De Mens en zijn Goddelijke kringloop

Nu wij de Mentale gebieden betreden, de „Vierde Kosmische Graad” ons overstraalt, is het de eerste levensgraad die tot ons leven spreekt.
Wat wij onmiddellijk in ons opnemen is, dat de mens het Uitdijende Heelal heeft beleefd en mocht overwinnen.
Ook het innerlijke leven van de mens dijde uit en kreeg bewustzijn, de mens gaat tot het eeuwigdurende Goddelijke en zal thans zijn Goddelijke kringloop zien, waarvan hij zich de wetten eigen heeft gemaakt.
Het spreekt vanzelf, dat élke stoffelijke levenswet overwonnen is en dat de mens eeuwen in één organisme leeft en eerst dan overgaat om zijn leven voort te zetten.
Wij voelen nu, dat wij die levenswetten moeten volgen.
Hoe ontzagwekkend is het verschil met het leven van Moeder Aarde.
Meester Alcar daalt op de eerste levensgraad af, opnieuw leven wij op een stoffelijke planeet, in een ander en hoger Universum, doch door de Derde Kosmische Levensgraad geschapen.
Weer wandelen wij in deze wonderschone natuur rond en hebben dit ontzagwekkende geluk in ons op te nemen.
André kijkt naar de mens die hier leeft.
Ook wij, en wij voelen dit moederschap.
Zie die machtige gewaden toch.
Bezie dit machtige wezen, de „Mens”, man en vrouw zijn reeds Goden.
Had de mens, komt er ín ons leven en bewustzijn, op Aarde de organische én de geestelijke levenswetten niet bezoedeld, dan had hij voor het hoogste stadium, het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en de mens, die dat stadium heeft bereikt en eerst nú mogelijk is, omdat Moeder Aarde dat bewustzijn heeft bereikt, de leeftijd ontvangen van honderdvijfenzeventig jaar.
Doordat de mens dus de levenswetten bezoedeld heeft, heeft hij zijn vroegtijdige overgang te aanvaarden, doch wanneer hij over duizenden eeuwen die harmonie terug heeft, ontvangt hij die leeftijd, omdat dit het kosmische ogenblik is om verder te gaan.
De wetten spreken reeds tot ons leven en hebben wij te aanvaarden.
Wat wij thans moeten beleven, is het bewustzijn van de eerste planeet.
Hierdoor stellen wij straks het ruimtelijke gevoelsleven van één graad vast en gaan dan verder.
Hoe voelt zich de mens, komt er tot ons, in dit Universum?
Wat heeft de mens hier te doen, nu hij zijn Goddelijke harmonie beleven kan?
Voelt gij, komt er in ons leven, dat wij dit alles dragen?
Dat wij de ruimte en ál ons leven rondom ons vertegenwoordigen?
Voelt gij, dat wij het leven schenken aan Moeder Natuur?
Dat wij het leven hebben geschonken aan de dierenwereld?
Wij denken en mediteren thans, wij hebben dit woord te verwerken.
Doch even later ontvangen wij opnieuw:
„Dit is de eerste levensgraad.
Gij ziet, de „zes” overgangen hebben zich thans in één wereld tot de Universele éénheid gevoerd.
Wat gij hebt te beleven is, dat gij voelt, dat de „Mens” nú zijn Goddelijke Kringloop gaat voelen, zal beleven en dat wij als Mens één zijn met al het leven.
Gij zult u afvragen: wat doet gij thans?
Wij léven!
Wij leven en hebben niets anders te doen, waardoor wij ons Goddelijk bewustzijn tot de allerhoogste ontwaking voeren.”
„Já, mijn broeders, wij leven!
Dát is het doel van de „Almoeder”.
Gij ziet mensen en het leven van Moeder Natuur, maar dat is de „Almoeder”!
Dat zijn, zoals gij mocht beleven, vonken van „HAAR” zelfstandigheid en Persoonlijkheid.
Wat gij te beleven en te aanvaarden krijgt is, dat de mens van Moeder Aarde te aanvaarden heeft, dat hij een godheid is, dat de mens door het eigen leven de „Almoeder” vertegenwoordigt.
Wij zijn Goden!
Ook het dier en het leven van Moeder Natuur, is Goddelijk.
Ons leven als Mens heeft de vertegenwoordiging gekregen om de ruimten die zich mochten verstoffelijken en vergeestelijken te dragen.
En dat is nu alléén mogelijk, omdat wij de Maan als moeder hebben beleefd, omdat wij de Derde Kosmische Levensgraad mochten overwinnen.
Gij ziet dus ál het leven van de Derde Kosmische Levensgraad hier terug, dát is dezelfde ziel!
Dezelfde Geest en hetzelfde „leven”!
Dát nu is God!
Dit alles is de „Almoeder”!
Dit is de „Algeest” en het „Allicht”, door óns, door al het leven in deze ruimte, is de „Almoeder” zichtbaar bewust geworden.
Voelt gij dit wonder?
Ook wij zijn vader en moeder!
Ook wij zijn één en verzorgen dus daardoor ons terugkeren!
Totdat wij tezamen verdergaan en worden wij door de „tweede levensgraad” aangetrokken.
U ziet, ook wij bezitten hier „zeven” overgangen, voordat wij het hoogste stadium betreden.
Die zeven stadia bezit ook Moeder Aarde, ook wij gaan dus vanuit de eerste levensgraad hoger, totdat wij de planeet hebben beleefd en eerst nu worden wij door het verhoogde bewustzijn aangetrokken, doch wij hebben vanzelfsprekend die afstemming bereikt.
Daarvoor behoeven wij alléén te leven!
Voelt gij dit?
Dat wij van gevoel tot gevoel éénzijn, weet gij, doch dat is voor ál het leven één wereld, één voelen en denken, zoals ook God is!
Wij spreken niet meer van God, dat hebt gij te aanvaarden, wij spreken alléén over de „Almoeder”.
Alles is baring en vanzelfsprekend schepping, doch door de „M O E D E R” van al deze ruimten, kreeg het vaderschap de eigen persoonlijkheid.
Wat ons leven u te schenken heeft wil zeggen, dat gij u op de „ALmoeder” moet afstemmen, want het „AL” ís alléén „Moederschap”!
Voelt gij thans, kinderen van dit leven, dat ons organisme licht is, geest is, doch voor alles moeder- en vaderschap?
Dat het licht van de ruimte zich heeft verstoffelijkt en vergeestelijkt, doch wij daardoor „léven”?
Maar wat is het leven?
Almoederlijk plasma!
Het levensbloed van haar gevoelsleven!
En dat is werking, is kracht, doch dat werd evolutie!”
Wij, geachte lezer, gaan verder.
Wij beleven deze planeet en kijken naar al deze Goden als Mens op deze afstemming.
Néén, wij kunnen géén disharmonie meer beleven en dat hebben wij reeds op de vorige reis vastgesteld.
De Mens als een Goddelijk wezen.
Hoe is het mogelijk, denkt André, maar wij hebben dit ontzagwekkende wonder te aanvaarden, dát is het, het geschenk voor de Mens!
Wij weten hoe de gewaden ontstaan en wij weten, omdat wij dit éénzijn beleven, dat de mens zijn eigen Tempel optrekt, zoals dat de sferen van licht voor Gene Zijde aan kracht en bewustzijn bezitten, doch het bezit is van de mens.
En dit is wonderbaarlijk.
Wij zien machtige Tempels, Universele gebouwen zijn het, doch de stof is als geestelijk verdicht plasma.
Van technische opbouw is er géén sprake meer, die menselijke denkkracht behoort bij de Aarde en niet tot deze wereld.
De ziel als Mens ís een Tempel en haar bewustzijn is Universeel diep en heeft afstemming op de ruimte.
Dat wil zeggen, dat deze Tempels in stand worden gehouden door de sfeer waarin de mens leeft, door het machtige bezit van deze persoonlijkheid.
Dat kan men op Aarde niet meer begrijpen, doch de sferen aan Gene Zijde bezitten reeds deze afstemming en aanvaarden wij.
Wat wij moeten volgen is, hoe de mens thans ontwaakt, willen wij zijn Goddelijk verdergaan voor het „AL” bestaan kunnen begrijpen.
Het leven voert ons hoger, nu wij de zeven levensgraden beleven.
Wij betreden de tweede planeet en nu zien wij, dat de mens dit Universum reeds overwonnen heeft.
En die overwinning voert hem tot al de andere planeten, tot de hemellichamen, waarvoor hij leeft.
Wat wij op de vorige reis waarnamen, dringt eerst thans tot ons leven door en is nu ontzagwekkend.
Immers, de mens leviteert zichzelf met zijn tweelingziel.
Hij maakt reizen door het Universum en heeft contact met zijn afgelegde en beleefde bestaan, zoals wij dat aan Gene Zijde beleven.
Aan Gene Zijde zijn wij in staat om het stoffelijke Universum te beleven en bereizen, wij kunnen terugkeren tot de Aarde en al de andere planeten, dat voor deze ruimte vanzelfsprekend is en alléén de „Almoeder” als hoogste planeet bezit.
Dat is dan het hoogste stadium dat de mens voor dit Universum beleven kan.
De Tweede Levensgraad keert dan ook terug tot de Eerste, de Zevende tot de Eerste, doch de Eerste Levensgraad als Mens moet zich de verhoogde levensgraden eigen maken.
Ook die levenswetten hebben wij aan Gene Zijde leren kennen en moeten aanvaarden!
De Mens dus op de Vierde Kosmische Levensgraad bezit de geestelijke levenswetten van Gene Zijde, doch vertegenwoordigt eveneens een stoffelijke ruimte.
Dat hebben wij voor het stoffelijke organisme mogen beleven, doch nu voor de ziel als Mens!
Ontzagwekkend is het, te zien, dat de mens zichzelf leviteert.
Ongelooflijk is deze persoonlijkheid!
Nacht is er niet, géén slaap meer, niets van het onbewuste voelen en denken, dat de mens van de Derde Kosmische Levensgraad nog bezit, die werelden werden overwonnen.
Schoon is het leven, onfeilbaar zeker en bewust, de Mens gaat tot zijn „Albewustzijn”! terug ...!
Op de tweede graad is het leven weer verruimd, duurt het langer, totdat deze tweelingzielen als man en vrouw duizenden jaren in één leven deze machtige Natuur beleven.
Wij voelen nu, dat wij juist de Vierde Kosmische Levensgraad moeten beleven, zoals voor de vorige reis geschiedde, omdat de Vierde Kosmische Graad als universum reeds het „AL” voelen en denken in zich draagt en omdat wij hierna niet meer in staat zijn om aardse vergelijkingen te maken.
Nóg kunnen wij en zijn wij in staat om voor de menselijke „Ziel” vergelijkingen te maken, doch voor het verhoogde „AL” gevoelsleven is dat niet mogelijk, wij zijn dan nog alléén in staat om waar te nemen.
Daardoor weten wij, dat, wat wij straks voor de menselijke ziel en het leven in de Natuur te beleven krijgen, géén menselijk voelen meer bezit, doch waarvan de Goddelijke ijlheid toch tot ons bewustzijn spreken zal.
De mens baart hier slechts tweemaal.
En dat is voor de wedergeboorte.
Nu is het Menselijke éénzijn voor het vader- en moederschap een Goddelijk gebeuren!
En dat hebben wij te aanvaarden en kunnen wij begrijpen, omdat wij die levenswetten reeds in de sferen van licht voor Gene Zijde mochten leren kennen.
Maar wij moeten niet terugdenken aan het menselijke kind van Moeder Aarde.
Nu zinken wij weg in een vreselijke-duistere wereld en dat heeft de mens zélf geschapen.
Wat wil de mens eigenlijk op Aarde, nu wij dit alles zien en mogen beleven?
Wat is het doel van God?
Wij moeten van een „GOD” spreken, omdat het tot het bewustzijn op Aarde behoort, maar wat willen wij daar op Aarde nog beginnen?
Wat willen wij daar doen, wanneer wij het leven van God vertegenwoordigen?
Welke levenswetten voor ziel en geest en voor het organische leven, moet de ziel als mens nog overwinnen?
Ook dit beeld is ontzagwekkend.
Meester Alcar en André gaan hand in hand voort, ik moet mijn vergelijkingen maken voor de Aarde, dat is thans, ik voel en zie dat, in mijn handen gelegd.
Tot zover en dan gaan wij weer verder en spreekt er wellicht een ander en hoger bewustzijn tot onze persoonlijkheid.
De „Almoeder” ... geloof het, geachte lezer, als de „Albron” heeft niet gewild, dat de mens op Aarde zo ploetert, zich zo vergeten heeft, doch dat gebeuren behoort tóch bij de menselijke evolutie.
Wij weten thans, dat de mens ééns de Derde Kosmische Levensgraad moet overwinnen en dat er ook op Aarde een ander en gelukkiger bewustzijn komen moet, omdat het Universum voor de Aarde die eigen bewustwording bezit.
Of wij hadden géén ander Universum kunnen beleven en was dit Universum dus niet geboren.
Maar wij gaan steeds verder en wij hebben het „Alstadium” nog niet bereikt.
Indien u dit zweven van deze mensen zou kunnen beleven, geachte lezer, valt ge neer aan de voeten van het „leven” om het te danken.
Mijn God, wat is de mens machtig!
Wat is de mens ontzagwekkend mooi en schoon.
Hoe ongelooflijk is alles.
En toch, waarheid, wij zijn Goden!
Meester Alcar heeft zich vrijgemaakt van de tweede levensgraad en wij beleven nu vanuit de ruimte de derde en de volgende levensgraden.
Waar wij kijken, daar zweven mensen als man en vrouw.
Hoe moet André zich voelen, nu hij deze levensgraden als mens van de Aarde beleven kan?
Wat hij hierdoor op Aarde moet inzetten, dat grenst bovendien aan het ongelooflijke, doch dat ligt in zijn handen en moet hij bewijzen.
Já, mijn meester, ik heb géén gedachten meer, ik bezwijk niet, dat voel ik, maar ik weet nu, waarom u mij in uw bewustzijn getrokken hebt, stuurt André tot zijn meester en begrijp ik.
Ontzagwekkend is het geluk, dat wij te beleven krijgen.
Waar moeten wij eigenlijk beginnen om dit leven te bevoelen en te beleven?
Wij weten het niet.
En toch zijn wij één en één met mens, dier en bloem, de ruimte waarin wij zijn.
Miljoenen levenswetten willen beleefd worden en dat is te begrijpen, ze spreken tot ons bewustzijn en maken ons voelen en denken wakker.
En dat gebeuren hebben wij als astrale persoonlijkheden in de sferen van licht beleefd, doch ook voor het kind van Moeder Aarde zijn deze levensmogelijkheden, het leven is niet anders te beleven!
Dáár bevindt zich de „Moederplaneet”.
Zes levensgraden als planeten, liggen verspreid om dit hoogste stadium.
Is dit te beleven?
Zie dit onmenselijke levenslicht, dit éénzijn van mens, dier en plant, dit ontzagwekkende gevoelsleven, de „Mens”!
De mens als man en vrouw bezit álles, já, nu zijn wij zover, hier is dat stadium al bereikt!
Wij zien dit paradijs, maar wij kunnen het leven al niet meer verwerken, de ziel als mens is bovennatuurlijk bewust en tóch?
Straks in het „AL”?
Ik kan bijna niet meer denken, ik ben niet in staat om aardse vergelijkingen te maken en toch moet ik stoffelijk menselijk denken.
Ik heb de taak te beleven, die voor de mens van de Aarde niet meer te beleven is.
Mijn broeder André, het is alles zo verheven en schoon, zó ónmenselijk hier; de godheid is voor en ín de Mens ontwaakt, doch op deze afstemming.
Hoe is de ziel als mens hier?
Hoe voelt de mens zich op de Vierde Kosmische Levensgraad?
Nu hij ál de stoffelijke levenswetten overwonnen heeft?
Dat moet gij als mens van Moeder Aarde kunnen voelen, om dit gevoel in woorden te verstoffelijken, dat is niet meer mogelijk!
Dit hebben wij voor het organische leven niet beleefd.
Ik voel nu, dat wij het uiterlijke ervan ondergingen, thans spreekt de ziel als de persoonlijkheid tot ons als mens van de Derde Kosmische Graad.
Mijn „AL”, wat moet ik doen om dit te verwerken?
André kijkt en aanvaardt alles, hij kan géén vergelijkingen meer maken.
Hoe is deze mens, André?
Tot mij komen zijn gevoelens, wij zijn één en spreken tot elkaar, ook van meester Alcar ontvang ik gedachten.
Zie deze machtige mensen toch, zie deze wonderschone mensen en gewaden, alléén de zevende sfeer kan ons staande houden, indien dat houvast er niet was, zouden wij bezwijken van geluk, bezwijken door deze ontzagwekkende liefde!
Já, wat wil ik eigenlijk beginnen?
Wie en wat ben ik eigenlijk, nu ik toch kan zeggen, ik ben kosmisch bewust!
En dan André.
Mijn hemel, wat moet André thans verwerken.
Ik voelde het verleden reeds, de ziel als mens is ontzagwekkend, deze persoonlijkheid is niet te peilen, niet te beleven voor de mens die haar bewustzijn niet bezit, doch nu de „Albewuste Mens als God?”
Wat willen wij daar beleven?
Hoe voelen wij ons dan?
Wij weten het nu, de ziel als mens en haar persoonlijkheid is te beleven, jazeker, doch door de krachten van het bewuste „AL” en dan nog bezwijken wij.
Wij zinken in een bewusteloosheid, zoals André het heeft moeten aanvaarden, toen wij het „AL” beleefden, ook voor ons, voor meester Alcar en mij gelden deze wetten en wij hebben ons hoofd te buigen.
Zie deze bomen en zie de vogels.
Zie de bloemen en zie het water.
Ontzagwekkend is het.
Ik kan deze vormen niet meer begrijpen en toch, élke levensvorm bezit de levenswijsheid en is te ontleden.
Ik voel, dat het „AL” bewustzijn ons optrekt, ons het eigen bewustzijn geeft of wij zouden moeten terugkeren.
Op de vorige reis hebben wij reeds gezien, dat élke gedachte een bloem geschapen heeft, een ruimte en een wereld is, zowel stoffelijk als geestelijk.
En nu deze miljoenen soorten?
Het lijkt, dat het water als het licht in het menselijke oog is, zo helder, néén zo stralend!
Zó lieflijk, zo rein, zó schoon, als vloeibaar levensplasma is hier het levenswater voor de mens.
Wat wil ik nu nog beleven?
Wat ik wil ontleden, dat leeft er niet meer in mijn bewustzijn, doch ik kan dat leven aanvoelen en nu houd ik mij staande.
Zo is het ook voor meester Alcar en André.
De ziel als mens is Goddelijk!
De ziel als mens bezit álles!
De ziel als mens is Universeel diep!
Já, wij weten het nu!
Wat gaan wij doen?
Moeten wij de „Moeder” van deze ruimte beleven?
Dan kan André op Aarde niet meer verder.
Dan zal hij daar uiteenspatten, het „Moederschap” van deze ruimte zal hem daar kastijden, totdat hij lichamelijk én geestelijk bezwijkt.
Dát voel ik nu en hebben wij, heeft André te aanvaarden.
Ik weet nu, wat de meesters willen.
Zij voeren ons door dit bewustzijn en geven ons even dit bezwijken, dit bezit te zien en te beleven, dit ontzagwekkende álles van de ziel als mens, zodat wij het kind van Moeder Aarde een beeld kunnen geven, hóé straks het leven voor ál de ruimten wordt!
En dat weten wij nu!
Dat voelen wij thans!
En daarvoor buigen wij ons diep!
Mijn God, de God ín mij, kom tot ontwaking!
André ontvangt Goddelijke wijsheid!
André beleeft Goddelijke Mensen als man en vrouw!
André beleeft ontzagwekkende schoonheid en levensgeluk!
Já, mijn broeder André, dit is waarheid, rechtvaardigheid.
Ik weet wat je voelt en ik zal je, indien mogelijk voor mijn bewustzijn, dáár op Aarde helpen dragen.
De „Moederplaneet” spreekt nu onder ons hart.
Hier leeft de mens al duizenden jaren volgens aardse berekening, doch wat is dat, wanneer wij zostraks het eeuwigdurende beleven?
Ruimte en mens zijn volkomen één en leven ís bewustzijn, het is vader- en moederschap, de menselijke ziel heeft dit bereikt.
Dít is menselijk ontwaken, menselijk bezit, omdat de levensgraden die ruimte vertegenwoordigen en de „Almoeder” ís!
Groots is het leven.
Diep en machtig.
Als ik zover ben gekomen, kan ik géén wet meer bedenken en komt meester Alcar tot mijn leven terug.
Ik geef mij nu aan zijn bewustzijn over.”
Maar wij blijven met het leven één en mediteren.
Ik ga nu hand in hand met André verder, wij zweven over de „Moederplaneet” zoals wij dat op Aarde hebben gekund.
Zie die Tempels, het leven ís één Tempel!
De ruimte is één Tempel!
En ál het leven bezit die Tempel, is ontzagwekkend!
Dan zegt meester Alcar tot ons:
„Wat wij hebben te volgen en moeten beleven, mijn broeders, is de diepte van de menselijke ziel en haar persoonlijkheid.
Hierdoor beleven wij haar Goddelijke kringloop en dat willen de meesters.
De Vierde Kosmische Levensgraad heeft dus die Universele Goddelijke afstemming bereikt, de volgende levensgraden kunnen als ruimte niet meer veranderen en zullen wij straks waarnemen.
Ik weet het, mijn broeders, dit is niet meer te beleven, niet voor de mens van Moeder Aarde, want wij bevinden ons nu reeds ín de Goddelijke harmonie.
De wetten van Moeder Aarde zijn hier vergeestelijkt.
Maar voelt gij, dat Moeder Aarde voor de Derde Kosmische Levensgraad tóch deze wetten te beleven krijgt?
En dat de menselijke ziel haar persoonlijkheid overwinnen zal?
Dat is hetgeen wij moeten volgen, want daardoor beleven wij die Goddelijke kringloop.
De zeven sferen van licht voeren de mens tot deze zelfstandigheid.
Wat er in mij komt, mijn broeders, is de éénheid voor de ziel als mens met het Universum en dat haar lichaam die afstemming ook bezit.
Dat wil dus zeggen, dat het stoffelijk organisme de lichtende uitstraling van de „Albron” heeft ontvangen en daardoor de mens zijn „Alstadium” betreden kan.
Zó overwint de menselijke ziel haar werelden.
Kom nu, wij gaan verder.
Hand in hand gaan wij verder om onze Goddelijke Kringloop te beleven.
Wij maken ons vrij van dit Universum en wij weten welke uitstraling ons wacht.
Het licht verandert en de mens ontwaakt, al het leven keert tot het „Alstadium” terug.
Wij behoeven géén aardse vergelijkingen te maken, omdat dit al niet meer mogelijk is, maar wij kennen de levensgraden.
Wij weten nu, hoe de ziel als mens haar „AL” stadium zal bereiken.
In snelle vaart gaan wij verder en regelrecht door tot het bewuste „AL”, om daar het oplossen van het „Goddelijke stadium” te beleven en tot de Aarde terug te keren.
Kijk nu, wij hebben de Vierde Kosmische Levensgraad al verlaten, de meesters trekken ons tot hun bewustzijn op.”
Even later, geachte lezer, betreden wij het „AL” bewustzijn, waar wij „Christus” hebben gezien en gesproken.
Nu komen wij tot éénheid met het „AL” stadium van de mens.
Maar wij gaan verder.
Het „AL” leven is gereed!
De ruimten van God zijn gevuld, de mens als ziel en als Goddelijke persoonlijkheid kent zichzelf.
Ik kan weer denken.
Wij zijn één met de „Zeven” graden, voordat de mens kan zeggen: „IK” ben als God is”!
Ook in het „AL” heeft de ziel als mens zeven levensruimten te beleven.
Dat zijn verschillende werelden, waarvan wij het hoogste als „Christus” zien en kennen.
En ook dat is nu een Planeet, een ontzagwekkend lichaam, dat ál de ruimten in zich opgenomen heeft, die door de verdichtingswetten aan het eigen leven konden beginnen.
De mens draagt dit alles, vertegenwoordigt al dit leven, als „Mens”, als Goddelijke zélfstandigheid!
Wat willen de meesters dat wij beleven en volgen?
Hier leven biljoenen mensen als Goden.
En al het leven van God zal tot het „AL” komen en hier de eigen Goddelijkheid, als:
Licht!
Leven!
Ziel!
Geest!
Als een Persoonlijkheid en als Vader en Moeder ... beleven en vertegenwoordigen, maar bovendien als:
Kracht!
Als Bewustzijn ... en hiernaast als de voedende kracht, het eeuwigdurende bestaan aanvaarden en liefhebben!
Dat hebben wij vele malen moeten aanvaarden en kunnen thans zeggen:
De „Mens” ís alléén „Léven”!
Door zijn persoonlijkheid, het overwinnen van al deze ruimten, is hij „Goddelijk bewust”!
En dat is zíjn taak, iets anders valt er niet te beleven en werd het doel van de „Almoeder”!
Maar wij gaan verder en gaan door het „AL”, steeds dieper, totdat wij ook deze ruimte zien veranderen.
Jázeker, hier leeft „Christus” en met Hem miljoenen Goden.
En wij zien het „AL” veranderen, wij beleven, dat het „Gouden Licht” zal verduisteren.
Wat is dit?
Nu horen wij:
„Gá verder!
Gá tot de Aarde terug!
Thans zult gij uw Goddelijke Kringloop voleindigen, doch terugkeren tot het ogenblik, dat de „Almoeder” aan „HAAR” evolutie begon.
En dat zijn wij en is al het leven van haar zelfstandigheid!
Ziet gij, dat ons „Gouden Licht” reeds begint te verduisteren?
Gij keert nu terug tot de „Albron” voor ál het leven en van élke stoffelijke én geestelijke zelfstandigheid.
Gij keert terug tot uw eigen Evolutie!
En dat hebt gij en hebben wij te aanvaarden!
Wij volgen u!
Ook in het „AL” hebben wij zeven overgangen te beleven, totdat het licht oplost en zijn wij teruggekeerd tot de „Almoeder”, als levensbron, als de „ALmoeder” voor ál dit leven.
Kent gij thans uw „Goddelijke Kringloop”?
Ik ga tot het bewuste stadium terug.
Gij zult ál het bewuste en zichtbare leven zien oplossen.
Wij kunnen dus de Goddelijke Kringloop volgen, omdat wij de wetten mochten beleven.
Dát heeft de mens zich eigen te maken!
Nu kunt gij voor élke persoonlijkheid tevens de stoffelijke en de geestelijke harmonische levenswetten verklaren.
Dat legt gij vast voor de „Universiteit van Christus”!
Voor Mens en dier, bloem en plant, já, voor al het leven van de „Albron”!
Ons leven en bewustzijn verduistert, omdat gij het bewuste en bestaande hebt verlaten.
Gij komt terug tot de „Almoeder” vóórdat „ZIJ” zichzelf manifesteerde.
Eerst nu kunt gij aanvaarden, dat de „Albron” álles is of wij hadden deze hoogte nimmer bereikt.
Wij zijn nu aan de grens van de zevende graad gekomen, ik neem afscheid van uw leven.
De „Mens” uit het „AL” wenst, dat gij verder gaat.
Gij kunt ervan verzekerd zijn, dat wij u dienen!
Weet nu, wij zijn „Liefde”!
Weet thans, wij zijn „Leven”!
Wij zijn „Goden”!
Vaarwel, mijn broeders ... schenk Moeder Aarde al onze wijsheid, deze blijheid en levensvreugde, ons éénzijn!
Het „Albewustzijn” zegent u allen!”
Dan valt de duisternis.
Waar leven wij nu?
Aan de stilte die ons overvalt herkennen en beleven wij de „Albron”.
Waarachtig, wij zijn door de „Goddelijke Kringloop” gegaan voor de mens.
Nu stellen wij ons op de „Almoeder” in en wij voelen haar leven.
Dát is dus de bedoeling geweest van die levensbron, voordat de eigenlijke scheppingen begonnen.
Dat zijn nu géén mensen meer, maar Goden!
De mens op Aarde is een godheid!
De mens op Aarde en waar de mens zich ook bevindt, is de vertegenwoordiging van de „Albron”!
De mens bezit die afstemming en heeft die evolutie te beleven!
„Mijn broeders, dit is de „Goddelijke Kringloop van de Mens”.”
Hier zijn wij aan onze eerste reis begonnen en zijn er teruggekeerd.
Hier hebben wij de „Goddelijke Stem” gehoord, en opnieuw komt het woord tot ons leven.
„Geef u thans aan Mijn leven over, mijn broeders.
Sluit uw ogen en gij zult beleven, dat ál deze ruimten één leven vertegenwoordigen, waarvan de Mens
Ziel
Leven
Geest
Vader- en moederschap, maar boven alles „Liefde” is!
Wij zullen u met al het leven van de „Almoeder” verbinden.”
Wij voelen nu, dat wij door het „Albewustzijn” worden verplaatst, doch dan komt er tot ons:
„Waar zijt gij nu?”
Nu wij de ogen openen, bevinden wij ons op de Maan.
Onmiddellijk stellen wij ons „Maan” bewustzijn vast, door het licht van de ruimte en het éénzijn met de wetten van ons leven.
En opnieuw voert het „AL” ons verder en vraagt:
„Waar zijn wij thans?”
„Op Mars, meester.”
„Inderdaad en nu?”
„In de „eerste sfeer” aan Gene Zijde, meester.”
„En waar zijn wij thans?”
„In de wereld van het „Onbewuste” ... meester.”
„En waar zijt gij nu, kinderen van God?”
„In het hart van Moeder Aarde, meester.”
„Waarlijk, gij hebt het Kosmische bewustzijn, gij zijt één met Moeder Aarde.
Maar waar leven wij nu, mijn broeders?”
„Op de „Vierde Kosmische Levensgraad” ... meester.”
„En thans?”
„In het oerwoud op Aarde, meester.”
„En nu, waar leven wij?”
„In „Jeruzalem” ... meester.”
„Gá nu tot Golgotha.
Blijf één met het leven van „Christus”.
Verklaar de levenswetten van Zijn Leven:
Ziel,
Geest,
Licht,
Vader- en Moederschap,
Zijn „Rechtvaardigheid” voor élke levenswet, voor álle kerken en godsdiensten, voor het vader- en moederschap op Aarde, voor „Dier en Moeder Natuur”.
Gá verder, mijn broeders, het kwaad zal overwonnen worden!
Bouw aan de „Universiteit van Christus”.
Zet uw leven in voor „ZIJN” Goddelijkheid, doch weet, wij allen gingen Zijn weg.
Er ís géén onrechtvaardigheid te beleven, de levenswetten zullen spreken, waardoor de „Mens” ontwaakt!
Gá verder, het „AL” zegent uw taak!”
Wij, geachte lezer, liggen neergeknield op „Golgotha” en beleven onze Goddelijke Kringloop.
„G O L G O T H A” bezit rechtvaardigheid!
„G O L G O T H A” is leven én „L I E F D E”.
„G O L G O T H A” ís „Ziel en Geest”, ís de overwinning van élke levenswet.
„G O L G O T H A” voert ál het leven tot het „AL” terug!
„G O L G O T H A” ís de „Mens” en is „God” ...!
Christus, komt er tot ons, werd hier door de mens vernietigd.
Golgotha wíl, dat de mensheid ontwaakt.
Gij zult ál de levenswetten ontleden, de „Universiteit van Christus” spreekt!
De werelden liggen ín elkaar, wáár de mens zich ook bevindt, dáár leeft het „AL” bewustzijn.
Alle godsdiensten lossen op en ontvangen de „Universiteit van Christus”!
Door het vader- en het moederschap zal de ziel als mens de ruimten overwinnen en één zijn met al het leven van de „Almoeder”!
Het „AL” bewustzijn waakt, doch stelt vast, dat de mens een eigen „wil” bezit, waardoor hij de levenswetten beleven zal, doch hij moet zich in liefde geven.
Hoe is nu het leven op Aarde?
Dat, mijn zuster en broeder op Aarde, stellen wij nu vast en is hetgeen wij voor ons eigen bewustzijn beleven.
Thans kunnen wij stoffelijke vergelijkingen maken, ook André is daartoe in staat.
Hierdoor kan hij zich gereedmaken om aanstonds terug te keren tot zijn organisme.
Hoe hij nu zijn leven beleven moet, is de strijd op leven en dood, géén Oosterling, hoe heilig dat bewustzijn ook is, heeft beleefd, wat hij als mens van Moeder Aarde heeft ontvangen.
Op Golgotha overzien wij de wereldlijke stelsels, de Tempels en de godsdiensten, de kunsten en wetenschappen, élke menselijke gedachte kunnen wij nu ontleden ten opzichte van de Goddelijke harmonische levensgraden voor:
De ”L I E F D E”.
Het Menselijke Huwelijk.
Het Menselijke geluk.
Het vader- en moederschap.
Wij kunnen thans antwoorden op miljoenen levensvragen, niet alléén voor de mens, ook voor het dier en de kinderen van Moeder Natuur, voor nacht en licht, voor:
Normale en abnormale gevoelens.
Voor de krankzinnigheid en de psychopathie, voor een kinderloos huwelijk, de mens, die zich af vraagt, waarom heeft de één alles en het andere leven niets, voor duizenden levenswetten meer, geeft de „Universiteit van Christus” het Goddelijke antwoord!
Wij bezitten de „Universele Alwetendheid”!
En dat bewustzijn heeft André-Dectar ontvangen tijdens deze afschrikwekkende jaren.
Wat voor miljoenen mensen afbraak en ellende betekende, is voor zijn leven en persoonlijkheid geluk, dat gaf hem de „Alwetendheid” voor de Aarde en het leven aan Gene Zijde, voor dit Universum waarin u leeft!
Wie zal hem op Aarde kunnen aanvaarden?
Hier, waar het „Geestelijke Kruis” van „Christus” staat, krijgt hij zijn ruimtelijke zegen te beleven.
De hemelen spreken tot zijn leven en wezen, élke levensgraad voelt zich gelukkig en schenkt hem de eigen ruimte, de reine onbaatzuchtige liefde, het „weten”!
Het is het éénzijn met al het leven van God.
„Wat bezit het Oosten?
Wat heeft het oosterse kind zich eigen kunnen maken, komt er tot André?
Gij zijt het!
Gij alléén zijt het!
Maar men zal ook uw bewustzijn niet willen aanvaarden.
Gij zult tegen een overmacht van hovaardij, laagte en leegte, hartstocht en geweld, afbraak en vernietiging, moeten vechten.
Gij zult de strijd moeten beleven tegenover het kerkse gevoelsleven, de ónbewuste mens op Aarde.
Wéét, gij zijt ’n éénling op Aarde en voor miljoenen mensen, want gij bezit de ”Goddelijke Waarheid”!
Overzie dit alles en gá dan tot uw organisme terug!
Wéét echter, al het leven van God helpt u dragen.
Maar men zal u nóg niet kunnen aanvaarden, dat komt later, doch dan zijt gij tot de sferen van licht teruggekeerd en kunt gij uw taak voortzetten.
Zie het leven op Aarde.
Voel aan, hoe dat bewustzijn nog is en gij weet, dat de „Eeuw van Christus” is begonnen!
„Golgotha” zal u antwoorden!
„Golgotha” zal uw weg bepalen!
„Golgotha” zal u de kracht schenken uw taak af te maken en voort te zetten, er is géén Tempel op Aarde die uw bewustzijn bezit!
Hoor toch, wat de hemelen zeggen en gij zijt gereed om deze wijsheid te dragen!”
Hier komt André tot zichzelf terug.
Hij ziet nu, welke levenswetten meester Alcar nog te ontleden heeft.
Dan kan hij zeggen:
„Kom, mijn meester, ik ben zover, ik zal nu niet meer bezwijken.”
Hand in hand gaan wij terug tot zijn gewaad, André daalt erin af.
En dan horen wij hem zeggen:
„Mijn „Christus”!”
„Ik zal dienen!”
„Mijn meester Alcar?”
„André-Dectar.”
„Hoe kan ik u danken, mijn meester.”
„Mijn broeder Zelanus?”
„André, ik dien je leven.”
„Voelt gij, meester Alcar, weet u, wat die laatste reis wil betekenen, toen Christus óns met Zijn ruimten verbond?
Dát is door Golgotha te verdienen, door „Liefde”, door al het leven van God lief te hebben.
Dát is de Goddelijke „Mens”!
Dat bent u en is meester Zelanus, en dat zijn alle mensen en is ál het leven van God, van de „Almoeder”!
Ik ben sterk.
Wanneer wilt gij beginnen, meester Zelanus?
Komen wij gereed, voordat de oorlog eindigt?”
„Ja, André.”
Hij valt even in diepe slaap, het organisme krijgt weer voeding en daarna wordt hij voor de Aarde wakker.
Wat nu?
Tóch begint hij te denken.
Hij kan bijna niet meer voor de Aarde denken, toch moet het.
Drie uur later zijn wij al bezig om dit boek vast te leggen, wij laten hem nu niet vrij, onder het schrijven zal hij tot de Aarde terugkeren en het leven weer kunnen beleven.
Hij blijft al die tijd in handen van zijn meester, dus gesplitst of wij hadden géén letter meer op het papier gekregen.
André wandelt nu op Aarde en is er niet!
Maar wij schrijven hard en vlug - elke dag leggen wij zo’n twintig pagina’s vast, waar de krachten vandaan komen, dat weten wij.
Néén, wij zijn niet bezweken, doch wij weten het, door de wil van het Hoogste kind van God, keerden wij naar de Aarde terug!
André praat nu niet, hij zwijgt al die dagen, hij kan nog niet praten.
Week na week gaan voorbij.
De mensen bezwijken lichamelijk, doch het sterven is geluk, doch dat weet men op Aarde nog niet.
Hij ziet nog even zijn bedelaar, de man kan niet meer, die haalt het niet.
Hij stopt dat bewustzijn zijn laatste centjes in handen, maar hij weet, dit leven ziet hij aan Gene Zijde terug.
Wie gaan er nog meer?
O ja, die ook en die haalt het ook niet.
Mensen bezwijken, maar het einde van de strijd nadert!
Wij zijn nu zover gekomen.
Het machtige werk is gereed en wij hebben die levenswetten beleefd.
André krijgt nu even rust, hij moet zich stoffelijk herstellen.
Maar wij beleefden miljoenen levenswetten in slechts enkele maanden tijds.
En dat is voor het kind van Moeder Aarde!
Voor het bewustzijn van deze eeuw, de „Eeuw van Christus”!
Is er nog iets?
Néén, André krijgt rust en wij leggen de boeken in handen en aan de voeten van „Christus”!
Dan komt het einde van de oorlog.
De demonen werden verslagen.
Onze voorspellingen werden bewaarheid!
Het nieuwe leven kan beginnen.
Heeft de mens nu iets geleerd?
Bewustzijn wil zeggen, zich één te voelen met élke levensgraad.
Maar wat voelt de mens hiervan?
Deze mens, die deze oorlog heeft beleefd en meedoet aan afslachting?
Die zich openstelt voor afbraak en algehele vernietiging?
Niets, doch hij zal zich de levenswetten eigen maken!
Voorlopig is dit alles.
Straks gaan wij verder, doch dan beginnen wij aan de lezingen, aan mij is opgedragen om door André te spreken!
Ook die wetten zullen wij overwinnen!
„Dag, mijn meester?”
„Dag, André-Dectar?”
„Ik zal sterk zijn, ik zal niet bezwijken.”
„De „Hemelen” weten het!”
Voor deze boeken, de eerste voor de „Kosmologie” ... sprak de „Almoeder” het ... „Amen” uit en kan André-Dectar aanvaarden; ons levenswerk werd op „Golgotha” aanvaard!
Mens – ontwaak!
Mens word „Liefde”!
Mens ... heb lief alles wat leeft!
Voor nú en uw eeuwigdurend verdergaan!
En op dat ogenblik had Adolf Hitler zijn strijd tegen het goede verloren!
Wie tegen het goede wil vechten, verliest hét onherroepelijk, omdat de Mens het „AL” heeft bereikt!
Thans kán het kwade het goede niet meer overwinnen, want de „Universiteit van Christus” is op Aarde gebracht en de éérste Mentor is nu „André-Dectar”!
Wie hém en zijn léér aanvaarden kan, krijgt „licht, leven én liefde”!
Wie hem volgen wil, betreedt de sferen van licht, voor die mensen is er géén dood meer.
De mens is één met al de werelden!
De mens stijgt eens boven alle stof uit en kan zeggen:
„Sluit uw ogen en gij zult Mij herkennen en dan vragen: wáár zijn wij?”
Wáár ge dan zijt, is het bewustzijn van het „AL” bezit, dat is het voelen en denken van „Christus”.
Wáárin leeft gij nu?
Bent u reeds in staat om het leven van God op uw schouders te nemen en het tot het „AL” terug te brengen?
Hebt u iets van dit gevoelsleven?
Bent u als mens gereed om licht te zijn?
Bent u gereed om te weigeren om te doden?
Bent u nog steeds in staat om de verdoemdheid te vertegenwoordigen?
Praat u nóg over een God van wraak?
Voelt gij u nog alléén en verlaten?
Doet gij nóg mee aan leugen en bedrog?
Dacht gij nóg uw tweelingziel te verdienen, te ontvangen, door er niets voor in te zetten?
Dán zijn het eigen verlangens, nú kunnen de levenswetten van God niet spreken en dat heeft André moeten beleven en aanvaarden.
Bent u nog in staat om het leven van God te martelen en te vervloeken?
Is nóg het kind van een ander volk een vreemde voor uw leven?
Wilt gij nóg jammeren om hen die heengingen in rust?
Jammer om hen, die haten, die nog in staat zijn het leven van God te vernietigen, want zij zijn de ongelukkigen van geest.
André heeft door deze reizen beleefd, dat de mens zijn leven moet verdienen en dat hij géén hemelen kan kopen!
Hoe luidden thans uw „Tien Geboden”?
Zijt gij nog in staat, te aanvaarden, dat God u verzoekt?
De mens zal zichzelf voor het kwaad moeten beschermen en afsluiten, want de mens kreeg álles, hij is een „godheid”!
Die verzekering geven u de eerste „Vijf” delen van de „Kosmologie.”
Wij moeten er nog een vijftigtal schrijven, maar dat doen wij later, wellicht vanuit Gene Zijde, ook die levenswetten en technische wonderen zijn u bekend.
Hoe is nu de persoonlijkheid van André?
Wie wil hem op Aarde evenaren?
De sferen van licht staan voor uw persoonlijkheid open, voor al het leven van God, aan u zich daarop af te stemmen.
Géén verkeerde gedachte wordt u geschonken!
Wie dit afbreekt breekt zichzelf af!
Wie dit verloochent, versnippert zijn godheid en verloochent Christus!
Zon, Maan en sterren zullen het u zeggen!
Dank dat leven, daardoor hebt gij op Aarde het levenslicht ontvangen!
„Moeder Water?”
„André?”
„Wayti?”
„Mijn lieverd?”
„Ik ben zover!”
„Wij allen weten het!”
Toen kon André zich sluiten en met al de mensen op Aarde de ogenschijnlijke „Vrede” beleven, want hij weet het, miljoenen mensen moeten nog voor het geestelijke denken en voelen ontwaken!
Maar ook die tijden zullen bewustzijn ontvangen, deze menselijke, doch Goddelijke „Evolutie” gaat verder!
Die morgen stond héél zijn kamer vol met „Geestelijke Bloemen”, kinderen van „Christus”, ze waren van „Wayti, Zon en Maan”, Crisje, Miets en zijn Lange Hendrik, van de meesters, van élke levensgraad als ruimte, waren er geestelijke bloemen.
Ze zijn er nu altijd!
Wáár hij zich ook zal bevinden, déze bloemen zijn door bloed en tranen verdiend!
En déze worden door „Christus” aanvaard!
Mens der Aarde, gij zijt een Godheid!
Maar wáár is úw tweelingziel?
 
Einde Vijfde Deel