles, álles nu – luister nu goed – van uw kunsten en wetenschappen en uw persoonlijkheid, als man en vrouw, keert terug tot die menselijke „liefde”.
Baring en schepping komen terug tot de persoonlijkheid en die zijn nu uw gehele bezieling, uw eenheid met elkaar, waar het ons allen om gaat!
Dus terug tot de baring en de schepping, want dat zijn de goddelijke fundamenten voor de mens als man en vrouw, voor ons huwelijk, indien er nu sprake is van begrijpen en het machtige hoofd buigen; die eenheid is het en blijft het voor ons leven.
Die zaken nu, die titels dus, adel of niet, sprankelende zaken zijn het voor het karakter en geven aan uw „kus” de diepte.
Geloof me nu, indien ge op de verdoemdheid blijft staan, blijft uw menselijke kus en uw liefde „Oud-Testamentachtig” en vertegenwoordigt een God van haat!
Dus mensen, door verruiming naar de sferen van licht; ik zweer het u allen, ik „kus” anders dan gij allen kunt, mijn kus bezit universele diepte!
En als gij allen dit alles niet moet en ge het u dus niet wilt eigen maken, dan staan wij voor die verschrikkelijke kloof, dame, moeder, meisje, man en jongeling, waarover wij het zostraks hadden.
Dit is goddelijke waarheid!”
 
Mevrouw Munrooy vraagt: „Ik zat in een autobus, waarin ook een hondje zat.
Het kwam op me af en het leek precies op mijn gestorven hondje.
Het dier was heel erg aanhankelijk.
Wat is dat?
Kunt u mij dit verklaren?”
Jozef zegt: „Na alles, wat ik zo-even heb gezegd, ja, dame, nu is dat mogelijk en dit is niets anders, dan dat gij wellicht de soort van uw eigen hondje hebt ontmoet.
Uw leven staat open voor het dier, het dier voelt dit en zie, dame, er is dan éénheid!”
 
En onmiddellijk gaat hij verder en zegt nu: „Ik heb hier een artikel uit een krant en dat zal ik u voorlezen.
Het heet: Levend begraven.
In afgelegen kloosters van Tibet, waar nog maar zelden Europeanen zijn doorgedrongen, zijn mensen, die zich letterlijk levend laten begraven om de vrede van het Nirwana na een geringer aantal wedergeboorten te verkrijgen dan de gewone stervelingen, wat al onze voorstellingen over menselijke ascese te boven gaat.
Een Engels reiziger gaf over het leven daar een beschrijving.
Hij vertelde het volgende: ‘Ouders, die hun zonen tot het leven van zulke kloosterlingen hebben voorbestemd, geven hun kinderen op zeven- of achtjarige leeftijd over aan de Lama’s, geestelijken van het klooster.
Tot hun elfde jaar ontvangen de kinderen godsdienstonderwijs.
Dan worden zij gedurende zes maanden opgesloten in een stikdonkere cel, om tot inkeer te komen.
Zij mogen met de buitenwereld niet spreken en hebben geen contact meer met de mens, het énige bestaat hierin, dat zij eenmaal per dag een weinig geroosterde gerst door een klein luikje ontvangen.
Na afloop van deze zes maanden voltooien de kinderen in het klooster hun studie.
Daarna keren zij voor drie jaar, drie maanden en drie dagen in de donkere cel terug, om vervolgens in het klooster nog enig onderricht te ontvangen.
De kloosterlingen zijn dan ongeveer achttien jaar oud, zij hebben nu hun wilskracht volkomen verloren en zijn reeds zo aan het duistere celleven gewend, dat zij zonder bezwaar de laatste opsluiting, die tot hun dood duurt, kunnen ondergaan.
Ik heb’, besluit de schrijver, ‘persoonlijk de cel van zo’n levend begraven monnik gezien.
De bewoner leefde reeds vijfentwintig jaar in deze cel en had gedurende die tijd geen daglicht meer gezien, geen woord gehoord of gesproken.
Als een monnik in de cel wordt gebracht, metselt men de deur achter hem dicht.
Door een luik wordt hem enig voedsel verstrekt.
Wanneer het voedsel bij het luik vijf dagen onaangeroerd blijft, wordt de deur opengebroken en het lijk verwijderd.’
U hoort het mensen.
Dit is waanzin!
Zó erg, zó vreselijk, zó armoedig en dom, onmenselijk is het, armzalig, ongelooflijk en toch gebeurt dit waarlijk.
Het is in één woord, des duivels, slecht en ongelukkig!
Wat kunnen die grote Lama-priesters van ons nog leren.
Hoeveel hebben die mensen, die machtig en sterk zijn voor sommige occulte wetten, nog te leren?
Is dit niet beslist om „hadstikke” gek te worden?
Dit is bewuste zelfmoord en neem ze dat nu eens af!
Hoe gelukkig kunnen wij ons thans voelen, dat waarachtige, geestelijke meesters tot ons zijn gekomen.
Ik heb u al eens eerder gezegd: de meesters legden fundamenten door het Oosten en wij allen – ik zeker – gingen door de krankzinnigheid en de dood naar de astrale wereld, naar deze wijsheid; niet deze van de Lama’s, maar die van Gene Zijde en wij leerden erdoor.
Dát zijn nog van die zielen, die zichzelf ombrengen om er te komen.
Doch is het niet, zoals ik zei, om gek van te worden?
Nogmaals, het zijn bewuste zelfmoordenaars en de ouders erbij, maar dat weten ze nog niet.
U moest eens weten, wat er wordt gedaan op deze zo schone wereld, op deze grote aarde, om geestelijk gewin te krijgen, ontwaking, bewustwording.
Vergelijk nu uw leven met dat van hen en gij weet het.
Hoe zijn thans de toestanden voor ons?
Ik haal dit eruit en kan die verdere stomme en armoedige rest gerust overboord gooien, het heeft niets te betekenen, want dit zijn zelfmoordenaars!!!
En dat zijn niet alleen die kinderen, maar de ouders ook.
Lach nu maar om de domheid, ik doe het niet, omdat ik weet, hoe het Oosten zoekt en wroet om God te leren kennen, het Hiernamaals, waarvoor zij allen hun leven inzetten!
Dat hebben wij ook in het oude Egypte gedaan en gekund; later, toen Isis, Rá, Ré en Luxor ontwaakten, kregen wij waarachtig geestelijk onderricht en gingen vooruit.
Dit van de Lama’s is afschrikwekkend!
Barbaars is het en kan nog alleen in het Oosten gebeuren.
U weet nu meteen, dat niet alles van het Oosten tot het Westen moet komen, dat het nuchtere Westen méér heeft aan de Christus dan aan al die narigheid, waarvan men hier trouwens ook niets meer moet hebben, doch wat nu, voor mij dan en voor de meesters, bovendien het nuchtere halt is.
Maar dit is ook weer verkeerd, omdat wij toch als mens aan die geestelijke studie moeten beginnen.
Maar niet zo; ánders en wel door de levenswetten van God.
Zo’n leven is niet voor niets geweest, denk dat nu niet, want de persoonlijkheid heeft zich iets eigen gemaakt en als dit hierna in een ander leven bewust wordt, dan zijn die mensen de genieën van onze maatschappij.
Die mensen bewijzen het.
Ze hebben iets vanbinnen, dat een ander weer niet bezit en dat komt bewust omhoog.
Doch nu is dit westerse beschaving of bijvoorbeeld een hardloper, want de „wil” ervoor is er!
Droevig is het, ongelooflijk armzalig en méér nog, dat allemaal met één woord te maken heeft en „armzalig abnormaal” is!
Mijnheer, ik leer u iets anders!
Maar, mannen en vrouwen, sluit u thans af, zoals dat kind het begint te doen en gij zijt „goed”, als ge het verkeerde tenminste door uw wil de nek omdraait.
Want nu is er iets goeds te beleven.
Ge kunt door dit verhaal, dat echt is, leren, leren hoe het níét moet!
 
Ik heb hier nog een artikel, uit een tijdschrift: Drie zielen in één lichaam.
Men heeft waarschijnlijk wel eens gehoord van gesplitste persoonlijkheden; dat zijn mensen, zo schrijft men in dit blad, die het ene ogenblik zichzelf zijn en het andere ogenblik denken, dat ze een heel andere persoonlijkheid zijn.
Een eigenaardig geval van een drievoudige persoonlijkheid, gespletenheid dus, deed zich onlangs voor bij Christine Beauchamp, een meisje in Boston, dat niet minder dan afwisselend drie verschillende personen dacht te zijn.
De tijd, dat deze gasten bezit van haar lichaam namen, duurde van een uur tot enkele dagen en alle drie hadden zij hun eigen temperament en gewoonten.
Eén ervan was min of meer ziekelijk, rustig en preuts, terwijl de tweede juist het tegenovergestelde was, namelijk ijdel, gemoedelijk in haar zedelijke opvattingen en voorzien van verschillende mannelijke relaties.
De derde persoon, die ze voorstelde, was minder gecompliceerd, namelijk kinderlijk vrolijk en vriendelijk, zonder iets van de uitspattingen van de tweede te bezitten.
Na een zevenjarige behandeling door een specialist verdwenen de vreemde gasten, die bezit van haar omhulsel, lichaam dus, hadden genomen en bleef alléén de echte Christine Beauchamp over, die verder een normaal leven leidde.
De vraag is nu: Kan dit, is dit waar, kunt u ons dit verklaren?
Is hier sprake van bezetenheid of is dit haar onderbewustzijn?
Reïncarnatie soms?
Het boekje daarover, mijnheer, heb ik reeds in 1937 gelezen.
Ik kreeg het in handen en vroeg toen aan mijn meester Alcar, hoe hij erover dacht en toen verklaarde hij mij dit gebeuren: ja, ze wil naar vrienden gaan om Kerstmis te vieren.
Ze zit in de tram, maar ineens komt er een andere dame in haar en die wil lekker uitgaan.
Deze neemt haar dagbewustzijn ook over en dan zien wij haar terug op de kermis, de dansvloer, drinkend en uitgaand.
Als ze wakker wordt, dus weer zichzelf is, moet ze aanvaarden, dat zij in de eerste plaats in een andere stad is en dus doodeenvoudig op stap is geweest.
Deze arme mens als meisje, lijdt ontzettend.
Ineens is het kínd in haar terug en dit kind eet uit je handen.
Telkens weer zien wij andere persoonlijkheden.
En dit is nu reïncarnatie?
Neen, en toch heeft dit alles met haar te maken, met haar geest en haar persoonlijkheid.
Dit is geestelijke bezetenheid, zoals ook met mij steeds gaat gebeuren, doch dán wordt er geschilderd, geschreven, gesproken en genezen.
Ik ga dan zien en help de mensen.
Bij haar leven die gasten zich uit en dat heb ik bij veel mensen gezien; onze krankzinnigengestichten zitten er vol mee.
En wat is nu voor u weer de kern?
Dat miss Beauchamp zélf niet slecht is of zij was onherroepelijk opgesloten!
Haar persoonlijkheid reageerde steeds weer en daardoor kregen die andere persoonlijkheden haar leven ook niet volkomen in handen en konden zij zich door haar niet volkomen uitleven.
Steeds weer was zij de rem en dus voor zichzelf de eigen bescherming.
Want anders had zij het gekkenhuis moeten aanvaarden!
Dat hebben de doktoren later ook vastgesteld.
De eigen persoonlijkheid, en dit geldt voor ons allen, kan dus de eigen bescherming zijn.”
U hebt eenzelfde toestand gelezen in het boek: ‘Zielziekten, van Gene Zijde bezien.’
De ziel, waarover wij het daarin hebben, beleefde niets anders, doch die man had het veel erger.
Tegen vier astrale persoonlijkheden moest ik vechten om hem beter te krijgen.
Er leefde onder meer een vrouw in hem, die Frans, Duits, Spaans en Engels sprak en die later, toen wij haar hadden overwonnen, tegen mij zei: ‘Vuile rotvent, neem mij de graaf niet af, ik moet dat kreng nu leegzuigen, hij heeft het mij ook gedaan en toen weggesmeten.’
En omdat die man dit niet wilde, kregen wij haar eruit; meester Alcar dan, ik was slechts het kanaal.
Maar wat heb ik veel van die man en door zijn toestand geleerd.
Ik kreeg elke reactie, waarnaar de psychologen moeten zoeken, direct verklaard, en toen kende ik dat leven en die veelvoudige splitsing, wat niets anders is dan bezetenheid en wel de bewuste bezetenheid; niet de ziekelijke dus, want dan is de mens geestelijk ziek en zit onder de gekken.
Maar deze mensen kunnen op straat lopen en vragen u wat vuur voor hun sigaretje en zijn volkomen normaal, doch binnen in hen spookt het!
Ook daarvan hadden wij een boek van duizend pagina’s kunnen schrijven, doch het ging meester Alcar om de astrale wereld en dát was de bedoeling.
Miss Beauchamp had nog geen demonen te beleven, maar haar persoonlijkheid was door het beleven gesplitst en nu kunt ge meteen weten, dat, als er bij mij één komt met verkeerde bedoelingen, ik dit onmiddellijk in de gaten heb en dan zeg ik: de „droedels”, verdwijn!
Maar tot nu toe heb ik daar nog geen hinder van gehad, integendeel, het zijn en blijven meesters!
Die doktoren stonden voor raadsels.
Waren ze bij mij gekomen, dan had ik hun deze miss Beauchamp ontleed en dan hadden ze houvast gehad, dan hadden ze haar kunnen afsluiten.
Dat hebben ze uiteindelijk bereikt en toen had zij geen hinder meer van de astrale wereld.
Ook wel de moeite waard, doch miljoenen mensen beleven datzelfde en hierdoor, dames en heren, krijgen wij het gevoelsleven te zien en te beleven.
Hierdoor valt de mens, wordt geslagen.
Wij staan thans, dat leest u in mijn boek, voor de ziekelijke krankzinnigheid, dat is het éénzijn van de astrale en de stoffelijke mens.
Door duizenden zaken nu kun je zijn bezeten!
En daarvan is de ergste de „seksuele”, dat voelt ge zeker.
Nu gaat uw menselijke, maatschappelijke persoonlijkheid volkomen kapot.
Gij wordt nu door die lieverds leeggezogen, waarvan de ergste bij miss Beauchamp de kermis op wilde.
Even dieper en lager nu, dan is zij de onbewuste, maar de „gekke hoer,” nietwaar?
Had gij dit soms over het hoofd gezien?
Zo nu en dan is dit ook gebeurd bij miss Beauchamp, doch dan netjes, héél gewoon zelfs, met dit verschil, zij wist het zelf niet en zij was het zelf niet, een ander was het!
Die andere maakte gebruik van haar organisme.
Wereld, mensheid, kent ge al deze zaken nog niet?
Lees dan de boeken van Jozef Rulof, van ‘Jeus van Moeder Crisje’ en gij kunt uzelf voor al deze narigheid beschermen!
Is dat even wat, dames en heren?
Ik maak reclame voor de meesters.
 
Hier heb ik nog een ander artikel: „Volgens het blad Waspada woont in Atjeh iemand van tweehonderdacht jaar.
Deze persoon werd in het jaar 1742 in het regentschap Pidie in Atjeh geboren.
Volgens het blad ziet Abdoerachman er nog gezond uit.
Zijn gezichtsvermogen is niet meer zo goed, doch zijn gehoor is uitstekend.
Hij beweert, reeds eenmaal overleden te zijn geweest.
Na zijn begrafenis was hij weer uit zijn graf verrezen, tot ontzetting van de omstanders, die ijlings het hazenpad kozen.
Kunt u ons een antwoord geven, mijnheer Rulof?”
Toehoorders, dit is weer iets, dat u met schijndood verbindt.
Dit is niets anders dan schijndood!
Ons gaat het erom, te mogen weten, hoe dit lange leven van deze mens eigenlijk mogelijk is.
En toch is dit niet zo vreemd, wanneer u de geestelijke wetten voor het menselijke organisme en voor de wedergeboorte kent.
Over een miljoen jaar, wordt de mens ongeveer driehonderdvijftig jaar oud.
Het kosmisch harmonische leeftijdsgetal is ... ongeveer tweehonderdvijfenzeventig jaar, doch die tijd is nog stoffelijk gerekend.
Nu zult u zich afvragen, wat is dit allemaal?
U hoort het al, wij beleven nu toekomst.
Het zijn profetieën voor de wetenschap, die de geleerde eens zal moeten aanvaarden, omdat de mens in zijn organisme, lichamelijk dus, evolueert.
Dit is ook te verklaren!
Ik hoop allereerst, dat hetgeen op deze avonden wordt behandeld en vastgelegd, in boekvorm zal uitkomen.
Ik leg dit dan in uw handen, om gezamenlijk dit boek te verspreiden, want wij krijgen waarachtige profetieën voor kunsten en wetenschappen te beleven en bovendien voor ons „weten”, de geestelijke wetenschappen!
Het zou waarachtig heel jammer zijn, als dit alles verloren ging, maar ik zie, dat mejuffrouw Bruning bezig is.
Wij zullen het leven geven aan ons gezamenlijke geesteskind van de meesters.
De mens nu, gaat te vroeg over op aarde, sterft te vroeg, omdat hij door honderdduizenden ziekten is geslagen, waardoor dus het lichamelijke door de geest is ondermijnd of werd afgebroken.
En dit is de disharmonie voor de mens als organisme.
Dat begrijpt ge, nietwaar, die wetten hebben wij reeds meermalen behandeld.
Is dit alles voorbij, dus opgelost en overwonnen, dan leeft de mens langer op aarde.
Ook dit is weer eenvoudig, want wij bevinden ons nu nog in een lichamelijke en geestelijke chaos.
Dit dus allereerst, omdat ge moet weten, dat, indien deze verruiming niet bestond, waardoor ook wij die kosmische tijd dan niet konden beleven, deze man die ook niet had gekend.
Doch die kosmische tijd kwam door de nieuwe geboorte, dus in het lichaam, tot stand.
Ik zal dit verklaren.
Door de schijndood nu – dit is het terugkeren van de geest tot de vierde graad van slaap voor het sterven – kreeg het organisme nieuw leven, nieuwe levensaura toegediend, die vanuit de kosmos, waardoor het lichaam is ontstaan, – ook dat kent ge – werd gevoed en hier een wedergeboorte werd.
Ook de oude Egyptenaren kenden deze wetten en velen werden daar honderden jaren oud, omdat zij nu door occulte studie zich die levensmogelijkheid eigen maakten.
Dit zijn geen smoesjes, dit is waarheid.
Bovendien door tal van onderzoekers ontmoet en in het Westen bekendgemaakt.
Het zijn dus wetten, die overwonnen kunnen worden, omdat de mens met de kosmos één is, doch zélf, door miljoenen levens heen, disharmonie heeft gebracht.
Ook Lazarus beleefde de schijndood, of ... Christus had hier niets kunnen doen.
Straks, wanneer de geleerden de ziel, de geest en het astrale leven kennen, wordt alles anders.
Dan behoeft de mens niet weg te rennen van een graf, omdat de gestorvene opstaat, want de dokter weet dan, wanneer de mens schijndood is en dan is er van begraven geen sprake!
Hier is dus zuiver het verschijnsel van sterven aanwezig, het hart klopt niet meer stoffelijk, doch geestelijk is er hartslag te constateren en als die er niet is, komt de geest als de astrale persoonlijkheid vrij van de stoffelijke stelsels en moet het organisme verlaten.
Maar als die geestelijke hartslag er wél is, zuigt de geest op dit ogenblik de nieuwe levensaura in zich op en krijgt dus een verder nieuw bestaan, hetgeen nu ook de wedergeboorte is.
Maar nu iets anders.
Had ik met die man kunnen spreken, kort na zijn opstaan uit het graf, dan had ik hem onmiddellijk, door de wijsheid van de meesters dus, met dit nieuwe leven kunnen verbinden.
Wij hadden dan ook dit nieuwe leven gezien en gevoeld, want dit ogenblik verbindt hem met een ander leven.
Meestal het laatste, dat de mens beleefde, want die fundamenten zijn er dan nog!
En dan komen ook de herinneringen terug uit dat leven, zodat – dit is ook al gebeurd – de mens was veranderd en voor zijn familieleden wartaal sprak, maar die toch reëel en waar was, omdat hij zich weer één voelde met zijn vorig leven.
En daarin nu was hij geen man, doch een vrouw!
Maar nu werd diezelfde man voor gek verklaard!
Dit is ook gebeurd, en wel in het oude Egypte, ook in India, priesters waren het!
Ook alweer eenvoudig, omdat door de occulte studie ál die levenswetten voor de mens voor de dag kwamen.
En toch, doodeenvoudig is alles, dit zijn geen wonderen, doch lichamelijke en geestelijke levenswetten voor de mens als stof en als geest!
Ik mocht ze door mijn meesters allemaal leren kennen.
En van hen komt ook onze wijsheid!
Dit nu voor de schijndood.
Kunt gij het begrijpen, mensen?
Alweer een openbaring, waar of niet en toch natuurlijk reëel.
Hoe kan het ook anders, wij mensen zijn kosmisch diep en bezitten al de wetten van de ruimte!
Ik ga verder.”
 
Mevrouw H. Smits v. d. Wall-Perné vraagt: „Het is ongeveer vijfendertig jaar geleden.
Ik was steeds zoekende en was altijd met het goddelijke vraagstuk bezig.
Zo gebeurde het, dat ik op een nacht werd wakker geroepen.
Er stond iemand voor mijn bed in een ijl-wit kleed.
Ik moest opstaan.
Plotseling, hoe weet ik niet, stond ik naast hem, ik kreeg ook een wit kleed aan, wij stegen op, hadden onze handen samengevouwen en waren in gebed, echter zonder woorden, dus in gedachten.
Ik kan onmogelijk vertellen, hoe machtig alles was, het werd steeds lichter om mij heen en ik hoorde prachtige muziek.
Toen keerden wij terug naar de Aarde en toen ik weer in mijn bed lag, hoorde ik nog steeds zachte naklanken.
Na die keer, heb ik meerdere dingen gezien, en alles heeft een geweldige indruk op mij gemaakt.
Is dat waarachtig, mijnheer Rulof?
Wat was het eigenlijk, ik voelde mij zo gelukkig.”
Jozef zegt nu: „Mevrouw, u was aan Gene Zijde!
U hebt contact gehad met één uwer geliefden, wellicht een meester, iemand, in elk geval, waarmede u heeft te maken.
Was het niet machtig?
Je zou het elkeen toewensen, dan wist de mens, dat het mogelijk is!
En dat er achter de kist leven is!
U hebt natuurlijk van alles beleefd, muziek, de aanraking met die andere persoonlijkheid, de kracht, die van die hand uitstraalde, het opstijgen en het éénzijn, uw geestelijke afstemming, want anders had gij dit gewaad niet gedragen.
U weet nu dus, waarheen ge straks gaat, want zo niet, dan had gij, geloof ik, wel iets anders gezien.
En uw man en uw geliefden hier kunnen nu wel zeggen, of u dit waarlijk hebt verdiend.
Uw man knikt al, hij wil zeggen, zij is zo.
Nu daardoor kunt gij beiden gelukkig zijn.
U ziet het, ik beleef niet alléén deze machtige zaken.
Nu kunt gij zeker ook mij begrijpen, dame.
Ik heb zo alle ruimten van God moeten beleven, daardoor schreven de meesters de boeken.
Begrijpt ge nu bovendien wat het kost, om dit alles te verwerken?
De mens, die zelf iets krijgt te beleven, staat onmiddellijk voor mij open en bezit ontzag voor mijn taak; omdat zij weten, hoe moeilijk het is, als men de hemelen krijgt te zien en te beleven, er dan toch vrijwillig uit te stappen om hier op Aarde te leven.
Houd dit vast, dame, straks zult gij diezelfde persoonlijkheid wel terugzien en dan beleeft ge de wetten van God, waarvan gij nu reeds iets hebt mogen beleven en aanschouwen!”
De dame zegt: „Daarom heb ik zo van uw boeken genoten, mijnheer Rulof, en ik kan daardoor zeggen: alles is waarheid!”
Jozef zegt nog: „Zo is het, mevrouw, en als de mensheid dit kon beamen, waren wij er.
Tenslotte gaat het er ons toch om, de mens verruiming te schenken, óns gevecht is: de mens en de maatschappij tot de geestelijke evolutie te voeren, waarvoor ook de meesters hun levens inzetten!
Sterkte, dame, en ga verder!”
 
Vraag van mijnheer Nies: „U hebt gezegd, dat planeten en sterren geen invloed op de mens en zijn levenswandel hebben, maar de Zon en de Maan hebben dit wel.
Doch wanneer u met de planeten en de sterren gesprekken voert, dan is dit toch het bewijs van bezieling en werking, hetgeen toch in de Kosmos onmisbaar is?
Ik neem aan, dat de astroloog zijn dwalingen heeft, maar dat er ook iets goeds in zit, lijkt mij toch niet uitgesloten.
Gaarne zou ik van u een verklaring hierop vernemen.”
Jozef zegt: „Mijnheer, vele malen hebben wij hier over de astrologie gesproken en volgens de ruimtelijke wetten die stof en die mogelijkheden verklaard.
Was u toen hier?
Ja, dan weet u dus wat ik heb gezegd, doch het is u nog niet duidelijk.
In de eerste plaats staan wij hier om te onderzoeken en níet om elkaar af te maken.
Met andere woorden: het gaat ons om de wijsheid; of gij die van mij nog niet kunt aanvaarden, doet niets terzake.
Ik vertel u weer, wat de meesters mij hebben verklaard en niets anders.
Het is toch de bedoeling niet, dat wij elkaar niet zouden begrijpen?
U moet nu aanvaarden, dat ik buiten mijn organisme reizen heb kunnen maken met de meesters, dus achter de kist, en daar zijn mij die wetten verklaard.
Ik zag ze dus!
Ik beleefde ze!
Ik heb niets meer om te geloven, ik weet, dat het zo is!
Als u dit ook kon beleven, waren wij er al.
Wat is nu het praten met het leven?
Met Zon, Maan en sterren?
Wanneer u zich op het baren en scheppen instelt, mijnheer, kunt gij dan het gepraat van de ziel niet beluisteren, als u weet, dat die ziel uit de ruimte komt en door uw leven wordt aangetrokken?
Als u die eenheid bezit, is dit mogelijk.
Gij moet er uzelf voor willen verliezen.
Dát is het afdalen tot die levenswetten voor de ziel en nu ligt dat leven voor u open.
Nu gaat ge „zien” en dit zien is het beleven van die wetten en is dan ook verbinding.
Dit nu kreeg ik door mijn meester Alcar te beleven.
Hiervoor hebben wij dus die reizen gemaakt.
Met hond en kat kunt ge nu praten, ook met bloem en plant, met uw kunst, met alles wat deel uitmaakt van ons leven, dus met ziel, leven en geest, met de dood, de wedergeboorte, met God, Christus, vader- en moederschap, met de sterren en de planeten.
En dán vertelt al dat leven van het eigen bestaan en de eigen evolutie.
Dit kunt ge nu begrijpen en dit is waarheid.
Ik zeg u steeds weer: ik kreeg dat alles door de meesters.
Waren zij niet tot mij gekomen, dan had ik van dit alles ook niets geweten en leefde ik nu wellicht nog in ’s-Heerenberg!
Leest nu het boek ‘Jeus van Moeder Crisje’ en gij staat voor dit eerste contact en kunt vervolgens mijn éénzijn met de astrale wereld volgen.
Nu even goed luisteren.
Ik vraag u: kán een handvol stof uw persoonlijkheid bezielen?
Kan dat?
U schudt van neen en zo is het!
Dat bestaat echter wél voor uw organisme.
Nu komt het woord: Hoe wil nu wat stof of aarde, steen, graniet, dus de stof met al haar eigenschappen, waardoor de planeet Aarde is ontstaan, uw innerlijk leven bezielen?
Kan dat?
Neen!
Daarom nu zijn de astrologen op een verkeerd pad.
Wij echter weten, waartoe de astrologie kan dienen en dit verklaar ik u thans!
Bij mij kwam er een zieke vrouw met uitslag op armen en lichaam.
’t Was een zeer hinderlijke ziekte en er was niets aan te doen.
Ik moest de diagnose stellen en kreeg die van mijn meester.
Deze vrouw zou te genezen zijn geweest, indien haar hart het had kunnen verwerken, maar dat was niet het geval.
Wij hadden haar dan in de grond gestopt en haar door de Aarde, nu dus door de stof, laten genezen.
Zoiets is mogelijk en meermalen gebeurd; priesters uit het oude Egypte pasten deze geneeswijze toe.
Nu kan dus de stof dienen voor genezing, maar, vraag ik u: zou die dame er innerlijk door zijn veranderd?
Neen immers, dat bestaat niet!
En nu zoeken de astrologen het in de ruimte.
Ik weet thans, dat de Aarde het hoogste bewustzijn voor deze ruimte bezit, de aarde dus als stof en grond, waaruit zij is samengesteld.
De Aarde, als planeet, heeft dus een heel andere ontwikkeling gekend dan Jupiter, Venus, Saturnus, Uranus, Mars, de Maan en de sterren, omdat de Aarde als planeet tussen Zon en Maan – de Vader en Moeder voor de ruimte – een plaats kreeg voor dit Universum.
Dit is toch duidelijk, nietwaar?
Welnu, wat willen die minder ontwikkelde planeten, die een lager bewustzijn bezitten dan de Aarde, nu voor de mens en de Aarde doen?
De Aarde?
Ja ... want de Aarde als planeet en als stof, als organisme dus, ontvangt krachten van de Zon en ook nog van de Maan, doch dit geldt allemaal voor de stof en niet voor de geest!
En willen nu de astrologen „bezieling” van die stof ontvangen en beleven?
Als ik met die stelsels één ben, is dit te vergelijken met wat ik hier kan beleven, wanneer ik de muziek van de kunstenaar onderga en weet, wat Beethoven en de andere componisten hebben bedoeld en dan spreken wij van éénheid met de kunsten!
Dit nu zegt, en dat is duidelijk, dat ik, ook al zal de meester, de leraar, mij bezielen en zeggen, hoe ik op mijn viooltje moet spelen of hoe ik de penselen moet hanteren, ik mij zijn kunst toch moet eigen maken!
Hij is niet in staat mij zijn kunst te schenken.
En dit geldt ook voor de ruimte!
De astroloog zegt, dat hij onder door hem bepaalde sterren leeft.
Is dit nu iets om te bezielen?
Kán die ster als meteoor of iets anders mij en u wetenschap en bezieling geven, als alleen de mens daartoe in staat is en wij weten, dat God ons niets cadeau geeft?
Kan een stuk steen en wat aarde ons nu bezielen voor de kunsten en wetenschappen en ons, dat aanvaardt de astroloog ook, beschermen voor de dood, nu wij weten, dat de dood evolutie is en er geen dood bestaat?
Waarom maakt de astroloog zich nu zo druk om de dood, die er toch niet is?
Waarom berekent hij de dood?
Dat heb ik namelijk beleefd met iemand, die volgens een astroloog zou verongelukken, indien hij die dag op reis zou gaan.
Deze man ging toch, op mijn verantwoording en er gebeurde niets.
Wat zei later de astroloog?
Ja, er was een foutje geslopen in zijn berekening en dat was jammer.
Bestaan er jammers in de ruimte?
Kun je de mens, die God is, berekenen?
Ja, dat kan als je de ziel en het innerlijke leven kent, doch aarde als stof en graniet en gasbollen, mijnheer, die hebben voor uw ziel en geestelijke persoonlijkheid geen betekenis, wél, zoals ik al zei, voor het organisme.
Doch daar gaat het ons niet om, ook de astroloog niet.
Het gaat hier om de geestelijke bezieling en daarom is hetgeen de astrologen beweren kletspraat!
De dierenriem is een menselijke uitvinding!
Dat ding zegt iets van het menselijke karakter, dat is juist.
Maar wat wil mijn karakter beginnen ten opzichte van de goddelijke stelsels?
Dit nu, mijnheer, is de menselijke persoonlijkheid en dit zal ik u nog even verklaren.
De mens nu, is gevoel, leven, geest en ziel en bezit het karakter, dat thans de persoonlijkheid is!
God heeft dat ook!
En wij kregen het van God.
En nu staan wij ten opzichte van God op Aarde mét al die gevoelens, leven, geest, ziel ... doch handelen door onze persoonlijkheid, die alléén verruiming krijgt door het vader- en moederschap.
Dus dat, wat wij ons nu eigen maken, is ons maatschappelijk bezit.
Daar gaat het de astroloog om.
Dat wil hij nu berekenen.
En daarvoor maakt hij een horoscoop, nietwaar, die nu een berekening geeft voor ons leven hier, als persoonlijkheid.
Luister nu goed, het kosmische antwoord geef ik u thans ... máár van de ziel, het leven, het vader- en moederschap, dat God is en waardoor de ruimte geschapen werd, kán hij niets berekenen, want dát zijn de goddelijke wetten, daarvan kent hij het ontstaan niet, de ziel niet en de geest niet.
Zijn gereken is dus niets anders dan maatschappelijk aanvoelen, wat de kaartlegster ook kan en soms met treffers, omdat zij weer telepathisch ingesteld is en ons nu tot de geestelijke gaven voert en dichter bij die waarheid komt dan het gereken van de astroloog.
Die bezit geen houvast, omdat hij leven en dood, de ziel en de geest niet kent en géén houvast heeft door de dierenriem, omdat de dierenriem geen goddelijke fundamenten bezit en door mensen uitgevonden werd!
Net zo zeker is dit als dat de eerste woorden uit de Bijbel met onwaarheid beginnen en in strijd zijn met de goddelijke waarheid; dit geldt tevens voor de astroloog!
Is dit nu niet heel iets anders?
Nogmaals dus: de ster en de planeet kan de mens wel bezielen voor genezing, doch nu betreft het niet de geest of het innerlijke leven, dat staat er volkomen buiten en dit is niet te bereiken, want dát moet de mens zich eigen maken en door zijn miljoenen levens heen verdienen!
Tevreden, mijnheer?
Ja?
Dan ben ik blij, omdat gij kunt denken.
Achter de kist en straks hier, krijgen de meesters door de wetten van God gelijk of ... alles zou voor ons onrechtvaardigheid zijn.
Dan had de één alles en de ander niets en kan dit?
Astrologen berekenden, dat die man en vrouw een jongen zouden krijgen en zie, het wás een jongen, maar duizenden malen werd het juist een meisje!
U hoort het, een treffer is het.
Doch een treffer is geen goddelijke wetenschap en is geen ruimtelijke eenheid, noch ziel of geest.
Het is natuurlijke telepathie met het bijeenbrengen van cijfertjes, een laatste kwartiertje ook, doch daarvan blijft er niets over als de wetten van God zélf spreken, die wij als mens, ook het dier en het leven van Moeder Natuur hebben te aanvaarden.
Rozenkruisers doen veel aan astrologie, miljoenen andere mensen, geleerden, maar ook ongeletterden doen aan astrologie en aanvaarden het.
Een dame vroeg mij: ‘Doet u niet aan astrologie?’
Ik zei: ‘Nee.’
‘Ja, ziet u, dat is nu jammer, ik zou geen nierziekte hebben gekregen, als die en die ster niet in dat en dat huis had gestaan.
Dat heb ik de dokter ook gezegd.
Kunt u iets voor mij doen?’
Ik zei: ‘Nee, want uw niersteen moet eruit, dame.’
En de dokter lachte haar midden in haar gezicht uit, ook die wist beter.
Vader, grootvader en overgrootvader hadden allen dezelfde ziekte gehad.
Ook de sterren soms?
‘Mevrouw’, zei ik, ‘bereken uw sterren en gij zijt beter.
Ik kan niets voor uw gezondheid doen, u kunt het toch berekenen?’
Als die ster, als die planeet nu maar dáár had gestaan, dan was ik beter.
En dan had ik niet kunnen verongelukken.
Doch nu kregen wij een lekke band en vlogen tegen een boom op.
Maar, dames en heren, de knecht van de garagehouder wist meer dan de astrologen.
Hij zei: ‘Mijnheer, het is te gewaagd om met die band die reis te gaan maken, want ik voel de binnenband reeds, daardoor krijgt u ongelukken!’
Doch de astroloog-bestuurder wist het beter, de cijfertjes hadden het hem bewezen.
‘Ja’, zegt hij tegen zijn medereizigers, ‘wij staan er goed op, ons huis ziet er goed uit.’
Wij hebben – zeg ik u nu – ons huis een witkwast gegeven.
Maar de garagejongen wist het.
De band was het en daardoor liggen ze nu met gespalkte armen en benen in het ziekenhuis.
Iedereen moet hartelijk lachen om die dwaze kapper.
Daar ligt hij nu met zijn astrologie.
Door tal van bewijzen kunnen wij aantonen, dat de mens z’n hobby heeft gevonden, doch de meesters zeggen: ‘Astrologie wordt nóóit wetenschap.’
En het bestaat ook niet, wél handlijnkunde en grafologie, want dit heeft weer met menselijke realiteit te maken!
Astrologie hangt in de ruimte en krijgt nooit houvast, nooit!
De astroloog kan geen dood berekenen, omdat hij het innerlijke leven niet kent!
En wat hij wil berekenen, heeft met de persoonlijkheid te maken en die, dames en heren, is in deze rotte maatschappij verdronken en is er alléén uit te halen door het vader- en moederschap, dat wil zeggen, door de reïncarnatie voor de mens als ziel, en nu niet als geest, omdat de geest weer een organisme is, dat achter de kist de ziel omsluiert.
En dit zijn weer wetten van God voor de mens en voor al het andere leven!
Nu nog dit, dames en heren.
U hoort hier van alles en op elke vraag krijgt u het ruimtelijke antwoord.
Stelt u zich voor, dat de mensheid straks dit alles moet aanvaarden, omdat dit alles dan wetenschappelijk is bewezen.
Wat moet dit dan zijn voor de meesters?”
Vanuit de zaal wordt gezegd: „Zij zijn de genieën, de kosmisch bewusten en gij zijt dat ook, Jozef Rulof!”
Een ander zegt: „Wat ik hier zo hoor, mijnheer, wat ik leer en wat u ons vertelt, als dat allemaal waar is, dan bent u voor mij het grootste geestelijke „genie” op aarde!
Dat wil ik u wel zeggen!”
Jozef zegt nog: „Mensen, dit ís waarheid!
Eens zal de mensheid dit begrijpen en krijgen wij gelijk!
 
Maar ik ga weer op iets anders over.
Ik heb hier de vraag: „Heeft de zending recht van bestaan?”
Jozef zegt: „Nu dacht u natuurlijk, dat ik die zending en wat ermee samenhangt, kapotmaak.
No sir, no lady, vaders en moeders, dit is noodzakelijk!
Door wat de katholieke kerk en het protestantisme doen – ook al zou dit heel anders kunnen gebeuren – worden er fundamenten gelegd voor het oerwoud-gevoelsleven en trekt men de mens op tot God, hetgeen het noodzakelijkste is voor alles, wat de mensheid kan beleven.
Ze krijgen nu een ander bewustzijn, nietwaar, een geloof ook.
Als de katholieke kerk nu niet wilde overheersen, en niet, evenals het protestantisme, de mens voor de verdoemdheid liet staan, als er geen katholieke eenheid en overheersing op aarde werd nagestreefd – dat gaat te ver, maar die kerk wil dit, als het kon, gaarne bezitten – was ook dat zendingswerk noodzakelijk, want de mens aan Gene Zijde doet het ook.
Miljoenen lichtende geesten dalen af in de duisternis, om ook die mensen dáár tot het licht te brengen.
Maar wat wil de katholieke kerk?
Als het mogelijk was, de gehele mensheid laten biechten en het voor hen enige geloof aan de mensheid opdringen.
En is dit het enige geloof voor de mensheid?
Bestaat er geen hoger idealisme?
Was Christus niet de ruimtelijke en goddelijke communist?
Ja!
Nu wil de katholieke kerk geen reïncarnatie aanvaarden.
En Maria heeft de onbevlekte ontvangenis beleefd!
Maar dit is niet waar, evenals andere dogmatische zaken over God, die niet waar zijn, doch men wil de mens dwingen dingen te aanvaarden, die toch volgens de ruimte onwaarheden zijn, die bovendien miljoenen mensen niet meer moeten, omdat zij door de wetenschappen een andere God leerden kennen.
Doch de kerk zou die alleenheerschappij wel willen beleven; dan had geen mens meer iets te vertellen en mocht ook niet meer denken, nietwaar soms?
Dan werd er voor de mens gedacht.
En dát kénnen wij!
Was nu de geestelijke ruimte ook bij hun leer, dan werd het leven mooier, machtiger ook.
Doch vroeg of laat lopen al die zwartjes (toen deze contactavonden gehouden werden van 1949 tot 1952, was het woord ‘zwartje’ een gebruikelijke aanduiding van iemand met een donkere huidskleur) toch de kerk weer uit, omdat ook zij een God, die verdoemt, dan niet meer kunnen aanvaarden en dan staan wij voor het lege, nietszeggende begin!
Doch ondanks dit is de zending noodzakelijk, want het haalt de onbewuste mens uit het lege, nietszeggende.
En hierdoor worden de eerste fundamenten gelegd voor God, Christus en de hemelen!
Maar nog steeds, dames en heren, is er het vagevuur nog en het eeuwigdurende branden in de hel; en dit is jammer!
Alleen maar jammer is het, ook al weten wij, dat ook daaraan een einde komt!
 
Ik ga verder en lees voor: „Zijn wij mensen noodzakelijk in disharmonie met de goddelijke wetten?”
Jozef zegt: „Mevrouw, er ís geen disharmonie te beleven.
Dit zegt, dat wij onze eigen evolutie volgen en hebben te beleven, waarvan wij de wetten nog niet kennen en deze dus voor God en Christus, de hemelen en ons leven in de maatschappij verkeerd beleven; dit is het en anders niet!
Maar ik voel, wat gij wilt weten.
God heeft geen disharmonie geschapen.
Dat is het „leven”!
Vergeet niet, wij ontstonden en leefden in de wateren, kwamen uit die wateren tevoorschijn en zijn thans mens.
Wat hebben wij in al die miljoenen jaren en levens gedaan?
Fouten begaan?
Och kom, wat zijn fouten?
Dat gij uw leven nog niet kunt begrijpen?
Dat wij de-God-van-al-het-leven niet voldoende hebben gegroet?
Appeltjes hebben gestolen?
Gediefd dus?
Gedood?
Ja, wij zijn moordenaars, maar wij weten, dat wij naar de Aarde zullen terugkeren om die ziel een nieuw leven te schenken en dan is alles weer in het reine.
Is er nu nog disharmonie?
U leeft alleen onder uw verkeerd denken, doch dit denken zult ge veranderen en wel gericht op de goddelijke harmonische levenswetten voor het vader- en moederschap, voor wedergeboorte dus, voor ons harmonisch leven in de maatschappij, totdat wij weten en hebben aanvaard: gij zult niet doden, gij zult liefhebben zoals Christus het heeft gezegd en bedoeld.
Zo is het!
U hoort het nu: elke verkeerde daad zullen wij goedmaken en elke verkeerde gedachte rechtzetten en dan is er van disharmonie geen sprake meer, want nu beleven wij onze eigen evolutie, wij keren door het leven tot God terug!!!
En is dit niet rechtvaardig?
Had u er iets anders van willen maken?
Dit is de goddelijke rechtvaardigheid, mensen, vaders en moeders.
Wij maken goed wat wij misdaan hebben en wij gaan géén hel meer in.
Dat is kletspraat en zou goddelijke onrechtvaardigheid zijn, die echter nergens in de schepping is te zien, of te beleven.
Tevreden?
Ja?
Dan heb ik nog iets anders.
 
De vraag is: „Kunt u mij zeggen, wat linkshandig is?
Is dat degeneratie?”
Jozef zegt nu: „Of linkshandigheid degeneratie is?
Dat moet u de geleerde eens vragen.
Voor hem is dit wellicht zo.
De meesters zeggen en de wetten verklaren, dat de mens, die linkshandig is, door zijn hart schrijft en niet door zijn verstand.
Dit verschijnsel is voor de geestelijke wetten het ‘moederlijke schrijven’!
Is dit nu geen reëel, geestelijk antwoord?
Moederlijk schrijven wil zeggen, dat wij naar de hartkrachten hebben te luisteren.
Het gevoelsleven geeft zich over, het moet luisteren.
Indien gij dit nu tegengaat, dan staat ge voor disharmonie, omdat hier nu het organisme overheersend werkt ten opzichte van de scheppende kracht, die de persoonlijkheid, dus het gevoelsleven, bezit.
U hoort wel eens zeggen: luister naar de stem van uw hart en hiermee bedoelt men dan datgene wat ú kent.
Doch de linkshandige beleeft heel iets anders en wel dit: dat nu de reine schepping moet spreken, en dit is het moederschap; de liefde wordt nu de goddelijke kern in de mens.
Links-schrijven is dus, dat het gevoelsleven luistert naar de overheersende krachten van het organisme en dit is het menselijke hart en die wetten voeren ons tot het moederschap.
Had u dit verwacht?
Alles is alweer te ontleden, als u het organisme kent met de ziel en de geest en het gevoelsleven ten opzichte van God en Zijn levenswetten, want, dames en heren, dit is nu een wet voor het schrijven en is alweer doodeenvoudig!”
Vanuit de zaal wordt gezegd: „Ja, als je het weet!”
Jozef glimlacht en gaat verder.
 
„Hier de vraag: „Wanneer iemand zelfmoord heeft gepleegd in zee en niet is begraven, hoe beleeft hij of zij dan het rottingsproces?”
Bent u niet begraven, als u in zee zelfmoord pleegt?
En dacht u, dat er nu geen rotting aanwezig was?
Mensen, leert denken.
Ik zeg u nu echter, die waterlijke worm, die ons rottingsproces verzorgt, is een heel andere dan die van Moeder Aarde, ons graf dus.
Wist u dit niet?
Wij kunnen er onherroepelijk van zijn verzekerd, dat dit de wormen worden in de vorm van een haai of een ander soort geweldig dier uit de wateren en dit is dan ons graf.
Doch we worden dan door de maagsappen van het dier verteerd.
En die sappen hebben vanzelfsprekend een ander reukje.
De stank van de ontbinding voor mens en dier is dus voor het stoffelijke, aardse graf anders en zelfs wonderlijk beter.
Wel beleven wij rare capriolen in de maag van onze haai, want wij blijven zien en beleven, totdat wij verteerd zijn en dan komen wij los.
Maar niet los van de wateren, want wij blijven in de wateren en aan de plaats van zelfmoord verbonden, totdat ons eigenlijke leven op Aarde zou zijn geëindigd.
Dan keren wij als mens tot de wereld van het onbewuste terug om aan een nieuw stoffelijk leven te beginnen, óf wij leven geestelijk aan Gene Zijde verder.”
Een dame in de zaal zegt nu: „Dat is dan zo kwaad nog niet.
Ik bedoel, dat verteren in de maag van een haai.”
Jozef zegt: „Dame, hebt u nooit gehoord van Jozef in de maag van een walvis?
Dat was ik, dame, en ik kan er u dus alles van vertellen!
Ik draai Jonas wel wat ondersteboven, maar je zou zo zeggen.
Ja, daar zit wel wat in, moeder, indien wij niet met die narigheden hadden te maken, want ook deze zelfmoord sluit ons voor het normale evolutieproces af en dit hebben wij te aanvaarden.
Lees het boek ‘De Kringloop der Ziel’ maar en u weet het.
Doch ik weet wat gij bedoelt.
U denkt: je zou je nu het beste in zee kunnen laten begraven, want dat verzuren in de maag van een haai is niet zó rottend als in de Aarde.
Dacht u dit niet?
Welnu, dame, in die zee is het slecht voor uw astrale leven, want wij krijgen nu geen lichamelijke levensaura door de ontbinding tot ons in de sferen, dus geen krachten, die grofstoffelijk en dus toch geestelijk zijn, die daar deel uitmaken van de stof, die ons in de astrale wereld als de „bodem”, waarop wij lopen, moeten dienen.
Die missen wij nu en daarom is die ontbinding anders dan die de Aarde ons kan geven.
Met andere woorden: wij leven op aarde en niet in de wateren en dit heeft ruimtelijke en geestelijke betekenis voor al de wetten van ons organisme en geestelijk verdergaan!
Dus moeder, wij gaan wéér de kist in en aanvaarden die wetten; wat voor de vis is moet voor de vis blijven, en wat van de Aarde is moet de mens behouden.
En dit is alweer vanzelfsprekend!
Ik kan er nog een dik boek over schrijven en al die waaroms en waarvoors nog ontleden, doch dit is de kern, waar alles om draait en hier kunt gij het mee doen.”
 
De heer Berends vraagt: „Uit deel III van het boek ‘Het Ontstaan van het Heelal’, het hoofdstuk over de Piramide van Gizeh, wilde ik gaarne het volgende weten: staat het woord piramide in het woordenboek of werd deze benaming gegeven door de meesters, waarin het stofleven en het geestelijke leven werd bedoeld?
Als de priesters uit die tijd de Grote Vleugelen bezaten en als instrument voor Gene Zijde konden worden gebruikt, dan is mijn vraag: hoe is het mogelijk, dat van die geestelijke gaven zo weinig is overgebleven, althans in Egypte?
Als de piramide een goddelijk wonder is, waaraan ik niet twijfel, en in die machtige bouwwerken, de geboorte van Christus en Zijn leven en de kruisdood is vastgelegd, hoe moet men dit dan begrijpen?
Bij de geboorte van Christus zou de Poolster de piramide hebben beschenen?
Nog een vraag: toen de planeet Aarde zich nog moest verstoffelijken, lag toen reeds vast, dat de rotsen in die omgeving, dus met een vooropgezet doel en plan, zouden komen?”
Nog een vraag: „Hoe is het mogelijk geweest om die steenbrokken van duizenden kilo’s op elkander te plaatsen zonder dat er mechanische hulpmiddelen aanwezig waren?”
En nog iets anders vraagt Berends: „Hoeveel jaren had men nodig om zo’n goddelijk wonder te voltooien?”
Jozef zegt: „Hè, hè, we zijn er.
En nu de eerste vraag, mijnheer Berends.
De naam „Piramide” heeft de mens zelf aan dat gebouw gegeven en dit is te verklaren, omdat het ding de opbouw van vele stenen is en nu Piramide wordt, doch voor de ruimte, niet voor het Universum nu, maar voor Gene Zijde, heel iets anders is; en luister nu: vader- en moederschap is en wedergeboorte, waarvoor de Sfinx en de Piramide dienen!
Dus, het „leven” van de mens op goddelijke afstemming ligt aan de piramide vast en is de geestelijke kern voor dit gebouw!
Vanzelfsprekend is nu ook, dat de meesters de komst van Christus door de bouw van dit machtige Tempelgebouw hebben vastgelegd.
U leest dit trouwens in de boeken ‘Het Ontstaan van het Heelal’.
Over dit gebeuren is alweer een dik boek te schrijven, doch dit vond meester Alcar niet noodzakelijk, het ging de meesters alléén om de ruimtelijke wijsheid, het leven na de dood, en de geestelijke bewustwording natuurlijk, voor ziel, leven en geest, waarbij de astrale persoonlijkheid komt en dan ziet ge de mens achter de kist en voor God, het „AL”-stadium!
Wat de Poolster betreft, die ééns de Piramide heeft beschenen, het volgende.
Het licht van de Poolster weerkaatste op de Piramide.
Dit was mogelijk, omdat de Piramide met een marmeren plaat was bekleed, die het huidige beeld afsloot.
Deze plaat werd echter in de loop van de tijden vernietigd, waardoor dit verschijnsel oploste.
De Poolster is voor de ruimte niets meer of minder dan een ster, die noord, zuid, west en oost verbindt en daardoor dus een taak heeft gekregen voor dit universum, doch door de mens, de astronoom, gestalte kreeg, omdat hij zich daaraan kon vastklampen.
En nu is het kosmische antwoord voor de Poolster, dat ook noord, zuid, west en oost een eigen leven hebben geschapen.
De middelpuntvliedende wetten voor het Universum dus, schiepen eigen leven, waardoor wij nu die miljoenen sterrenbeelden bezitten.
Niet de moeite waard, Berends?”
Berends: „Enorm is het!”
„Dan het verrollen van die stenen.
Nog vinden wij plaatsen daarginds – vele plaatsen echter werden door de zeeën overstroomd – waar die stukken steen zijn te vinden, waarvan de Piramide is gebouwd.
Die stenen werden naar de bouwplaats toe gerold en dan opgetrokken, de hoogte ingeheveld dus, totdat de bepaalde hoogte was bereikt.
Zo’n bouw duurde ongeveer vijfenzeventig jaren en korter, naarmate de grootte van het werk.
Ik geloof, dat uw vragen zijn beantwoord, mijnheer Berends, ofschoon daar nog veel over is te vertellen.
Vanzelfsprekend over de sfinx en de piramide als het vader- en moederschap voor de mens op goddelijke afstemming, waartoe bovendien het leven van de „Messias” behoort, doch wat ook alweer voor de mens is, omdat Christus het „AL” heeft te vertegenwoordigen, dat wij als mens ons eigen moeten maken.
Dat dit héél iets anders is dan hetgeen men er tegenwoordig van wil maken, begrijpt u zeker, en ook anders dan het boek ‘De Stenen Spreken’ ervan zegt, Berends!”
„Ik ben u zeer dankbaar, mijnheer Rulof, machtig is alles voor mij, en ik geloof voor alle mensen hier, de énige waarheid!
Want het voert ons tot God terug!”
 
„Ik heb nog een eigenaardige vraag,” gaat Jozef meteen verder: „Kunt u ons iets vertellen over vriendschap?”
„Dames en heren, wat is vriendschap?
Hoe is uw vriendschap?
Wat heeft vriendschap te betekenen?
Wat bereiken wij door vriendschap?
Is er aan Gene Zijde nog vriendschap?
Neen!
En waarom niet?
Dit alles zullen wij nu eens tezamen behandelen.
Vriendschap is het eerste fundamentje voor de liefde, doch er zijn honderdduizenden andere fundamenten voor die geestelijke liefde, waarvan deze vriendschap deel uitmaakt.
Vriendschap is en blijft broeder- en zusterliefde, géén moeder- en vaderliefde, want dan hadden wij alweer direct met die andere fundamenten te maken, die de „liefde” vertegenwoordigen en daarvan kent u er zelf heel wat!
En vanzelfsprekend is nu, dat elke karaktertrek graden bezit en zo zien wij nu ook zeven graden voor vriendschap en wel: de voordierlijke, dierlijke, grofstoffelijke, dus maatschappelijke vriendschap, hierna komt de geestelijke, de ruimtelijke en de kosmische, die ons dus direct met de Universele Liefde verbindt!
Wilt ge de waarachtige vriendschap, dan staat ge voor ál de eigen gedachten, die ons woordenboek vertegenwoordigen, waarvan deel uitmaken: hartelijkheid, welwillendheid, plichtsbetrachting, geloof vooral – wie een vriend niet kan aanvaarden, gelooft hem niet en dat is geen vriendschap –, nog aanhankelijkheid, waarheid, opgewektheid of zuiverheid.
Vooral de eerlijkheid, en ga maar verder, hebben allemaal met die vriendschap te maken en zijn fundamenten van de karaktertrek, die ons mensen met de Universele Vriendschap verbindt en uiteindelijk „Liefde” wordt!
Hoe u die vriendschap nu moet geven en wilt beleven, hebt u zelf in handen.
Maar ... wélke vriendschap wilt ge geven en beleven?
Van de mens, die roddelt met u, die de geestelijke vriendschap niet kent?
Wie zijn uw vrienden?
Wijs mij uw vrienden en ik ken u, zei iemand.
En dit is waarheid!
Is uw vriendschap overheersend?
Is die waarachtig, geheel natuurlijk, dán staat ge met uw vrienden voor de liefde.
Man en vrouw nu, die geen waarachtige vriendschap bezitten, beleven nu ook geen liefde, hebben geen reëel contact en geen eenheid te beleven, omdat de vriendschap het machtigste fundament is voor de liefde!
In de maatschappij is er natuurlijk vriendschap, ook voor man en vrouw.
Meestal is het er niet en is er geen contact, geen eenheid, geen gevoel ook, niets; de mensen, als man en vrouw, hebben die fundamenten nog niet gelegd, zij begonnen ineens om álles te vragen en te willen beleven en zo bleef er van fundamenten leggen weinig over.
Zulke huwelijken stranden, alles strandt nu, omdat er geen eenheid is.
Is uw vriendschap alleen door uw hobby tot stand gekomen, omdat ge aan konijnenfokkerij doet, duivenmelkerij?
Is dat uw vriendschap?
Hebt ge een kaartkransje opgebouwd en is dit uw vriendschap?
Dus is uw vriendschap door de maatschappij opgebouwd?
Dat is mogelijk, maar is en blijft grofstoffelijk en heeft niets met de geestelijke vriendschap te maken.
Voelt u het reeds, dame?
Is uw vriendschap afgestemd op het gerén in de stad, heeft zij dezelfde smaak als u, voor uw hoedje, uw gewaadje?
Is dit uw huis- en tuinvriendschap?
Graden dus, van ontwikkeling en gevoelsleven, ten opzichte van vriendschap, dames en heren, en hieraan zult ge moeten denken.
Hoe hoger wij thans, door de kunsten en de wetenschappen, komen, des te meer de menselijke vriendschap gaat veranderen en nu gaat zij zélf vaststellen tot welke levensgraad ze behoort.
Nietwaar soms?
En wij komen er niet onderuit, daarvoor hebben wij kleur te bekennen.
Dit is onfeilbaar zeker!
Geloof me, de vriendschap wordt een wijsgerig stelsel en dit kunnen Kant en Schopenhauer u nu ook vertellen.
Wie Gene Zijde kent, weet, hoe diezelfde vriendschap in elkaar zit en met welke fundamenten wij hebben te maken.
Het leven is diep, dames en heren, en u hoort het, het menselijke karakter beleeft uitdijing, de menselijke vriendschap voert u tot de sferen van licht, tot de ruimte en tot Golgotha, omdat zij die verbindingen bezit.
En nu moet u zich afvragen: wie ben ik?
Wat heb ik nog voor één karaktertrek te leren?
Dit alles, dames en heren, zijn de fundamenten voor uw geestelijke leven, hierachter leeft de eigenlijke liefde!
Van die eigenschap álles en wij zijn er!
Ik heb dit alles moeten beleven en me moeten eigen maken, want anders had meester Alcar met mij niets kunnen beginnen.
En nu de Universele Vriendschap, trekjes nu, die deel uitmaken van de kern, die de vriendschap is.
Een dik boek is erover te schrijven.
Bijvoorbeeld: is er afgunst in u, dan komt ge niet verder.
Is er geen ruimte in uw voelen en denken, kunt ge niet geven, dan staat ge stil!
Op een dood punt is het nu gekomen!
En zo verder, je moet steeds verruiming zoeken, naar de liefde dus.
Trekjes van hartelijkheid, begrijpen, het kunnen buigen voor de waarheid, het gunnen van een gedachte, ontzettend moeilijk wordt het al en nu hebben wij nog steeds met die kleine fundamentjes te maken, die nog steeds geen vriendschap zijn en waardoor de mens zijn persoonlijkheid ziet en leert kennen.
Er is dus een natuurlijke vriendschap, die ons met al het leven verbindt, doch die de mens en ook het dier niet wil, omdat die vriendschap reeds in het prehistorische leven aan stukken en brokken werd geslagen, moordend werd vernietigd, want zo is de mens geweest, die elk fundament door haat en afbraak bewust en onbewust neerhaalde.
Die vriendschap, begrijpt ge zeker, is ons eenzijn met al het leven van God.
Volken hebben geen vriendschap meer, omdat het geloof voor die eenheid door oorlogen en andere zaken volkomen is uitgeroeid.
Nietwaar soms?
Hier kunt ge niet onder vandaan komen, ook het dier heeft de vriendschap voor de mens volkomen verloren, tenzij wij tot die natuurlijke fundamenten kunnen terugkeren en dan krijgen wij opnieuw ons contact te beleven en dit is het natuurlijke fundament met het leven, voor de vriendschap!
Elke gedachte nu voor de maatschappij staat voor de vriendschap, of ... wij hebben geen leven meer, geen harmonie.
Alles gaat thans volgens systemen, de baas staat boven de mens, zijn knecht, want nu is alles geld!
Wilt ge, dames en heren, vanavond dit dikke boek van vijfduizend pagina’s beleven en afmaken?
Want diep is nu uw vriendschap voor al het bestaande, uw maatschappij, voor uw man en uw vrouw en kinders, broeders en zusters, voor vader en moeder!
Wat hebben wij ervan?
Hoe is ons gevoel, ons willen?
En zijn wij er al aan begonnen?
Hoe is de vriendschap van de dokter voor zijn patiënten en van de magnetiseur voor zijn zieken?
Wij gaan verder, naar de geestelijke vriendschap, die ons met de waarachtige liefde moet verbinden, anders krijgt ons leven geen betekenis!
Mevrouw, mijnheer, wat wilt ge?
Vriendschap is heilige eerbied, ontzag voor het leven en voor Gene Zijde, voor God, Christus, voor de mens, voor al de sterren en planeten!
En deze wordt thans ruimtelijk diep.
Eerbied voor het bezit van je vriend is een fundament van grote betekenis, waarheid, geen overheersing moet erbij zijn, of wij trappen elkaar de deur alweer uit en dan ligt onze vriendschap te „apegapen”!
Ik scheid er maar uit, het wordt vervelend.”
„Neen,” roept men in de zaal, „ga verder, Jozef Rulof, wij leren erdoor.”
Jozef zegt: „Zó, is dat zo?
Waarlijk?
Gij leert erdoor?
Wist ge dit niet?
Is dit nieuw voor uw leven?”
Uit de zaal: „Wij hebben er zo nog niet over gedacht, dit is nieuw voor ons, omdat wij niet denken.”
Jozef zegt: „Dát is waarheid, mijnheer, mevrouw, u denkt niet!
Als wij het vertikken, zuiver te lui zijn om ons op elkaar in te stellen, of om een woord en een gedachte af te maken, komen wij er nooit.
Vriendschap wil niet bedrogen worden en eist dat élke gedachte eerst met hen, met wie wij hebben te maken, wordt afgemaakt.
Als ik iets verkeerds doe, fouten maak, moet gij het dan eerst bij vreemden zoeken om daar te analyseren, wat goed en verkeerd in en aan mij is?
De waarlijke vriendschap praat zich uit en begint aan de ontleding, die ons dan met de liefde gaat verbinden, en houdt Christus en Golgotha voor ogen!
Maar er wordt reeds een oordeel geveld en dan hebben wij niets meer te zeggen en tegelijk ligt de vriendschap alweer te apegapen!
Een van twee vrienden gaat ergens heen.
De andere vriend vraagt: „Wat moet je daar doen?”
„Ach, zomaar wat praten, hij vroeg mij om te komen.”
De eerste voelt reeds: fout is het, weg vriendschap, ik word daar straks bedrogen.
En jawel, de man keert terug.
De ander zegt: „Eigenaardig is het, wat ziet je jasje eruit, bespuwd, modder is het, je zit onder het slijk van een ander, mijn hemel, wat is dat erg, wat is dit onmenselijk.
Hoe heb je je zo laten beïnvloeden?”
Wég vriendschap!
Een gat is er.
Een vuil gedoe is het nu, van bestelen en bedieven is er geen sprake, maar de vriend luisterde naar afbraak en foetsie is alles!
Volkomen gekraakt is dit fundament en hier is niets meer aan te veranderen, het menselijke gif doet alles.
Houd nu maar op, maak er gerust een einde aan óf er moet worden gepraat en die eerlijkheid is er niet.
Schoolkinderen, wat willen jullie eigenlijk van mij?
Ik heb hier iets anders en scheid er dus uit, u begint nu maar te denken.”