Voetballen en geestelijke snoertjes

Jan Lemmekus weet het nu, Onze Lieve Heer gebruikt de stem van ... Jeus ... om de mensen, „ZIJN” kinderen, iets te zeggen ... Lange ... en is beter, dan jij ervan had willen maken.
Mieneke speelt thans in de prachtige Tuinen van het geweldige „Voorhof” ... en Jan en Anneke zijn haar hier eventjes kwijt, maar ze weten door Jeus, dat zij haar achter de kist terugzien.
Zeker, Lange, jij had iets van die stemmen kunnen maken, maar de mens wikt en „HIJ” beschikt, of zie jij het daar anders.
Casje zegt: van eiges, in een gezond organisme behoort ’n gezonde geest en als je ’n gezonde geest bezit, moet je het lichaam niet verwaarlozen, dus ... doe aan sport Jeus, vergeet ook die stelsels niet, later zul je daar plezier van hebben.
En nu stellen wij meteen vast, wie denken kan zal tevens ruimte bezitten.
De menselijke machine loopt niet, haar geest is het!
Nietwaar ... een halfbewuste persoonlijkheid is traag, is lui, is niet tot bezieling op te voeren, maar een geest met bewustzijn is gans wat andes en kan de – Lange – bewijzen!
Maar er klopt iets niet bij Onze Lieve Heer, de één krijgt alles, ’n ander heeft net niks van al deze almachtige zaken en dat noemen de mensen onrechtvaardigheid.
De „Alwijsheid” of de „Alwetendheid” is hierdoor tegenstrijdig, ondoordacht worden zomaar geestelijke schatten uitgedeeld en het leven dat ze hebben moet, heeft ze niet, juist het verkeerde bewustzijn of gevoelsleven krijgt ruimtelijke geschenken van Onze Lieve Heer en breekt af, brengt narigheid ook, ’n ander leven had er zoveel goeds mee willen doen.
En is ook dit niet gek?
Onze Lieve Heer werkt met „Snoertjes”.
Wat dit voor dingen zijn, dat weten veel mensen, maar de rest van ál de miljoenen kinderen die er op aarde leven, kent het bestaan er nog niet van en toch, zo oud als de wereld is hebben mensen dergelijke snoertjes beleefd.
Die mensen ondergingen zo’n snoertje en deden dan iets.
Voor velen was het een waarschuwing, voor anderen ’n direct bevel om hetgeen dat ze wilden doen te laten.
En wie nu ’n geloof in ’n God bezit, dacht direct aan Onze Lieve Heer eiges ... maar het andere leven, het bewuste maatschappelijke, dus het leven, dat God, noch natuur, aarde noch ruimte aanvaarden kan en ook, hoe bestaat het eigenlijk, zo’n snoertje beleefde, vond het doodgewoon, dat was er nu eenmaal, de mens had nog zoveel in zichzelf dat hij niet kende, ook dit behoorde ertoe!
Maar is dat waarachtig?
Die mensen denken niet.
Die mensen nemen alles aan, omdat dit alles tot hun leven behoort, zij willen niks van ruimtelijke geschenken weten, dat leeft te ver van hun eigen huis en dan wordt het zo moeilijk.
Bezit de mens dan in niets ’n eigen zelfstandigheid?
Moet dan álles wat je zo beleven kunt toegeschreven worden aan bovennatuurlijke handigheid?
Néé – dan blijft er van mijzelf niets meer over, ook ik ben ruimte of ik was er niet en heeft niets met God uit te staan.
Of „GOD” en Onze Lieve Heer twee werelden zijn, twee verschillende oppermachten, die voor zichzelf iets doen op aarde, ook dat is weer iets waarvoor miljoenen mensen staan en zich afvragen, „wie” van deze twee gaf mij nu dat snoertje te beleven?
Wie was het?
En zo blijf je vragen stellen en sluit het leven zichzelf, wie alles wil weten en ontleden, is ’n geleerde, maar wat is zo’n geleerd mens, nu wij voor dergelijke wonderen komen te staan?
Het beste is, om nu geen vragen te stellen en alles in dankbaarheid te aanvaarden, omdat ... „de mens wikt, maar „HIJ” beschikt” nog altijd ... ons geloof en onze hoop is, met de dáárachter levende liefde erbij of het was nog maar ’n kat in de zak!
Jeus vraagt nooit om ’n verklaring en hierdoor is het, dat Casje steeds opnieuw zo’n snoertje tot het menselijke leven voert.
Vroeg Jeus zich af, wat zit er toch in zo’n ding en waarvandaan komen die snoertjes, dan stond de menselijke machine op ’n dood punt en draaide het leven ervan in eigen richting, maar nu wordt het echt aards – dus stoffelijk gedoe, het behoort nu bij het menselijk voelen en denken.
Maar wat kan de mens op eigen kracht, Crisje?
Niks!
Jij weet het, velen weten het.
Geef je dus over – wees dankbaar en gelukkig indien zo’n snoertje je met ’n ruimte verbindt, meer is er niet voor nodig, het gaat nu vanzelf, omdat het menselijke leven zich openstelt.
Zo nu en dan krijgt Jeus iets te beleven, voor innerlijk of uiterlijk, voor stof en ziel, geest en leven tegelijk, maar ’n hogerhand zit er altijd aan vast.
En nu is het Onze Lieve Heer niet, voor Jeus is dat altijd Casje!
Het was in de tijd, toen hij de vaderlijke en moederlijke wetten voor het leven op aarde volgde en „Hans, de stier van Willemse” ’n groot gat in z’n leven sloeg.
Hij zat bij de kippen en dacht, hij vroeg zich af, waarom één zo’n haan zoveel vrouwen bezat en hij wilde weten, waardoor kippen en hanen op de wereld waren gekomen; het ogenblik, dat het kinderlijke leven als mens begon te denken.
Wij weten, hoe Jeus dit machtige probleem voor zichzelf tot de natuurlijke ontleding bracht.
Ineens echter ziet hij weer zo’n snoertje, hetzelfde ding, dat hem naar het bos stuurde om daar z’n kermisgeld op te rapen.
Onfeilbaar bracht dat snoertje hem naar ’n plekje in het machtige bos en daar vond hij echt geld.
Dit nu moest reeds voldoende zijn om de mens tot de overtuiging te brengen, dat er tussen hemel en aarde iets leeft, dat menselijk denkt en voelt en ’n helderziendheid bezit, die bovennatuurlijk is.
Ineens ligt hierbij de universele waarheid, dat Jeus iets machtigs bezit.
Dit had deze mensheid reeds volkomen op de knieën moeten drukken, de kerk van mijnheer pastoor had moeten uitpuilen van drukte, maar er gebeurde niks, integendeel, de oudere mensen maakten er menselijke lol van, alleen Crisje niet!
Zij wist, haar leven was op dat ogenblik weer aangeraakt.
Onze Lieve Heer was het zélf!
Jeus beleefde er narigheid door, de koek voor zijn Crisje, die hij van die centjes had gekocht, werd overspoten door de onzin van Gerrit Noesthede en toen gegeten, wat ervan overbleef, was niets anders dan stoffelijke kletspraat, het ontzag voor Onze Lieve Heer was er niet!
Dit snoertje komt ook uit de ruimte, het loopt kris kras door het kippenhok en verdwijnt in zijn kop.
Hij voelt en hij ziet het meteen en denkt niet, hij rent het achter na, omdat het snoertje uit het kippenhok verdwijnt.
Nu hoeft hij het bos niet in, maar het loopt even om de tuin van tante Trui, enige straten door en toen liep het ’n huis in.
Hij het achterna, ’n deel over, ’n gang door, regelrecht door ’n keuken en toen stond hij voor ’n machtig probleem.
Wat is dat daar?
Hij kijkt zich de ogen uit.
Hij staat voor ’n menselijk bedje.
In dat bedje ’n jonge vrouw en ’n man, maar op de stoel hangt ’n jasje en ligt ’n pet, waarvan hij de eigenaar kent die hier niet hoort.
Dat is het drama!
En op dat ogenblik hoort hij het snoertje tot zijn leven zeggen:
„Red dit leven even, Jeus.
Want deze vieze kerel is het niet waard.”
Wist deze jonge frisse vrouw niet aan welke schuinsmarcheerder zij haar engelenpudding gaf?
De man kruipt onder de dekens, maar de vrouw kijkt hem in de ogen.
Ze schrikt zich ’n ongeluk en ze weet meteen, Onze Lieve Heer is het!
Onze Lieve Heer grijpt door Jeus in, Zijn hand is het!
Dit is ’n waarschuwing en ’n bescherming.
En nu zegt Jeus tot haar:
„Maor kú giij nie’t bèter uut ow oge kie’ke?
Mot dat kreng alles van ow hebbe?
Dèn hèt jao twintig tute.
Giij wod belazed, aiij dat maor wèt.”
De vrouw vliegt het bed uit, ze gooit zich op haar knieën en smeekt Jeus om vergiffenis.
„Aiij ’t tége gin minsch zeg, Jeus, za’k ’t nooit meer doe’n.
Ik beloaf ’t ow, Jeus.
Dat wèt giij toch wel?
Dèn van mie’n, Jeus, dèn lut mie’n versukkele.
Dèn kan jao niks – en ik wil mie’n kind hebbe.
Giij bunt jao as Onze Lie’ve Heer eiges.”
Hij vraagt haar: „Meind giij dat werkelik?
Zú giij now uut ow oge kie’ke?
Zui dat nooit meer doe’n.”
„Ik zwéér ’t ow, Jeus.
Hold dit veur ow eiges en vertel ’t gin minsch, Jeus.
Ik zal mie’n lève verandere.”
Hij verdwijnt.
Een kind van zes staat tegenover ’n vrouw van vierendertig – het kind begrijpt alles, het leven voelt alles en is als ’n gerechtelijk woord.
Hij is het ganse geval al vergeten, hij keert terug naar het kippenhok, slentert hier en daar even, rent met Fanny naar de bulten, speelt bij de Molen en raust, komt thuis en weet het niet meer en toch ... hij wéét het beslist, nooit zal hij het vergeten, maar het is iets van Onze Lieve Heer en hoeft hij zich niet druk om te maken.
Dat is in goede handen, van eiges, zelfs Crisje krijgt het niet te weten.
Op z’n ziel ligt er ’n slot!
Van dat ogenblik af, leeft er in zijn ziel ’n echt menselijk geheim.
Hij heeft het in zijn hartje gesloten en geen mens haalt het eruit.
Hij denkt erover na, begrijpt het – maar zal het nooit aan ’n ander vertellen.
Maar hij vindt het schandalig, dat zo’n sliert van ’n man ook daar de boel verprutst, ook daar de boel op stelten zet.
Jazeker, haar man is ’n sufferd, maar deze?
Dit is ’n zuiplap, een kreng, een vuile boef.
Toen hij na enkele dagen de vrouw ontmoette, knipoogde zij hem toe, lieflijkheid is het en voor hem alleen.
„Niks gezeid, Jeus?”
„Néé, van eiges nie’t.”
„Mien God, Jeus, wat bú giij toch ’n goe’d jong.
En dat giij dat allemaol begrie’pe kunt is jao ’n wonder.”
„Moje dan nie’t biechte?”
„Ik heb al gebiech, Jeus.
Ik heb tége ow al gebiech, en dat was tegelie’k veur Onze Lie’ve Heer, eiges!”
Zo’n geestelijk snoertje werd in zijn hersens aangehaakt en deed het goed ook, onfeilbaar bracht het ding Jeus tot de plek waar Onze Lieve Heer ’n kind wilde waarschuwen of beschermen, doch Casje kreeg het in de gaten.
De moeder van dit moederlijke bewustzijn zag het, wist het en zij vertelde het aan Casje, toen gebeurde het inééns, omdat het gevoel ervoor aanwezig was of men had daar Jeus levend vermoord, met al z’n wijsheid en snoertjes de deur uitgesmeten.
Nu viel het in goede aarde, het werd met ’n dankbaar hart aanvaard, dit leven bezat ’n geloof, hoop en liefde, maar wilde ten koste van alles moeder zijn.
En ook dat zou niet gebeuren.
Vanachter de kist waakte haar eigen moeder over haar kind.
Hoe bestaat het, Jeus, maar nu ging het niet om centjes, maar om ’n menselijk hart, om veel leed en smart en ’n bende narigheden.
Je wordt bedankt!
Enkele mensen verdienen het, zij staan ervoor open, de rest van de miljoenen kinderen van Onze Lieve Heer, zegt – stik, laat mij met rust, ik zal zélf bepalen wat ik met mijn hebben en houwen doe, eruit hier!
Maar dit was engelengezang – Lange, toen leefde jij nog, thans kun je zelf zien waar zo’n snoertje vandaan komt en hoe zo’n ding die denkkracht krijgt, want het weet alles van de mensen.
De wedstrijd die hij vandaag te spelen heeft, is er een van alles op alles.
Hij speelt middenvoor.
Zo nu en dan maakt hij er ’n salto bij, kronkelt als ’n slang over het veld en denkt, soms kunnen ze geen hoogte van hem krijgen, zo vreemd en zo wispelturig is zijn leven voor al die andere jongens.
Hij millimetert alles en heeft ’n methode uitgevonden om het spel sterk te maken, ook die gedachten kwamen zomaar in hem op.
Als Jeus later in de stad is, dan zal het hem duidelijk worden, dat hij het is geweest die zo’n formatie opbouwde en het voetballend leven heeft te leren.
Ook weer van Casje – maar hierdoor waren zij sterk.
Bij voetballen moet je denken en hij bracht zijn denken naar de andere jongens.
Hij is ’n uitvinder, zei men, Jeus kan alles.
Hij leert vlug ... en hij is niet zonder gedachten.
Ook nu zien ze hem rennen, het gaat best, er zitten er al twee in.
Ze spelen als duivels.
Weer rent hij met de bal op, men denkt dat het schot valt, maar wat doet hij nu?
Jeus rent van het veld af, grijpt ’n fiets, vliegt blindelings maar bliksemsnel naar huis; boven op zolder is er brand.
Hij grijpt ’n emmer water, blust het begin van vuur.
Naast dit vuurtje ligt ’n bende stro, mijn hemel Crisje, heel deze buurt was er aangegaan.
Jeus dooft het vuur, fietst terug, speelt alweer, knalt er nog een in en dan komt het einde.
Wat was dat voor geks?
Thuis was er brand, hij gelooft, dat Teuntje boven op zolder met ’n vuurtje speelde, de lucifertjes lagen er ook.
Maar, mijn hemel Crisje, niemand was er thuis.
In de bal ziet hij de echte brand op zolder.
Zo onder dat geren, haakt Casje ’n snoertje in zijn hersens vast.
Meer was er niet nodig.
Toen reeds liet Jeus de bal rollen – en deed nu wat het snoertje van hem wilde!
Néé, hij is nu als die kracht is, geworden!
Hij ís het!
En dat door Casje!
De jongens zeggen, hij is altijd iets aparts, ze hebben gewonnen, wie denkt er nu nog aan brand?
In tien minuutjes zijn ze het al vergeten.
Maar Jeus vergeet het nooit niet, voor zijn leven was het ’n enorme schok.
Casje wist het nu meteen, dat, indien het kan en mag, hij hem op elk ogenblik en onder alle omstandigheden kan bereiken.
Dat was dan ook ’n kunststuk, dit was een stuk beeldhouwwerk van de soort, zoals alleen ’n Michelangelo die heeft gemaakt!
Dit was een geestelijke Rembrandt, als je het weten wilt, maar voor daar gekheid.
Wie rent er nu onder het voetballen weg, als je weet, dat er zoveel op het spel staat?
Dat doet geen normaal mens, dat doen alleen menselijke aparten; dat Jeus gek is durven ze niet te zeggen.
Maar hij heeft altijd iets anders, daarom, zand erover, het leven gaat verder!
Maar deze Goddelijke snoertjes, dat zíjn het ... werden door tal van mensen beleefd.
Voor velen bleef het snoertje ook nog onzichtbaar, omdat die mensen de gave niet droegen voor de – helderziendheid – want dat is, wat Jeus bezit!
Onfeilbaar!
Mensen werden hierdoor in hun dromen gewaarschuwd.
Moeders konden door zo’n snoertje, zichtbaar of onzichtbaar bewust van tevoren zeggen: ik krijg ’n jongen.
Mijn jongen is ziek, ik voel het, ook al is dat kind in ’n ander werelddeel, ook onfeilbaar voelden velen het waarachtige ervan en dat door deze Goddelijke – „Snoertjes”!
Gans uw Bijbel is erdoor opgebouwd!
Uw Paulus en uw Profeten, aanvaard het, werden door deze „Snoertjes” van Goddelijke wijsheid voorzien.
Néé, ik ga vanavond niet uit, ik voel, dat er ’n dief komt als wij weg zijn.
En de dief kwam!
Maar de dief werd gegrepen!
Ook dit kind luisterde, had geloof in zich of dit leven had men bestolen.
Indien je zo’n bescherming geniet, val dan gerust op je knieën, dank Onze Lieve Heer uit de grond van uw hart, wees dankbaar voor uzelf – het bewijst nu, dat u openstond voor bovennatuurlijke waarachtigheid en heet waarlijk „bescherming”!
Miljoenen mensen werden door deze snoertjes tot het bovennatuurlijke opgetrokken, als u het weten wilt.
Jeus is het dus niet alleen!
Duizenden voorbeelden zijn er al; ogen hebben het gezien, maar de harten beleefden het.
Uw geloof is erdoor geboren, hierdoor kreeg de mensheid ’n geloof!
Door deze Goddelijke „Snoertjes” moet de mensheid ontwaken en daar zal Jeus voor moeten dienen.
En niet alleen de mens beleeft deze snoertjes, ook de dieren.
Indien Letty van Teun de jongens niet van tevoren waarschuwt, trekken ze niet.
Letty heeft het gevoel gekregen om op de pungels lekker even uit te rusten.
Maar Letty stapt van de ene naar de andere pungel en als Letty er een vergeet en het vertikt om die pungel aan te raken, blijft die achter.
Ze hebben het allang uitgevonden, telkens weer kregen zij deze waarheid van Letty te zien, juist die pungel ging verloren.
Kletspraat, zelfs Crisje heeft het moeten aanvaarden!
Letty heeft ’n voorspellend gevoelsleven, dat instinct of wat is het, spreekt vanuit het dier tot ’n mens en die levensgraden zijn weer welsprekend voor Onze Lieve Heer, doch heeft het dier en de mens zich eigengemaakt ... schrijft later Casje of ik door Jeus en geven wij dit aan uw leven door.
Immers, nu wij dit mogen beleven, spreekt het vanzelf, dat Casje nu reeds ’n boek kon schrijven, door het leven van Jeus.
En of het nu plat of echt Hollands is, doet er niet toe, de werkelijkheid is er!
Het snoertje is er!
Datzelfde snoertje liet ’n andere moeder ook weer ineens, naakt de straat op wandelen en toen noemde men het – bezetenheid.
En zij was ook bezeten, door ’n snoertje?
Door ’n mens uit die wereld, omdat het snoertje tóch middel blijft en is!
Indien u nu denkt, hoe ziet Onze Lieve Heer eruit, moet ge eerst door miljoenen kinderen van „HEM” ... heen, wilt gij „HEM” zélf zien en bereiken.
Maar achter dit alles leeft „HIJ”, vanzelfsprekend alweer, als het voor het goede wordt gedaan en het leven erdoor ontwaakt, want dát is de bedoeling.
Trek gerust, je moet zelf weten wat je doet, maar als Letty je heeft gewaarschuwd, wacht dan rustig af totdat Jan Knie’p vindt dat het goed is, want Letty zit vast aan het snoertje van Jan Knie’p!
En thans wordt het geestelijke wetenschap, pure-reine wetenschap en die is van Onze Lieve Heer!
Maar de weken en maanden gingen voorbij, aan de afslachting komt een einde, gelukkig, en ’n kind wordt ouder, wordt ’n man en moet nu voor Jan Staat dienen.
Hiervoor staat ook Jeus.
Maar eerst ’n enorme schrik van Gerritje, hierna het aanvaarden, dat komt ook, van Hendrik en Bennad, en eerst dan wordt er balans opgemaakt.
Onze Lieve Heer is het, „HIJ” strijkt met de winst weg.
Ook Crisje leeft héél haar leven onder ’n snoertje, dat niet alleen door de – Lange bezield is, maar dit gaat hoger en hoger totdat je op „Golgotha” gekomen bent en je nu je menselijke hoofd buigt.
Daarheen wil God élk kind van zichzelf hebben en is alweer de bedoeling van alles.
„Wiij zun jao nie’t kwaod op ow, moe’der,” ... komt er van Bernard en Hendrik grif – „want wiij hoe’ve now ook nie’t te biechte” ... was voor Gerritje de ren naar dat „Stolzenfels am Rhein” ... en betaalde hij duizend mark voor z’n bios.
De domme Gerrit heeft te lang gewacht z’n kapitaal in te wisselen voor echte Hollandse munt, nu is die boel gekelderd tot twee cent.
Maar ook dat is echt menselijk en komt geen snoertje bij te pas, dat hebben de mensen voor zichzelf uit te maken.
Wel, Jeus, jij staat nu voor het loten, misschien komen er ook daar snoertjes, je kunt het niet weten.
Zal Casje je daar vinden?
Want jij loot je er zelf in!
Kijk is?
’n Mens is van leven gemaakt.
En dat is ook ziel en geest en dat rennen wij nu achterna om het vanbinnen wakker te maken.
Totdat het nog maar alléén wil tikken voor Onze Lieve Heer en eerst dan smokkelt er geen mens meer, nu is het voor elkeen, lieve Crisje, duivels geld.
Kijk nu en kijk straks, wie of er wijzer door geworden is en je weet het meteen voor jezelf.
Neem het beste van het beste voor jezelf, maar gun al het leven ’n bestaan, eerst nu varen wij tot de beterschap, tot de vrede en rust op aarde.
En das gans wat andes!