Het Ontstaan van de Astrale wereld

Wij zien en weten, geachte lezer, de ziel als mens, die haar aardse kringloop volbracht heeft, betreedt de astrale wereld.
Zij staat thans voor vele andere werelden die zij moet overwinnen, doch nu op eigen kracht.
Zij is vrij van élke aardse hulp, de Aarde kan haar thans niets meer geven, omdat de mens de stoffelijke ruimte overwonnen heeft.
De ziel als mens heeft zich die wetten eigen gemaakt, doch werd daartoe gedwongen, omdat de lichamelijke levensgraden van Moeder Aarde terugtrokken, zodat zij haar ruimtelijk leven in handen kreeg.
Waarlijk, de ziel als mens is ruimtelijk diep, zij is macrokosmisch, omdat de macrokosmos haar die levenswetten in handen heeft gegeven en omdat zij het hoogste wezen is door God geschapen.
Wanneer wij deze gedachten beleven, is meester Alcar zover en zegt:
„Wij zijn in de astrale wereld, mijn broeders, en gaan thans verder.
De ziel als mens heeft haar kringloop volbracht, zij staat voor de geestelijke wereld en nu zullen wij haar volgen.
Dit is echter het ogenblik, dat de „Astrale Wereld” geboren werd.
Dit is een wonder en een openbaring en hebben wij te aanvaarden.
Wij weten, dat de ziel daardoor tot het „AL” terugkeert, doch willen nu vaststellen, hóé zij zich voelt, hoe zij denkt, nu zij de stoffelijke wereld heeft verlaten.
Wij weten ook, dat er miljoenen zielen zojuist hun kringloop hebben volbracht, zij is dus niet alleen.
Maar haar leven is een chaos, zij is zich van niets bewust, zij kent alléén nacht, licht en leven, doch daarvan kent zij niet één levenswet.
Wanneer de ziel sterft, het lichaam dus, en zij loskomt van het organisme, slaapt zij.
De dood is slaap.
Die wetten hebben wij leren kennen; het is het terugzinken tot het innerlijke leven van de persoonlijkheid.
Iets anders is er niet te beleven, doch straks, nú in deze astrale wereld, moet zij wakker worden en eerst nu begint haar geestelijke leven.
Vanzelfsprekend komen wij ook nu weer voor de menselijke vergelijkingen te staan en kunnen wij die vragen stellen.
Maar wat doet zij nu?
Wij zullen ons met de ziel verbinden en haar op haar levensweg volgen.
Kijk daar, hier zweven geestelijke mensen, hier liggen geestelijke mensen.
Hoe is de astrale wereld?
Is de mens in staat om te lopen?
Wij moeten allereerst vaststellen, óf zij nog in de sfeer der Aarde leeft.
Ook moeten wij de wereld van het „onbewuste” volgen, die gevoelens komen er tot mij en hebben wij te ontleden.
Wat voelt en ziet gij, meester André?”
„Wat ik zie, mijn meester, dat is duisternis.
Geestelijke duisternis.
Ik ben één met de astrale wereld, doch hiernaast voel ik de wereld van het „onbewuste”.”
„Zó is het, en wij zien thans, dat de ziel dus verder is gekomen, dat zij het stoffelijk leven verlaten heeft en toch, ook al bezit zij nog géén licht, een hoger stadium heeft betreden.
Gij ziet nu de wereld van het ónbewuste, de wereld voor de „wedergeboorte” én de wereld voor de ziel als een geestelijk wezen.
Deze werelden hebben zich nu gesplitst, omdat de ziel als mens dat bewustzijn heeft bereikt.
Voelt gij nu, dat zij de sfeer der Aarde, de ruimte voor de dampkring, het ademhalingscentrum verlaten heeft?
En dat is duidelijk, omdat ook de planeten dat hebben beleefd, waardoor er hoger bewustzijn kwam.
Deze wereld is diep, als het stoffelijke Universum aan diepte bezit.
De ziel is vrijgekomen van de stoffelijke wereld, doch geestelijk bezit zij nog die afstemming en zullen wij straks beleven.
Wat wij thans moeten volgen zijn deze wetten en zien wij, dat zij in deze wereld zweeft, in slaap is, doch dat zij zal ontwaken.
Voel aan wat dit zeggen wil en gij kent haar toestand.
Wat voelt gij, meester Zelanus?”
„Ik ben vrij van de Aarde, meester.
Ik voel, dat ik de Aarde heb verlaten doch dat zal de ziel zich niet bewust zijn.
Zij heeft zich dit bewustzijn nog eigen te maken, ik volg haar voelen en denken dus vanuit mijn eigen afstemming.
Waarlijk, mijn meester, de astrale wereld is diep als ook de stoffelijke kosmos aan diepte bezit.
De astrale wereld voor de ziel was er altijd, want ná de eerste openbaringen van God kreeg deze wereld de eigen zelfstandigheid.
Toen het Universum vaneenscheurde, ontstond de astrale wereld, de wereld voor de ziel als mens, wanneer zij haar kringloop heeft volbracht.
Daarin leven wij nu.
Hierachter, dus direct op de stoffelijke wereld ingesteld, zie ik de wereld van het „onbewuste”, de wereld voor de „wedergeboorte”, zie ik de ziel als vonk van God, waar zij zich gereedmaakt om opnieuw geboren te worden.
Wat er thans tot mij komt is, mijn meester, de vraag én het gevoel: waardoor maakt de ziel als mens zich gereed om tot de stoffelijke wereld terug te keren.
Welke wetten zijn dat?
Hoe openbaren zich deze gevoelens, nu wij weten, dat de ziel niet bewust is en zij zélf niets aan die wetten veranderen kan?
En ook nu ben ik één met deze wetten en kan u antwoorden.
Immers, de mens trekt door zijn éénzijn het zieleleven aan.
Dat hebben wij op de Maan kunnen volgen.
Doch thans vanuit het menselijke, voordierlijke stadium.
Wat doet de ziel, als zij in de astrale wereld komt, ik bedoel, in de wereld van het ónbewuste?
Wij moeten eerst deze wetten volgen, willen wij haar andere wereld beleven, deze geestelijke wereld, nu zij van de Aarde bevrijd is en de astrale geestelijke wereld heeft betreden.
Ik ben thans met de ziel als mens, die van de Aarde afscheid genomen heeft verbonden, doch ik sta ín de wereld van het „onbewuste”.
Ik zie, u kunt mij nu volgen, dat de ziel vrij is gekomen door de dood.
Wat is dit terugkeren, hoe geschiedt het?
Dat beleef ik nu en straks, wanneer wij het huidige stadium ontleden, beleven wij dat opnieuw, om dan de ziel in haar huidige stadium te volgen.
Doch nu voor tal van andere levenswetten, die ik zie en beleven kan, omdat dit voordierlijke stadium mij daarmee verbindt.
Kijk, mijn broeders, deze mens als ziel is zojuist vrijgekomen van de Aarde en heeft dus het organisme verlaten.
Dit leven is in slaap en weet van géén leven af, het is dus het terugkeren tot het stadium van voor de geboorte.
Hier is nú geen bewust voelen meer, omdat de ziel dat bewustzijn nog niet bezit.
Maar de „Vierde Kosmische Graad” leert ons later anders.
En ook dan zullen wij deze wetten beleven, doch dan op macrokosmische-bewuste afstemming, want daar is er van slaap geen sprake meer.
Ik voel nu de tijd, dat de ziel in deze wereld leeft.
Wij weten, dat de lichamelijke levenswetten voor het vader- en moederschap, nog overheersen en dat de mens die niet vernietigen kan.
De ziel moet dus tot de Aarde worden aangetrokken, door man en vrouw van de eigen levensgraad.
En dat zal thans gebeuren, en zullen wij beleven, waardoor wij de bewuste astrale wereld begrijpen.
U ziet het, mijn meester, deze ziel, waarmee wij verbonden zijn, komt tot rust.
In deze óneindige wereld wacht zij om opnieuw te worden aangetrokken.
En dat is dan haar volgende stadium voor het organisme.
Man en vrouw nu, dat zie ik, die afstemming hebben op dit leven, dus nog steeds voor de lichamelijke levensgraad, geven deze ziel een nieuw organisme.
Man en vrouw schenken het zieleleven als mens, een nieuw leven, doch de ziel heeft contact met de aardse mens, een contact dat thans reeds geestelijke betekenis heeft gekregen, doch door de disharmonie tot stand gekomen is.
Wij hebben het oorzaak en gevolg van de mens gevolgd en kennen nu deze wetten.
Dus door het reine vader- en moederschap én als disharmonie, disharmonische wet, omdat de ziel heeft gedood, keert zij naar het stoffelijke leven terug.
Dat is voor het moeder- of voor het vaderschap.
Leeft de ziel nu in disharmonie, dan keert zij terug, wij hebben die wetten reeds leren kennen, voor het moederschap om door het stoffelijke leven haar goedmaken te beleven, eerst dan komt zij vrij van haar geschapen disharmonie!
En dat kunnen wij nu volgen en voor de „Universiteit van Christus” beleven!
Er leven op Aarde dus mensen, waarmee dit zieleleven te maken heeft.
En die man en vrouw zullen dit leven aantrekken, géén ander leven is ertoe in staat.
Wij zien dus thans reeds de fundamenten voor het huidige stadium.
Doch nu voor het „oorzaak en gevolg” én de karmische wet, dat wil betekenen, dat de ziel als mens ook in het huidige stadium dezelfde wetten te beleven heeft, zodat zij door juist die mensen wordt aangetrokken, waarmee zij te maken heeft én zij lichamelijk én geestelijk mee verbonden is.
Dat wil straks zeggen, ook voor het huidige stadium dus, dat de mens díé ziel aantrekt en géén ander leven, omdat zij met die levens, man en vrouw, één wereld te beleven heeft.
De ziel als mens voor het huidige stadium beleeft géén andere wetten.
De mens voor het huidige stadium trekt dat zieleleven aan, waarmee de ziel te maken heeft, doordat zij het vader- en moederschap beleven moet, doch bovendien, omdat zij karmische levenswetten heeft geschapen.
Is u dat duidelijk, dan ga ik verder.
Ook dus voor het huidige stadium zijn deze levenswetten niet veranderd en hebben wij thans te aanvaarden.
Vaders en moeders baren en scheppen, maar zij kennen hun leven niet, hun verleden niet, waardoor zich nu deze wetten openbaren en wij hebben te volgen.
Deze ziel, mijn broeders, die wij thans beleven, voor de wedergeboorte, zinkt terug naar de wedergeboorte, omdat de stoffelijke mens, waarmee dit zieleleven te maken heeft, gereed is om te baren en te scheppen.
Dát is nu het wonder, de harmonische levenswet die ik beleven kan, doch waardoor wij dit terugzinken voor de wedergeboorte beleven en volgens de ruimtelijke wetten vaststellen.
De ziel trekt zich terug, de tijd die hier voor nodig is, kunt gij voelen en volgen en ook nu staat ge voor zeven tijdperken, uren dus, voordat zij het embryonale leven weer heeft bereikt.
En dán, mijn meester, komt de aantrekking, de geboorte voor de ziel.
Omdat nu de stoffelijke mens gereed is als man en vrouw, als vader en moeder om te baren en te scheppen, is ook de ziel gereed en volgt het éénzijn.
Op dat ogenblik wordt de ziel als mens teruggetrokken tot de Aarde en begint voor haar het nieuwe leven.”
„Ik dank u, meester Zelanus, voor deze ontleding, ook wij hebben dit kunnen volgen.
Dat is dus de splitsing voor de ziel als mens vanuit de wereld voor de wedergeboorte.
Is zij vrij, dan gaat zij verder en blijft nu dus bewust, zodat zij thans haar astrale wereld beleven kan.
En met die wereld zijn wij nu één.
Wat voelt nu de ziel, nu zij daar neer ligt en slaapt?
Zij kan niet terug tot de Aarde.
Moet zij wakker worden?
Já, dit slapen is tijdelijk, de wetten voor het vrijkomen laten haar los, zij betreedt haar bewuste astrale wereld en wil zeggen, dat zij wakker is en niets meer bezit aan gevoel.
Geestelijk bewustzijn moet zij zich nog eigen maken, en ook dat bestaan en ontwaken zullen wij aanstonds volgen.
Hier is er duisternis.
Er is géén licht, omdat de ziel géén licht bezit, zij moet zich dat gevoel nog eigen maken.
En zie, mijn broeders, kijk daar, ze wordt wakker.
De mens in zijn astrale-geestelijke wereld wordt wakker!
Wat is het eerste gevoel als denken, hoe is zij thans?
Vraagt zij om iets?
Wat wil de mens in deze wereld beginnen?
Hoort ge haar denken?
Hoort ge haar vragen stellen?
Dit leven heeft nog geen „taal” geleerd, kent géén taal, bezit géén mogelijkheid om zich uit te drukken, zodat wij het gevoelsleven van de ziel als mens moeten vertolken.
En thans zien wij, dat de taal, als menselijk bezit voor het huidige stadium, niets te betekenen heeft, omdat álles gevoel is en gevoel blijft!
Later stellen wij voor het huidige stadium vast, dat élk woord, élke verstoffelijking, dus voor het huidige stadium, géén levensvatbaarheid bezit voor de geestelijke wereld, omdat het menselijke gevoelsleven alles bezit.
De mens kan daardoor praten en zich duidelijk maken, doch voor de astrale wereld is het gevoel essentieel.
Wij hebben dus geen taal nodig om dit leven te verstoffelijken, wij doen dat door ons gevoelsleven, ons bewustzijn, ons éénzijn met al het leven van God.
Wat voelt de ziel, André-Dectar?”
„Wat ik voel, mijn meester, is het gevraag om licht.
Deze mens als geest vraagt zich af, waar het licht gebleven is.
Wat is er toch gebeurd?
Waarom komt het licht van de ruimte niet terug.
Waar ben ik?
Waar leef ik?
Waar zijn de anderen van mijn stam?
Waar ben ik toch?
Waar leef ik toch?
Is er iets?
Ik voel dit denken, mijn meester, het gezoek naar het leven, mij is alles duidelijk.”
„Inderdaad, mijn broeders, dat gevraag leeft er in dit leven en dat gevoel is bewust.
Hier is er duisternis.
Hoe zal de ziel als mens deze duisternis nu overwinnen?
Wat gaat er met dit leven gebeuren?
Welke levenswetten zal zij nu beleven?
Ze wacht af en zinkt terug in haar slaap.
Gij kunt haar volgen, doch zij zal opnieuw wakker worden.
En dan?
Opnieuw het gevoel: wáár is het licht?
Het innerlijke gevraag: waar ben ik?
Dat bewustzijn is er!
Dat gevraag ís bewust, want er komt géén einde aan deze duisternis.
Kijk, zij wordt wakker, zij bevoelt zichzelf, zij begint als mens te denken.
En nu verder?
Waarheen wilt ge, mijn kind?
Wat wilt gij thans beleven?
Waar is je moeder, je vader, je zuster en je broer?
Waar zijn al die mensen gebleven?
Ze weet het niet en dat wordt de strijd op leven en dood voor de ziel als mens.
Wij zullen haar en al die andere vonken van God volgen.
Zie, ze staat op.
Waarachtig, zij bezit mogelijkheden om te lopen en zij staat op verdichte substantie.
Wij zien thans, dat ook de geestelijke wereld zich verdicht heeft.
Ook die levenswetten beleven wij thans.
De astrale wereld heeft zich door de aardse-geestelijke substantie verdicht.
De Aarde heeft, dat hebben wij ook nu te aanvaarden, de geestelijke astrale wereld verdicht.
Doordat de Aarde bewustzijn kreeg als stof, heeft die aura zich gemengd met de wereld voor de ziel als mens.
De mens staat nu dus op vergeestelijkte stof, dat is thans de levensaura van de astrale wereld.
Kijk maar, wij kunnen die aura in onze handen nemen en is als de Aarde is, doch thans geestelijk, dus astraal verdicht, op afstemming met de mens, de ziel als de geestelijke persoonlijkheid.
Die levenswetten komen wij thans tegen en hebben wij te aanvaarden.
Is dit nu niet wonderbaarlijk?
En toch, eenvoudig, omdat al het leven ziel en geest is en de stoffelijke uitstraling is één met deze wereld.
Maar hoe is nu de mens.
Hoe is nu het geestelijke lichaam?
Hoe heeft zich dat lichaam opgebouwd?
Ook die wetten hebben wij mogen zien en beleven, de Maan gaf ons die zekerheid.
En de volgende levensgraden, dus vanuit het embryonale stadium op de Maan, gaven ons die verruiming én geestelijke verdichting te beleven, waardoor zich het geestelijke organisme heeft verdicht, heeft verruimd, bewustzijn kreeg!
En dat is alles!
Wij zien, mijn broeders, een machtig wonder.
Maar wij kennen God als Geest en als Licht.
Daardoor weten wij, dat de geest als mens ís, zoals de stoffelijk mens geschapen werd.
Wat stof is, ís bovendien „geest”.
De stoffelijke delen van het menselijke organische leven zijn bovendien van een geestelijke afstemming en ook dat hebben wij thans te aanvaarden, omdat ook de „Almoeder” geest ís!
Voelt gij dit wonder?
Toch hebben wij dit wonder door de verstoffelijking beleefd en ontvangen.
Elke verdichting, élk leven dus in de stof, schonk ons daarenboven geestelijk verdichting, zodat wij ook het beeld voor de Aarde beleven en aanvaarden nu, dat de Aarde de geestelijke wereld heeft verdicht.
Mens én astrale wereld nu zijn van één afstemming.
Dít heeft de mens níét kunnen bezoedelen, want deze wetten kreeg zij niet in handen, doch zij heeft ze moeten beleven én moeten verdichten.
En daardoor bezit de mens dus astrale, geestelijke ogen!
De zintuigen zijn er, de mens bezit voeten en armen, álles wat het stoffelijke organisme bezit, ís het bezit van de geestelijke mens, omdat de geest de stof heeft geschapen!
En nu neemt die geest afscheid van de stof en betreedt een eigen wereld, dat nu de astrale wereld is!
Het gevoel nu, mijn broeders, is het bewustzijn van de ziel als mens.
Ook nu denkt zij, zoals zij tijdens haar stoffelijke leven heeft gedacht.
En die gevoelens kunnen wij beleven en volgen.
Zij vraagt zich nu af, waar ben ik.
Waar zijn de anderen?
Waar leven zij?
Wat is er gebeurd?
Iets anders valt er nog niet te beleven.
Maar ze wordt wakker.
Ze zal als mens om hulp roepen.
En daar betreden wij reeds dat ogenblik.
De mens is dol, de mens is wanhopig, de mens krijgt angst, angst voor het leven, het gevoel is het, het vragen is het, dít gevoel voert ons tot bewuste gevoelens.
En dat gevoel, mijn broeders, gij beleeft het, voert ons tot het huidige stadium.
Elk mens vraagt zich af: wáár ben ik?
Waar leef ik?
Als de ziel wakker wordt, begint zij menselijke vragen te stellen voor het huidige stadium; doch dit kind van God kent géén taal, bezit alléén het gevoel ervoor en daardoor ontwaakt de ziel in dit leven.
Hoor haar schreeuwen.
Een ontzettend geluid is het.
De angst wordt bewust.
De stoffelijke angst was er reeds, de angst voor het gevaar, het gevaar in het stoffelijke leven om te kunnen worden aangevallen, deze angst ís geestelijk.
Het is de angst om het leven te moeten verliezen, angst door ónwetendheid geboren, doch niettemin bewust gevoeld, waardoor dit leven schreeuwt, om hulp roept.
Ontzagwekkend is het, wat wij thans te horen krijgen.
Hoor dit geschreeuw nu.
Ze ontmoeten elkaar, vallen elkaar aan, willen elkaar beleven en ook dat is mogelijk, doch aan de splitsing komt géén einde.
En toch, deze mannen en vrouwen, gij ziet het gebeuren, beleven elkaar, omdat zij ál de organen bezitten, als op Aarde zijn, doch nu geestelijk.
Dit léégzuigen van elkaar is het éénzijn voor de stoffelijke mens.
De geestelijke mens wil dat ook nu beleven, want hij is mens, is man en vrouw en thans zuigen zij zich aan elkaar vast, beleven elkaar, maar van splitsing is er geen sprake.
Dat is alléén op Aarde te beleven, alléén als stoffelijk mens te beleven.
Tóch, gij ziet het, André, wij hebben deze gevoelens reeds voor de boeken „Het Ontstaan van het Heelal” beleefd en beschreven, zijn deze mensen volkomen één, ook in deze wereld wil man en vrouw zich beleven, omdat dit het énige is wat zij kennen en bezitten.
Doch ook daaraan komt een einde en opnieuw beginnen zij vragen te stellen.
Ook is er honger en dorst, want de mens voelt niets van geestelijk bewustzijn, ook die gevoelens zijn er nog.
De mens voelt dat hij leeft, maar kent zichzelf niet.
Het is nu slapen en éénzijn, van tijd tot tijd overvallen zij elkaar, zuigen zich leeg en strompelen door deze ruimte heen.
Hierin leven nu miljoenen zielen bijeen.
De hoogste levensgraden komen tot het geestelijke bewustzijn en zullen de Aarde verlaten, doch deze, astrale wereld is thans reeds bevolkt en is het ontstaan van de astrale wereld voor de ziel als geest!
Het vragen „Waar leef ik?”, keert steeds terug.
De mens realiseert zich ook het telkens weer in slaap vallen, doch het geestelijke wakker blijven zal als al de andere eigenschappen ontwaken en bewustzijn krijgen en eerst dán begint de ziel aan haar astrale leven.
En dan begint het denken en voelen, het leven krijgt meer bewustzijn, het vragen stellen wordt bewuster, de ziel realiseert zich, dat de Zon niet opkomt en dat er aan deze duisternis maar geen einde wil komen, gevoelens dus, die om ontwaking vragen.
De één is reeds meer bewust dan de ander, omdat die eerder de astrale wereld betrad, doch elk ogenblik komen er andere graden van de Aarde tot deze wereld.
En dan is het ogenblik gekomen, gij ziet het, dat de mens de grond gaat voelen en beleven waarop hij staat.
Gek is dit.
Jazeker, gek is het, maar kosmisch waarachtig.
Zie deze mensen.
Hoor ze schreeuwen, dit gebrul lijkt op dat van een wild dier.
Wáár is het licht?
Waarom voel ik niets, als ik met m’n vrouw één ben?
Wat is er met mij gebeurd?
Ze betasten en bevoelen elkaar.
Ja, wij zijn mensen, maar voel je niets?
Komen er géén kinderen?
Is de moeder niet bevrucht?
Nog eens proberen en opnieuw beleven zij het menselijke baren en scheppen, het éénzijn van man en vrouw en toch?
Wat is er met ons gebeurd?
Waarom beleven wij niets?
Já, mens, je hebt je stoffelijke organen, waartoe de menselijke splitsing behoort, afgelegd.
Nu kun je géén éénheid meer beleven zoals de Aarde, het organisme je te beleven heeft gegeven, ook al zijn er organen, van stoffelijke splitsing is er geen sprake meer.
En toch, mijn broeders, gij ziet het, en wij hebben deze gevoelens te aanvaarden, die hartstocht ís er nóg!
Want het bewustzijn én het gevoelsleven zijn in niets veranderd!
Doch dit éénzijn geeft de ziel géén bevrediging.
Die bevrediging, dat de splitsing is, behoort bij het stoffelijke organisme.
En dat gevoel wil ook dit wezen beleven en ís te beleven, doch dat zullen wij straks zien en staan dan meteen voor andere levenswetten.
Hoor nu het geroep, het gekrijs om hulp.
De angst wordt bewuster.
Het menselijke, maar dierlijke bewustzijn, wordt wakker, gaat angst voelen.
De ziel zal zich realiseren, dat iets anders tot haar leven gekomen is, iets, dat zij nog niet heeft gekend.
Het levenslicht, het stoffelijke leven heeft het haar geschonken, is er niet en komt niet terug.
En dat licht had zij lief?
Wat is hier liefde?
Heeft dit mensenkind verstand van liefde?
Néén, maar er is gevoel aanwezig en dat gevoel zal ontwaken voor deze ruimte.
Hoor ze roepen, hoor ze schreeuwen, de angst wordt sterker.
Angst is het, niets anders, dat de astrale persoonlijkheid voelt en die angst wil beleefd worden.
Er moet nu iets gebeuren.
En nu begint het bevoelen van zichzelf.
Het denken ontwaakt.
De mens hier vraagt zich af: waar leef ik!
Dat zijn de eerste menselijke gevoelens die in de astrale wereld werden bevoeld, het ontwaken dus van het innerlijke leven, de persoonlijkheid.
Nu die gevoelens tot bewustzijn komen, kan er van alles gebeuren en ook dat zullen wij straks beleven.
Ze vragen zich af, gij kunt dat nu volgen, mijn broeders, hoe het gebeuren is geweest, van toen.
En dat „toen” was een ziekte.
Dat „toen” was voor velen het gevecht met een wild dier, waarna er iets gebeurde.
Wat was dat?
Wat was het?
Wie kan dit kind antwoorden?
Géén mens, en géén God, dat moet dit wezen voor zichzelf ontdekken.
Er is géén Christus, géén Bijbel, géén God, géén bewust mens aanwezig om dit wezen te helpen.
Wat het kind voor het huidige stadium wél bezit en ontvangen heeft, kent dit leven niet.
Het zieleleven staat voor zichzelf, géén meester kan dit leven helpen, de weg wijzen, want dat kan niet, zij zijn de eerste mensen die hun kringloop der Aarde hebben volbracht.
Of dit onrechtvaardigheid is, mijn broeders, leren wij ook nu kennen en kunnen meteen antwoorden: néén!
Want de mens voor het huidige stadium, ook al kan men dat kind aan Gene Zijde thans opvangen, staat toch voor de eigen innerlijke, dus geestelijke ontwaking.
Jazeker, de mens van het huidige stadium kan zich overgeven aan miljoenen meesters, en die meesters kunnen dat kind van de Aarde overtuigen, er is nu bewustzijn, doch de levenswetten voor deze ontwaking, blijven ónveranderd!
En dat hebben wij te aanvaarden en is voor al het leven van God!
Deze mens, mijn broeders, zal zichzelf ontdekken.
De ziel realiseert zich dit leven, als mens komt dit leven tot het menselijke denken en voelen.
Het licht van de Aarde moet terugkomen en zij zal dat licht zoeken.
En door dit gezoek, verplaatst zij zich, krijgt zij meer ruimte te beleven, zodat zij voor het ontwaken komt te staan.
Dit leven blijft om hulp schreeuwen en die stemmen, als wilde klanken, verplaatsen zich door de wereld, doch niemand is in staat om ze te beantwoorden.
Waar zijn de kinderen?
Já, ook dat is iets om over na te denken.
Waar zijn onze kinderen?
En opnieuw vallen zij terug om na te denken.
Zij liggen daar en denken, voelen, willen beleven, terug en opnieuw beleven, wat er zo-even is gebeurd.
Dat deze ziel reeds honderd jaar zoekende is, voelt zij niet.
Zó-even is er iets gebeurd.
Zo-even is er iets gebeurd en toen kwam de pijn, het neervallen.
Elkeen tracht achter deze gevoelens te komen en de één heeft andere gevoelens dan de ander, omdat zij allen verschillend het vrijkomen van het organisme hebben beleefd.
Tóch keren deze gevoelens telkens terug en dan worden ze beleefd.
Maar ze komen niet achter het verschrikkelijke raadsel, dat raadsel moet beleefd worden en ook dat is, wij kennen die wetten, mogelijk!
En nu voelen zij, dat er iets gebeurd is, waardoor zij dit hebben gekregen.
Maar wát is dit?
Ook al is het bewustzijn van „ziekte” er nu niet voor allen, toch zijn er, die door een ziekte dit leven hebben moeten aanvaarden.
Het voelen en denken van de verkregen eigen gevoelens, worden thans doorvoeld en opnieuw beleefd, waardoor er bewustzijn komt, ontwaking.
Ze zoeken elkaar op en beleven elkaar, telkens weer zuigen zij zich aan elkaar vast en liggen hier dan tijden, voor de Aarde jarenlang, om toch niets te bereiken, niets, want dat bewustzijn is er nog niet.
Toch komt het stoffelijke beleven terug.
Méér en méér gaat de ziel voelen, dat er iets is geschied, waardoor deze verandering gekomen is.
Ook de Maan is er niet.
Wat de Maan aan de hemel te betekenen heeft, dat weet de ziel niet, zij weet van Maan niets, alléén heeft zij gezien, dat er ’s nachts een licht was aan de ruimte.
En ook dat licht is nu verdwenen.
Gij voelt en ziet, mijn broeders, er komt steeds meer bewustzijn en méér mensen gaan de Aarde verlaten, thans leven er hier reeds miljoenen zielen bijeen in de astrale wereld.
Dit zoeken en blijven zoeken naar het aardse leven en het bezit daar, voert de ziel tot de Aarde terug.
Door dit denken aan iets, dat hebben wij te volgen, trekt de stoffelijke ruimte dit zieleleven aan.
En nu heeft de astrale mens zijn ruimte en afstemming weer verlaten en vertoeft nu reeds in de sfeer der Aarde.
In deze sfeer teruggekeerd, voelt de ziel de stoffelijke mens.
Wat is dat?
Als een wild beest bespringt de geest de stoffelijke mens.
En thans staan wij voor andere en wel geestelijke wetten, voor de ziel én voor de stoffelijke mens.
Wat heeft dit te betekenen?
Wat gaat er nu gebeuren?
Wij weten dat en kennen ook deze wetten, doch wij zullen dit leven volgen.
Wat zien wij thans, meester André-Dectar?”
„Ik ben één met de ziel, mijn meester, en kan u antwoorden.
Wat ik voel is, mijn broeders, dat de ziel heeft gevoeld, dat er in dit leven geen einde is en dat zij de stoffelijke mens voelt.
Doordat zij dit voelt, komt zij nu tot éénheid met de stoffelijke mens.
De ziel zuigt zich vast aan de stoffelijke levensaura.
Op dit ogenblik ontdekten zij, deze zielen als mensen, dat er andere mensen in hun omgeving leefden.
Wat zijn dit voor mensen?
Door dit éénzijn van gevoel tot gevoel, keert het stoffelijke gevoelsleven terug.
Ik ga dat beleven, mijn meester.
Man en vrouw bevinden zich nu in de sfeer der Aarde.
Ze zuigen zich aan de stoffelijke mens vast en beleven nu, doordat de organische afstemming één is, het innerlijke én geestelijke éénzijn.
Ik ben één met dit stadium, mijn meester, en ben in staat al deze gevoelens te beleven.
Nu dit éénzijn, dit afdalen in de stoffelijke mens volkomen beleefd kan worden, dwingt de astrale persoonlijkheid de stoffelijke mens om te eten en te drinken, zodat die kwelling oplost.
En even later, ik zie dat gebeuren, mijn meester, kijkt de astrale persoonlijkheid door de stoffelijke ogen, omdat die persoonlijkheid volkomen één is met de stoffelijke stelsels.
De mens vloeit nu ineen, de astrale mens gaat over in de stof en de stoffelijke mens voelt dat niet eens, alléén, er is méér gevoel, méér reactie in de stoffelijke mens gekomen.
De mens heeft méér honger, wil meer beleven.
Maar de astrale persoonlijkheid kijkt nu door de stoffelijke ogen en ziet nu eerst, dat er een stoffelijke en een geestelijke wereld is, bestaat!
En thans terug naar de anderen, terug, om dit alles te laten zien, te laten beleven.
De mens uit de astrale wereld leeft nu weer op Aarde.
Máár, mijn meester, thans staan wij voor deze nieuwe wetten, waarover gij hebt gesproken.
Wij zien nu de bezetenheid.
Een bezetenheid, die niets te betekenen heeft en die ook niet gevaarlijk is.
Dit is de natuurlijke bezetenheid, een bezetenheid om het stoffelijke leven te beleven en ingesteld is op eten en drinken én op het menselijke éénzijn.
Dát is hetgeen ik nu beleven kan en ik heb te aanvaarden.”
„Ik dank u, André-Dectar, voor uw beleven.
Wij zien nu, mijn broeders, dat hetgeen deze zielen beleven, nog géén krankzinnigheid is, toch voert ons dit gebeuren tot de menselijke bezetenheid en tot de krankzinnigheid.
Wij stellen thans vast:
Bezetenheid is het gebeuren van éénzijn!
Bezetenheid is stoffelijk éénzijn!
Bezetenheid ís niets anders, dan dat het leven zich beleeft!
Maar de krankzinnigheid is het verschijnsel!
En wat is nu krankzinnigheid, meester Zelanus?”
„Krankzinnigheid is niets anders dan menselijk voelen en denken.
Dat is het verschijnsel, doch dit verschijnsel hier, voor deze mensen, is nog niet bewust.
Hoe meer bewustzijn er komt, des te gevaarlijker wordt de krankzinnigheid.
Doch dan staan wij voor de ziekte als krankzinnigheid gezien en de mens in het huidige stadium te beleven heeft.”
„Waarheid, mijn broeders.
Wij beleven dus machtige geestelijke wetten.
De mens uit dit tijdperk is bezeten.
Miljoenen mensen, mannen en vrouwen, zijn nu bezeten door de astrale mens.
Doch omdat de ziel als mens géén menselijk bewustzijn bezit, is er van ziekte geen sprake.
Wij hebben deze levenswetten voor de boeken: „Het Ontstaan van het Heelal” beleefd, André, doch thans beleven wij deze zelfde wetten dieper en wel voor de „Kosmologie”!
Dat zegt nu, dat de mens natuurlijk bezeten is, doch dat door het menselijke bewustzijn het abnormale naar voren moet treden en thans de ziekte is, die door de mens ín het huidige stadium beleefd wordt, doch waarvan deze mensen niets hebben gevoeld.
Dit zijn reine, natuurlijke levenswetten voor de ziel als astrale, geestelijke persoonlijkheid, doch die ook het stoffelijke leven te beleven kreeg.
Rein van eenvoud, doch bovendien rein van afstemming, omdat deze ziel als geest nog voor bewust kwaad, bewuste afbraak, ontwaken moet!
En dat verschil met het huidige stadium is enorm.
Hierdoor zien wij, mijn broeders, dat de stoffelijke mens heel gewoon is, gewoon het leven vervolgen zal, beleven zal, doch de astrale persoonlijkheid kijkt door de stoffelijke ogen en ziet opnieuw „Zon en Maan” en ondergaat wéér, doch nu door de stoffelijke mens, het menselijke éénzijn.
Wij hebben toen vastgelegd, André, dus door de boeken: „Het Ontstaan van het Heelal” ... geschreven, dat er thans kinderen worden geboren door de astrale persoonlijkheid, nietwaar?”
„Ja, meester, met u heb ik deze wetten mogen beleven.”
„Juist, wij hadden het daar over en hebben ons zo uitgedrukt, doch is dat waarachtig?
Ik bedoel, kunnen er nu door de astrale persoonlijkheid kinderen worden geboren?”
„Néén, mijn meester, maar ik begrijp nu waarom u dat heeft gezegd.”
„Ik heb mij toen zo uitgedrukt, omdat ik u de „Kosmologie” nog niet verklaren kon en dat hebben wij nu te aanvaarden.
Immers, de astrale mens is één, beleeft deze éénheid met de stoffelijke en door de stoffelijke mens.
Maar wij hebben nu geleerd, dat de ziel zélf bepalen zal wanneer zij geboren wordt, zodat de mens, noch de astrale persoonlijkheid deze wetten kunnen veranderen, maar dat zij wél het éénzijn tezamen kunnen beleven.
En dat zien wij thans gebeuren.
Man en vrouw zijn bezeten.
De astrale persoonlijkheid is één, omdat de ziel haar eigen afstemming beleven kan.
De ziel als mens bezit dus voor zichzelf de stoffelijke mens.
De vrouw daalde in het moederorganisme af, de man is één met de stoffelijke man, dat organisme op Aarde en beleven nu tezamen dat leven.
Er zijn verschijnselen te beleven, natuurlijk, doch die hebben wij reeds gevoeld.
En die zijn, dat de stoffelijke mens voor twee levens te eten heeft, zorgen moet, en dat ook de astrale persoonlijkheid die honger bezit, omdat dit bewustzijn het voelen en denken van de astrale wereld nog niet bezit.
De man jaagt, de vrouw maakt het eten al gereed, ze leven tezamen en weten niet, dat er een andere persoonlijkheid in hen leeft.
Zo natuurlijk is deze bezetenheid.
En die is niet anders te beleven, omdat, dat hebben wij zo-even vastgesteld, de bewuste bezetenheid nog moet ontwaken.
Straks zullen wij die wetten volgen en ze voor de „Universiteit van Christus” ontleden, doch dan staan wij voor de bewuste en de ónbewuste krankzinnigheid, waarvan wij thans de ónbewuste beleven.
De man beschermt nu de man en de vrouw.
De astrale ziel wil haar leven niet verliezen en ook dat is duidelijk, want dan heeft zij haar eigen duisternis weer te aanvaarden, de duisternis van de astrale wereld.
En toch komt het zover, want dit leven zal veranderen.
Máár, dit gaat eeuwen door en niets is in staat om deze levens uiteen te scheuren, te splitsen, wél de Goddelijke wetten.
En wat zien wij nu, meester Zelanus?”
„Ik ben één en kan u deze wonderen verklaren, mijn meester.
Dat kan alléén het sterven, mijn broeders.
Doordat de mens sterft en zijn kringloop voor dit leven gaat beëindigen of sterft voor het organisme, dus de wedergeboorte, dat gebeuren verscheurt deze levens, splitst de levens, zodat de ziel als astraal wezen de stoffelijke mens los moet laten.
Maar nu, mijn meester, zoekt zij een ander mens, een ander wezen en dat is mogelijk, want miljoenen mensen leven er op Aarde.
Toch is dat niet zo eenvoudig.
Immers, voor élk organisme is er één ziel en die ziel heeft reeds de astrale wereld bereikt.
Ik bedoel, de eigen levensgraad ís van gevoel verzekerd.
En nu zien wij, dat ook de zesde levensgraad door de hoogste bezield wordt, zodat de astrale persoonlijkheid zich van een organisme als mens verzekerd ziet, doch ook die wetten heeft de ziel moeten volgen.
Eenmaal wéér tot éénheid gekomen, gaat het leven verder, de ziel leeft ín de moeder en de vader, tezamen delen zij het leven, totdat er weer een einde komt.
En dat, mijn meester, gaat eeuwen en eeuwen verder.
De angst nu, dat men de ziel het organisme afneemt, ontwaakt.
En die gevoelens maken het bewustzijn „bescherming” wakker, zodat wij aanstonds andere karaktertrekken zullen beleven, doch waardoor het innerlijke leven, de astrale persoonlijkheid ontwaakt en nu aan een ander leven begint.”
„Juist, mijn broeders, dit zijn de levenswetten die wij nu beleven en de astrale persoonlijkheid beleven kan.
Voor het huidige stadium is dit éénzijn bewust, doch dan staan wij voor de krankzinnigengestichten, voor de geestelijke ziekten, die hier voor dit stadium nimmer werden beleefd, omdat het bewustzijn nog ontwaken moet.
Deze mensen waren niet ziek door deze bezetenheid en is nu te verklaren.
„Kom mee,” ... gaat het van ziel tot ziel, „op Aarde is iets te beleven.
Op Aarde kun je weer alles beleven, alles, er is daar geen duisternis meer, je hebt daar geen honger, geen dorst, het is het leven wat wij vroeger hebben gekend.”
De astrale mens ontwaakte, hij gaat verder en komt steeds weer tot andere gevoelens, maakt zich geestelijke én stoffelijke ontwaking eigen, waardoor hij geestelijk bewustzijn krijgt.
De mens van Gene Zijde leert veel en is waarlijk in staat om na te denken, de stoffelijke overtuiging schonk hem nieuw leven, nieuw voelen en denken, een andere bewustwording.
Ze zien opnieuw de Zon en beleven de Maan, dus dagbewustzijn van de stoffelijke mens.
Er is niets anders te beleven.
De astrale mens onderzoekt het leven.
Ze ziet het machtige verschil van beide levens en gaat begrijpen dat er geen dood is.
En dat is de machtige openbaring voor de mens.
De hoogste bewusten komen bijeen, de mens die op de Maan het eerst het embryonale leven heeft ontvangen.
Wanneer deze mensen zichzelf gaan begrijpen, de wetten van leven en dood voor zich zien, komen zij tot andere gedachten.
Jaar na jaar ging er voorbij, ook aan dit éénzijn komt een einde, het levenslicht ín de mens ontwaakt.
Ze beleven het sterven mét de stoffelijke mens, het betreden van de astrale wereld en thans is dit leven in staat het andere te overtuigen dat er geen dood is.
Sterven is het terugkeren naar de astrale wereld of het wedergeboren worden, het zijn de levenswetten van God, die thans levensvatbaarheid krijgen, verwondering is het over zoveel macht en mogelijkheden.
De mens wordt door een dier gedood, de ziel betreedt de astrale wereld, thans kunnen zij denken en overdenken datgene wat zij dagelijks beleven.
Néén, er is géén dood.
Dat wordt hen duidelijk.
Het is ontzagwekkend.
Je hoeft je niet angstig te maken dat je gaat sterven, je keert toch tot de Aarde terug.
Ze beleven, mijn broeders, dat moet u duidelijk zijn, duizenden wonderen.
Er is licht en leven, vermaak ook, doch door de stoffelijke mens.
Nu zij zien dat er geen dood is, vrij zijn van de stoffelijke mens, ontwaakt hun eigen innerlijke licht; zij gaan waarnemen buiten het stoffelijke oog om en zien nu vanuit hun verkregen bewustzijn tot het leven op Aarde.
Eigenlijk, gaan zij voelen, is het leven beter, mooier, ruimer, dan op Aarde, want zij kunnen gaan waarheen zij willen en daar is de stoffelijke mens niet toe in staat.
Doordat zij, gij kunt dat waarnemen, meermalen met de stoffelijke mens de dood hebben beleefd, leerden zij die andere wetten kennen.
Zo nu en dan laten zij het stoffelijke wezen vrij en maken een wandeling over de Aarde, doch stellen thans vast dat de stoffelijke mens hen niet ziet.
Eerst hebben zij zich aan het stoffelijke kind op Aarde vergrepen, zij gaan thans voelen, dat zij het zijn die leven en dat de mens op Aarde zichzelf niet kent.
Om hen dat duidelijk te maken, dat is niet mogelijk.
Eeuw na eeuw gaat er voorbij.
De ziel als de astrale persoonlijkheid begint te ontwaken.
In dat leven komt er een ander gevoel, het is het vragen om meer te mogen weten van het leven waarin zij zijn en de wereld waartoe zij behoren en dat leeft in hun handen.
Er komt warmte in dit leven, verkenning, het menselijke vragen ontwaakt.
Menselijke karaktertrekken krijgen bewustwording.
Ze leren zich verplaatsen.
Ze leren eigenschappen kennen.
Sommigen van hen zijn zover.
Ze wandelen naast de stoffelijke mens, gaan vooruit, inspireren de mens en zij zien thans, dat hun gedachten worden opgevangen.
Ze beleven, dat zij in staat zijn de mens te helpen.
Ze gaan zien, dat zij het zijn die ín de stoffelijke mens leven en dat zij het zijn, die het leven vertegenwoordigen ín het organisme.
Dagelijks leren zij andere wetten kennen.
Ze maken zich die wetten eigen en voelen zich anders, voelen zich bewuster.
Wanneer zij zich afstemmen, ook dat leren zij, om het stoffelijke éénzijn met de stoffelijke mens te beleven, verduistert hun bewustzijn.
Wat is dat?
Waardoor komt dat gevoel?
Wanneer zij de mens echter voor het goede helpen, komt er meer licht, licht ín hun levens en zij zijn in staat om de stoffelijke dingen beter te zien.
Is dat iets nieuws?
Já, want dit zijn, gaan zij voelen, karaktereigenschappen, handelingen voor het betere ín de mens, daden, die hen tot een nieuw en hoger voelen en denken voeren.
Gij ziet het, mijn broeders, de astrale persoonlijkheid ontwaakt.
Zij leggen met hun allen fundament op fundament.
En daardoor ontwaakt hun innerlijke, geestelijke-astrale leven en wezen.
Wonderen zijn het, omdat de mens zijn Goddelijke afstemming nu die ontwaking geeft.
En dat hebben allen te beleven en te volgen of zij ontwaken niet.
De hoogst bewusten beginnen nu te denken, zei ik zo-even, en zij zijn het die deze wetten bespreken.
„Kijk” ... zeggen zij tegen elkaar... „dat heb ik geleerd.
Kun je mij nog volgen?
Ik ga snel, als ik denk, vlieg ik door deze ruimte heen.”
Als wij dat kunnen, mijn broeders, beleven zij nu het geestelijke concentreren op het voortgaan.
Ze leren zich sneller verplaatsen, ze vliegen door hun wereld en ruimte en keren telkens tot de stoffelijke wereld terug.
En dat is hun geluk, hun blijmoedig verkennen van het leven, waardoor zij ontwaken.
Nu zij dit bezitten, gij kunt hen volgen, gaan zij verder.
Anderen leven zich uit ín de stoffelijke mens, de hoogste bewusten komen tot andere levenswetten en zijn overtuigd, dat zij machtige wonderen kunnen beleven.
Ze gaan voelen, dat hun leven óneindig is.
En dat heeft toch wel iets te betekenen.
Een tiental astrale mensen bijeen, komen tot diep nadenken.
Zij zonderen zich af en gaan met z’n allen verder.
Eerst maken zij een wandeling over de Aarde.
Ze verwijderen zich van hun stam en zien nu, dat er overal mensen leven.
Wij zullen hen volgen, mijn broeders, zodat wij hun ontwaken leren kennen.
Wanneer zij de mens ontmoeten, dalen zij in die levens af en voelen nu het andere of het eigen bewustzijn, de afstemming van het organisme.
Is dat nu iets nieuws?
Já, want overal op Aarde leven er mensen, doch zij hebben dat nooit geweten.
Wonderbaarlijk is het leven.
Ongelooflijk is het.
Zij gaan verder, verkennen het leven op Aarde en krijgen steeds meer bewustwording.
Zo, gij ziet ook dat, leren zij de verschillende levensgraden voor het organisme kennen.
Zij stellen de levensgraden vast.
Eén voor één, zij dalen erin af, bevoelen de mens en gaan dan verder.
Aan het organisme zien zij, dat zij een lagere levensgraad beleven.
Wat wij hebben beleefd, mijn broeders, dat volgen zij nu.
Onder dit voortgaan ontdekken zij nieuwe wonderen.
Nu zij het leven volgen en verkennen, beleven en tot het openbaren voeren, het ontwaken voor hun eigen wereld, voelen zij géén honger en dorst meer.
Wat voelt ge?
Niets, niets meer van die ellende, de astrale mens voelt, wanneer hij zich openstelt voor dit verkennen, hij vrij is van dat gevoel en hij begrijpt, dat dit gevoel tot de stoffelijke mens behoort.
Dat zijn wonderen, openbaringen zijn het, waarvoor zij zich openstellen.
Thans zien zij de vele diersoorten, die door Moeder Aarde het levenslicht ontvingen, de soorten van mensen eveneens, waarvan zij de bewustwording zien en beleven.
Deze mensen en anderen, die deze hoogte hebben bereikt, gaan verder en beleven Moeder Aarde.
Eeuw na eeuw gaat er voorbij.
Aan dit verkennen komt er een einde.
Maar zij weten nu, dat zij niet alléén op Aarde leven.
Waar zij het leven kunnen bezielen, doen zij dat, waardoor zij zich op hun levensreis verruimen en zichzelf tot de geestelijke ontwaking voeren.
Wij zien nu, mijn broeders, dat zij naar de ruimte kijken.
Is ook dat te beleven?
Kijk, zij maken zich vrij van de Aarde en zweven thans in de stoffelijke kosmos.
Zij zien thans de Zon op eigen kracht.
Waardoor komt er nacht?
Zij zien nu, omdat zij in de sfeer der Aarde blijven, dat het organisme waarop zij leven, zichzelf verduistert.
Wij voelen nu, dat zij een nieuw en ander wonder beleven, ook wij hebben deze wetten mogen beleven.
Hoe wonderbaarlijk de mens zich van de Aarde losmaakt, wordt u thans duidelijk, doch vergeet niet, zij doen dit op eigen kracht.
Niemand kan hen helpen, doch zij komen verder.
Zij kijken naar de Aarde.
De Zon, als het levenslicht van de ruimte, verdwijnt, thans kijken zij naar het andere licht, het licht van de nacht.
En kijk nu, er zijn meer lichten in de ruimte.
Wilt gij die niet leren kennen?
Wat zijn dat voor lichten?
Wij kunnen hun vragen stellen, tot elkaar volgen en beleven.
Wij zien thans, mijn broeders, dat zij terugkeren tot de Aarde.
Ook zij willen weten wat dit verduisteren van de ruimte te betekenen heeft.
We zullen hen volgen.
U ziet het, weer zijn wij op Aarde terug.
Telkens weer gaan zij terug, want zij geloven zichzelf niet.
En toch, zij kunnen verder.
Het licht in de ruimte is weg, maar daarginds leeft het.
En thans gaan zij vanuit de nacht naar het licht, gij zult dat beleven.
Nietwaar?
Ik dacht het en zie, zij gaan thans over de Aarde het stoffelijke licht tegemoet.
Dat hebben zij reeds beleefd op hun wandeling over de Aarde heen, doch nu van de ruimte uit.
En dit verkennen, mijn broeders, dat wordt hun bewustwording voor de ruimte, het Universum.
Weer keren zij tot de ruimte terug.
Verwonderd als zij zijn, als dierlijke wezens, tóch denken zij als wij het zouden doen.
Zij vragen zich af, wat dit alles te betekenen heeft.
Maar zij zien de werkelijkheid en die vertelt hen hoe te moeten handelen.
Ik moet u eerlijk zeggen, mijn broeders, de mens is bezig te ontwaken.
Is het niet wonderbaarlijk en héél natuurlijk?
Machtig is alles!
Wij moeten hen volgen, willen wij beleven en vaststellen, hóé de eerste mensen, die hun stoffelijke kringloop hebben volbracht tot die ruimtelijke ontwaking gekomen zijn.
Hoe vindt gij dit ontwaken, meester Zelanus?”
„Ongelooflijk schoon, mijn meester.”
„En gij, André?”
„Het is iets wonderbaarlijks, mijn meester, en voor de mens van Moeder Aarde overtuigend.”
„Inderdaad, zo is het, en wij zullen hen volgen.
Doordat zij het licht van de ruimte beleven, ze zien, dat de Aarde eigenlijk nacht maakt, ook al bevinden zij zich nog in een schemerlicht op geestelijke afstemming, de Zon als het dagbewustzijn voor de ruimte, geeft hen de mogelijkheid om thans, nu zij het goede zoeken, waar te nemen.
En dat is mogelijk, omdat zij, zoals u ziet, de levenswetten van God volgen, doch waarvan zij géén wet kennen.
Zij volgen het verduisteren van de Aarde, maar zien thans, dat de Zon zich niet verduisteren kan.
Zij stellen echter vast, nu zij vanuit de ruimte het levenslicht voor de Aarde beleven, dat het licht in de nacht ín de ruimte betekenis heeft voor hun leven, doch dat de mens op Aarde er niets van begrijpt.
Kijk nu, mijn broeders, wij gaan tot de ruimte terug.
Wij verplaatsen ons, wij zullen vanuit de ruimte opnieuw de Aarde waarnemen.
Wat voelen zij nu?
Zie, hun licht in de ogen ontwaakt, deze zielen zijn anders, dan de astrale mens, die deze wetten en mogelijkheden nog niet kent.
Zij voelen nu, dat zij ín een machtige ruimte leven en dat de Aarde slechts een deeltje is van hun wereld.
Als overwinnaars voelen zij nu reeds, dat zij deze ruimte zullen overwinnen en dat zij in staat zijn zich met al deze vonken van licht te verbinden.
Waarheen gaan wij thans?
Voelen zij, dat de Maan daar een lichaam is?
Kijk, ze willen verdergaan en ook wij gaan met hen.
Waarachtig, mijn broeders, zij willen de Maan leren kennen.
Thans beginnen zij aan hun ruimtelijke reis, zij keren tot hun eigen geboorte terug.
Ook het concentreren wordt sterker en bewuster.
Wij gaan regelrecht naar de Maan.
Daar is onze Moeder, haar organisme wordt groter.
Wij dalen met hen op de Maan.
Wonderlijk is het, omdat dit het eerste beleven is van de eerste „astrale persoonlijkheid”.
Wat nu?
Kijk die wezens, zie deze mensen, zij zijn hoogst verwonderd.
Waarachtig, ook hier is er leven.
Thans zullen zij het geboren worden op de Maan zien.
En dat is mogelijk, omdat Moeder Maan nog leeft.
Zie, mijn broeders, wij hebben dat leven verlaten en zij keren er terug.
Daar is het visstadium.
Hier volgen wij andere levensgraden, vanuit de hoogste graad keren ook zij tot de eerste levensgraad terug.
Is dat een machtig wonder?
In deze ruimte leven er mensen en daarvoor zijn er lichamen, doch die lichamen zijn daarvoor geschapen.
Wie denkt nu het eerst aan een oppermacht?
Géén van allen, gij voelt het, doch ook dit gevoel komt tot ontwaking.
In hen is er stille ontroering.
Ze denken, ze beleven dit wonder.
Wat is het?
Waardoor is dit geschapen?
Wat heeft dit alles te betekenen?
O, gij gelukkig mens, gij gelukkige zielen, dat gij nu reeds in staat zijt om deze menselijke vragen te stellen?
Kijk, mijn broeders, zij bevoelen de stof en zij schreien hun eerste tranen van geluk.
De eerste menselijke tranen voor het geluk, de blijdschap, het éénzijn met macht en bewustwording, zijn geboren.
Wij hebben dat gelukkige gevoel ook beleefd en begrijpen deze levens, deze mensen.
Machtig is het, een openbaring voor élke vonk van God, wij kennen dit geluk.
Maar gij ziet het, zij voelen, dat zij een óneindig leven bezitten.
En dát is machtig, ongelooflijk, maar door wat en door wie is dit alles geschapen?
Er is er één onder hen die thans het woord voert.
Waardoor voelt deze ziel meer dan de anderen?
Dat wordt hun leraar, gij zult dat beleven, mijn broeders, en wij weten reeds waardoor dit leven dieper voelt dan de anderen.
Wij beleven thans de hoogste bewustwording voor de astrale mens, maar het is de mens, die het éérste het embryonale leven heeft beleefd op de Maan als moeder.
Kijk, hij daalt tot het leven af, hij komt tot voelen en denken en kan zeggen: wij waren hier.
Ik voel het.
Ik voel dat wij hier waren, maar kan dat?
Wat nu?
Het is reeds ontwaakt, dat andere „nú”!
U ziet, zij gaan van graad tot graad terug.
Aanstonds beleven zij het eerste leven in embryonale toestand.
Is dat een wonder?
Ze kijken naar de ruimte en ze zien nu, dat ook dit organisme licht ontvangt van de Zon.
Ook dat is een machtig wonder.
Ze beleven de ruimte en zichzelf.
Het geboren worden van een nieuw leven, vanuit het visstadium kunnen zij dat volgen.
Keren zij thans tot de eerste levensgraden terug?
Já, ook dat willen zij beleven.
Een openbaring is het!
Gij ziet nu, zij beleven graad na graad.
Het licht in de ruimte verduistert zichzelf.
Wat is dat?
Zij gaan beleven, mijn broeders, dat zij vanuit het stoffelijke leven het astrale beleven.
Dat is een wonder, doch daardoor zullen zij andere wetten beleven.
En zie, zij begrijpen het wonder.
Zij zijn één met de stoffelijke ruimte, het Universum en zij zijn in staat om de astrale, hun eigen geestelijke ruimte te beleven.
Dit héén en terug afstemmen leggen zij thans voor hun levens vast.
U ziet, zij maken reeds vergelijkingen, zoals ook wij dat hebben gedaan, doch daardoor ontwaakt hun persoonlijkheid.
Dit héén– en terugkeren tot de stoffelijke wereld, de Maan in werking, geeft hen verruiming.
Wij hebben die levenswetten voor Zon en ruimte kunnen volgen, ook zij beleven niets anders.
De éne openbaring stapelt zich op de andere.
Er komt geluk in de ziel als mens.
Wat nu?
Steeds dieper dalen zij in het Maanleven af.
Wij gaan terug tot de eerste cellen en gij ziet het, het embryonale leven is nog aanwezig, nog heeft de Maan haar eigen kringloop niet volbracht.
De Maan gaat verder en zal haar leven verstoffelijken, ook dat leren zij kennen.
En thans?
Wat zullen wij nu beleven?
Kijk, wij zijn het embryonale leven genaderd.
Nu willen zij het éénzijn met het embryonale bestaan volgen.
Gij ziet nu, dat zij zich éénmaken met die vonken van de Maan en thans het éénzijn beleven.
Wat wil dit zeggen?
Gij voelt het, zij vragen zich af wat dit toch te betekenen heeft.
Maar door de andere, verhoogde levensgraden, zien zij de opvolgende stadia terug en kunnen zich daardoor oriënteren.
Ook wij hebben dat gevolgd en begrijpen hun denken en voelen.
Wat nu?
Ze zien, dat de Zon verzwakt.
Wat is dat?
Thans, hoe duidelijk beleven zij de wetten, keren zij tot de hogere stadia terug.
Hierdoor, mijn lieve zielen, zult gij méér bewustwording beleven en zie, zij dansen van pret en geluk.
Zij begrijpen nu reeds, dat wanneer zij hoger gaan, andere organismen beleven, ook de Zon sterker wordt en aan licht wint.
Zij gaan voelen, gij kunt dat volgen, mijn broeders, dat zij die ontwaking door het licht van de ruimte ontvangen.
Wanneer zij hogere, dus bewustere organismen beleven, is ook het licht van de ruimte sterker.
Is dat iets nieuws?
Já, dit leven en het licht van de ruimte, is één.
Dat gaan zij voelen, ze gaan het begrijpen en zetten hun onderzoek voort.
Nu verder terug.
Nu nog dieper afdalen in dit leven en dan zien zij, dat voelen ze nu bewust, het licht in de ruimte verduisteren.
Is het niet machtig, mijn broeders, wat wij door de eerste astrale mens mogen beleven?
En dat op eigen kracht, zonder God, zonder wetenschap?
Doch thans ontstaat de geestelijke wetenschap, het leven zal hen zélf overtuigen.
En nu dieper terug.
Wat zien zij?
Het licht in de ruimte verwaast.
Nóg dieper nu.
Nog dieper, want zij willen weten wat er dan gaat gebeuren.
Wij weten het al.
Zij komen tot de eerste levensgraden en dan is er géén licht meer in de ruimte.
En dat ogenblik gaan zij thans beleven, mijn broeders, zij keren tot het ogenblik terug van „vóór” de schepping.
Zij gaan terug tot dat ogenblik, toen de „Almoeder” aan haar leven begon en God ontstond.
Zij doen dat vanuit het bewuste, het eigen leven, wij deden dat vanuit de „Almoeder”.
Máár, deze weg is als de onze ónfeilbaar!
Kijk, ze schreien van geluk, hun grotere liefde is geboren.
Zij dansen van gelukzaligheid en dat is te begrijpen, ook wij waren diep ontroerd.
Is dit leven niet bovennatuurlijk schoon?
Ook al bezitten zij nu nog de ónmenselijke levensgraad en afstemming, wij zien, dat hun innerlijk en uiterlijk verandert.
Hun geestelijke lichamen worden schoner, zij stijgen boven hun voordierlijke levensgraad uit, op hun weg tot de „Almoeder” terug, veranderde hun persoonlijkheid en er is licht gekomen rondom!
Dát, mijn broeders, is het ontwaken van de astrale persoonlijkheid én de astrale wereld waarin zij leven.
Nu verder.
Doordat zij de organismen kunnen beleven, keren zij onherroepelijk tot het eerste stadium terug en spoedig zullen zij dat stadium bereiken.
Kijk daar, wij leven reeds in de zeven eerste levensgraden.
Wat nu?
Zij volgen die wetten.
Wij worden met hen geboren en wij zullen met hen de eerste dood beleven.
Kijk, mijn broeders, wij betreden thans die wetten en nu?
Já, wat nu?
Wij keren terug tot de astrale wereld.
U ziet het, zij beleven thans de wereld voor het ónbewuste, de wedergeboorte.
En vanuit die wereld keren wij nu tot de stoffelijke terug.
Is dat een wonder?
Maar eeuw na eeuw gaat er voorbij.
Zij gaan verder, honger en dorst hebben zij al die tijd niet meer gevoeld, want hun leven ontwaakt geestelijk.
En thans betreden wij het embryonale leven, voor de allereerste graad.
Nog even dieper en wij komen tot de eerste splitsing voor de Maan.
En jawel, kijk, ze voelen zich gelukkig, zij begrijpen, dat zij hierdoor het leven leren kennen.
Nog even dieper en wij staan voor de ruimte, voor de splitsing van de ruimte.
Gaan zij verder?
Já, zij willen dieper afdalen in dit leven en het ontstaan ervan.
Wonderbaarlijk is het.
Wij kunnen hen volgen, ook voor ons leven is dat het geluk.
En daar, mijn broeders, zien wij, dat de ruimte wordt verlicht en betreden wij het ogenblik, dat het Universum het gouden gewaad heeft ontvangen.
Deze zielen beleven grootse scheppingswonderen.
Ze vragen zich nu reeds af, waardoor het éne leven verder is dan het andere en waardoor de mens, die hen voorgaat dit gevoel heeft gekregen.
Gij voelt het, ze zijn één van gevoel en geven zich volkomen over.
En thans wordt het eerste menselijke woord gesproken.
Hoor, voel dit wonder.
Ze verklaren elkaar de wetten.
Nog dieper terug?
Kan dat?
Zij staan thans voor het Goddelijke licht van de ruimte.
Wat nu?
Wat zij zien is licht.
En wat is dat?
Dat licht beeft, trilt, er komt werking.
Wat gaat er gebeuren?
Zij zien, dat het levenslicht van de ruimte tot werking komt.
En wat wij steeds hebben beleefd, mijn broeders, beleven ook zij, het kosmische leven trekt hen aan.
De ruimte is het, die hen tot het eigen bestaan optrekt.
Daardoor beleven zij, dat dit licht leeft.
Thans komt het vorige stadium terug, dat wij vanuit de „Almoeder” hebben beleefd, beleven zij vanuit het ruimtelijke bewustzijn als licht.
De ruimte verduistert en zij blijven thans de overgangen volgen, gij zult dat beleven.
Nietwaar, het leven van de ruimte heeft hen tot dit stadium opgetrokken.
Wat er thans gebeuren gaat, kennen wij reeds.
Ook zij zullen dat beleven.
Is dat een wonder?
Daar zijn de nevelen reeds.
Het leven stuwt zichzelf voort.
Het leven van de ruimte verandert!
Wij keren tot de „Almoeder” terug en zullen nu die eerste overgangen voor het ontstaan van de schepping beleven en volgen.
Wat voelen zij?
Ze schreien van geluk en gaan verder en terug tot het allereerste gebeuren voor de „Almoeder”!
Is het niet wonderbaarlijk, mijn broeders?
Wat nu?
Wij gaan verder.
En nu komt er algehele duisternis.
Wij keren terug tot het ogenblik van voor de schepping.
Kijk, mijn broeders, zij vliegen door de ruimte en beleven graad na graad voor de eerste verdichtingen.
Thans hebben wij het eerste stadium reeds bereikt.
Wat nu?
Er valt duisternis, maar ook zij voelen het licht voor het vaderschap ín deze ruimte.
Wat voelen zij?
Wat hebben zij elkaar te zeggen?
Hoort gij hen?
Juist, dat is het eerste woord.
De eerste meester spreekt.
„Uit dit, waarin wij nu zijn, is al dat leven geboren.
Waarom voel ik dieper?
Ik weet het niet, maar ik geloof, dat ik het beleven kan.
Uit dit zijn wij geboren?
Uit dit licht, dat duisternis werd en die duisternis licht?
Wij hebben dat kunnen beleven.
Nu valt het eerste en andere woord, dat alleen de mens voor het huidige stadium kent.
Mijn broeders ... wat is dit alles?
Hebt gij ...? Néén, voel je – is het gevoel van de eerste meester – waardoor je het leven hebt gekregen?
Is je duidelijk – is het gevoel van mens tot mens – waardoor wij dit hebben gekregen?
Wij gaan nu verder!”
En zie, mijn broeders, thans volgen zij onze weg.
Zij volgen wet na wet en de eerste openbaringen voor de „Almoeder”, waarvoor wij als mens het woord mochten beleven.
Já, zij volgen wat wij voor de „Universiteit van Christus” moeten volgen.
Is het een wonder?
Een openbaring voor ons leven?
Ja, ook zij beleven dit machtige wonder.
Ik zou willen uitroepen:
Ziel van mijn ziel, ga verder!
Leven van mijn leven, ga verder!
Geest van mijn geest, ga verder en ontwaak en gij zult er komen!
Leven van de „Albron”, ga verder nu!
En thans verder.
Ze keren terug naar de Aarde?
Néén, zij keren terug naar de stoffelijke wereld.
Ze maken zich vrij van de Maan en bezoeken de volgende planeten.
Dacht ik het niet?
Ze gaan thans het leven verkennen en volgen onze weg.
Wij zullen hen volgen, doch waarvoor wij slechts één nacht nodig hebben, daarvoor hadden zij, u ziet het, mijn broeders, eeuwen voor nodig en dat is te begrijpen.
Gij ziet hen thans op de bijplaneten terug.
Nu gaan zij tot de Tweede Kosmische Levensgraad.
Vandaar verder en terug tot de Aarde.
Zij ontwaken!
Zij krijgen ruimtelijk bewustzijn.
Ze weten nu, dat zij het kind van Moeder Aarde ten goede kunnen bezielen.
Hierdoor, voelen zij, zal hun leven veranderen en zullen zij de astrale wereld overwinnen en tot bewustzijn voeren.
Wie heeft dit geschapen?
Waarvoor leven wij?
Wat zijn wij voor dit alles, deze ruimte, ál dit machtige leven?
Dat zullen wij leren kennen.
En zij zullen zich ónze levenswetten eigen maken, mijn broeders, wees daarvan verzekerd!
Maar van dit alles weet men daar niets.
Niets!
En dat kan niet, omdat die mens zichzelf niet kent.
Wij weten meer.
Door ons, geliefden, mogen géén kinderen worden aangetrokken.
Gij hoort het, mijn broeders, zij weten nog niet, dat zij dat niet kunnen, doch zij gaan ook dat beleven begrijpen.
Wij hebben ons eigen leven.
Het leven op Aarde, daarginds, dat hebben wij beleefd.
Wij zijn, dat weet hij nu, het leven ín die organismen.
Voor ons is er iets anders.
Wij zullen het leven op Aarde geluk geven.
Maar deze ruimte, waarin wij leven is ons eigen bezit.
Wij leven achter de dood, dat geen dood is.
Dat ziek worden daar heeft niets te betekenen.
Al dit leven behoort ons toe.
Wij kunnen gaan waarheen wij willen, zij niet!
Zij daar zijn hulpbehoevend, wij niet!
En nu?
Hoor, mijn broeders, er valt een ander gevoel te beleven.
„Kracht, licht, leven, mens, dier, waar zijt gij?”
Ziet gij, mijn broeders, de astrale mens zoekt naar z’n godheid.
Dát is de eerste gedachte van de astrale mens, die een oppermacht voelt.
Hoor, zij roepen hun schepper.
Zij gaan voelen, dat dit alles voor hun leven geschapen is en daardoor buigen zij zich voor de wonderen.
„Is er een oppermacht, als kracht en leven, die ons dit denken gaf?
Zal die kracht weten, dat wij het leven leren kennen?
Zal die kracht weten, dat wij het leven volgen?
Zal die kracht voelen, wat wij voelen?
Zal die kracht, dit licht, begrijpen wat wij willen begrijpen?
Weet die kracht, dit licht van ons leven af, ons denken en voelen?
Is ons leven niet veranderd?”
En nu horen wij, mijn broeders:
„Kan het zijn, dat ik eerder geboren ben?
Is mijn leven ouder?
Ik weet niet waardoor ik voel, maar het komt tot mij?
Het leven kan spreken?
Vanwaar komen die gevoelens?
Ik weet het niet.
Wellicht leren wij ook dat kennen.”
Gij ziet het, mijn broeders, allen zuigen zich aan hun leermeester vast en voelen, dat zij ontwaken.
Zij gaan van ziel tot ziel.
Aanstonds zullen zij door de Aarde worden aangetrokken.
Ze gaan van planeet tot planeet, beleven wet na wet en verdwalen in deze ruimte is niet mogelijk, onfeilbaar gaan zij, als wij dat hebben gekund, verder!
Ze beleven de verstoffelijking van hun zieleleven, de wedergeboorte en gaan verder.
Wat zegt de meester reeds?
„Heb ik je niet gezegd, dat wij steeds weer een nieuw leven ontvangen?
Je ziet het, ook dat is waarheid.
Door die levens gaan wij verder en komen tot onze vrienden terug.
Deze ruimte is één lichaam.
Als wij zo’n lichaam hebben beleefd, gaan wij verder.
Is het niet om je leeg te schreien?
Kom, wij gaan tot dat eerste leven terug.”
Gij ziet het, mijn broeders, zij willen opnieuw de Maan beleven.
Wij zullen hen thans in slechts enkele seconden volgen en hun belevenissen overzien.
Ze gaan terug tot de eerste levensgraden, terug tot de „Almoeder”.
Hun reis duurt opnieuw eeuwen, maar zij gaan bewust verder en hun leven ontwaakt.
Intussen leren zij de wetten van God kennen en zij maken zich deze wijsheid eigen.
Nu willen zij naar de Aarde terugkeren.
Zij kennen de planeet niet als de „Aarde”, doch hun gevoelens spreken over deze werkelijkheid.
Ze zijn reeds ruimtelijk bewust geworden.
Zij scheppen en baren voor hun geestelijke persoonlijkheid.
En ook wij hebben die wetten te volgen en te beleven.
Van God weten zij niets, maar de God van al dit leven ontwaakt voor hun astrale wereld.
Wat nu?
Ze weten thans, dat zij eeuwigdurend verder kunnen gaan en dat moeten de anderen weten.
Ziel na ziel zal thans voor de Goddelijke wetten ontwaken.
Wanneer zij bereid zijn om het leven te dienen, ontwaken zij.
Zij krijgen door dit dienen tal van wonderen te beleven.
Het „Heelal” spreekt tot hun leven, al de levensgraden hebben iets van het eigen ontstaan te zeggen en is ook voor hen het één zijn met het leven van God.
Dít éénzijn is hun ruimtelijke ontwaking én bewustwording!
U ziet het, mijn broeders, nu keren zij tot de Aarde terug en vertellen daar wat zij door hun reis hebben leren kennen.
Nu komt er éénheid.
Ook andere zielen, als astrale wezens zijn aan hun verkennen begonnen, er komt nu een machtige éénheid tot stand.
Is dit nu verdoemd zijn, mijn broeders?
Is het leven niet ontzagwekkend?
Is dit géén geluk?
Had gij het anders verwacht?
Néén, dít ís het!
Het Heelal waarin zij leven zal hen nog andere wetten verklaren.
En zij krijgen licht, zij worden bewust, zij zijn reeds één met hun eigen wereld én met de stoffelijke ruimte, ook met de wedergeboorte voor de Aarde, voor het vader- en moederschap.
Ook die gezegende levenswetten hebben zij reeds leren kennen.
En de „Almoeder” volgt haar eigen leven, de „Alziel” baart en schept en trekt de mens, omdat die mens het goede wil, tot het eigen bestaan en tot die bewustwording terug.
U voelt thans, de Goddelijke afstemming van de ziel als mens en voor al het andere leven, maakt dit leven wakker.
En dat is de bezieling, het Goddelijke éénzijn voor al het leven van God!
Ook wij hebben die Goddelijke, doch thans bewuste bezieling mogen beleven.
Wij zijn weer op Aarde.
Ze vertellen aan de anderen waar zij zijn geweest.
Ga mee en wij zullen u daarvan overtuigen.
Gij ziet het, de meesters zijn nu geboren.
Ze splitsen zich.
De mens wordt van de Goddelijke wetten overtuigd.
Door dit alles gaan zij beseffen, dat er een kracht is, die wil, dat zij het leven leren kennen.
En die kracht is sterker dan zij bezitten en kunnen beleven, díé kracht leeft overal en zijn zij mee verbonden.
De eerste meesters aanvaarden hun adepten, mijn broeders.
De anderen, waartoe het hoogste bewustzijn behoort, trekken zich even terug en denken over alles na.
Ze weten nu, dat er licht komt in deze wereld en zij hebben licht.
Zij zíjn dat licht!
Zij voeren zichzelf tot deze openbaring!
Het licht ín de astrale mens treedt naar voren en is geluk:
Is leven!
Is liefde!
Is harmonie!
Is vreugde en geluk!
Is oneindig schoon!
Is als de ruimte is!
Is ook vader- en moederschap!
Is tevens waarachtig!
Is bovendien het éénzijn met al het leven en dan praat het leven!
Die eigenschappen zijn thans bewust en tot hun levens gekomen!
De hoogsten zien reeds een geweldig plan.
Já, zij praten erover, zij mediteren ervoor en zij zien die gestalte, die bewustwording, die bezieling en dat licht tot hen komen, waardoor de wereld waarin zij leven lichtend wordt, schoon, rein en iets anders is dan het leven daar.
Zij gaan voelen, mijn broeders, dat zij door die andere, ruimtelijke kracht aangeraakt zijn, bezieling kregen, want dat kan niet anders gebeuren.
Zij weten nu, (dat) wanneer zij dienen, hun wereld één groot licht wordt.
En dat willen zij thans trachten te bereiken.
Zo zullen zij de wonderen leren kennen die voor hun levens werden geschapen.
En zij zullen, dat moet u thans duidelijk zijn, mijn broeders, hun eigen wereld vergeestelijken, omdat zij de wetten van hun ruimte leerden kennen.
Waarheen gaan zij thans?
Ook dat zullen wij leren kennen.
Ze weten nu, dat hartstocht hen tot de duisternis voert.
Ze weten ook, dat zij de stoffelijke mens moeten helpen en dat die mens zichzelf (niet kent) en niets van hun persoonlijkheid weet.
Ze voelen zich lichtend, zwevend, zeker is hun leven en niets kan die zekerheid storen, wanneer zij maar willen dienen.
Steeds aan hun eigen leven blijven denken.
En hoe meer mensen tot de ontwaking komen, des te lichter wordt hun wereld, waardoor de geestelijke sferen geboren zullen worden en ook wij voor ons eigen leven hebben te aanvaarden.
Zij zien nu terug in hun onbewuste leven, de tijd, dat zij niets anders wilden beleven dan de stoffelijke mens.
Zij zien thans, dat zij die mens bezeten hebben gemaakt.
Ze leren nu de wetten kennen en begrijpen daarvan het geestelijke „ik”.
Nu kunnen zij zich volkomen voor de mens op Aarde geven.
Ze volgen de wedergeboorte en kunnen nu aan hun geestelijke opbouw beginnen.
En daarvoor moeten zij dienen.
Nu zien zij, dat zij de geestelijke levensgraden kunnen overwinnen en dat licht leefde ín hen en is de Goddelijke afstemming.
Hierdoor hebben zij zich van de astrale duisternis bevrijd en is voor elk mens, waardoor hun ruimte ontwaakte.
Ook dit is geestelijk baren en scheppen!
Doch nu voor de persoonlijkheid.
De mens, die hen aanvaarden kan, krijgt licht, doch staat thans voor de geestelijke levenswetten.
Deze mensen weten nu, dat zij de kracht van hun wereld leren begrijpen en zij hun levensruimte zullen overwinnen.
Daardoor is het, dat wij het leven op Aarde zien veranderen.
Kijk, mijn broeders, ook Moeder Aarde gaat verder en verfraait haar organisme.
Het leven op Aarde, voor dier en mens en Moeder Natuur, krijgt bewustzijn.
Onder de leiding van de hoogsten, voor dit bewustzijn, gaan zij verder.
Er ontstaat de eerste „Orde”.
Er zijn er, die de wetten overzien en beleven nu hun toekomst.
Zij kunnen het ónbewuste kind iets schenken en in hun bewust leven optrekken.
Door het leven te dienen, u ziet het, kwam de éne na de andere sfeer tot bewustzijn.
De sferen van licht ontwaken.
De mens heeft zich van de onbewuste sferen losgemaakt en is aan een ander leven begonnen.
Ze weten nu, dat elk organisme een eigen wereld te vertegenwoordigen heeft.
Miljoenen zielen als mens betreden de astrale wereld en de wedergeboorte gaat verder.
De mens beleeft nu reeds vindingen, er komt vuur, doch dat zijn de geschenken van de geestelijke persoonlijkheid.
Het zijn nietige wonderen voor deze levens, maar er komt meer bewustzijn, andere technische wonderen zullen er volgen.
De astrale persoonlijkheid kijkt door een elementale wet en zal die kracht verstoffelijken.
Al hun geestelijke gevoelens, mijn broeders, gij ziet het en wij beleven die wetten voor ons leven, moeten zij licht geven en afstemmen op hoger denken en voelen.
En dat wordt hun rein geluk, hun leven en liefde!
De ziel als mens overwint de Derde Kosmische Levensgraad, zij krijgt levensgeluk, omdat zij haar ruimte vergeestelijkt.
En die wetten kennen wij.
Hoe hebben wij de sferen van licht overwonnen, meester Zelanus?
Hoe hebben wij ons van de duisternis, ónbewustzijn losgemaakt?
Door te dienen kwamen wij zover.
Ook wij en al het leven van God heeft deze wetten te aanvaarden.
Hierdoor weten wij, hoe de ziel als mens ontwaakt.
Deze zeven onbewuste overgangen zullen overwonnen worden en eerst dan betreedt de ziel de eerste sfeer.
Wij hebben dus mogen volgen en beleven, dat deze eerste levensgraden tóch ondanks alles, géén stoornissen hebben gekend.
Ik bedoel, dat dit ónbewustzijn niet in staat is geweest om de wetten van God te overschrijden, want ook dat is mogelijk.
Gij kent die wetten, meester Zelanus.
En aanstonds, doch nu voor een verder stadium, willen wij die afbraak volgen, waardoor wij echter vaststellen, dat de mens voor dit tijdperk die afbraak niet heeft kunnen beleven.
Hoe meer bewustzijn er komt, dat hebben wij te aanvaarden, des te dieper zakt de mens in zijn eigen ellende weg.
En dát heeft de „Almoeder” niet gewild, dat is het bezit van de mens!
Zeven overgangen heeft de mens nu te beleven als astrale persoonlijkheid, voordat zij de sferen van licht vergeestelijkt heeft, ik bedoel, dat zij de eerste lichtende sfeer beleven kan.
Zeven werelden zijn het, zoals ook de macrokosmos heeft moeten aanvaarden, waardoor de bijplaneten ontstonden en al het andere leven, dat nu, zoals wij het hebben gezien, slechts één organisme is.
Zó heeft de ziel als mens zeven overgangen te vergeestelijken voordat zij (in staat is) deze duisternis, waarvan de Bijbel zegt, dat het hellen zijn, te overwinnen.
Ook wij hebben over „hellen” gesproken, doch dit zijn de ónbewuste werelden, voordat de ziel als mens de sferen van licht bereikt.
En dat heeft zij in haar eigen handen.
Voel goed aan, wat dit alles te betekenen heeft.
De mens van Moeder Aarde zal echter ontwaken.
Hij maakt zich vrij van de oerwouden en begint aan een maatschappij, aan een hoger stoffelijk bestaan.
Doch indien hij die harmonie kon bewaren, zouden de duistere sferen zich niet kunnen verdichten.
Want dit leven blijft zo niet.
En dan beleven wij andere wetten.
Welke wetten, meester Zelanus?”
„De mens zal de levenswetten van God overschrijden, meester.”
„Juist, dat is het.
En hierdoor stellen wij vast, ook voor het huidige stadium, hoe meer bezit de mens krijgt, des te dieper zal zijn val zijn, indien hij zijn bezit niet begrijpt.
En wij kennen het huidige stadium.
Wij weten hoe de mens leeft, de één bezit alles en het andere leven niets.
Ook die levenswetten voor ziel en geest zullen wij later volgen, doch dan beleven wij de wijsgerige stelsels voor goed en kwaad, voor mens en maatschappij en voor kunsten en wetenschappen, voor ziel, leven en geest!
En welke andere wetten krijgen wij thans te beleven, André-Dectar?”
„Hierna betreden wij de bewuste en de ziekelijke krankzinnigheid, de zieke bezetenheid, mijn meester, die thans reeds te beleven is.”
„Inderdaad, deze levenswetten krijgen wij te zien en te beleven, omdat de astrale wereld ontwaakt.
Wij krijgen bewust en onbewust kwaad te zien, bewuste en onbewuste krankzinnigheid, deze bezetenheid, die nu nog natuurlijk is en waardoor eigenlijk het stoffelijke kind van Moeder Aarde ontwaakt, omdat de astrale persoonlijkheid op dat leven inwerkt.
Wij zien thans verschillende stadia van bewustwording.
Er zijn levensgraden die openstaan voor het goede, die de lichtende sferen hebben bereikt én graden, waartoe miljoenen mensen behoren, die nog aan dat leven moeten beginnen, doch die zich nu door de mens op Aarde uitleven.
Maar nu straks?
Wij gaan aanstonds eeuwen verder en dan beleven wij dat stadium.
Voor dit tijdperk hebben wij het ontstaan van de astrale wereld beleefd.
Wij hebben gezien, hoe de mens van de Aarde verdergaat en hoe hij zich die hogere sferen eigen kan maken.
En dat zijn de geestelijke levenswetten voor ál het leven van God.
Die wetten zullen niet veranderen, ze krijgen alléén stoffelijk én geestelijk bewustzijn.
Hierdoor staan wij straks voor bewust goed en kwaad, voor bewuste én ónbewuste afbraak, op Aarde en voor dit leven van de ziel als geest!
Maar wat de ziel zich in de astrale wereld eigen maakt, zijn ook de wetten voor de stoffelijke mens.
Door het leven van God te dienen ontwaakt het leven.
Wij stellen dus voor de „Universiteit van Christus” vast:
De „Albron” heeft géén hellen geschapen!
Wat de Bijbel van de „hellen” zegt, dat zíjn géén hellen!
Wat voor de mens van Moeder Aarde, voor het huidige stadium „hellen” betekenen, zijn werelden van ónbewustzijn, doch die zal de ziel overwinnen!
Er bestaan géén hellen!
Daarom is er géén verdoemdheid!
De mens zal zich ook die werelden eigen maken!
In de mens leeft het Goddelijke licht!
En als een geestelijke persoonlijkheid zal de mens die werelden overwinnen, eerst dán kan hij zeggen: de „Derde Kosmische Levensgraad” is het bezit van mijn leven!
En thans, mijn broeders, wij gaan weer verder.
Stem uw leven af op het overschrijden van de levenswetten.
Ook nu wil al het leven van God tot uw bewustzijn spreken.”
-o-o-o-o-o-o-
-o-o-o-o-
-o-o-