Navigatie 2

Vraag uit de zaal: „Bezit ik de gave voor het genezen?
Zo ja, hoe zal deze zich verder ontwikkelen, wat betreft de sensitiviteit voor het aanvoelen van een ziekte?”
Jozef kijkt streng naar die man, zijn gelaat verduistert, er komt iets ...
Hij zegt: „In de eerste plaats, mijnheer, verwijs ik u naar de beide boeken ‘Geestelijke Gaven’, waarin u alles leest, wat de mens door zijn geestelijke krachten kan bereiken voor het genezen.
Daarin worden de gevoelsgraden ontleed voor kunsten en wetenschappen; zelfs de dief wordt erdoor ontleed en de hardloper, vanzelfsprekend de geestelijke „gaven” ...
Ik vertel u niet of u gaven hebt, het gevoel voor genezen bezit, want ik ben geen voorspeller, geen kaartlegger en geen koffiedikkijker.
U beleeft hier de geestelijke wetenschappen van en dóór de meesters!
In hun boeken staat, dat ook hond en kat sensitiviteit bezitten.
Waarom de mens dan niet?
Dus dit moet u dan maar voor uzelf uitmaken!
Deze vraag is mij meer gesteld, de mens wil een genezer zijn, maar nooit, op mijn woord, ik heb geen genezers!
Ons genootschap heeft er niet één.
En ikzelf genees niet meer!
Maar ... indien u voelt dat u krachten hebt, geef ze dan door aan de zieke mens; een moeder geneest reeds door haar kind, haar liefde, in haar leven op te trekken.
Het is bewezen.
Wat kan dan de andere mens voor een zieke bereiken?
Hoe bent u innerlijk?
Op slag, geloof het, zou ik van u allen genezers kunnen maken en ik zou u die gave kunnen schenken.
Gelooft u dit niet?
Dit is reeds gebeurd!
Iemand in Amsterdam vroeg mij: ‘Weet u een genezer voor mijn vrouw, zij voelt zich al vanaf haar jeugd moe; er is niets aan te doen.
De doktoren weten er geen middel tegen.’
Ik had geen genezer en ik kende geen genezer, want dit is zeer gevaarlijk!
Maar wat zei meester Alcar tot mij?
‘Hij zélf zal deze gave ontvangen, André, geef hem deze boodschap.’
Ik gaf de man deze boodschap en hij genas zijn vrouw, in veertien dagen al.
Maar wat gebeurde er nu?
Genas hij zijn vrouw?
Wel, mensen, hoe zit het nu?”
De antwoorden uit de zaal zijn ernaast.
Allen denken, dat die man zijn vrouw heeft kunnen genezen.
Jozef zegt: „No ... dames en heren, zo is het niet.
Als ik u zeg, dat u kunt genezen, dan krijgt gij van mij krachten toegezonden.
Wij zijn dus bezig op afstand, dóór u!
En zó wordt u een genezer.
Is dat niet waar?
U kunt door Christus wonderen doen, indien u Zijn Leven kunt vertegenwoordigen, de liefde bezit.
Dan is dit mogelijk!
Een wet is het nu!
Ik zat op dat ogenblik aan die man en die vrouw vast.
Zó heb ik iemand anders ook de gave voor het genezen gegeven, doch ik was dag en nacht op dat leven ingesteld, maar het was enorm.
Later?
Wat later!
Toen kon ik „doodvallen”!
Die man beseft niet, dat ik anderhalf jaar hem tot het genezen voerde en daarvoor ook al mijn krachten had te geven.
Maar er was gevoel in dat leven aanwezig, de levensaura was bewust voor het genezen en nu was dit mogelijk.
Het was een oprecht en goed mens.
Maar toen een ander mens mij niet langer kon aanvaarden, werd dat leven beïnvloed en kon ik de „droedels” krijgen.
Maar de man had zijn eten en drinken aan en door mijn harde gezwoeg te danken.
Een prachtig en machtig bestaan, maar ik heette ineens „rot” ... en al zo meer en toen?
Eerst werden er „onfeilbare” diagnoses gesteld.
Toen die mens de bron vergat en dacht het zelf te kunnen, was hij er onmiddellijk glad naast!
Toen begon de afbraak, doch hij gaat door met het genezen.
Ik heb dit nu op mijn geweten?
Dat zou de wereld wel willen, maar zo is het niet.
Als de mens valt, val ik niet!
Wanneer de mens van heilige zaken „rottigheid” maakt, ben ík het niet!
Indien de mens vandaag alles liefheeft en morgen bezwijkt voor en door deze machtige wijsheid, ben ík het nog niet!
Wanneer iemand bezwijkt, onder u allen, die meer wil zijn, dan hij kan verdragen en verwerken, ben ík het nog niet!
Wanneer de katholieke kerk „godsdienstwaanzinnigen” krijgt, dan is de katholieke kerk niet gek, die mens is het!
Doch thans komt alles naar en over het hoofd van „Jozef Rulof” en dat kan ik aan; maar nimmermeer geef ik een mens de mogelijkheid, om op mijn krachten en weten te genezen.
Daarvan heb ik mijn leven vol, m’n buikje ook, zoals er zovelen zeggen, wanneer ze niet verder kunnen.
Nu valt alles en is de ruimte „zwarte magie” ...
Ook de meesters?
Wat willen die kruimels, die hummels straks achter de kist beginnen?
Onder u zijn ook genezers, doch ik waarschuw die mensen.
Er zijn eronder, die het aandurven, de vrouw zich te laten ontkleden, omdat dan de aura beter zou doordringen.
Dat zijn duivels, dames en heren!
Blijf weg van die mensen, die mannen en vrouwen.
Ik heb met hen niets uit te staan, ik wil met hun doen en laten niets te maken hebben, heb ik eens gezegd.
Ik ben hier om uw vragen te beantwoorden, maar ... ik wil met vuil gedoe ook niets te maken hebben, ook al denken de mensen in de maatschappij dat Jozef Rulof álles doet, álles weet, dit wil ik niet weten, dit behoort tot uw eigen kring, u bent het zélf!
Maar wat ik hier opbouw voor de mens, breken ze links en rechts voor mijn voeten weer af.
Ik zie dit, zeg iets tot die mensen en ga verder.
Vroeg of laat komen ze hier niet meer binnen, ook al spreek ik in het openbaar!
Mijnheer, luister, als ik u zeg: elke hond en kat is sensitief, dan kunt u het ook zijn.
Maar wie bent u?
Wat wilt u?
Dienen?
Ik diende door het genezen.
Ik gaf alles van mezelf en ik had iets te geven, dat weten mijn zieken.
Hier zijn er onder u, die door mij hun bewustzijn terugkregen, maar daarvoor gaven meester Alcar en ik álles, ons bloed, wij wérden ziekten, wij dróégen onze zieken, wij lééfden voor onze zieken en dat heeft nu met naaktheid en seksueel gedoe niets te maken, dan is een genezer liefde en kind voor Christus.
Bent u dat?
Wilt u dat?
Kunt u dat?
Wel, doe goed en gij zult het door uw genezen zelf zien, ik wil u die mogelijkheid niet ontnemen, ik ben er trouwens niet toe in staat.
Maar de geestelijke gave voor het genezen ligt in de straatgoten van onze stad, de mens was er niet voor gereed!
Ik wil dus met uw genezen niet te maken hebben en ik zeg u niet en nooit meer, of u gaven of gevoel bezit om te genezen, ook al ben ik daartoe in staat!
De mens heeft geen liefde genoeg om te genezen!
O, geloof het, ik zou een „Tempel” kunnen bouwen, dat kunnen de meesters door mij, maar voor deze chaos, de mens, die je van voren en van achter verraadt?
Voor zo’n zootje een Tempel bouwen en dat voor Christus?
Met zo’n bende om mij heen, die mij vandaag bewierookt en morgen brandstapelt?
Och kom, dacht u, dat wij nog kinderachtig waren?
De mens alles geven en dan te moeten zien, dat hij stukken en brokken maakt van de ruimte, voor de mens en zichzelf?
Zwamkousen zijn het, al uw genezers!
Ik heb het niet tegen u, mijnheer.
Ik hoop, dat u dit alles begrijpen kunt en wilt, ik help u!
Maar de bewijzen zijn er, ik heb dit moeten aanvaarden!
Er zijn mensen, dat hebt u reeds beleefd, die iets van mij hoorden en door de boeken leerden, en nu zelf beginnen.
Is dat wat?
En wanneer ik nog heb te aanvaarden, dat er onder u zijn en leven, die deze mensen volgen, hier weglopen, dan weet ik, wie u bent.
Ik ben blij, dat ik geen leerlingen bezit.
Die er waren, bezweken.
En dat is voldoende.
Ja, dit is moeilijk werk, dit kost uw bloed.
Maar zij, die hier luisteren, en denken, voor zichzelf te kunnen beginnen - dat is door de geschiedenis reeds bewezen, tempels zijn er in brand gestoken door de allerbeste adepten van Pythagoras en Rudolf Steiner – geef ik die gelegenheid niet!
En dát soort mensen bewierookt mij?
Loopt met mij mee?
En u denkt, dat ik niet weet, wat zij willen?
Ik weet alles, indien u met mij te maken wilt hebben, maar, ik laat u voor uw eigen leven uitdollen en ééns, grijpen de meesters in en staat ge voor uzelf!
Ja, mijnheer, genees eerst uzelf en begin dan aan een ander mens!
Doe goed, mijnheer, stem u af op de ruimte, op Golgotha, dan hoef ik u niets meer te zeggen.
Is dat voldoende?
Kunt gij mij begrijpen?
Ik meen het goed, maar wij hebben, ik dan, slaag gehad en de mens in zijn ellende zullen en moeten wij liefhebben, óf de maatschappij krijgt gelijk, die zegt, dat al dat geestelijk gedoe maar duivelsgedoe is.
En daar hebben wij schuld aan?
De spiritisten zijn het!
Ik kan zeggen: ik genas door meesters.
Ik stond voor en tegenover de doktoren en gaf diagnoses door het beluisteren van de menselijke stem.
Kunt u dat?
Hebt u geestelijk contact?
Ik ben niets, maar alles, indien ik kind ben voor de meesters, voor Christus.
En dacht u, dit door uw bluf te bereiken?
Doordat ge denkt: „Dát is een goed baantje voor me?”
Dat zal noch Gene Zijde, noch een geest van het licht nemen.
Ze hebben u niet nodig, geloof me, ze hebben zich losgewerkt van zichzelf en dat kostte bloed en die willen met onze eigen narigheid, denken en voelen, ten opzichte van ons stoffelijk leven niets, maar dan ook niets meer te maken hebben!
Wist u dit niet?
Lees dan de boeken en gij weet het!
Wat zijn dat voor mensen, die voor een zieke staan en nu „bloot” willen zien?
Hummels?
Stakkerds?
Bedrog is het!
Duivels zijn het!
Rotters zijn het!
Dieven zijn niet zo slecht.
Een arm mens is ziek en weet geen raad meer, roept een genezer en nu komt er iets in uw huis!
Een stuk drel is het!
Een boel narigheid is het!
Gene Zijde, Christus, God, de vooruitgang, onze geestelijke evolutie, wordt nu bezoedeld!
Bar is het!
Drek is het!
Vuil, smerig gedoe is het!
Zó rot is het, als geen moordenaar kan beleven, als Adolf Hitler, noch Stalin hebben gekund.
Dat heet een genezer!
Wist u dit niet?
En dát kreng gaat zélf beginnen?
Door de meesters?
Ja, dat kan nog in deze eeuw, omdat de mens niet kan denken.
Ik waarschuw u allen hierdoor.
Schuw genezers, ga weg uit die buurt, wanneer ze beginnen met „Ik zal u met Christus verbinden ...”
Ze zijn er niet toe in staat!
Dat is de vervloeking, de menselijke bluf, de hoogmoedswaanzin, álles is het, waardoor de mens keldert, bezwijkt, van de wal in een baggerachtige sloot wordt getrapt en waardoor het innerlijke en stoffelijke leven is en wordt bezoedeld!
U had dit niet verwacht, zie en voel ik, maar dit moet u weten.
Wij staan thans voor de werkelijkheid, voor heilige zaken.
Mocht u soms willen genezen, mijnheer, hebt u het reeds gedaan?
Dit antwoord, zie en voel ik, had u van mij niet verwacht, nietwaar soms?
U komt hier zeker niet meer terug, u weet het zélf.
Ga gerust verder, ík krijg straks toch gelijk, hier en achter de kist krijg ik gelijk!
Want dit is de heilige waarheid!!!
Nog vragen?
Geen vragen, dan ga ik verder!”
De mensen zijn geslagen?
Neen, natuurlijk zijn er mensen, die denken te kunnen genezen, maar zoals Jozef zegt ... kennen zij zichzelf?
Is dit geen waarheid?
We weten het, daar staat een meester, die de wetten kent en al de occulte wetten heeft mogen beleven.
We leren thans Jozef Rulof kennen, een andere Jozef, waar men alles van zegt; ook weer natuurlijk, de waarlijke Profeet kent men niet in eigen land!
Hij is er een en wel kosmisch diep!
Wie begrijpt dit leven en deze persoonlijkheid?
Wie wil dienen?
Wie vergrijpt zich niet aan gaven?
Elk mens vergrijpt zich soms aan en door het bezit van de andere mens.
Wij leren enorm en hebben ons hoofd te buigen voor de wetten.
Jozef is mens en in alles doodgewoon, volmaakt eenvoudig, dat weten wij, die hem reeds jaren volgen, want, wat zouden de mensen doen, indien ze zijn gaven en zijn contact hadden?
Waarheid?
Ja, dit is waarheid!
 
De heer Boekee vroeg: ‘In het boek „Tussen Leven en Dood’ leer ik twee mooie gevoelslevens, persoonlijkheden dus, kennen, namelijk dat van Dectar en dat van Venry.
Na hun overgang keren zij, na nog even op de „weide” te hebben vertoefd, terug tot het embryonale stadium, om dan elkaar later weer terug te zien als „Alonzo” en als „Jozef Rulof”.
Dit alles kan ik begrijpen, omdat hun kringloop voor Moeder Aarde nog niet was volbracht.
Maar, ga ik nu met de geest Lantos mee in ‘De Kringloop der Ziel’, dan vind ik op bladzijde 260, dat de man eerst de vrouw doodsteekt en dan zichzelf, waarna men hem, na zijn overgang, naar zijn afstemming voert.
Toch was hij moordenaar en zelfmoordenaar en vrij van zijn organisme.
Kunt u mij dit verklaren, ik begrijp het niet.”
Het antwoord van Jozef is: „U denkt, mijnheer Boekee en daar ben ik al dankbaar voor.
Niet Alonzo en Jozef Rulof zien elkaar terug, maar Venry en Dectar, dus het onderbewustzijn van mij, maar nu ben ik André.
Begrijpt u dit?”
„Jawel, dat is mij duidelijk.”
„Maar ik kan u verklaren, dat er moorden gebeuren, zelfmoorden ook, die toch, ondanks het feit, normale overgangen zijn.
Een voorbeeld: mensen hebben contact met Gene Zijde.
Een goed contact is het, waarvan de dochter het medium is.
De vader gaat met zijn zoon en dochter naar de bergen voor een vakantie van drie weken; de moeder leeft reeds achter de kist.
De dochter is daar twee dagen en wil terug naar Nederland.
De vader zegt: ‘Ga, maar kom terug.’
Maar de dochter rent achter het huis in een sloot en verdrinkt.
Ze keerde dus terug om thuis in het water te lopen en te sterven.
Vier maanden later komt ze door en zegt:
‘Ik heb geen zelfmoord gepleegd, vader.
Dit was mijn tijd.
God kent geen sterfbedden en weet u, ik ben gelukkig, mijn eigen dood bracht mij tot dit vaneenscheuren en ik gaf me volkomen over.
De dood was het en ik had niets meer te vertellen, mijn eigen evolutie dus!’
Ziet u, dit is mogelijk en soms geschiedt het door geweld.
Is uw dood door een vliegtuigongeluk geen geweld?
Als u neervalt, is dat geen geweld?
Ook al kreeg u van de andere mens geen duwtje?
De mens kan sterven door geweld, door andere mensen en door zichzelf; dit zijn dus wetten, handelingen voor het loskomen van de stof.
Ik heb ook die mogelijkheden gezien!
Die mensen waren juist vrij, dat wil zeggen, ze stonden voor hun overgaan en de astrale wereld, zodat men die mensen naar hun geestelijke afstemming kon brengen.
Ik heb Lantos Dumonché – meester Zelanus – naar ál deze mogelijkheden gevraagd en hij gaf mij het menselijke, geestelijke en ruimtelijke antwoord.
Nietwaar soms ... wij sterven, omdat die vliegtuigbestuurder fouten heeft gemaakt.
Een kapitein ging met zijn schip te veel noordelijk en zie, de „Titanic” liep tegen een ijsberg op en veertienhonderd mensen verdronken, gingen te vroeg over?
Ja, velen gingen er toen te vroeg over, anderen precies op tijd, geen seconde te vroeg of te laat!
Maar de vliegtuigbestuurder is geen zelfmoordenaar als hij door zijn taak sterft, wórdt gedood; hij sterft dan te vroeg, maar is vrij van zijn organisme, waar het u om gaat, omdat hij niet aan zelfmoord denkt!
Vergeet niet, elk mens bezit zijn kosmische diepte voor het sterven en zijn evolutie en zo staan wij voor duizenden mogelijkheden, die ziel, leven en geest omvatten en wetten betekenen.
Is een bokser, die dood uit de ring wordt gedragen, nu een zelfmoordenaar?
Neen, maar die man gaat te vroeg uit dit leven en dit geldt voor elke sport, wanneer de mens roekeloos is met zijn leven.
Ik zal u eens wat zeggen, dames en heren, en dan eerst ziet u, hoe diep dit is.
Een chirurg bijvoorbeeld, die niet beslist weet, dat hij de zieke genezend kan opereren, is een moordenaar!
Had u dit gedacht?
Hij zit niet aan de moord vast, maar hij en de zieke, de patiënt dus, vragen om moord, doch beiden willen geen dood, doch hebben nu toch met die overgang uit te staan.
Dit zijn de enig verzachtende omstandigheden voor het sterven en voor de mens, wanneer de dood er mede is gemoeid en dit wordt dus uiteindelijk „evolutie”!
Willens en onwillens gaat dus de mens te vroeg uit zijn leven en dat kunt u nu wel begrijpen!
Indien wij scherp de wetten zouden willen beleven, dan, geloof en aanvaard het ... stond de maatschappij stil.
Vroeger deden wij allen aan kannibalisme!
Wij zijn dit vergeten, maar gingen wij desondanks niet verder?
Kwamen wij niet vanuit het oerwoud tot het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl)?
Leven er geen engelen, meesters, achter de kist en hebben zíj soms niet gedood?
Natuurlijk is dit waarheid, állen gingen door disharmonie naar de werkelijkheid en kwamen toch eens vrij van elke verkeerde stap, die zij konden goedmaken!
Ziedaar de beelden voor het sterven en er zijn nog duizenden andere levens door menselijke „hulp” overgegaan, maar uw eigen evolutie bepaalt thans waarheen ge gaat ... óf vrij, óf vastzitten aan het organisme; doch nu is het uw eigen wil!
Wat het mes doet van de moordenaar, kan het medicijntje doen van de dokter.
Dit is dan echter één wet.
De mens wordt uit zijn organisme geslingerd en dit betekent te vroeg sterven, of ... die mens ging verder en nu wordt het „oorzaak”!
Meester Zelanus zegt het in zijn boek ‘De Kringloop der Ziel’ ... Roni zou dit beleven; Lantos had dus met de ellende van Roni niets uit te staan of ... hij had ook dát weer goed moeten maken.
Roni keerde terug naar de Aarde; Lantos niet, hij zat aan zijn lijk vast en beleefde zijn eigen rottingsproces; dit hebt u gelezen.
Elk mens bezit nu, zei ik al, zijn eigen reïncarnatie en handelt door zijn verleden.
Het „heden” moeten wij ons nog eigen maken!
Tevreden, mijnheer Boekee?”
Boekee: „Ik dank u, mijnheer Rulof, ik ben dik tevreden.”
De avond is voorbij.
De mensen gaan met wijsheid huiswaarts.
In die mensen is er iets ontwaakt en ze beginnen te denken.
U moet ze nu horen praten: „Is dat wat?”
„Enorm is dat bewustzijn, geen seconde hoeft die man op een antwoord te wachten, het is ongelooflijk.”
Jozef Rulof geeft ons allen steeds weer die bewijzen.
Hij heeft contact, de meesters bezielen hem en spreken door zijn leven en persoonlijkheid, schrijven, schilderen en geven wijze lessen!
 
Op de volgende zitting vraagt een mevrouw: „Wanneer een moeder bijvoorbeeld haar kindje in het „Hiernamaals” wil ontmoeten, kan dit toch niet, wanneer dat kind intussen weer naar de Aarde terug is; de ziel weer in een lichaam leeft, bedoel ik?”
Het antwoord van Jozef Rulof is: „Mevrouw, neen, dat kan niet.
Indien uw kind sterft en dat leven moet terug, ziet gij uw kind niet aan Gene Zijde.
Lees de boeken en gij krijgt ook hiervoor uw weten.
Dat zegt echter, dame, dat wij eigenlijk geen vaders en moeders zijn voor de ruimte, doch daarin één wereld hebben te vertegenwoordigen, één vader- en één moederschap vertegenwoordigen mét miljoenen andere vaders en moeders en dat voert ons naar de „Universele Liefde” voor de mens!
Het antwoord is: wij hebben miljoenen levens gekend, waren daarin vader, dan weer moeder en ook kind.
Voelt u deze machtige diepte?
Gij zijt in vorige levens, door wat gij nu uw kind noemt, gebaard.
Dit wás dus uw moeder in die levens.
Uw man was vroeger wellicht – en dat ís zo – óók eens uw moeder, hij baarde u toén.
Dit is voor de nuchtere mens nog gedaas in de ruimte; ík zeg u, zó is het!
Dit is de goddelijke waarheid en deze hebben wij te aanvaarden; die wetten beleven wij allen!
Kinderen bestaan er niet, dame, de ziel als mens is miljoenen eeuwen oud!
Uw kind is nu úw wedergeboorte geworden.
Uw kind zorgt ervoor, dat gij straks terug kunt op de Aarde of ... gij had geen bestaan meer.
Wij noemen dat kinderen, ónze kinderen, maar voor God zijn dit levensgraden voor de wedergeboorte.
Ga nu tot de katholieke kerk en bezie een geestelijke en een nonnetje.
Wat doen nu die mensen?
Andere moeders zullen voor hen tien, twaalf kinderen baren, want de schepping gaat door en anders – indien wij allen, heel de mensheid, katholieke geestelijken werden – loste de schepping door al die heiligheid volkomen op en was er geen wedergeboorte meer!
U zult niet één kind van u zelf aan Gene Zijde terugzien, dame, moeder, maar miljoenen!
En wat hebt gij nu nog te zeggen, wat wilt gij nu nog beleven als moeder?
Voelt u dit, dan staan wij voor de Universele eenheid als mens en nu zijn alle mensen, mannen én vrouwen, onze kinderen.
Dit heeft God bedoeld en dit heeft Christus gezegd en dit is de waarheid!
Leeft nu uw kind aan Gene Zijde, dan zult gij het door uw eigen contact terugzien en gij zult met uw kind verdergaan.
Ik verzeker u echter en dat zult gij nu begrijpen, dat er andere moeders voor uw leven zullen staan, die kunnen zeggen: Dit is ook míjn kind!
En dan bent u weer van een ander het eigen kind ... en zo verder, totdat wij met miljoenen ouders hebben te maken.
Doch dit lost op in de „Universele Liefde” en dát, dame, is het „Goddelijke Vader- en Moederschap”!
Is dit niet machtig, dame?
U verliest niets, dat hoort u thans, integendeel, u krijgt uw ruimtelijke moederschap terug, ook uw miljoenen kinderen, die u door uw miljoenen levens hebt gebaard én hebt geschapen, want wij beleven als ziel beide organismen!
Wij zijn vader én moeder!
Want ook God is het en wij zijn Goden en hebben álles van „Hem” ín ons!”
De dame: „Het is machtig, mijnheer Rulof.
Ik dank u zeer!”
Jozef zei nog: „Lees nu de boeken ‘De Grebbelinie’, ‘Zij die Terugkeerden uit de Dood’ en ‘De Kringloop der Ziel’, ‘Het Ontstaan van het Heelal’ ... dan zult gij ontwaken; ge krijgt voedsel voor uw geest en weet het dan voor uzelf, uw man en uw kinderen, dame, geloof het, dit alles is de waarheid!”
Iemand uit de zaal vraagt ook nog: „Waarom weten de spiritisten hier niets vanaf, zij zeggen toch, dat ze contact hebben?”
Jozef: „Hebt u dit reeds vastgesteld, mijnheer?
Hebt u dan gehoord, dat al die spiritisten staan te dazen en dat zij van de reïncarnatie niets willen weten?
U kent wellicht Felix Ortt, het hoofd van die spiritisten; die man gelooft niet in reïncarnatie.
Een tijd geleden viel hij mij aan.
Ik was een gek (volgens hem), dol was ik, dat was niet te volgen, dat was niet te beleven, waarover mijn meesters het hebben.
Doch nu, een tijd later, geeft hij een boekje uit over „reïncarnatie” en zegt nu, dat er „reïncarnatie” móét bestaan of ... ons leven stond stil.
Eerst heeft men mij afgebroken, aangevallen, en dan komt men met een eigen maaksel, want diezelfde heer heeft geen contact.
En dan is er nog iets.
Daar, in de hoek van de zaal hangt een foto van Elise van Calcar, een vrouw, die veel voor het spiritualisme heeft gedaan, maar zij zei: ‘Er bestaat geen reïncarnatie.’
En dat woord van deze vrouw, die dacht iets te weten en een goed verstand had, wordt letterlijk aanvaard.
Maar ik kan thans de woorden van Elise van Calcar weer rechtzetten, ík kan zwoegen om de reïncarnatie erdoor te krijgen.
Want dit is de mogelijkheid voor ál het Leven van God, om te evolueren.
Er is niets anders!
Ik kan nu tegen al die gelovigen – spiritisten – vechten op leven en dood, voor hun eigen vooruitgang, want ze staan op een dood punt.
Eerst worden we gekraakt en dan, mijnheer, schrijven ze boekjes en zeggen: ‘Ja, reïncarnatie bestaat!’
Ik heb daarom voor die mensen geen ontzag meer.
De spiritisten vergeten, dat ik een spiritualist ben en dat ik door de occulte wetten mijn contact met de meesters kreeg.
Ik heb contact, zij niet!
Ik ben op dit gebied, dit kan ik zeggen, een meester geworden, want ik zie de wetten achter de kist, ik treed uit!
En zij niet.
Zij hebben mij en de meesters te aanvaarden.
Maar wat doen al die hummels, die zieners op koud water?
Ze willen iets zijn, iets bezitten, ze willen „zien”, maar wat ze zien zijn hun eigen gedachten.
Doch door dat zien en dat mediumgespeel, houden al die spiritisten deze evolutie voor de mensheid tegen en breken meer af dan er wordt opgebouwd.
Al die mediums – lees nu de boeken ‘Geestelijke Gaven’, mijnheer – komen niet boven hun domineespraatje uit en dat lust men, eet men nog in deze eeuw, in 1951!
Zo arm zijn de spiritisten.
Kunt gij iets leren van mensen, die in trance gaan en voor jodin spelen, die in Duitsland werd vermoord, gemarteld, geslagen en getrapt en ... toch terugkeert en van haar ellende vertelt?
Jazeker, dat kan leerzaam zijn, doch niet, als je door zo’n medium krijgt te beleven, dat Antoinette van Dijk (1879-1975, kinderboekenschrijfster), die de kinderuurtjes verzorgde voor de radio, in het concentratiekamp werd vermoord; de vrouw als trancemedium zweet bloed door de smart van de geestelijke persoonlijkheid.
De mensen op die seance rillen en beven van angst om de doorgestane ellende, die het medium voorwendt.
Wanneer ... luister nu goed ..., want diezelfde Antoinette van Dijk sprak een week later voor de AVRO en zei: „Ik leef nog!
Ja, ik ben er doorgekomen!”
Wat nu?
Dát is het huidige spiritisme en dat is wartaal, dát zijn de gekken, mijnheer.
Die mensen denken gaven te bezitten en sleuren Gene Zijde door de straatgoten van de stad.
En wat te zeggen van de mens, de mannen en vrouwen, die daar met het medium aan een dergelijk gekreun beginnen en dat nog aanvaarden?
Dénken die mensen?
Dat zijn psychopaten, mijnheer.
Héél de spiritistische wereld in Nederland, zoek het zelf maar uit, is psychopathisch.
Om óns wordt gelachen.
Ik ga ertegenin, dat is mijn taak.
Daarvoor schreven de meesters de boeken ‘Geestelijke Gaven’ ... maar wat daarin beschreven staat, moeten die spiritisten, die mediums niet.
Want nu hebben ze geen gaven, niets bezitten ze thans, wij kijken door hun bedrog heen.
Maar is het niet droevig?
Lees nu die boeken en u bent gereed voor die mensen en geef ze dan uw gezond en natuurlijk pak slaag.
Maar heb eerbied voor de Geestelijke Gave van de mens, die contact hééft.
Dan beleeft u iets bijzonders.
Dit bewijst echter, hoe onbewust de spiritisten nog zijn en willen blijven.
U krijgt ze niet van hun tafelgedans af, doch die levens staan stil en ze verknoeien ontzettend veel en zo zullen zij straks, geloof ook dit, hebben goed te maken.
Achter de kist staat er voor hen een geestelijk knuppeltje gereed.
Dit is nu een „wet” ... en welke wet is het?
De „wet”, die hen allen slaat, zál slaan en wil slaan, omdat zij zich aan goddelijke wetten hebben vergrepen!
Ik ken die wetten, mijnheer, en ik bezit gaven, maar de meesters zijn het.
Ik bezit niets, ik ben nog maar een grote sufferd, doch wanneer u professor Einstein was, daagde ik u vanavond nog uit voor een universeel duel op leven en dood, ziel en geest.
Ja, op de ruimtelijke dimensionale werelden, die de meesters stuk voor stuk voor uw leven zullen ontleden en dan krijgen zij voor miljoenen levensvragen gelijk, ze zullen u overtuigen!
En wat kunnen die spiritisten?
Niets, mijnheer, alleen lopen ze achter hun geliefden aan.
Ze willen die overgeganen maar terug hebben, ze staan niet op eigen benen.
Dat is geen liefde meer, want, de mens achter de kist moet loskomen van ons leven en betreedt dan de eigen ... weer de Universele zelfstandigheid, maar hiervan willen al die spiritisten niets weten.
Het zijn en blijven kinderen, ook al zijn het mensen van negentig jaar!
Onbeholpen mensen worden het, want zij klampen zich aan dit contact vast, dat u inderdaad kan hebben, u hoort het, maar, ga niet te ver en dat hebben al die spiritisten gedaan en doen het nog!
Hierdoor is het spiritisme zo „rot” geworden voor de maatschappij en verklaart men óns voor gek.
Wie is er nu gek?
Wij?
Wel, ik wil deze gekheid niet verliezen, voor geen koningschap, voor niets, voor alles van deze wereld niet.
Want dit van de meesters is het eeuwigdurende, maar wat die spiritisten bezitten, is kletspraat, een rotte maatschappij is dit en niets anders, waarin zij leven en onbewust zullen sterven!
Tevreden, mijnheer?”
„Ik dank u, mijnheer Rulof, voor deze woorden, ik aanvaard u onherroepelijk, waarheid is het!”
Jozef zegt nog: „Dan gaan wij verder, mijnheer, ik dank u ook, want nu kunnen wij praten en die wetten ontleden.
Maar als u er nu één was van die mensen, geloof me, dan dacht u toch: Stik ... Jozef Rulof, ik laat me door u niets ontnemen.
Ook die mensen hebben wij hier gehad.
Ze gingen weg.
Waarom?
Er bleef van hun gaven niets meer over.
Die mensen denken er niet aan om hun hoofden te buigen en zij hebben met Gene Zijde niets uit te staan, ze leven nu en doen, wat zij zelf willen, doch ik zei u al, achter de kist slaat er iets en dat hebben ze dan te aanvaarden en daarvoor moeten zij zich buigen.
Geen stap komen ze nu verder en vergeten doet die wet niets ... want ... dames en heren, de mens is het zélf.
Hij heeft zich vergrepen aan de evolutie van Christus en dat is heel erg!
Wat wij, de meesters, opbouwen, breken die mensen bewust af.
Hoe sterk zouden wij niet zijn hier in Nederland, indien de spiritisten mij wilden aanvaarden?
Dan, geloof het, begonnen wij morgen te bouwen, bouwden wij morgen al de „Universiteit van Christus”.
Maar het zijn juist de spiritisten, die alles vernietigen, bezoedelen, die zingen, zien, in trance gaan, voor medium spelen!
En dat is het ergste, wat er is!
Mij moeten ze niet, maar ze lezen de boeken en vertellen u met hun ogen dicht, wat er alzo aan Gene Zijde te koop is.
Woordelijk halen ze die passages eruit en nu bent u niet in staat om te zeggen: ‘Dat is plagiaat.’
Die mensen houden zich nu staande door de boeken van Jozef Rulof; maar ik hoor dat onmiddellijk, want ze zeggen het toch anders en nu weet ik, dat ook zij bezig zijn goed te doen, nú doen ze iets goed, want vroeg of laat lopen de mannen en vrouwen daar weg en luisteren in Diligentia naar de meesters, en dat, mijnheer, is reeds begonnen!
Maar is dit nu niet jammer?
Ik haal al die mannen en vrouwen van hun paardje af, ze kunnen thans luisteren en de gaven zijn foetsie!
Die mensen leven hier ook, onder ons.
Hier zijn er, die denken: Nu kan ik het ook.
Ze beginnen te magnetiseren, willen mensen helpen en vragen geld.
Ze zijn te lui, om iets anders te doen.
Zij zijn niet geschikt voor dit werk, maar moet ik die mensen het halt toeroepen?
Daar heb ik het recht niet toe.
Maar nog iets anders, mijnheer, dames en heren.
Nu is Jozef Rulof rot, slecht.
Die mensen moeten zichzelf kunnen rehabiliteren en dit doen zij door te zeggen dat ik „rot” ben, slecht ben.
Ik ben er met mijn eigen kas vandoor gegaan! Omdat zij te lui zijn, om ander werk te doen.
Zij maken mij zwart en slecht en willen dienen?
Voelt u, wat voor duivelen zij zijn?
En die mensen zijn er, mijnheer, en ik kan niets tegen hen doen, ik heb dat zelf kunnen beleven.
Maar ik wil met zulk tuig niet te maken hebben.
Laat ze maar gaan, laat ze doen wat ze zelf willen, ik zeg u, dit leven gaat voorbij en dan kunnen ze hun vuil gedoe in de duisternis vertegenwoordigen.
Al die schreeuwers en bezoedelaars staan straks voor dit werk én voor de meesters, daarna pas voor God en Christus!
Dat komt!
En omdat ik weet, dat het zo is, leg ik me bij alles neer en ben niet kwaad op dat soort mensen; kinderen zijn het!
Maar verdraaid gevaarlijke kinderen, als u het wilt weten.
Ze zijn des duivels!
Dat soort mensen denkt, dat dit werk zo gemakkelijk is.
Welnu, indien zij er hetzelfde van kunnen maken als ik doe en in al de jaren voor de meesters heb gedaan, mogen zij het van mij hebben; ik ga dan weer voor chauffeur spelen en vertel de mensen, dat er een God van liefde is.
Zo nu en dan kom je ook op straat – ook dat heb ik beleefd – tot een goed en ruimtelijk gesprek.
Op straat, nietwaar, mijnheer, ontmoet je soms van alles!
Hebt u nog iets anders te vragen, dan ga ik eropin.”
De vragensteller zegt: „Ik dank u, ook dit is de waarheid!”
Jozef zei nog: „Lees de boeken, mijnheer, en gij hebt mij niet meer nodig.
Dit is het doel van de meesters!”
 
Een dame zegt: „Ik heb de film ‘Zo begint het leven’ gezien en ik vind deze film een openbaring voor man en vrouw, indien zij het aanvoelen.
Door deze film kwamen er echter bij mij de volgende vragen naar voren: vorige week donderdag sprak u over de man als de schepper, en u zei, dat de man naast de schepping wandelt, naast de geboorte staat.
Maar er zijn heel veel mannen, die hun hoofd kwijt zijn, gedurende de tijd, dat de baring van de vrouw plaatsvindt.
Is dit nu alleen door hun angstgevoel, dat ze dan bezitten?
Vele mannen – nog een vraag – aanschouwen de machtige splitsing van moeder en kind meestal van nabij.
Toch zijn er mannen, bij wie spoedig niets meer van dit machtige gebeuren in hun „ik” achterblijft, hoewel de ziel van de man toch zowel mannelijk als vrouwelijk is.
Kunnen zij daardoor dan niets van de geboorte aanvoelen?”
Jozef Rulof zei: „Mevrouw, ik dank u voor deze vragen.
Mannen, wij krijgen er nu van langs, ik ga mezelf en u naakt vertonen, ik laat thans geen haar op uw kale en behaarde hoofden over.
De moeder plaatst ons nu voor de goddelijke werkelijkheid en ik verzeker u, dame, mevrouw, moeder, dat ik mezelf niet zal ontzien, ik geef me volkomen!
Hier zult ge plezier van hebben.”
De mannen grinniken al, het wordt iets, voelen wij en Jozef begint: „Die film, dame, behoeft u niet meer aan te voelen, die plaatst ons allen voor de werkelijkheid en daar kunt ge thans ziel en leven van zien, de stof beleven, indien ge openstaat voor dit machtige wonder.
Ja, de mannen, die nu angst hebben, zijn hummels!
Grote hummels zijn het!
Ze zijn zó kinderachtig, nietig en miezerig, dat je hen alles zou willen laten doen, om te bereiken, dat de moeder, die baart, ontzag heeft voor dat stukje bewustzijn, maar dat kan zij nu niet, want diezelfde man laat haar in haar strijd alléén achter.
Zo’n hummel heeft niets te bewijzen en kan de moeder niets geven, dame, moeders, dat zijn nog maar kruimels!
Mijn hemel, wat heb ik in mijn leven daarnaar verlangd, maar ik kreeg het niet stoffelijk te zien, doch geestelijk.
Meester Alcar bracht mij tot talloze geboorten, in Nederland en in Frankrijk, in Londen en New York, bij zwart, blank en bruin.
Ik moest die geboorten beleven voor de ziel als mens, voor de wedergeboorte en ik kan er dus van meepraten, ook al heb ik dit wonder bij mezelf thuis nog niet gezien, niet mogen beleven.
Maar voor mij is het een wonder.
Toen wij ons kindje beleefden – u leest hiervan alles in de boeken „Een Blik in het Hiernamaals” – beleefde ik met mijn vrouw mede de baringsweeën, zo één was ik met haar tijdens het gebeuren.
Ik had diezelfde weeën in mij en ik kon op de seconde af zeggen: ‘Nu is mijn dochter geboren, ik ben mijn weeën kwijt, doch mijn kind is dood.’
Ik had voor het bed van de moeder willen neerliggen, dame, als man, als schepper, haar koesteren, maar van angst en gebeef was er in mij geen sprake geweest.
Ik zei al, dat zijn hummels, dat zijn kinderen als volwassen mensen; die levensgraden handelen zo!
Natuurlijk, u zegt het zelf, andere mannen zijn niet meer zo miezerig, niet zo kleinzielig, zij staan naast hun vrouwen en dragen door haar dit machtige wonder.
Wat is het nu, waardoor die eersten zo handelen?
Onbewustzijn is het, moeder, dame, en niet anders; hierin ligt alles; al die armzalige gevoelens van de man, de mensschepper.
Wel, mannen, ge kunt u thans verdedigen; ik buig mijn hoofd voor dit woord, deze moeder heeft gelijk, maar ik wil geen zielenpoot zijn!
Hebt u, dame, gehoord, hoe de gereformeerde kerk in opstand kwam tegen deze machtige film?
Zo is de mentaliteit nog van het Oude Testament en zo zijn al die mannen, die door hun vrouwen bezwijken.
Dat zijn dus nog geen mannen, maar nog kinderen!
Neen, die onbewusten voelen niets van de moeder, niets van haar dragen, noch van het geboren worden van het kind, die staan naast haar met lege handen!
Wie van u, mannen, heeft bewustzijn getoond en dit gevoel aan haar als moeder kunnen geven?
Wel, moeders, als uw man dit wél heeft gekund, geef hem dan vanavond een andere pakkerd, zeg dan eerlijk: ‘Jij bent géén zielenpoot voor mij, nietwaar, schepper?
Jij gaf me alles!’
Is dat zo?
Mij gaat het niet aan, dat begrijpt u wel, maar ... mannen, vrouwen, je zou zo zeggen ... kijk zelf, onder u hier zijn witte neusjes te zien!”
Gelach, pret is het, de mensen nemen het, al staat de man dan ook als het ware ontleed in de zaal.
Jozef zegt nog: „Is dit niet het allermachtigste voor de man, om te bewijzen wie hij is en wat hij nu kan voor de moeder en zichzelf?
Ja, zeggen ze nu allen, ík was zo niet.
Maar man, schepper, gij loopt naast de schepping; wij hebben geen contact met God, de moeder wel!
Of was het soms alleen nieuwsgierigheid van u?
Stond ge daarna toch niet met lege handen naast de moeder te kijken?
De moeder weet dit ... u ziet het, ze knikken al met haar hoofden en geven mij gelijk, achteraf gezien en bezien was dat van u nog net niets voor haar.
U stond daar en keek naar een andere wereld, die niet de uwe was, want gij had geen contact met de moeder, geen geestelijk eenzijn.
U sloeg en trapte; één snauw slaat ons reeds uit het moederlijk baren vandaan en dit is het halt voor deze machtige gebeurtenis, die God is, en liefde betekent!
Heb ik gelijk, moeders?”
„Ja, ja ... ja” klinkt er van de vrouwen, „u hebt gelijk, zo is het!”
„Wel, mannen, beken nu eerlijk, wat hebt ge van dit heilige wonder van de ruimte kunnen beleven voor uzelf en voor uw liefde, de moeder?
En wat hebt ge van hetgeen u nu van mij, door de meesters, te horen krijgt, kunnen beleven?
Hebt gij het getik van het kind ín de moeder ook onder uw levende hart kunnen beluisteren?
Neen, hè?
Daar staan we nu.
Ik hoorde het getik, omdat ik de wetten kende en daarmede had te maken, daarom schreide ik me leeg, toen ik te aanvaarden kreeg: je kind is dood, je hebt het zelf gezien, geef het door aan de moeder, doch ook die had ik er reeds alles van verteld en nu waren wij één, in alles, voor de baring en de schepping één, machtig is het en het blijft machtig, goddelijk is het!
Ja, dame, de man is dit direct weer vergeten, maar hoe staat dit met de moeder?
Als u een kind hebt mogen baren – weet het thans – is dit een hoger gaan voor het aardse leven; door te baren betreden de moeders een hogere levensgraad.
En wij mannen, omdat wij slechts scheppen, lopen naast de schepping.
Word pastoor, mijnheer, en ge loopt er nog verder naast.
Word „non” ... en gij zijt kuis, rein, maar arm aan gevoel, arm, geestelijk straatarm.
Ge verwaarloost dan de schepping, de wedergeboorte en dit is nog erger dan er niets van te voelen, dames, moeders, mannen, kinderen.
Zo gaat de mens verder, dame.
Later, op de „Vierde Kosmische Levensgraad” – dat is een ander Universum, zelfs hier op Aarde kan het al gebeuren – is de man één met de moeder in alles en zij met hem en beleven zij samen God!
Wat hebt u allen van die godheid te beleven?
Wat is het, mijnheer De Wit?”
Gelach, openhartigheid is het!
Wij zijn thans allen één, Jozef voert ons allen tot die éénheid en de mens hier hangt aan zijn lippen, en zuigt zijn woord volkomen op.
En ’t is alweer een openbaring.
Waar kun je dit wonder beleven?
Ruimtelijke colleges zijn het en dit aanvaarden al deze mannen en vrouwen!
 
Een geheel andere vraag komt er, zoals Jozef ons laat horen.
Mejuffrouw Rie Reinderhoff vraagt: „Wanneer de kunstenaar het hoogste heeft gegeven voor de Aarde, zoals bijvoorbeeld Titiaan, Van Dyck, Beethoven, Rembrandt, en zijn gevoel heeft opgevoerd, is dit alles dus een voorschool voor de goddelijke wijsheid, die het hoogste is?
Immers, zij kwamen als meesters naar de Aarde, maar losten als het ware door hun kunst volkomen op en zijn nu gereed, om de wijsheid te ontvangen, een stadium naar het hoogste bewustzijn, dat de mens als vonk van God zal bereiken.
Die kunst lost ten slotte op, voor dit Universum.
Heb ik dit goed begrepen?
Mag ik uw antwoord, waarvoor mijn dank.”
En nog deze vraag: „Op de „Vierde Kosmische Levensgraad” beleven wij geestelijke kunst, maar op Aarde is deze immers nog stoffelijk?”
Op deze vragen ging Jozef in als volgt: „Uw vraag, mejuffrouw Reinderhoff, voert mij naar iets heel anders.
En aan dat, wat ik thans zal zeggen, hebt u niet gedacht, maar dit heeft voor ons aardse mensen universele betekenis.
U vraagt, of de kunst van de meesters een voorschool is voor de „Vierde Kosmische Levensgraad”, het volgende Universum, na dit, waartoe wij behoren en dat we eens zullen overwinnen, om terug te keren tot de „Albron”!
Dat weet u en hebt u in de boeken ‘Het Ontstaan van het Heelal’ gelezen, doch dat kunnen de astronomen nog niet aanvaarden, die ruimten zijn nog niet bekend.
Maar dat doet er niet toe.
Wij weten, dat ons Universum een ander en nieuw Universum heeft geschapen en dat is ons duidelijk, omdat al het leven tot God zal terugkeren en óns Universum het goddelijke „Al” nog niet kan zijn!
Maar gelooft u mij, als ik u zeg, dat wij op de „Vierde Kosmische Levensgraad” al de kunsten en wetenschappen van de Aarde niet meer nodig hebben?
Beethoven hoeft daar niet meer te componeren, omdat dan de mens één is met God op geestelijk-macrokosmische afstemming.
Daar wordt er niet meer geschilderd, omdat het leven dit beter kan en wij als mens daar één zijn met Moeder Natuur, de fresco’s van Moeder Natuur zijn door de mens niet meer te verbeteren.
De mens op aarde doet aan kunst, maar de mensen in de sferen van licht en op die andere planeten, van de „Vierde Kosmische Levensgraad”, doen aan geestelijke ontwikkeling en verrijken zich, door de wetten van God te leren kennen, door zich deze wetten eigen te maken.
En dit is heel iets anders dan wij hier op Aarde beleven.
Ja, al de kunsten en wetenschappen blijven op Aarde.
Elke wetenschap – u gelooft dit niet en denk nu goed na, dan kunt ge straks andere vragen stellen – blijft op aarde achter en alleen de mens als het innerlijke leven gaat verder.
Wat is dit nu?
Dit is uw geest!
En nu staan wij meteen voor de „Liefde”.
Hebt u geen liefde voor het leven van God – u kent thans die wetten – dan beleeft ge de duisternis!
Het spreekwoord: Hoe groter geest, hoe groter beest ... voert ons tot die afstemming.
Wie dus geen liefde bezit, is als kunstenaar aan Gene Zijde straatarm.
Hoe minder wij thans in dit leven voor de maatschappij bereiken, des te beter, indien ons kunnen ons naar die duisternis voert.
Ik heb Gene Zijde gezien.
Ik weet nu, dat al dit „bereiken” op Aarde voor de mens meestal een eigen ondergang betekent.
Elke taak, hoe die ook is op Aarde voor de mens, dient nu alleen, om iets van de persoonlijkheid te maken, doch dit is en blijft slechts stoffelijk gebeuren.
Wij krijgen hierdoor nog geen geestelijk bewustzijn.
Voelt u dit?
U bent zelf kunstenares.
Indien u trapt en slaat, niet bent te benaderen, wat zult u dan achter de kist zijn?”
Mejuffrouw Rie Reinderhoff zegt: „Ik begrijp het!”
„Welnu, al die grote meesters schiepen kunst voor de mens in zijn stoffelijk, aards denken.
Die kunst is niet geestelijk.
Mocht u niet geloven, dat wij deze technische wonderen straks niet meer nodig hebben, ook al denkt de mens, dat hij hierdoor Universums kan overwinnen, dan zeg ik u, dat wij op de „Vierde Kosmische Levensgraad” onszelf leviteren, dus stoffelijk daar als mens vliegen, zonder vleugelen, maar door onze innerlijke krachten, omdat wij die stof hebben overwonnen.
En ... als dit reeds hier op Aarde een „lama-priester” kan, zou de mens aan Gene Zijde, die kosmisch bewust is, dit dan niet kunnen?
Wij gaan daar van planeet tot planeet, zwevend door de ruimte als man en vrouw en bezitten die ruimte.
Is dit nog niet genoeg?
Begrijpt ge nu, dat al de duizenden technische wonderen oplossen en dat die alleen maar zijn te gebruiken voor de mens van de Aarde?
Waarom?
Voelt u dit?
Wilt ge vanavond de geestelijk-harmonische mens beleven, wilt ge uzelf zien als geestelijk-rechtvaardig mens, met Universele Liefde?”
„Gaarne!” roept de mens uit de zaal tot Jozef en hij zegt: „Luister dan, want ik krijg van u allen gelijk.
Wij bezitten hier ziekten, dáár niet meer.
Hier stelen wij, dáár niet!
Hier moorden wij, dáár hebben wij het leven van God lief in alles.
Hier scheiden wij, dáár niet.
Dáár bezitten wij onze „tweelingziel”, waardoor wij God voor al zijn wetten vertegenwoordigen.
Hier zijn wij onbewust, dáár bewust!
Wij bezitten hier krankzinnigen en psychopaten, dáár niet meer.
Hier hebben wij kunst, dáár zijn wij geestelijke kunst!
Hier moeten wij eten en drinken, dáár behoeven wij niet meer te eten, noch te drinken, dames en heren, dáár voeden wij ons door onze levensadem.
Ik kan u dit bewijzen, omdat ik reeds een patiënt(e) heb gehad, die in zeven jaar niets heeft gegeten en niets kón eten; zij leefde hier reeds door haar levensadem.
Dáár hebben wij geen agenten meer nodig om op ons te letten, hier wel, omdat de gehele mensheid stoffelijk nog onbewust is, geestelijk arm, wij evolueren nu voor het geestelijke!
Denkt u dat machtige leven eens even in!
Doodeenvoudig is het – indien u het leven aan Gene Zijde kent – de mens keert tot God terug!
Wij hebben slaap nodig hier, dáár niet meer, wij gaan nu naar het eeuwigdurende wakker-zijn!
En zo kan ik verdergaan en het is vanzelfsprekend, dat al die technische wonderen slechts voor de mens in deze toestand zijn en voor het geestelijke, innerlijke leven niets hebben te betekenen.
Wij mensen zullen al die wonderen, die geen wonderen zijn, overwinnen!
Al die meesters dus, dame ... die voor de Aarde iets hebben gedaan, schiepen kunst voor de mens, maar op de „Vierde Kosmische Levensgraad” is het „Leven” de kunst en zijn er geen penselen meer nodig!
Anthony van Dyck is mijn meester.
Hij zegt immers in een van zijn boeken: ‘Indien ik één mens tot de geestelijke ontwaking kan brengen, heb ik meer verdiend dan in dat leven, waarin ik een meester was in de kunst.’
En zo is het!
Uw vraag krijgt dus dit antwoord: die meesters schiepen alleen voor de Aarde en nergens anders voor en dit geldt voor de beeldende kunst, de muziek, voor al de kunsten.
Wij behoeven dáár niet meer te schrijven, want de mens kent dan zichzelf, is kosmisch bewust.”
Iemand zegt: „Wordt het leven dan niet erg saai?”
„Wat zegt u?” gaat Jozef verder, „Of het leven saai wordt?
Weet u nu nog niet, na het lezen van de boeken, wat u achter de kist bent, doet?
Aan Gene Zijde bent u licht, vanzelfsprekend leven, ge voelt, ge zijt vader en moeder, elementale kracht, u vertegenwoordigt daar God, want u bént het!
Indien u vraagt: Wat doen wij daar? dan vraag ik u: Wat is God?
Verveelt God zich, nu wij weten, dat God eeuwigdurende werking is?
En dat is dan de mens.
Als u er niet bent, dame, mijnheer, verduistert dit Universum.
Wat bent u nu?
Geen vonk kan zich van dit goddelijke geheel vrijmaken.
Al het leven heeft die ruimten te vertegenwoordigen en dit is de mens en al het leven als „GOD”!
Wat hebben kunsten en wetenschappen nu nog te betekenen, nu gij alles zijt, de kracht zijt, waardoor ook planeten en sterren hun banen beschrijven?
Dit, vaders en moeders, is de mens voor God!
Wat is nu een boek?
U ziet tegen mij op.
Doe dat niet, ik ben eerst alles indien ik „liefde-gevoel” bezit, of ik ben niets!
Kunsten en wetenschappen hebben niets te betekenen, als de mens geen liefde bezit.
Zei Christus dit niet?
Is dit niet de waarheid?
Ik heb geen ontzag voor de mens en zijn kunst, als hij tot die gevoelsgraad behoort, welke slaat en trapt en verguist.
Wat blijft er over van onze kunst, wanneer we de mens erdoor vernietigen?
Wanneer men zichzelf ombrengt door zijn kunsten en wetenschappen?
Wilt u vanavond een profetie van mij beleven?
Ik kan u verbinden met het jaar 9024 ... als u het wilt en dan zult ge zelf kunnen zien.
Hoe is dan de Aarde?
Als nu, met wat meer natuurlijk bewustzijn.
Dat wil zeggen, dat er dan geen olifant, geen leeuw, geen walvis meer is te zien.
Die organismen zijn dan verdwenen, maar de geest van die levens zingt dan voor ons een lied, want die levens behoren dan tot de gevleugelde soort.
En dan de mens?
Radio en technische wonderen geven dan de wetten van de meesters door.
De meesters spreken dan vanaf Gene Zijde.
U leest dat in het boek ‘De Volkeren der Aarde’.
Dát wordt het „Koninkrijk Gods”, waarop de mens sinds „Jeruzalem”, sinds Christus dus, wacht.
En dat komt!
Onherroepelijk komt dat!
Dan, vaders en moeders, behoeft de mens zich niet meer zo af te beulen, het leven verrijkt zich, wij evolueren, alles evolueert, ook Moeder Natuur!
Oorlogen zijn er dan niet meer, de mens doodt niet meer!
Tussen hemel en aarde komt er harmonie, geestelijk dus; de mens krijgt zijn kosmische tijd voor zijn geboorte te beleven en behoeft niet zo lang meer te wachten, voordat zijn reïncarnatie wordt verstoffelijkt.
Alles verandert ten goede; dus geestelijke ontwaking voor al het leven op Aarde!
Velen van u zouden nu al aan Gene Zijde willen zijn, maar begrijp goed, mannen en vrouwen, wij leven nu in de wonderbaarlijkste tijd, die ooit op Aarde kan worden beleefd.
Wij, geloof het, leggen voor al de stelsels de fundamenten voor de menselijke, geestelijke toekomst!
En dit is duidelijk, als ge uw prehistorische tijdperken even wilt ophalen, want daarin hebben wij geleefd.
Wij komen vanuit het oerwoud, wij hebben miljoenen levens beleefd en zijn thans bezig om geestelijk te ontwaken!
De natuur evolueert, al haar leven, ook wij, maar eens lost dit Universum volkomen op, want de mens en al het leven heeft dan dit Universum overwonnen.
Wij keren tot God terug om Hem daar, in het goddelijke „Al”, te vertegenwoordigen, want wij zijn Goden!
Ziet u, daarin leef ik, dat gaven de meesters mij en hebben zij mij kunnen tonen.
Ik was driemaal met de meesters in het Al.
De eerste boeken van de nieuwe BIJBEL – wellicht gelooft u ook dát niet en het is toch doodeenvoudig – heb ik beleefd en liggen gereed.
De mens zal zijn God en zichzelf leren kennen.
En die God en die mens zijn dan kosmisch bewust.
Kan het anders?
Komen de volkeren der Aarde niet tot éénheid?
Ziet u dan niet, wat er thans op aarde gaat gebeuren?
Wordt kunstenaar of geleerde, wordt machtig, wordt een genie, als u géén liefde bezit voor het leven van God, blijft u geestelijk straatarm.
Uw leven is het, uw gevoel, uw geest, uw persoonlijkheid moet het zijn voor de goddelijke stelsels.
Of gij behoort tot de duisternis.
Wat heeft nu uw kunst en die van mij te betekenen?
Wat ben ik, wanneer ik maar raak leef, stukken en brokken maak?
Niets, maar ik wil dit niet meer verliezen, ik wil dit machtige bezit voor niets van de Aarde kwijt.
Ik heb Gene Zijde gezien en mogen beleven en dat schonk mij de „wil” om alles van mezelf in te zetten voor uw en mijn ontwaking!
Is het niet de moeite waard?
Kijk thans naar al die kunstenaars.
Hoe zijn die mensen?
Ik zou u voorbeelden kunnen geven, maar gij kunt dit zelf.
Moorden zijn er begaan door de kunst.
Door zo’n dolleman, die iets wilde zijn en niets kon.
En anderen hebben zich door hun geschrijf, hun technische kunst en beeldende kunst volkomen uitgeschakeld voor het geestelijke leven, ze bezweken!
En wat blijft er over?
Ons vader- en moederschap, dames en heren, dat is het machtigste, wat gij kunt beleven.
Wees niets en gij zijt door uw liefde alles!
Zijn dit niet de „orchideetjes” voor uw eigen leven?
Bezie de mens nu.
Wat wil zo’n druktemaker beginnen?
Ik lach al die mannen en vrouwen midden in hun gezicht uit, wanneer de eenvoud door hun kunst bezoedeld is en zoek raakt.
Ik heb het Universum als kunst in en onder mijn hart en dat leerden mij de meesters.
Als ik moord, sla, trap, mismaak, roddel en klets van en over het leven, dus over de mens, dan is dit mijn innerlijk; ook al heb ik gelijk, ik ben en blijf de kletskous, de afbreker.
Maar wist u dit niet?
Vertel ik u nu iets nieuws?
Dit hebt ge in eigen handen.
Hoort u mij soms van de mensen kwaadspreken?
Ik zal me wel in acht nemen, want dan ben ik mijn harmonie kwijt, mijn geluk, mijn éénzijn met de meesters en het leven van God.
Ik wil liefde zijn en niets, niets anders.
Hierdoor ontwaakt elke levende cel van mijn organisme en mijn gevoelsleven!
Maak dit leven goed af, laat de mens u rustig slaan.
Ge weet, als ge terugslaat, slaat ge het bewustzijn van uw leven weg.
En is dit de bedoeling?
Ik weet het, er zijn hier mannen en vrouwen, die moeten vechten om hier te komen.
Er zijn er onder u, die aan de haren door het huis worden gesleept.
De man zegt: ‘Ik wil die rotzooi niet.’
Hij, die dit zegt, is dierlijk bewust, want hij trapt en slaat.
En wat doet zo’n moeder, zo’n man, als zij of hij zich geestelijk wil verrijken?
Nu staat ge voor uw universeel gevecht.
Ge moet zelf willen en weten wat ge wilt.
Geen mens kan u helpen, doch dit alles wacht u eens achter de kist en daar – als die levens er zijn – roepen ze uit: ‘Had de zweep er maar op gezet, ik was des duivels!’
Maar wat deed Christus?
Sloeg Hij terug, toen men hem midden in Zijn gelaat spuwde, sloeg, geselde en aan het kruis bracht?
Hij zei geen woord en verdroeg het en dit wil zeggen: indien Christus hád teruggeslagen, had Hij ook Zijn goddelijk bewustzijn bezoedeld.
Een god slaat niet, trapt niet, mismaakt niet, bezoedelt niet, een godheid blijft „liefde”!
In alles moeten wij dus ruimtelijke harmonie kunnen bewaren.
Eerst dan maken wij ons die ruimte eigen.
Ze kunnen van mij zeggen, wat ze willen; ik zeg u, ik had veel te lief, ik gaf de mens te veel liefde en daarin is het leven gestikt.
Dit is echter beter dan dat ik sloeg, trapte.
Geloof me, ik ben er niet meer toe in staat en dat gaf me dit ongelooflijke bewustzijn, het éénzijn met het leven aan Gene Zijde, van God!
Mejuffrouw Reinderhoff, dit leven is dus de voorschool voor het volgende, Gene Zijde.
Wees lief en gij zijt inspiratie.
Maar ... wanneer ge slaat en trapt, wat blijft er dan van uw kunst over?
Is dit soms niet waar?
Laat men van u kunnen zeggen: met haar of hem kun je praten, je wordt door dat leven gedragen, je kunt iets van dat leven leren; eerst dan komt er wat liefde in ons leven en de persoonlijkheid en het is uw geluk achter de kist!
Kent ge nu uzelf?
Het doet er niet toe wie u bent en wat gij doet, wees lief en gij hebt alles.
Verlang geen kunst te beleven, doe iets anders, indien gij het gevoel ervoor mist en gij zijt alles.
De meesters hebben ontzag voor de mens als liefde, niet voor het genie dat slaat, afbreekt.
De mens met natuurlijke liefde is het en is het altijd geweest.
Wist u dit niet, mensen, kinders?
Gaf ik u iets?
Ja?
Dan gaan wij verder.
Maar, mejuffrouw Reinderhoff, mensen, moeders en vaders, kunst is machtig.
Wat kan de kunst u schenken?
Ga om met kunstenaars, beleef ze.
Als zij nu ook waarachtige vriendschap bezitten, liefde dus, is het leven de moeite waard, het bezielt je, het draagt je, de eentonigheid is eruit.
Dan zie je kleurtjes, muziek is het, maar een universeel gebed wordt het, wanneer man en vrouw die kunst op zichzelf toepassen.
De kunstenaars, die ik hiervoor bedoelde, mismaakten het leven, omdat zij het zuivere gevoel voor hun kunst nog niet bezitten.
Stel daartegenover nu eens de boer van buiten met zijn natuurgevoel, het landelijk bewustzijn, dit zegt toch wel alles!
Kunst voert de mens tot de liefde.
Ook dit is kunst en wel de hoogste kunst.
Is dit niet waar?
De mens, als gereformeerde, als honderd procent katholiek, voor ... – luister nu goed, dan leert u iets – (die mens) kan u als man en vrouw slechts de kus geven, die als gevoel ook het bewustzijn van die mens vertegenwoordigt en dat is de „verdoemdheid” uit het Oude Testament.
Nu de geestelijke kus.
Nu een kus van een kunstenaar, en dan de liefde te beleven van de mens, die universeel diep is.
Is dit niet hetgeen, waarnaar elk mens verlangt, wat elk mens wil beleven en bezitten?
Want nu is die liefde, door de kunst, ruimtelijk bezield en die liefde, dames en heren, wil elk mens bezitten, nietwaar soms?
Doch we doen er niets voor.
Zó is ons leven.
Door de kunst dus, kan de mens zich hogere liefde eigen maken en het is trouwens ook het doel van de meesters, van God.
Daarom kreeg Moeder Aarde kunst!
Zeg het nu zelf: kust het leven niet naar de eigen gevoelsgraad en het bewustzijn?
Wij weten nu, dat wij ons leven moeten afmaken.
Wij vragen nog niet om die geestelijke kus.
Zoekt u die kus, wat zal er dan geschieden?
Scheiden?
Neen, u hebt die liefde nog niet verdiend, of u was reeds zover.
Dus werken en afmaken, door de kunst en ons alledaagse leven.
Als ge dit alles geestelijke harmonie geeft, geloof me, bent u een genie in de geest, want alles voor ons leven en bestaan bezit universele diepte en is straks uw voelen en denken achter de kist.
Hierover kun je boeken schrijven, maar de meesters hebben er geen tijd voor, en wij hebben reeds boeken voldoende.
Over vijftig à zestig jaar bezit Moeder Aarde het directe-stemapparaat en spreken de meesters zelf!
Maar dit zeg ik u, mijn boeken komen straks in elk huisje te staan, die zijn eeuwigdurend, dat weet ik, zodat ik er ook alles voor geef.
Mijn beste bloed zal ik inzetten voor dit machtige éénzijn voor man en vrouw, onze liefde voor dit leven en voor het „AL” in de mens!
Mejuffrouw, bent u tevreden?”
„Volkomen, mijnheer Rulof, ik dank u!”
„Zijn er nog vragen over?
Of hebt u voldoende voor een week om over na te denken?
Dan ga ik verder.”
 
„Mijnheer Berends vraagt weer ...” zegt nu Jozef.
„U bent alweer ver van huis weg,” gaat hij (Jozef) verder.
(Mijnheer Berends schreef:) „Er zijn planeten, die de mens bezielen.
Sterren en planeten kennen geen bedrog, dat is alleen op Aarde.
In het boek ‘Een Blik in het Hiernamaals’ las ik: Als ik slechts één mens bereik, heb ik meer gedaan dan een kunstenaar met al zijn schilderijen.
En dat hebt u zo-even verklaard.
Ik bedoel nu dit.
Kan een ster of een planeet, de mens, dus ook de kunstenaar, niet bezielen?”
Jozef antwoordt: „Neen, mijnheer Berends, dat is niet mogelijk.
Hebt u de lezing van meester Zelanus meegemaakt in Diligentia over de „astrologie”? (3 januari 1947, lezing: Heeft astrologie waarde voor de mens?)
Neen?
Wel, uw vraag voert ons tot de astrologie en ik kan u in de eerste plaats zeggen: astrologie wordt nooit wetenschap.
De astrologen nemen dit echter niet.
Miljoenen mensen doen aan astrologie en denken, dat daarin waarachtige wetenschap leeft.
Voorbeelden voldoende, die aantonen, dat de astrologie precies hetzelfde is als wat een koffiedikkijkster uit die drab haalt en een psychometrist door het aanvoelen van een voorwerp beleeft.
U kunt erover lezen in de boeken ‘Geestelijke Gaven’.
Hier is een voorbeeld.
Een mijnheer komt bij mij.
De man vertelt, dat hij door een astroloog in de war is gebracht.
Hij moet naar Berlijn en naar Turkije voor zaken en die astroloog heeft hem gezegd: ‘Wacht even, er gebeuren ongelukken als u gaat.’
Mijn bezoeker deed ook aan astrologie, vandaar dus zijn gevraag.
Een andere zakenman stoort zich niet aan „dierenriemen” en gaat rustig verder.
Ik zei tot de man dit: ‘U gaat!
Indien er iets gebeurt, neem ik alles voor mijn rekening.
Er gebeurt niets!
Wat wil uw astroloog eigenlijk?
De dood is evolutie!
Een dood is er niet!
Wat heeft nu nog úw angst en zíjn gelijk-hebben te betekenen, daar de dood geen dood is en deze voor uw leven de hoogste evolutie betekent?’
‘Verroest’, laat de man zich ontvallen, ‘ik scheid ermee uit, het is gezwam in de ruimte!’
Nog een voorbeeld gaf ik hem.
Luister, mijnheer, dan weet u het ineens.
De Bijbel begint met onwaarheid, dat weet u.
Toen de Bijbelschrijvers aan de Bijbel begonnen, was de schepping, ook de mens, reeds miljoenen tijdperken oud.
Omdat de Bijbelschrijvers niets van het ontstaan afwisten, schreven zij onwaarheid neer en gaven het aan de mens.
Maar die Bijbelschrijvers zijn God niet!
Welnu, wie maakte de dierenriem?
God soms?
De mens deed dit.
Wie van al die astrologen kent nu de schepping, dat goddelijke begin – waarmede wij mensen toch te maken hebben – en waar de fundamenten zijn en werden gelegd ook voor het leven, waartoe wij nú behoren.
Ik vraag u, is ons leven te berekenen, nu wij moeten aanvaarden, dat diezelfde astroloog u voor de dood wil waarschuwen en uw leven in de war stuurt, mijnheer?”
‘Ik begrijp het’, zei hij, ‘ik ga.
Bedank uw meesters.’
De man ging op reis en er gebeurde niets.
Wat is nu astrologie?
Kunnen gasbollen ons inspireren?
Die astrologen kennen zichzelf en het Universum niet.
De astrologen waren woedend na de lezing van de meesters en hadden mij wel kunnen villen.
Toch, dat zult ge beleven, krijgen wij gelijk: astrologie wordt nooit wetenschap, het is het gezoek van de mens.
Wel handlijnkunde en grafologie worden wetenschap, omdat ons organisme uit de natuur, door goddelijke levenswetten tot stand is gekomen.
De astrologie is slechts menselijk gespeel met de ruimte!
De Aarde nu, mijnheer Berends, bezit het hoogste bewustzijn voor deze ruimte, ons Universum.
Maar dit weten de astrologen niet.
Wat wilt u thans bezielen?
Een stuk graniet soms, wat stof, wat aarde?
Voelt u deze kolder?
Ik weet wel, dat de mens, die zijn „hobbelpaardje” gekraakt voelt, denkt: Weet jij het dan alleen?
Ik weet niets, mijnheer, dame, ik geef u alleen door, wat het Universum er zelf van zegt en te zeggen heeft.
En nu is alles anders!
Ik neem u uw hobby niet af, integendeel, ik krijg toch gelijk, want ik kan u ook deze wetten verklaren; en dan leeft alles ín de mens.
Wij moeten die inspiratie hier op aarde door ons leven verdienen en nu wordt het zelfkennis, of ontvangst van hen, die achter de kist leven en geestelijk bewust zijn.
Maar geen stof kan je bezielen, geen gasbol; en dat zijn Saturnus, Uranus, Jupiter en andere planeten.
Die bezitten de menselijke afstemming van de Aarde niet.
Die doen niets anders dan zorgen, dat het Universum niet verduistert en dit heeft héél iets anders te betekenen, dan de mens er op aarde door de astrologie van wil maken.
De grootste fout van de astrologie is, dat de astroloog de mens voor zijn dood wil waarschuwen en dat is niet mogelijk.
Wat blijft er nu verder van over?
Niets!
Doch dit bewijst nu, dat die geleerde mannen de schepping, het Universum, leven, ziel, geest noch mens kennen en nu maar rekenen, alles staat op losse schroefjes; ja, er blijft niets meer van over!
De meesters krijgen ook hierin gelijk.
De toekomst zal het leren, maar intussen zouden ze Jozef Rulof wel willen vermoorden; die breekt natuurlijk alles af.
Is dit afbreken?
Voelt u nu, Berends, mannen en vrouwen, u bent toch niet suffig, dat de meesters álles van deze ruimte kennen en zich hebben kunnen eigen maken?”
Berends: „Enorm is het!
Ik aanvaard het onherroepelijk!”
„Dan dank ik u, mijnheer.
Maar u kunt dit alles volgen, de boeken verklaren u elke levenswet voor deze ruimte.
Voor elke vraag van u en voor uw leven, bezitten wij thans de boeken en die hebben de meesters door mij op Aarde gebracht!
Astrologie is niets meer en niets minder dan het gevoelsleven van onze kaartlegster, ook zij heeft soms een treffer.
Maar morgen en overmorgen en wel voor de Universele levenswetten van God en deze ruimte, is zij en zijn al die astrologen er glad naast!
Maar het leven wil weten en klampt zich ergens aan vast.
Hoeveel mensen worden er echter niet bewust bedrogen?
Zeker is, dat er priesters in het Oosten zijn, die er meer van weten, doch nu wordt het een ander contact en is het een éénzijn met de wetten van God en dat kan raak zijn!
De astrologie heeft geen waarde voor de vragen in uw leven – zou ik de mensen willen zeggen – bovendien, doodgaan is evolutie.
Gij kunt uw eigen karmische wetten niet ontlopen, gij zit aan uw eigen gevoelsleven vast; en geluk, liefde en rijkdom zijn niet te koop.
Waarom maken al die astrologen zich zo druk voor de mens?
Want, dames en heren, zij nemen het moeilijkste ter hand wat er te doen en te beleven valt, maar zichzelf rijk rekenen kunnen ze niet.
Ze leven door die onbewusten van geest!
Nogmaals ... en u weet het ineens ... waarom berekenen zij hun eigen rijkdom niet?
Dan behoeven zij zich niet meer zo druk te maken om aan eten en drinken te komen!
Maar dat kunnen zij niet, ze zijn er niet toe in staat.
Niet één astroloog is in staat zich te verrijken door zijn gereken; hij heeft geen grond onder zijn voeten en hangt voortdurend in een lege nietszeggende ruimte, gezwam is het!”
Gelach ... er zijn ook zure gezichten te zien, de astrologen onder de toehoorders geven zich nog niet gewonnen.
Jozef zegt: „Ik geef toe, dames en heren, dat het niet zo’n pretje is, als je tien jaar hebt gestudeerd en een ander slaat dat bezit en levensdoel in slechts vijf minuten uit je handen!
Maar, nogmaals, wees niet boos, dit zijn slechts levenswetten, de Kosmos geeft u of mij gelijk.
Ik zeg u echter, mijn leven zet ik in voor dit, wat ik van mijn meesters heb, omdat ik het heb gezien.
Ik kén Zon, Maan, de sterren en de planeten en mezelf, als ziel, leven en geest en dat kennen de astrologen nog niet!
Mijnheer Berends, ster noch planeet kunnen u bezielen; als dat wel zo is, graaf u zelf dan in de aarde en kom terug met die bezieling en vertel ons dan, wat de Aarde als stof tot uw persoonlijkheid heeft te zeggen.
Ik zeg u, als een lijk halen wij u tevoorschijn.
En dat is uw einde, want ge sloot uw levensadem af!
Wat is nu de dierenriem voor ons?
Wie heeft dat ding uitgevonden?
Dat waren priesters.
De dierenriem, waarachtig, dat is zo, heeft uw karakter te vertegenwoordigen.
Vanavond zullen de astrologen zeggen, dat ik „bokkig” ben, doch dan zeg ik direct, u bent er glad naast, want ik ben geen bok en ook geen vis.
Ik heb die stadia overwonnen, mijn karakter heeft niets meer met de leeuw van Leo uit te staan en niets met het bewustzijn van een stomme kreeft.
Ik ben mens geworden, dames en heren, en al dat andere behoort nog tot het prehistorische tijdperk en is niets anders!
Gedoe is het!”
Gestamp in de zaal, want dit is college.
De mensen gaan weg, ze bezwijken bijna onder deze wijsheid.
Jozef Rulof glimlacht slechts en roept ons nog toe: „Dag kinders.
Slaap lekker!”