Het Maanbewustzijn voor de ziel als Mens

„O, mens der Aarde” ... stuurt André de ruimte in ... „ik ben weer op reis.
En thans voor de ziel als mens, haar eerste geboren worden, haar tweede geboorte, haar vader- en moederschap, maar bovendien voor haar Goddelijke geschenken; haar „zintuigen” en al haar machtige bezit – en zij door de „Almoeder” gekregen heeft.
Dag, ruimte?”
„André.”
„Wayti?”
„André?
Ik ben zo gelukkig.
Wij allen hebben je vechten gevolgd.
Wij allen.”
„Ik weet het.
En nu zijn wij er.
Ik ga mij instellen op de Maan, op ónze moeder, Wayti?”
„Ja, doe dat, André.
Tot later.”
Wij praten niet, maar wij denken.
Dat André deze krachten heeft gekregen, regelrecht uit de „ALbron” is een wonder en héél de ruimte weet het!
Zon, Maan en sterren weten het!
Dat is zijn bezit, zijn taak, zijn contact en hebben wij niets aan kunnen doen, niets, dát had hij in eigen handen.
Maar wij hebben ontzag voor André-Dectar!
Héél de ruimte heeft en voelt dit ontzag voor zijn persoonlijkheid!
Wij gaan snel, sneller dan voorheen en in korte tijd heeft meester Alcar Moeder Maan bereikt.
Onmiddellijk zegt de moeder tot André:
„Mijn kind, ik ben trots op je.”
„Dank u, mijn moeder.
Dank u!”
„En nu ga je de ziel zien en beleven, André?”
„Ja, moeder, daarvoor maken wij deze reis.
Ik ben zover.”
Wij kijken in de ogen van meester Alcar.
En onmiddellijk dalen wij tot het allereerste ogenblik voor de Maan als moeder af.
Als wij één zijn met dat ogenblik, zegt meester Alcar:
„Wéér staan wij voor dit ontwaken, mijn broeders.
Doch nu moeten wij de ziel als persoonlijkheid volgen.
Waar moeten wij ons nu afstemmen, André-Dectar?
Welke wetten zullen wij dan beleven?
Ik zie, gij krijgt de eerste bezieling te beleven en wij hebben thans uw woord te aanvaarden!”
André is gereed en kan zeggen:
„Waarvoor ik sta, mijn meester, is de Maan als moeder.
Het Universum heeft zich zo-even gesplitst.
Wat wij thans beleven kennen wij.
En wij weten bovendien, wélke wetten wij te beleven krijgen, want wij hebben die levensgraden voor het organisme gevolgd.
De Maan splitst zich nu.
Elke vonk krijgt haar zelfstandigheid te beleven.
Máár, wat is God nu als Persoonlijkheid?
Wij moeten nú aanvaarden, dat de „Almoeder”, vóórdat de schepping begon, haar leven en verdichtingswetten overzien heeft.
Wij hebben te aanvaarden, dat „ZIJ” wist wat er zou geschieden.
Toen wij met haar leven verbonden waren, zagen wij duisternis en licht, nietwaar?
En die ogen hebben licht.
In die wereld van vóór de schepping nu, zag de „Almoeder” en nu moeten wij beleven of ook wij het licht ín de ogen zullen ontvangen.
Allereerst sta ik voor andere levenswetten.
Ik word daarmee verbonden, mijn meester.
Gij ziet de eerste dood voor de embryonale cel.
Wij weten, dat de ziel thans de wereld van het onbewuste betreedt.
En dat zij straks door haar eigen leven dat dus in de stoffelijke wereld achterbleef, aangetrokken zal worden of dat leven ín de stof zou niet beginnen.
Deze zielen behoren bij elkaar.
Dat hebben wij op de vorige reis mogen beleven en wij kennen nu die wetten.
Ik ga thans even verder, mijn meester.
Ik kom tot éénheid met de ziel als vader en moeder.
Wij weten, hoe wij het vader- en moederschap beleefden.
Die wetten kennen wij.
Maar wat ik zál beleven is nu, hoe de zintuigen zijn ontstaan.
Hoe de smaak is geboren!
Hoe de stem is ontstaan!
Hoe de ruimte ons licht in de ogen gaf!
Hoe wij tweelingzielen werden!
En hoe wij onze „Maan-Persoonlijkheid” in handen kregen.
Hoe wij deze levensruimte konden verstoffelijken, dat weten wij reeds.
Maar deze wonderen zijn geestelijk én stoffelijk.
Ik kom tot éénheid, mijn meester, met de stoffelijke cel en ga dan volgen, hoe mijn licht is geboren, hoe ik licht in mijn ogen kreeg.
Ik zie, dat de Zon vaderlijk bewustzijn is en dat ik dat licht zal vergeestelijken voor mijzelf.
Doch hoe hebben wij die wetten beleefd?
Daal met mij af tot dat stadium en wij leren ook die wetten kennen.”
Wij, geachte lezer, zijn thans één met het embryonale leven, de vonk van God als mens, en zullen beleven hoe de ziel zichzelf licht in het menselijke oog heeft geschonken.
Hoe dat wonder plaatsvond, weet men nog niet op Aarde, doch ook dat is te beleven en voor de „Universiteit van Christus” te ontleden.
Meester Alcar neemt het woord en zegt:
„Wij waren hier voor het eerst vader en moeder en wij hebben ons nu gesplitst.
Dat hebben wij gevolgd en reeds leren kennen.
Maar wat gebeurde er nog meer op dit ogenblik?
Er zijn mystieken geweest op Aarde, André-Dectar, die verkondigen, dat de mens eens één oog heeft gehad.
Dat de mens met één oog geboren is, dat er rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) op Aarde zijn geweest met die afstemming, doch dat in strijd is met de werkelijkheid.
Indien de mens zich niet had gesplitst, já, dan zou de mens en al het leven van God slechts één oog hebben gekend, omdat ook de ruimte door de Zon vertegenwoordigd wordt.
Want wij zullen ons het licht van de ruimte eigen maken.
Nu iets anders.
Wij weten, dat wij de Goddelijke eigenschappen bezitten.
Wij hebben God als licht en leven, als ziel en geest leren kennen.
Voordat de „Almoeder” dus aan haar leven begon, wij moeten dit thans aanvaarden, ook al was er van zichtbaar en bewust leven nog geen sprake, was tóch alles aanwezig en wist die „Albron” hóé het leven zou worden.
Voelt gij dit?
Het moet u dan duidelijk zijn, dat ook de vonk van God al die wetten en eigenschappen bezit.
Een cel als embryonaal leven is uit dat licht geboren.
En dat licht móét thans naar buiten treden; dat licht, waardoor de „ZON” verstoffelijking kreeg en zich splitste van het moederschap, wij hebben dat allemaal gevolgd en beleefd, zal de ziel als mens en al het dierlijke leven zich eigen maken.
En die wonderen zullen wij thans beleven.
Indien u dat duidelijk is, voelt gij, dat wij die Goddelijke eigenschappen hebben te verstoffelijken en dat dit alléén mogelijk is door de wedergeboorte.
Eerst beleven wij nu de splitsing van onszélf met het andere leven.
Wij gaven ons zélf aan dat andere leven, als cel en betraden toen de wereld van het onbewuste, keerden daarna terug tot de stoffelijke wereld en begonnen toen aan ons tweede leven als embryonaal stadium.
Nietwaar, die wetten hebben wij gevolgd en voor de „Universiteit van Christus” vastgelegd.
Toen wij vader- en moederschap hadden beleefd, dus ná zeven levens voor de splitsing te hebben volbracht, traden deze Goddelijke eigenschappen naar voren en brachten wij het innerlijke dus Goddelijke licht tot ontwaking.
Zeven levens, zeg ik en zien wij, hebben wij beleefd, voordat wij het bewuste vader- én moederschap in handen kregen als die zelfstandigheid.
Ná het vader- én het moederschap te hebben beleefd, kregen wij meer ruimte, meer bewustzijn, ons leven duurde iets langer en die tijd was alléén om innerlijk bewust te worden.
Ons leven dijt uit.
Ook die wetten hebben wij mogen beleven, doch wat gebeurt er thans?
Daal nú af en kom tot éénheid met die vonk, dit embryonale ogenblik en wij beleven het geboren worden van het menselijke oog.
Wat zich thans in het Universum gaat verdichten, krijgen ook wij in handen en hebben wij te verstoffelijken.
Maar ook niets anders!
Niets anders, mijn broeders en dat is, meester Zelanus?”
„Dat wij mensen de ruimte bezitten, mijn meester.
En dat wij die ruimte als het Universum hebben te vertegenwoordigen.”
„Dat is juist, maar wij zien thans, meester André?”
„Dat het menselijke oog zal zijn zoals het Universum is!”
„Inderdaad, dat is de Goddelijke waarheid.
Wij hebben nu verschillende Goddelijke eigenschappen te verstoffelijken, doch indien die eigenschappen niet ín het Universum aanwezig waren, zouden ook wij ze niet kunnen beleven en nimmer ontvangen.
Wij krijgen in handen wat ook het Universum bezit of het is nu niet mogelijk.
Dat is toch duidelijk en hebben wij dan ook te aanvaarden.
Betreden wij even het huidige stadium voor het menselijke oog, dan zien wij, dat wij ín het oog de ruimte met ál de wetten daarin terugzien.
Allereerst zien wij „Het oog”, dat het Universum is, niet alleen als vaderlijk bewustzijn, ook het moederschap is daarin zelfs aanwezig.
De geleerde spreekt over:
De oogholte.
De Lens.
De Pupil.
Over waterachtig vocht.
Over het Hoornvlies van het oog.
Over de oogzenuwen.
Over andere organen, zoals enkele spiertjes.
En wat is dat nu?
De oogholte is het Universum.
Het oog en de stelsels, de organen voor die ruimte.
Het vonkelende sterrenbeeld zien wij terug in het menselijke oog.
Maar de Pupil en de Lens geven aan het menselijke oog het licht van de ruimte en dat is de Zon als vaderschap, als licht, leven en liefde.
Het oogvlies, dat kostbare deeltje, is voor Zon en Maan de verkregen dampkring, als afsluiting gezien voor élk orgaan en zien wij voor elk orgaan terug.
Het licht van de ruimte moet zich dus voor het menselijke oog verdichten én zich als een eigen zelfstandigheid vormen, dat wij thans voor dit stadium kunnen beleven.
Het „Hoornvlies” is thans, als wij voor het huidige stadium beleven en de Maan en ander leven heeft te aanvaarden, de afsluiting van het leven en de verkregen levensvatbaarheid.
Indien die afsluiting voor een macrokosmisch leven als orgaan oplost, staat dat leven als organisme voor het sterven, dat voor het microkosmische orgaan nu natuurlijk een andere betekenis gekregen heeft.
De ziel als mens en als geest en als de persoonlijkheid, mijn broeders, voedt het menselijke oog.
Dat is dus de „Albron” voor ál het leven.
Wanneer de „Geest” vrijkomt van het organisme en dus voor de Aarde sterft, krijgt het „oog” géén bezieling meer, zodat die „Albron” zich verwijdert en aan een ander leven moet beginnen óf verdergaat in de astrale wereld.
Ook dat hebben wij te aanvaarden.
„De ziel als mens geeft dus de kracht, de bezieling áán het menselijke oog en zien wij in het Universum terug.
Immers, de Zon als stoffelijk lichaam bezit ziel en geest!
Het licht van de Zon is voor de ruimte, half stof, half geestelijk, doch voor de mens, voor het menselijke „oog” dus, is die bezieling volkomen geestelijk, doch wordt halfstoffelijk bewustzijn als „licht”, wanneer wij door dat orgaan tot het leven kijken.
Wij moeten dus ontleden, dat het „licht” ín het menselijke oog niets anders is dan vergeestelijkte substantie, vergeestelijkt licht, een kracht die door de „Almoeder” dóór haar baren en scheppen aan al het leven, aan élke vonk van haar substantie gegeven is.
De „Lens en de Pupil” vertegenwoordigen nu voor het menselijke oog het vader- en moederschap, als bronnen van bewustwording voor deze zelfstandigheid.
Rond óm deze organen, zien wij het sterrenbeeld vertegenwoordigd en is te zien en te beleven, want het menselijke oog bezit die afstemming en is daaruit ontstaan.
Zelfs de geboorte, de afkoeling, de wateren zien wij in het oog terug.
Dat wil dus zeggen, dat de wateren voor afkoeling hebben gezorgd én voor de wedergeboorte.
Het licht heeft zich als een orgaan verstoffelijkt, doch de baring is aanwezig, het waterachtige vocht zorgt nu voor ruimtelijke afscheiding, nietwaar, óók ín de moeder voor de vrucht zien wij deze wetten.
En dat wil zeggen, dat élk orgaan die bevruchting bezit en beleven moet, dat nú voor het „oog” de bescherming is, de verzekering is om te leven of ook het Universum én de Maan als Moeder hadden deze eigenschappen niet gekend, doch wij hebben die wetten te aanvaarden.
Dat dit „vocht” direct op het innerlijke, dus geestelijke leven afstemming heeft, is te volgen op Aarde en bovendien vast te stellen.
Verdriet, een andere stoffelijke, dus lichamelijke reactie, schept disharmonie.
Wanneer de ziel, als geest en persoonlijkheid schreit, is dat het betreden en het beleven van disharmonie, doch is bovendien, het aanraken of het bezielen van het levende „oogwater”, de afsluiting voor dit vader- en moederschap, als levende bezieling, maar ook als licht en is er van overheersing sprake.
De persoonlijkheid is dus direct op het vader- en moederschap ingesteld, „Lens en Pupil” – waarvan de baring reageert en zien wij de menselijke tranen!
En die reageren onmiddellijk op de afsluiting, het „Hoornvlies”, op de zenuwen en bloedsomloop, op de essentiële organen voor het licht, het leven en het gevoel, waarvan het gevoelsleven de essentiële voeding verzorgt en als bezieling doorgeeft.
Dat alles is nog geestelijke afsluiting, doch wij kennen bovendien de stoffelijke afsluiting en is het „ooglid”.
Dat gebeuren zien wij terug bij alle planeten en is de aardkorst.
De als „Glassubstantie” genoemde kern voor het menselijke oog is nu de oerbron waarin Zon, Maan en sterren leven, dát is ook het „Blauw” van de hemel en de mens van de Aarde af waarneemt, dus het gewaad voor het menselijke Oog, het uiterlijke organisme, dat voor die zelfstandigheid een eigen verdichting heeft ontvangen.
Indien de mens nu op Aarde iets aan die afsluiting krijgt, het Hoornvlies dus, is dat onmiddellijk het sterven, het afsluiten van het licht, omdat hierdoor het licht géén levensvatbaarheid meer beleven kan en is er van uitzenden géén sprake meer.
Dat beleeft ook de Maan als macrokosmisch lichaam en is haar dampkring, zodat wij hebben te aanvaarden, dat ook het menselijke oog die eigen afsluiting heeft ontvangen en wij ook voor de Zon hebben te aanvaarden.
Het Hoornvlies is dus van essentieel belang en afstemming.
Daardoor is het levenslicht verzekerd, doch de „Lens en de Pupil” zijn de organen, zijn Zon en Maan en beleven die baring en schepping, doch worden door de „Albron” – dé menselijke „Geest” gevoed.
En ook dat hebben wij te aanvaarden, mijn broeders, want wanneer de mens als de geestelijke persoonlijkheid loskomt van het organisme, is er van leven geen sprake meer, want het bewuste menselijke leven heeft die bezieling afgelegd, dát leven is thans een geestelijke astrale persoonlijkheid.
Daardoor is het nu, dat de éne mens het andere oog kan dienen.
De wetenschap zal machtige vorderingen maken, zodat het later mogelijk is, zélfs het „kunstoog” te scheppen, waarvoor uitvindingen gegeven zullen worden en daarvoor zorgen de hoogste meesters.
André-Dectar kan beamen, dat men op Aarde reeds zover is, dat de geleerde een „Hoornvlies” overzet en krijgt de „Blinde” weer levenskracht, krijgt het menselijke oog nieuw leven, als bezieling, omdat de „Albron” nog aanwezig is, dus de mens, als ziel, geest en bewustwording.
Waar het de meesters om gaat is dit, mijn broeders.
Wij moeten volgen, dat waarachtig het Universum door het menselijke „oog” vertegenwoordigd wordt en dat wij vanuit het Universum die Goddelijke eigenschappen hebben ontvangen.
Vanzelfsprekend staan wij nu voor de menselijke „Zintuigen”!
Het menselijke oog is dus baring en schepping!
Het oogwater is thans voedende bescherming, doch waardoor deze organen hun levenswater opzuigen of er zou geschieden, wat wij als de „Dode-Maan”, als een stervende meteoor beleven en begint het afsterven van deze organen.
Deze afsluiting is dus van grote betekenis en zien wij óók ín de moeder terug, doch dat stemt ons thans af op andere stelsels en kregen die slijmvliezen te verzorgen.
Het menselijke oog is dus hoofdzakelijk door baring en schepping geboren, en zijn de fundamenten voor het levenslicht, als die zelfstandigheid gezien.
Wat gij goed moet bevoelen is nu dus, het orgaan waardoor de mens ziet.
En dat ís de Zon voor het Universum, het vaderschap!
Dat wij dat aanstonds moeten beleven, kunt gij nu reeds aanvaarden, doch u bent nu voorbereid.
Of wij begrepen niets van hetgeen zich op dat ogenblik verdichtte, doch nu betreden wij daarenboven het Universele bewustworden voor dit uitgezonden licht, dat voor zichzelf een zelfstandigheid geworden is.
Maar de ruimte legde het in onze handen, omdat wij door die ruimte aan het eigen leven konden beginnen en doordat wij één zijn met al het leven van de ruimte en daardoor ons leven kregen.
Wij zijn in niets anders dan het leven van het Universum en hebben dat te aanvaarden!
Is dit niet wonderbaarlijk, mijn broeders?
En toch eenvoudig, omdat het ons met de verdichtingswetten verbindt!
De Zon nu voor het Universum is hálfstoffelijk licht.
Wij kunnen het licht niet in handen nemen, waardoor wij die levende substantie ook half verdichte stof noemen als lichtgevende kern, als levensaura!
Ziet u, dat is deze stof.
Levensaura, vanuit de „Almoeder” geboren en werd de vaderlijke kracht voor de ruimte én het menselijke oog.
Het oogweefsel is nu niets anders dan het licht dat de Zon uitstraalt.
Half verdichte stof, overheersend bezield door de geestelijke substantie als het leven én het gevoel, zoals ook de mens gevoel én leven geworden is.
De Pupil en de Lens hebben die afstemming te vertegenwoordigen en zíjn half bewust stoffelijk óf zij zouden het gevoelsleven niet kunnen opvangen.
Dat hebben wij ook voor de planeten en Zonnen mogen vaststellen.
Immers, de Maan werd moeder en de Zon vader, doch door het uitgezonden levenslicht van het vaderschap, kreeg de moeder als een orgaan levenskrachten toegezonden en kon de Maan aan haar leven beginnen.
Die wetten nu, heeft ook het menselijke oog moeten beleven en géén andere wetten werden er door de „Almoeder”, ook niet door de Zon, geschapen!
„Het innerlijk leven nu, als de persoonlijkheid voor de mens en het dier, schiep als „Almoederlijke” bewustwording die mogelijkheid en ontstond het licht ín het menselijke „oog”!
Wanneer wij aanstonds dat stadium beleven, mijn broeders, ontvangen wij de ruimtelijke levenswetten en beleven niets anders, als ook de „ZON” als vader ontvangen heeft.
Doordat het innerlijk leven nu als de geestelijke persoonlijkheid, ook hier voor het embryonale bestaan die zelfstandigheid kreeg en omdat wij uit dát machtige leven geboren zijn, is hier óp de Maan reeds het embryo aan die taak begonnen.
Niet later, doch thans óf wij hadden hier iets anders moeten beleven en dát had ons uitgeschakeld voor deze verdichting.
Voelt gij ook dit, meester Zelanus?”
„Ja, mijn meester.”
„En wat heeft dit te betekenen?”
„Dat al het leven vanuit de geestelijke openbaringen aan de verstoffelijking is begonnen.”
„Inderdaad, dat is het antwoord.
En dat zegt bovendien, André?”
„Dat het licht ín het menselijke oog afstemming houdt op het Universum, mijn meester, en is hetgeen ik ontvang.”
„Zeer juist!
Wij moeten dus aanvaarden, dat het menselijke licht voor het menselijke oog bewustwording zal ontvangen, naarmate ook de „ZON” evolueert.
Hoe hoger wij nu komen, hoe verder wij gaan en opklimmen tot het menselijke organisme, en wij door de wedergeboorte beleven en ontvangen, ís bovendien het bewustzijn voor het licht in onze ogen.
Waar op Aarde, mijn broeder André, zien wij deze levenswetten voor het licht en het menselijke oog terug?”
„Bij de rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), de zeven levensgraden voor het menselijke organisme, mijn meester.”
„Ook dat is het ruimtelijke, universele antwoord!
Inderdaad, naarmate de ziel als mens opklimt tot het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), ontstaat het hoogste bewustzijn.
Doch nu betreden wij het Westen, het Oosten, Noorden en Zuiden.
Elke levenswet schept als natuurlijke afstemming het menselijke oog.
Elke lichamelijke wet, voor het Westen schept en baart thans die innerlijke, lichamelijke bewustwording en hebben wij ook nu te aanvaarden.
Vanzelfsprekend is nu, dat het bloed het weefsel fundamenteel verzorgt; maar bovendien beleven wij ook nu de zeven lichamelijke levenswetten voor deze organische bewustwording.
En dat wil zeggen, dat de mens als hoogste lichamelijke bewustwording, als organisme dus, ook het licht voor die levensgraad bezit.
Het oosterse oog heeft nu afstemming op dat ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en is van klimatologische betekenis.
De oosterse rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) bezitten thans één afstemming als licht en kreeg uitstraling door de afstemming van het organisme.
Door de menselijke bloedsomloop kreeg het oog kleur en uitstraling, waarvan het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) het hoogste stadium te beleven kreeg!
Máár, het is dus duidelijk, dat de mens in zijn dierlijke toestand het allerhoogste niet kán beleven.
Daarvoor beleven wij de ruimtelijke evolutie.
Wij zien thans aan het leven, het licht in het dierlijke oog, dat dit voor het Maanstadium bovendien de innerlijke bewustwording is voor het organisme, leven én de ziel als geestelijke persoonlijkheid.
Is dit alles, meester Zelanus, voor het kind van Moeder Aarde te begrijpen?”
„Ja, zeker, mijn meester, want wij kunnen deze vergelijkingen maken.”
„Zó is het, mijn broeders, doch hierdoor krijgen wij dít beleven als „gevoel” ... tot ons bewustzijn gevoerd en is dit ook voor het kind van Moeder Aarde te begrijpen.
Voor het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) nu, betekent dat: dat de Ziel de spiegel is voor het menselijke Oog, het menselijke oog krijgt bezieling en uitstraling door de geestelijke bewustwording van de persoonlijkheid en is óns menselijke gevoelsleven.
En dat wonderbaarlijke gebeuren kregen wij door „ZON” en „MAAN” in handen.
Hier hebben wij dus te aanvaarden, is het licht ín onze Ogen geboren en niet ergens anders, want dat is niet mogelijk!
Niet later, want toen had het geestelijke „weefsel” zich reeds, dus als de geestelijke embryonale vonk, verdicht!
Wij hebben ook voor de ruimte géén andere ontwikkeling gezien en kunnen vaststellen, zodat wij deze wetten hebben te aanvaarden.
Door de „Albron” kregen wij die Goddelijke zelfstandigheid.
Alléén het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) nu, bezit die hoogste bewustwording én bezieling voor het menselijke oog.
Dat wil echter zeggen, en gij hebt ook dit te aanvaarden, dat er ééns op Aarde één rassoort (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) leeft en ook dat hebben wij reeds voor de „Universiteit van Christus” beleefd.
De hoogste rassoort is het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl)!
En dat organisme bezit daarenboven het hoogste licht voor het menselijke oog, dat het organisme in het Oosten niet bezit en thans van klimatologische afstemming vertelt.
De afstemming van het organisme en tot welke levensgraad de ziel behoort, is dus ook voor het kind van Moeder Aarde van essentiële betekenis.
Het menselijke oog krijgt eerst bewust uitstralend licht toegezonden ... wanneer het Oosten ín het Westen oplost en wil zeggen, dat het oosterse kind van Moeder Aarde die uitstralende ruimte eerst bezit, wanneer het innerlijke leven afstemming bezit op het Universum.
De bloedafstemming geeft thans aan het levenslicht voor het menselijke oog bewustzijn, doch bovendien stoffelijke uitstraling en wij ín het Universum terugzien.
De oosterse volken hebben die afstemming te beleven, doch is thans van klimatologische aard en vertegenwoordigt de bloedkern als stof.
Nietwaar, een neger (zie artikel ‘Anti racisme en discriminatie’ op rulof.nl) bijvoorbeeld, de mens uit het oerwoud; de eerste levensgraden voor het menselijke organisme, bezitten die lichtende uitstraling als weefsel nog niet, dat het oog van het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) wél bezit en is door de bloedbewustwording verkregen.
Vanzelfsprekend is nu, dat wij als mens voor het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) de hoogste levenswet te vertegenwoordigen hebben, doch doordat het weefsel die natuurlijke bewustwording heeft ontvangen.
Niettegenstaande dat verschijnsel, bezit het menselijke oog ál de levenskrachten van het Universum, zélfs het dier heeft die levensruimte als licht ontvangen, doch vanuit het menselijke organisme.
En dat zegt, dat wij het dier „óns levenslicht” hebben geschonken.
Ook die wetten leren wij later kennen!
Dit alles voor het menselijke „oog”.
Op Aarde, wanneer wij daar het innerlijke leven volgen en voor de persoonlijkheid staan, ontleden wij die bewuste of ónbewuste persoonlijkheid door het licht in het menselijke oog en kunnen wij dat bewijzen!
Hoe is dat psychopathische oog van die mens?
Wij kennen die wetten en wij zien die waarheden op Aarde terug, omdat de mens die levenswetten daar te vertegenwoordigen heeft.
Kijk dan naar een krankzinnige.
Dat is ónbewustzijn – en dát ónbewustzijn straalt het menselijke oog uit en is waar te nemen, zodat wij hebben te aanvaarden, dat het menselijke „Oog” steeds niets anders is geweest dan het stoffelijke orgaan, doch dat de ziel als de persoonlijkheid dat orgaan te bezielen heeft en die innerlijke bewustwording schenkt!
Is dit alles niet machtig, mijn broeders?
Indien gij in staat zijt om vergelijkingen te maken, geef ik mij aan uw leven over en ben ook dan gereed om uw waarnemen voor deze wetten te volgen en te beleven.
De persoonlijkheid straalt door het menselijke oog de verkregen bewustwording uit en is waar te nemen.
Daarom is het menselijke oog de spiegel van de ziel en hebben wij te aanvaarden.
Op Aarde zien wij ál deze wonderen terug en leren wij de persoonlijkheid kennen.
Aan zijn ogen herkennen wij de innerlijke afstemming van de mens!
Hoe hoger wij gaan – straks dus, des te lichter wordt het menselijke oog.
Doch ál de dierlijke levensgraden bezitten één afstemming, eerst ín het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) beleven wij die reine Universele klaarte en kijken wij ín het licht van het Universum op geestelijke afstemming.
En dat wonder hebben wij hier en op Aarde te volgen en te beleven, doch waarvan wij hier voor de Maan het ontstaan beleven, op Aarde de ruimtelijke ontwaking!
De bewustwording voor het menselijke oog!
De liefde voor het menselijke oog!
De geestelijke ontwaking voor het menselijke oog, waarvan wij daar de dierlijke én de grofstoffelijke levensgraden voor het licht leren kennen en op Aarde leven.
Voor de Universiteit van Christus kunnen wij dus vastleggen:
Het menselijke oog is door het ruimtelijke gevoelsleven geboren!
Het menselijke oog ís het Universum op microkosmische afstemming!
Het menselijke oog bezit vader- en moederschap!
Het menselijke oog bezit ziel en geest!
Het menselijke oog bezit de ruimtelijke zelfstandigheid!
Het menselijke oog bezit universele afsluiting en kreeg die verstoffelijking te beleven.
En thans, mijn broeders, indien gij géén vergelijkingen hebt te beleven, stemmen wij ons af op dit wonderbaarlijke gebeuren en ondergaan dus die openbaring.
Wij betreden dus het ontstaan van ons menselijke oog.
Wat voelt gij, meester Zelanus?”
„Ik ben nu één met dit wonder, mijn meester.
Bovendien ben ik één met het andere leven.
Ik splits mijzelf en daardoor komt er nieuw leven.
Maar ik ga voelen, dat ik nu voor andere levenswetten kom te staan en die zal ik mij nu eigen maken.
Mijn gevoelsleven zal zich verstoffelijken, niet alléén dus voor mijn organisch leven, doch thans voor het licht van mijn leven.
Innerlijk voel ik; dus vanuit mijn huidige bewustzijn stel ik deze wonderen vast, dat ik de afstemming van het vaderschap ín mij draag en ook dat zal ik thans verstoffelijken.
Gij kunt mij volgen.”
Nu, geachte lezer, zijn wij volkomen één.
Wanneer meester Alcar en André die embryonale éénheid beleven, kan ik verdergaan.
Wij zijn dus één met de embryonale cel.
Wij voelen deze ontwaking tot ons komen.
Omdat wij afstemming hebben op het Universum en wij als mens ál die Goddelijke eigenschappen moeten vertegenwoordigen, moeten wij tevens in staat zijn om dat licht te verstoffelijken voor ons leven en de verkregen zelfstandigheid als levenslicht.
En daarvoor hebben wij de eerste fundamenten gelegd, wij voelen thans precies wat wij zullen beleven.
Ik ben gereed en kan zeggen:
„Wat ik voel, mijn meester, komt ín mijn leven tot bewustzijn.
Mijn innerlijke stuwing dus, als gevoel schept en baart thans voor het licht in mijn ogen.
Ik moet dezelfde wetten volgen als ook de „ZON” heeft moeten aanvaarden.
De Zon is licht en míjn Goddelijke afstemming is van géén andere substantie.
Wat ga ik voelen?
Dat mijn leven uitdijt, dat mijn innerlijk gevoelsleven zich verstoffelijken moet en ik mijn eigen licht zal uitstralen.
Daardoor krijgen wij als mens die verstoffelijking te beleven en zijn wij toe in staat.
Wat ik voel en beleven moet ís, dat mijn geest zich door het stoffelijke weefsel dringt.
Dat mijn geest de stoffelijke weefsels bezielt, beïnvloedt, en dat dit weefsel ín dit eerste stadium heeft te luisteren, omdat ík de bezielende kracht ben voor de stof.
Dus als het leven, als bezieling, en als geestelijke kracht.
Ik ga voelen, mijn meester, dat vanuit mijn leven als embryonale vonk, zich het vaderschap als „licht” verstoffelijken zal.
Ik krijg dus lichtend vaderschap te beleven om waar te nemen en licht uit te stralen.
Ik bezit ook vaderschap voor de wedergeboorte, doch dit vaderschap is lichtgevende bezieling.
Een machtig wonder is het!
Mijn gevoelsleven staat daarop ingesteld en na korte tijd zal ik mijn levenslicht uitzenden.
Ik behoef hier eigenlijk niets voor te doen, mijn meester.
Voelt u dit?”
„Ja, meester Zelanus, ik beleef dezelfde wetten.”
„En gij, mijn broeder André?”
„Ook ik beleef diezelfde levenswetten, mijn broeder.”
„Maar dat wil dus zeggen, dat wij die werking reeds bezitten.
Is u dat duidelijk, meester Alcar?”
„Ja, mijn broeder, ga verder.”
„Ook voor u, mijn broeder André?”
„Ja, want ik ben één met dat stadium.
Ik beleef deze wetten.”
„Ik zei zo-even, ook deze werking wordt mij geschonken.
Deze ontwikkeling bezit afstemming op iets, wat reeds tot bewustzijn is gekomen en tot die zelfstandigheid behoort.
Ik zie, mijn meester, waar deze bewustwording aanwezig is.
En dat is de „ZON”, mijn broeders, als het vaderlijke licht voor de ruimte.
Dit is waarheid!
Ik heb dus wetten te beleven, die bovendien de ruimte aan werking en bewustwording bezit.
En die werking heeft de „ZON” als het vaderschap voor zichzelf tot deze bewustwording gevoerd.
Ook ik kan geen andere wetten beleven, omdat die levenswetten door de „Almoeder” werden vergeestelijkt en hierna verstoffelijkt.
Doordat de Zon zichzelf nu door de „Albron” tot die bewustwording bracht, dat levenslicht schonk, beleef ik thans en krijg ik het levenslicht in mijn ogen.
Ik leg voor de Universiteit van Christus vast:
Voor het levenslicht in mijn ogen, bezit ik die afstemming.
Ik ben uit dat licht geboren!
Ik krijg dat levenslicht vanzelf, omdat die wetten voor de „Almoeder” werden vergeestelijkt en verstoffelijkt!
Ik moet ervoor leven en mijn gevoelsleven bezit die Goddelijke afstemming, als kracht en als levensfluïde, levensaura.
Ik behoef er niet voor te denken, want ik bezit dat bewustzijn nog niet!
Omdat ik leven ben van dit licht, krijg ik dat bewustzijn.
Ik beleef het vader- en het moederschap, ook voor het licht in mijn ogen!
Licht is bewustzijn!
En gevoel is leven!
Omdat gevoel leven en bewustzijn is, ontstaan door de „Almoeder”, krijg ik als mens dat licht te beleven en kan alléén doordat het leven van de ruimte vader- en moederschap ís!
Deze wonderbaarlijke wetten, mijn broeders, kreeg ik te beleven, omdat ik deel uitmaak van het Goddelijke leven en ook die afstemming bezit.
Ik heb deze wetten te vertegenwoordigen.
Maar het ruimtelijke bewustzijn als leven zorgt voor het licht ín mijn ogen.
Dit is de werkelijkheid, mijn broeders.
Wij zijn dus „licht”!
Wij zijn leven en gevoel!
En dat gevoel ís ín ons, wij zijn dat bovendien als licht.
En dat licht moet zich openbaren, zoals ook het Universum zichzelf geopenbaard heeft.
Kan het eenvoudiger, mijn meester?
Dit is het wonder voor de mens, het wonder, dat de ziel als mens haar licht ontving.
En die wetten verstoffelijken zich onfeilbaar.
Elke eigenschap ín ons leven, is dus Goddelijk!
En die eigenschappen openbaren zich door het stoffelijke leven.
Wij krijgen die eigenschappen door de „ZON” als vader van deze ruimte.
Hoelang heeft dit proces geduurd, komt er tot mijn leven.
Ik zie dat gebeuren, mijn meester en kan antwoorden.
Ik zie de zeven opvolgende levensgraden en in die tijd kregen wij het licht in ons oog.
Maar naarmate de „ZON” zich ontwikkelt, wordt ook ons levenslicht sterker en bewuster.
Zeven menselijke levensgraden beleefden wij voor ons vader- en moederschap en thans voor de geboorte van ons levenslicht.
Toen eerst waren deze weefsels voor het menselijke oog gereed en trad het levenslicht naar buiten.
Voelt gij dit wonder?
Ik onderga dit machtige gebeuren, mijn meester!
Door deze zeven levensgraden voor het vader- en moederschap hebben wij dus bovendien het licht ín onze ogen ontvangen.
Dát zijn Goddelijke eigenschappen!
Ik zie deze levensgraden, mijn broeders, en kan géén fouten beleven.
Elk nieuw leven schonk ons meteen meer levenslicht.
Elk nieuw leven gaf ons meer bezieling, meer gevoel en bewustzijn voor ál deze eigenschappen van God.
En dat machtige wonder kreeg ik, doordat „ZON” en „Maan” eraan werkten, omdat ik:
Ziel ben van haar „Ziel”!
Leven ben van haar „Leven”!
En geest ben van haar „Geest”!
Toen ik, mijn broeders, en gij kunt mij volgen, de zevende levensgraad had bereikt, openbaarde zich mijn levenslicht.
Ik zag het leven, mijn lichtgevend vaderschap straalt het Goddelijke levenslicht uit.
En daarvoor heb ik niets behoeven te doen, want ik kreeg deze wonderen te beleven en wel door het nieuwe leven, de wedergeboorte.
Tijdens het baren en scheppen voor het vader- en moederschap, kregen wij dus tevens ons levenslicht te beleven en hebben wij te aanvaarden.
Ik geef mij nu aan uw leven over.”
Meester Alcar is gereed en gaat verder.
„Is dit niet wonderbaarlijk, mijn broeders?
Nu wij het Universum kennen en de „Almoeder” mochten beleven, wordt ons ook dit duidelijk.
Ik ben thans met een ander wonder verbonden en wel met het volgende stadium.
Immers, indien wij nu moeten aanvaarden, dat de mens vader en moeder is, door Zon en Maan, is er bovendien slechts van één bron als vaderschap, voor de ruimte dus, sprake.
Waardoor, komt er nu tot mij van de hoogste meesters, bezit de mens „Twee Ogen”?
Kan dat?
Já, gij hebt twee ogen ontvangen, doch waardoor?
Al het leven van God bezit, voor het menselijke en het dierlijke leven, twee ogen.
Waardoor?
Waarom?
Dat zijn levenswetten.
En ik zie thans dat wonder en vraag u nu mij te volgen.
Maar er is slechts één „ZON” voor de ruimte geschapen, er is maar één vaderschap te beleven.
Voelt gij deze wetten?
Wij dalen af tot dat stadium en beleven ook dit wonder.
ár leeft dit wonder?
Wij keren terug tot de éérste splitsing voor het vader- en moederschap, want het is daarin dat wij ook dit wonder beleven.
Immers, mijn broeders, indien wij ons niet hadden gesplitst, waren wij in de eerste plaats niet verder gekomen dan dit eerste leven, doch daardoor kregen wij ván het andere leven die levenswetten te beleven.
Daal af tot dat ogenblik en wij volgen de totstandkoming van deze splitsing.
Wéér ben ik één met die vonken, met mijzelf en een ander leven als deel van de ruimte.
De ziel als mens schenkt alles aan het andere leven, dat het door „ZON” en „Maan” gekregen heeft.
Ook het levenslicht.
U voelt zeker al, doordat wij ons hebben moeten splitsen, ontstaat daardoor het tweede oog.
Of de mens en al het dierlijke leven had slechts één „oog” gekend, omdat ook die wetten in de ruimte aanwezig zijn.
Wij kennen voor de ruimte slechts één Zon ... ook al bezitten wij andere zonnestelsels, kleinere en grotere; dit Universum als de Derde Kosmische Levensgraad bezit maar één vaderschap!
En dat hebben wij te aanvaarden.
Doch doordat wij ons hebben gesplitst, ontvingen wij van het andere leven de verkregen zelfstandigheid, en niet alléén als ziel en geest, vader- en moederschap, doch bovendien het levenslicht.
Dat wil dus zeggen, dat de mens door die twee zelfstandigheden opgebouwd is en dat is het vader- en moederschap.
Wij weten, dat wij vader en moeder zijn en dat wij ook voor het huidige stadium die organen bezitten.
In het organisme liggen die wetten en hebben zich hier op de Maan kunnen verstoffelijken.
Indien wij nu niet beide levenswetten in één organisme zouden bezitten, dan stonden wij voor andere wetten, doch die hebben wij niet kunnen beleven.
Voor de „Universiteit van Christus” leggen wij vast:
De mens bezit vader- en moederschap in één organisme!
Dat zijn Goddelijke levenswetten!
Zon en Maan bezitten nog steeds die zelfstandigheid, doch de mens bezit beide, beide levenswetten!
Door het vader- en moederschap, heeft de mens zich gesplitst!
En omdat de mens zichzelf aan het andere leven heeft kunnen geven, kregen wij als mens en van óns het dier, het „Tweede oog”!
Voelt gij dit, mijn broeders?
Dan moet het u duidelijk zijn, dat wij dóór het vader- en moederschap in één organisme te vertegenwoordigen en wij hebben dát wonder te aanvaarden, „Twee Ogen” hebben ontvangen of wij hadden dit wonder niet gekend!
Dít hebben wij voor de „Universiteit van Christus” te beleven en moeten wij en al het leven van God aanvaarden!
Is dat machtig?
Já, en toch, nu wij deze wetten zien, is alles weer eenvoudig en kan ook het kind van Moeder Aarde begrijpen.
Het menselijke organisme is dus gesplitst, doch door het vader- en moederschap.
Wij kunnen op Aarde thans vaststellen, wélk „oog” het vader- en wélk oog het moederschap te vertegenwoordigen heeft.
Beide ogen van mens en dier, zijn één, één van kleur en tóch?
Het éne oog vertegenwoordigt het vader- en het andere het moederschap, doch zijn van één afstemming, één bewustzijn.
Tóch is dat te zien en te beleven en eerst op Aarde terug, beleven wij ook die menselijke verschijnselen, maar ze zijn vast te stellen.
Het levenslicht zal ons daar van overtuigen.
Het is dus duidelijk, mijn broeders, dat de mens door het vader- en moederschap, „Twee Ogen” heeft gekregen of wij hadden onze twee ogen niet gehad!
Wat wij thans beleven zijn Goddelijke wetten en wonderen, die wij als geestelijke en stoffelijke openbaringen beleven.
Het dier krijgt ál onze wetten, dus vanzelfsprekend het licht in het „oog” en ook die levenswetten zien wij voor de dierenwereld terug en verstoffelijkt, doch nu op eigen afstemming!
Voor het dier en ook thans als het schaduwbeeld van de mens, het schaduwbeeld als licht, licht in het oog voor het dier!
Ook dat kunnen wij volgen en beleven!
Wonderbaarlijk is alles!
En thans verder.
Wat beleven wij nu, meester André-Dectar?”
„Het ontstaan van de smaak en het geboren worden van de vormen, mond en ademhalingsorganen, mijn meester.”
„Inderdaad, dat is het wonder.
Ook die wonderen beleven wij tijdens de eerste levensgraden voor het vader- en moederschap.
Tijdens deze ontwikkeling hebben zich dus ál de Goddelijke eigenschappen geopenbaard.
En ook die kunnen wij volgen.
Wij beleven reeds de tweelingzielen.
Dít zijn tweelingzielen.
Omdat het leven zichzelf gaf, komt het niet meer vrij van dit leven.
Is dat duidelijk, meester Zelanus?”
„Ja, mijn meester.
Ik zie die wetten.”
„Wie die vonk van God nu geweest is, wélke ziel, dat heeft niets te betekenen.
Ik bedoel dus voor de allereerste aanraking, het splitsen van die cel met de andere levensvonk.
Nietwaar, miljoenen vonken van God behoren tot één afstemming.
En toen die vonk het bewuste stadium had bereikt om te baren en te scheppen, was ook die andere vonk zover en kon de splitsing plaatsvinden.
Dat hebben wij allemaal mogen beleven.
Doch nu even verder.
Toen dus die eerste aanraking was geschied, was dát voor de ziel de tweelingziel.
Waardoor, André-Dectar?”
„Omdat ik mijzelf aan dat leven gegeven heb, meester.”
„Ziet u, dat is het.
Omdat wij ons aan één vonk hebben gegeven en wij ons door splitsten, moeten wij met dat leven verder.
Dát leven trekt ons terug.
Dát leven móét ons terugtrekken, omdat wij één afstemming beleven.
Maar er is nog iets anders.
Hierdoor nu, kregen wij onze tweelingziel te zien.
Máár bovendien het vader- en moederschap.
En nú ontwaakten de andere eigenschappen van God, de „zintuigen” en de ademhalingsorganen.
Het gehoor en het voelen!
Tijdens deze zeven overgangen voor het vader- en het moederschap, ontstonden ál die levenswetten.
De ”Zintuigen”!
Ik ben nu weer één met het embryo.
De splitsing voor het vader- en moederschap is voorbij, dat is mijn bezit geworden.
Ook heb ik nu mijn tweelingziel ontvangen en met dat leven ga ik verder, vertegenwoordig ik God en Zijn ruimten voor álle eigenschappen van de „Almoeder”!
Dat hebben wij leren kennen en moeten wij aanvaarden.
Wij weten thans, dat de Maan als moeder de levenskrachten van de Zon in zich opzoog.
Dat is haar eten en drinken geweest voor haar organische bestaan.
Ook die wetten hebben zich verstoffelijkt.
En wij als mens hebben nu niets anders kunnen beleven.
Doch wij zogen de levenskrachten in ons op, die de Maan als moeder voor ons had verdicht.
En toen begon ons leven in de wateren.
Doordat wij die levenskracht in ons opzogen, mijn broeders, ik ben één met dat stadium, hebben zich nu onze ademhalingsorganen geschapen.
En door die ademhaling kregen wij het gevoelsbewustzijn te beleven, de „smaak”!
Het bevoelen van het leven, dát werd de „smaak” voor de mens.
Ik beleef thans die mogelijkheid en kan mijzelf nu overtuigen.
Doordat ik nu de levenskrachten opzuig, vervorm ik mijn orgaan.
Wat in de eerste ogenblikken slechts geestelijke levensaura is, dus geestelijke voeding, is straks stoffelijk, doch dan zijn ook mijn organen gereed om die stof in mij op te nemen.
Tijdens deze zeven overgangen voor het vader- en moederschap, kreeg ik dus ál mijn eigenschappen, als de menselijke „Zintuigen” in handen, omdat de „Albron” mij die levensmogelijkheden gaf!
Wij hebben dus voor de „Universiteit van Christus” fundamenteel vast te leggen:
Het gevoelsleven heeft de menselijke „smaak” geschapen!
Door het gevoelsleven, ingesteld op de menselijke ademhalingsorganen, kregen wij onze „smaak” te beleven!
De „Zenuwen” die het gevoelsleven als de „smaak” vertegenwoordigen, zijn half geestelijk, half stoffelijk, omdat de menselijke „Zintuigen” direct afstemmen op het gevoelsleven, voor de mens de „Zonnevlecht”!
De menselijke „smaak” is het bevoelen van de stof!
De menselijke „smaak” ís het gevoelsleven!
De menselijke „smaak” vertegenwoordigt het gevoelsleven!
De menselijke „smaak” ís gevoel, die een persoonlijkheid krijgt, wanneer de persoonlijkheid als mens eet en drinkt!
De menselijke „smaak” werd door de ademhalingsorganen geschapen en maakt deel uit van de menselijke constitutie!
Dat zijn de wetten, mijn broeders, en hebben wij te aanvaarden!
Hierdoor echter, ontstond de opening, het uiterlijke vermogen om straks de stof voor het organisme op te nemen.
Langzaamaan hebben zich deze organen verstoffelijkt, en dat werd de „mond” voor het leven, de mens en het dier.
Tijdens deze zeven overgangen, de levensgraden voor het vader- en moederschap, kregen wij dus álle Goddelijke eigenschappen te beleven en wij zijn in staat geweest die te verstoffelijken!
Tijdens het ontstaan van het menselijke „oog”, kwamen álle zintuigen tot bewustwording.
Ons erkende bezit is nu, dat wij voelen óf de stof tot ons leven behoort en heeft de „smaak” voor het menselijke organisme te vertegenwoordigen.
En die weefsels, mijn broeders, voor de mens op Aarde, worden door het gevoelsleven gevoed en bezitten die bewustwording en sensitiviteit!
Het „gehoor” is hier geboren, doch dat zijn de trillingsorganen voor ons gevoelsleven.
De uitdijingswetten schonken ons dit gehoor, dit aanvoelen van het leven.
Iets anders is het niet!
Vanuit Zon en Maan, doch door het vader- en moederschap voor ons eigen leven en onze persoonlijkheid, kreeg het „Gehoor” als een orgaan zelfstandigheid.
De fundamentele opbouw kregen wij door het gevoelsleven, vanuit ons gevoelsleven zijn deze organen verstoffelijkt.
Elk verkregen én verstoffelijkt „Zintuig” werd fundamenteel gevoed vanuit het gevoelsleven en hebben wij te aanvaarden.
U voelt echter, dat vanuit dit gevoelscentrum, het „Gehoor” ná het menselijke licht geboren is en dat de ademhalingsorganen het „Gehoor” hebben geschapen.
Door de ademhaling kregen wij die wetten te beleven.
Maar wat wil ons „Gehoor” orgaan betekenen voor de ruimte, mijn broeders?
Niets anders, dan het „wáák”-orgaan, dus als gevoel opgebouwd, en dat gevoel is bewustzijn ... voor de persoonlijkheid!
Het „waakorgaan” voor de ziel als mens, als een stoffelijke persoonlijkheid.
Het „waakorgaan” is dus voor de mens het bevoelen en „behoren” van de eigen levenswet, waartoe het leven behoort.
En die trillingsorganen hebben zich kunnen verstoffelijken en kregen een zelfstandigheid te beleven, waardoor het „Gehemelte” ... luister nu goed ... als voelend bewustzijn naar voren trad!
Dat noemt men op Aarde voor de mond en de eigen zelfstandigheid het „Gehemelte”, doch is voor het „Gehoor” niets anders, doch beide verschijnselen als organen kregen vanuit het gevoelsleven het ontstaan.
Als állervoornaamste organen bezit de mens éérst: de organen voor het vader- en moederschap!
Hierna betreden wij de ademhalingsorganen.
En nu volgt het hart, dat voor het organisme de bezielende kracht vertegenwoordigt als ruimte, voor Zon én Maan, als „Oerbron”, doch nú als organisch leven.
De ademhalingsorganen hebben het „Hart” geschapen, als universeel deel van de „Albron”, doch direct hierna voor de menselijke „Zintuigen”, waardoor het één na het andere orgaan bewustzijn kreeg.
Gans het menselijke organisme is dus opgebouwd door cellen en die levende cellen vertegenwoordigen weer organen, „Zintuigen”, de stelsels voor het vader- en moederschap waar omheen ál deze organen een eigen taak ontvingen.
En die wetten zien wij in het Universum terug, Zon en Maan hebben ze voor ons geschapen!
Deze „Smaakcellen” nu, voor de „Tong”, zijn het gevoelscentrum, vanuit het gevoelsleven gevoed.
Deze „smaakpapillen” zoals men ze op Aarde noemt, zijn echter de voelhorens voor de ziel als mens, het zijn de vergeestelijkte kernen óm het leven aan te voelen!
De voelhorens als cellen dus, om het eten te beleven of wij verstikten, vergiftigden ons zélf.
Dat is dus bewustzijn, dit is echter een orgaan óm het eten te bevoelen.
En nog iets anders, zodat u ook dit wonder duidelijk wordt.
Deze „smaakcellen” vertegenwoordigen als het ware een stoffelijk zintuig voor de mens, voor het organisme, om zich te beschermen voor het voedsel.
De „smaakcellen” bevoelen de stof!
De „smaakcellen” zijn geestelijk bewust ingesteld op het voedsel!
De „smaakcellen” bezitten de gevoelsuitstraling van het gevoelsleven en geschiedt vanuit het levenscentrum!
Het „Gehoororgaan” is halfstoffelijk bewust, door het gevoelsleven verstoffelijkt!
Het „Gehoororgaan” is dus halfstoffelijk bewust, omdat het gehoor niet te bevoelen is!
Is u dat duidelijk, mijn broeders?
Dan kunnen wij verdergaan.
Hier hebben wij disharmonie níét kunnen beleven.
Hier hebben wij echter de volgende levenswetten voor de ziel als mens ontvangen.
Het vader- en moederschap!
De Tweelingziel!
De Zintuigen!
De menselijke persoonlijkheid!
Dat wordt het „Maanbewustzijn” voor de Mens!
Is er nog iets, mijn broeders?
Dan kunnen wij gevolgtrekkingen maken voor de ruimte en voor ons leven op Aarde.
Naarmate wij thans ontwikkelen, ook dit zal u duidelijk zijn, ontwaken al deze eigenschappen, de „Zintuigen” voor ons organisch en geestelijk leven.
De organen krijgen verruiming én bewustwording.
Het menselijk „oog” sterker en uitstralender bewustzijn.
Vader- en moederschap ontwaken!
Het innerlijke leven treedt naar voren als de geestelijke Persoonlijkheid!
Niets kan deze ontwaking tegenhouden, doch al die eigenschappen zien wij bovendien voor de volgende levensgraden terug.
Het uiteindelijke hiervan is het visstadium en betekent het „Maanbewustzijn” voor de ziel als mens en voor het dier.
Al deze „zintuigen” nu als menselijke eigenschappen, ontvangt het dier van óns!
En ook dat kunt gij voor de „Universiteit van Christus” aanvaarden!
Het dier bezit dan óns leven en ons bewustzijn, doch voor de volgende levensgraad úít óns leven geboren!
„Darwin?
Is dit de moeite waard, Darwin?”
Die wetten kregen wij door het Universum en het Universum is de „Albron” voor het microkosmische bestaan!
Voor dier en mens!
En voor Moeder Natuur doch die „zintuigen” kregen ándere levenswetten te beleven, maar zijn ook als wij thans hebben beleefd, te ontleden.
Maar dát later, doch dan betreden wij de levenswetten voor „Moeder Natuur”!
Wat wij nu als mens hebben te volgen, dat kent u reeds.
Het licht zal ontwaken en sterker worden, het licht voor het menselijke oog eveneens, maar dóór het gevoelsleven, die „oerbron” zorgt voor álles en is het déél van de mens door God ontvangen.
De smaak- en ademhalingorganen krijgen meer bewustzijn, de menselijke persoonlijkheid ontwaakt, élk orgaan beleeft de eigen verruiming, voor stof en voor geest.
Voordat wij het Maanbewustzijn bezitten, hebben al deze organen zich gevormd en verstoffelijkt.
Elk orgaan vertegenwoordigt thans een levenswet voor het innerlijke leven als ziel en geest en voor het organisme als uurwerk, waarna de mens aan zijn leven in de wateren kon beginnen.
Vanzelfsprekend komen wij voor essentiële organen te staan, zoals het zenuwstelsel en de bloedsomloop, doch wij behoeven die organen niet te volgen.
Weet echter en gij hebt dat te aanvaarden, dat wij ook die stoffelijke gevoelsgraden kunnen volgen en ontleden en hoe de ziel als de persoonlijkheid haar organen voedt.
Elk orgaan is te ontleden voor de mens van de aarde, doch wij volgen thans ziel en geest en het „Maanbewustzijn” voor haar persoonlijkheid!
Ook het zenuwstelsel is onmiddellijk op het gevoelsleven ingesteld, die weefsels hebben die levenswetten te verwerken, doch waardoor het gevoel thans verbinding krijgt en afstemt op de organische weefsels.
Dat hebben wij te aanvaarden en is duidelijk.
Zie nu nog even terug naar de embryonale cel voor ons leven en gij ziet, dat wij als „embryo” álles bezitten.
Dat nietige celletje, met als uiteindelijke voelhoren die visachtige afstemming, bezit alles uit de ruimte en van de „Albron”!
Dit hoofd, dit bolvormig leventje, is Universeel waarachtig.
In dit cellenbestaan lééft alles, is alles aanwezig, wat ook het Universum én de „Almoeder” ís en bezit en zou zich verstoffelijken.
Bezie uw „gehemelte-voelhorens” en gij weet, dat vanuit uw gevoelsleven die verstoffelijking plaatsvond.
Elk orgaan verruimde zichzelf, doch die verruiming aan bewustzijn en levenskracht, als bewustzijn en bewust voelen, ís aanwezig!
Dát heeft de Kosmos beleefd en zullen wij beleven, maar door élk orgaan zien wij de Goddelijke verschijnselen terug als de karaktereigenschappen van de „Almoeder”, als leven, ziel en geest, als vader- en moederschap!
De tong voor de mens is het organische deel, doch de levenssappen zijn de bevruchte levenscellen, door het gevoelsleven bezield, waardoor wij ons eten én drinken beleven en ons leven beschermen!
Wonderbaarlijke levenswetten zijn het en toch, doodeenvoudig, wanneer de mens zichzelf en zijn God kent!
Zo zien wij innerlijke en uiterlijke organen voor het menselijke organisme.
Die voor ziel en geest krijgen straks geestelijke betekenis.
En dan betreden wij het leven voor de astrale wereld.
Longen en hart dienen voor de ademhalingsorganen; de ziel als mens krijgt daardoor haar leven te beleven, doch de geestelijke persoonlijkheid is het, die handelt, die voelt, die bezielt en die overheerst door de eigen „wil” en door het verlangen van de persoonlijkheid.
Telkens weer, dat moet u duidelijk zijn, staat het innerlijke leven als de geest voor het vrijkomen en is nu nóg voor de Aarde de „dood”, een proces dat wij hier reeds als de nieuwe geboorte hebben leren kennen!
Doordat de ziel die levenswetten te beleven krijgt, behaalt zij het „Maanbewustzijn” en ook dan gaat zij verder.
Die planeten hebben wij gevolgd en ook die wetten leren kennen.
Ik voel thans, mijn broeders, door de hoogste meesters, dat wij verder mogen gaan.
Wat wij nog moeten volgen, is de ziel als mens en haar persoonlijkheid, doch dan betreden wij Moeder Aarde.
En eerst op Aarde kunnen wij de harmonische én de disharmonische wetten voor haar leven beleven en zien wij ons zélf terug!
Voor de Maan voert het ons tot haar uiteindelijke bewustzijn en zullen wij bereiken.
Ook tot het afscheidnemen van deze machtige Moeder, die ons alles van haar verkregen bezit geschonken heeft.
Mijn persoonlijkheid komt thans vrij, zodat wij tot het bestaande leven kunnen terugkeren.”
Wij, geachte lezer, volgen nu nog even de ontwikkeling voor de Maan als moeder en haar stervensproces en keren dan tot de Aarde terug.
Voor de ziel als mens hebben wij ál haar levenswetten gezien en mogen beleven en die wetten moeten wij thans voor haar persoonlijkheid op Aarde volgen.
Meester Alcar en wij nemen afscheid van de Maan als Moeder!
De volgende planeten kennen wij reeds en wij weten, hoe de ziel zich daar verstoffelijkt heeft.
Omdat wij op Aarde thans contact krijgen met de geestelijke astrale wereld, betreden wij vanzelfsprekend het huidige stadium en daarin willen wij de wetten beleven, vaststellen, hoe de ziel als mens ze verstoffelijkt en vergeestelijkt heeft.
Maar voor álles, dat zien wij thans, en komt tot ons leven, óf zij reeds aan haar disharmonisch leven is begonnen.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
-o-o-o-o-o-o-
-o-o-o-
-o-o-
-o-