De zeven tijdperken voor de ziel

Meester Alcar ging onmiddellijk verder en zegt:
„Aldus, mijn broeders, door de zeven levensgraden voor het organisme, krijgt de ziel als mens haar kringloop der aarde te zien en te beleven en kan zij verdergaan.
Waarmee ik nu dus één ben, is voor de planeet Aarde en haar leven één bewustwording, doch door de verschillende tijdperken kwam die bewustwording tot stand.
Ook al heeft de ziel de wetten bezoedeld, ééns kwam er aan het stoffelijke leven een einde en betrad zij haar geestelijk-ónbewuste wereld.
Miljoenen jaren zijn er voorbijgegaan.
De wateren hebben zich voor het uiteindelijke stadium gesloten, dat wil zeggen, het menselijke én het dierlijke leven heeft het landelijke bewustzijn bereikt.
En nu volgt dan het gereedkomen voor het vader- en moederschap en het goedmaken.
Wij zien thans, dat de aarde de ziel, haar kind, gevangen houdt.
Ook voor het natuurlijke afmaken van de kringloop, is dus reeds disharmonie te beleven, of wij hadden eerder de Aarde kunnen verlaten.
Maar dat neemt niet weg, dat er voortgang ís of wij moeten ook hier nog een ruimtelijk, macrokosmisch halt aanvaarden, doch dát is er niet!
De ziel gaat verder!
Zij moet verder, want zij zal tot God terugkeren!
Wat wij thans hebben te volgen is, hoe de ziel als mens, voor dit prehistorische stadium, de astrale wereld betreden zal.
Straks beleven wij dat voor de mens in het huidige stadium en leren dan weer andere wetten kennen, omdat die mens méér bewustzijn bezit.
Niet alléén organisch, doch tevens geestelijk.
Wij krijgen thans vele werelden te zien en te beleven.
In de eerste plaats voor de „zeven lichamelijke levensgraden” en dan voor de astrale wereld, voor de ziel als de geestelijke persoonlijkheid.
Maar is de ziel als mens een geestelijke persoonlijkheid, André-Dectar?”
„Ja, meester, doch vóórdierlijk.”
„Dat is juist en ik dank u voor uw antwoord.
Wij krijgen dus verschillende levensgraden te beleven voor de astrale wereld.
Dít is het einde voor de ziel als mens, voor de aarde althans.
Duizenden levenswetten stormen er nu op ons leven af.
En voor élke levenswet, ook al is die disharmonisch, hebben wij de ruimtelijke ontleding.
Ik vraag u, met mij te gaan, want ik moet mij thans op dit sterven afstemmen.
Volg dus die stervende mens daar en wij betreden aanstonds de ónbewust-menselijke, dierlijke-astrale wereld.”
In dit oerwoud liggen er verschillende mensen die sterven en wij komen nu tot éénheid met deze levens.
Al de levensgraden beleven deze zelfde wet, doch thans is de hoogste levensgraad zover, dat het leven als mens afscheid neemt van de Aarde.
Dat dit machtig voor ons is, behoef ik u niet te verklaren, want hierdoor beleven wij een geestelijke bewustwording.
Straks, die gevoelens komen tot mij en ik krijg ze van mijn meester Alcar, beleven wij deze zelfde wetten voor het huidige stadium en dan is er iets anders te beleven.
Wij volgen de stervende mens.
Wij komen tot éénheid en wij zullen met dit menselijke kind, de man, sterven.
Maar daarginds sterven er meerdere mensen.
De één door natuurlijk afsterven van de weefsels, het andere organisme ligt daar en is gekraakt.
Gekraakt door de mens én door het dier.
En wanneer ik daarmee, ook meester Alcar en André, verbonden ben en die éénheid voel en voor mij zie, komt de stem vanuit het „Al” tot ons bewustzijn terug en horen wij zeggen:
„Mijn broeders, gij staat voor het paradijs.
Gij staat voor het waarachtige éénzijn van mens en dier.
Voel dit ogenblik aan en ga dan verder!”
Indien wij, geachte lezer, deze rem, dit woord, niet hadden gekregen, ik geloof en dat hebben wij te aanvaarden, dat wij verder waren gegaan.
Hierdoor hebt gij en wij te aanvaarden, dat het bewuste „AL” ons in alles volgt en ook nu nog contact heeft met de mens voor het huidige stadium en dat altijd beleven kan.
Nu zegt meester Alcar tot ons bewustzijn:
„Gij hoort het!
Wij waren te ver gegaan, wij hadden levenswetten – door de „Albron” geschapen - bewust overgeslagen; omdat wij hier voor duizenden wetten als werelden staan, was dat mogelijk geweest.
Maar voelt gij, wat het „Albewuste Kind” van ons leven wil?
Wij zien hier, dat de mens sterft.
En dat is eenvoudig, dat begrijpen wij.
Maar hiervoor, eeuwen terug, mijn broeders, voordat de mens aan zijn disharmonie begonnen is, was er een waarachtig paradijs op Aarde te beleven, want dier en mens leefden tezamen in één land, één wereld, in één levensruimte.
Hierin leefden al die duizenden, miljoenen mensen én dieren tezamen.
Van afbraak was er geen sprake, omdat al deze diersoorten één leven, één bewustzijn vertegenwoordigden.
Dat was nog Goddelijke, dus ruimtelijke harmonie.
Doch even later, toen er meer bewustzijn kwam, is die rust als vrede en harmonisch éénzijn verstoord en begon de strijd van mens tegen het dierlijke wezen.
De mens tegen het dier, beide dieren en toch van andere levensafstemming.
Kunt gij dit voelen, André-Dectar?
Ik bedoel, waardoor er harmonie bestond en die er ook waarlijk is geweest?”
André is gereed.
Maar dit is een kosmische vraag, een vraag, die hem – zoals ik reeds zie – terugvoert tot het Maanstadium en bewustzijn, tot daar, waar deze harmonie het leven kreeg.
En André ziet dat geboren worden voor zich en kan, zoals wij het ook beleven zeggen:
„Ja, mijn meester, ik kan u antwoorden.
Immers, het dier is uit de mens geboren.
Omdat dit zo is, ís er ook ín het dier die harmonie aanwezig.
De mens staat dus voor zijn geschapen levenswetten en zal die levenswetten als levens niet vernietigen.
Toch is dat ogenblik gekomen.
Op de Maan hebben wij die wetten geschapen.
Het dier vertrouwde ons?
Néén, mijn meester, het dier zag daardoor zichzelf!
En dat gevoel, dit beleven, was de bescherming voor het dier én de mens, waardoor het dier het leven kreeg.
Dit is wonderbaarlijk en kan ik aanvaarden.”
„Inderdaad, alweer kunnen wij ons hoofd buigen voor deze harmonische wetten, mijn broeders, dát is het antwoord!
In deze tijdperken, deze uren, was er van afmaken nog geen sprake.
Het dier voelde zijn schepper.
Als een kind van vader en moeder, leefde het dier naast de mens voort en er was géén mismaking en géén doodslag, géén vermoorden van elkaar, doch dat bewustzijn kwam.
Het dier voelt, dat is te beleven, mijn broeders, de eigen afstemming.
Dat is voor de wateren en op het land beleefd en kunnen wij nog volgen.
Dát was het eigenlijke „paradijs” voor mens en dier!
Hoe natuurlijk ook dit weer is, wordt ons duidelijk, omdat wij weten, dat het dier uit óns geboren werd.
Doch naarmate de mens méér en méér bewustzijn kreeg, ziet hij ineens in dat leven het dier, een lagere levensafstemming, een lagere levensgraad en toen is het begonnen.
Het dier nog steeds ónbewust, ondergaat die afslachting.
Wij zien nu, het andere dier beseft dat niet, leeft verder alsof er niets is gebeurd, maar de mens heeft ook op dit ogenblik z’n harmonische voelen en denken, ten opzichte van zijn geschapen leven, verbroken.
En ook dit hebben wij te aanvaarden!
Dit bewustzijn is het, waardoor wij als mens disharmonie brachten, waar voordien rust en vrede heerste.
In niets was dit éénzijn te verstoren.
Maar de ziel als mens krijgt tijdperk ná tijdperk te beleven en bereikt nu het hoogste denken en voelen en handelt ernaar.
Miljoenen dieren worden er nu afgeslacht, de strijd van dier tegen mens begint, doch beiden moeten naar de Aarde terug.
En wat zien wij nu, mijn broeders?
Het dier, opnieuw teruggekeerd in het stoffelijke leven, bezit angst.
Het dier sluipt al weg, als de mens in aantocht is.
Waar is dat geboren?
Niemand op Aarde weet het.
Doch wij staan er bovenop.
Hier is die angst geboren!
De mens heeft het dier van zichzelf losgeslagen, de mens heeft het dier uit zijn verkregen Goddelijke harmonie verwijderd.
Het dier keert in het volgende leven terug en bezit angst, dat leven zal zich thans beschermen, omdat het voelt, dat daar de vijand leeft, het gevoel, dat bewustzijn kreeg, op het ogenblik, dat de mens dit dierlijke leven kraakte.
Wij beleven hier dus, meester Zelanus?”
„Het geboren worden van de menselijke en de dierlijke haat.”
„Juist, dat is het antwoord.
Hier beginnen wij de bewuste karaktertrekken waar te nemen, karaktertrekken en eigenschappen, die de mens bewustzijn heeft gegeven en het dier géén eigen wet van beleefd heeft, noch kon scheppen, omdat die gevoelens er niet waren.
Ook dit is heel iets anders dan de Bijbel ervan maakt.
Mens en dier waren waarachtig volkomen één.
Niets zou deze rust en deze harmonie hebben verstoord indien de mens niet aan die afbraak was begonnen.
Maar wij hebben ook deze afbraak te aanvaarden.
Leven ná leven gaat er voorbij.
Dat waren tijdperken.
Het éne tijdperk is bewuster dan het vorige en door dat bewustzijn, krijgt het dier z’n vijand te zien.
Maar al die levens, als zielen voor mens en dierlijke wereld, moeten naar de stoffelijke wereld terug.
En nu is het dier angstig.
Wanneer het dier ouder wordt, gaat het die angst voor het andere leven voelen.
Dit is de reïncarnatie voor het gevoelsleven en wil zeggen, de ziel keert tot het stoffelijke leven terug met haar vorig bewustzijn.
Niets is er veranderd in dat leven en dat heeft ook de mens te aanvaarden en zien wij voor het huidige stadium terug, want ook daar hebben wij deze wetten te volgen.
Doch dan staan wij niet alléén voor deze haat en afbraak, doch ook voor kunsten en wetenschappen, waardoor wij die bewustwording zien en beleven, doch door de mens, de psycholoog niet begrepen wordt.
En dat wil zeggen meester André-Dectar?”
„Dat de persoonlijkheid gevoelens bezit, die het andere leven zich nog eigen heeft te maken.
Dat wil zeggen, dat de éne mens méér bezit aan gevoel dan een ander mens.
Meester Zelanus heeft deze menselijke levenswetten door de boeken ‘Geestelijke Gaven’ ontleed en is mij thans duidelijk geworden.”
„Waarachtig, mijn broeders, zó is het en zullen wij voor het huidige stadium nog moeten ontleden, doch dan staan wij voor? ... meester Zelanus?”
„Voor de wijsgerige stelsels, meester Alcar, én het gevoelsleven van de mens, de zeven graden voor het gevoelsleven.”
„Ook dat is juist en kosmisch waarachtig.
U ziet het, deze wetten hebben wij voor het „AL” te beleven, zodat de mens van Moeder Aarde gaat begrijpen, dat God ook die disharmonie niet geschapen heeft, doch dat de mens én het dier ééns harmonisch tezamen hebben geleefd.
Doch toen is de mens ook aan die afbraak begonnen en ontstond de strijd, de strijd op leven en dood, van het dier tegen de mens, de levensstrijd voor de eigen bescherming.
Daarom stonden wij hier voor de mens, die door het dier het eigen leven verloren heeft en hebben wij thans te aanvaarden en ontleed.
Ook dat zijn nu té vroege sterfbedden, André?”
„Ja, meester, dat zijn té vroege overgangen en is disharmonie door ontstaan.”
„Zo zien wij nu, dat de mens hier reeds in ellende leeft en (dit) toch niet door de „Almoeder” is gewild.
Maar dat doet er weinig toe, het leven gaat verder, de ziel neemt afscheid van de Aarde en thans beleven wij, dat tijdperk ná tijdperk het stoffelijke leven verlaat en de astrale wereld betreedt.
Dat zegt ons, André-Dectar?”
„Dat de ziel als mens de stoffelijke ruimte, de stoffelijke „Derde Kosmische Levensgraad” overwonnen heeft.”
„Ik dank u waarlijk voor dit antwoord, mijn broeder, omdat ik voel, dat gij bovendien de geestelijke ruimte voelt en voor u ziet.
Dat wil nu zeggen, dat de ziel als mens wél de stoffelijke ruimte als macrokosmos overwonnen heeft, doch dat zij voor haar geestelijke leven nog niets heeft bereikt en toch nu aan beginnen moet.
En ook dat is duidelijk en heel natuurlijk.
Máár, de ziel als mens heeft van de Maan af, haar kosmische weg afgelegd en overwonnen.
Door de tijdperken van Moeder Aarde en de zeven lichamelijke levensgraden, is zij zover gekomen!
Dat wonder hebben wij te zien en te beleven en kunnen het aanvaarden, want wij zijn ook nu in staat het leven te volgen.
Verbind u thans weer met deze mens en wij beleven dit natuurlijke overgaan, wij beleven, dat de ziel vrijkomt van het organisme en thans de geestelijk ónbewuste astrale wereld betreden zal.”
Wij zijn één met deze mens, geachte lezer, en zullen het vrijkomen van de ziel als het innerlijke leven beleven.
Nóg is de ziel als geest één met het organisme.
Maar de dood nadert, het vrijkomen komt en zie, de laatste ademhaling is voorbij, het fluïdekoord breekt, het ogenblik van sterven is gekomen.
Wat gaat er nu gebeuren?
Als dat zover is, zegt meester Alcar:
„Kijk, de ziel is vrij, mijn broeders.
Het lichaam is dood, jazeker, doch de ziel als de geestelijke mens leeft.
Voelt gij, dat zij in slaap gevallen is?
Dit natuurlijk inslapen is nu voor de mens het sterven, doch een dood is er niet te beleven.
Nóg is dat sterven, ook voor de mens voor het huidige stadium en dat willen wij hem afnemen, eerst dan komt er ruimtelijk geluk op Aarde.
Langzaam, u ziet het, verwijdert de ziel zich van het organisme.
Van bewust afhalen is er hier nog geen sprake.
Gij weet, dat de mens door zijn geliefden, ook weer voor het huidige stadium afgehaald wordt, doch voor dit leven is er nog géén bewuste astrale wereld te beleven.
Is dat nu onrechtvaardigheid?
Wij weten, dat de mens achter de dood leeft en een bewuste of onbewuste wereld te vertegenwoordigen heeft, maar die bewuste wereld is er nog niet.
De mens is nog ónbewust en de sferen van licht moeten nog geboren worden.
Wat zien wij nu, André-Dectar?”
„Wij bevinden ons thans in de astrale wereld, mijn meester.”
„Inderdaad, wij bevinden ons in een andere wereld en wel de wereld voor de ziel als geest.
De eerste mens, die de kringloop der aarde heeft volbracht gaat verder en zal zich die wereld eigen maken.
Keren wij in gedachten tot de Maan terug, dan zien wij, hoe harmonisch al deze werelden zijn ontstaan.
Straks zullen wij deze wetten ontleden, doch dan staan wij voor de hellen, én de hemelen.
Nu is de ziel slapende, doch zij zal ontwaken en dan begint haar geestelijke leven.
De boeken ‘Een Blik in het Hiernamaals’, mijn broeders, ‘Het Ontstaan van het Heelal’ eveneens, vertegenwoordigen deze ontleding, doch wij moeten ook nú en wel voor de „Universiteit van Christus” deze werelden ontleden.
Dit is echter de eerste mens die de Aarde geestelijk heeft verlaten en gaat nu verder om de geestelijke wereld voor zijn leven op te trekken en zichtbaar te maken.
Deze mens ontwaakt, moet wakker worden en eerst dan vraagt hij waar hij is.
Ons gaat het nu, om vast te stellen, dat élk tijdperk een eigen einde heeft beleefd, dat élk tijdperk de ziel de overwinning geschonken heeft van de stof en over de levenswetten, die de Aarde haar leven te beleven gaf.
Máár, deze mens is alléén, hij kent zichzelf nog niet en zijn tweelingziel is er niet.
Voelt gij deze disharmonie?
Dan moet het u duidelijk zijn, dat wij ook die wetten nog moeten beleven en om een ontleding vragen, want alléén is de mens niet in staat deze werelden te dragen.
Maar wat is nu dit leven, als mens, voor de ruimte, mijn broeders?
Wij staan voor de ziel als geest.
Hoe heeft die geestelijke mens zich ontwikkeld en waarheen voert het leven deze dierlijke persoonlijkheid?
Wij kennen ál die werelden, wij hebben gezien, dat de ziel van de Maan, door de ruimtelijke levenswetten, zichzelf gestalte gaf.
Zij heeft leven ná leven beleefd, door het vader- en moederschap kwam zij zover.
Dat heeft haar verruiming geschonken.
De menselijke geest is nu nog voordierlijk bewust, doch wij kennen het geestelijke bewustzijn, zodat wij kunnen aanvaarden, dat zij ook die werelden zal scheppen.
En dat wordt de overwinning van het geestelijke „Heelal” voor de mens, het zijn haar geestelijke werelden als sferen van licht.
Achter de wereld voor de „wedergeboorte” leeft thans de mens en voelt zich vrij van de stoffelijke levenswetten.
Geluk is er nog niet te beleven, want hij leeft in duisternis.
Deze mens bezit géén lichtend gevoel en toch is dat Goddelijke licht ín de mens, want hij bezit afstemming op de „Albron”, het „Alleven en het Allicht”!
Dat hij nu voor een zware taak staat, kunt gij aanvaarden.
En dat hij daaraan beginnen moet eveneens of hij komt niet verder.
Wij verlaten thans de eerste levens, deze mens, doch straks zullen wij hem volgen om vast te stellen, hoe hij aan zijn hoger leven begonnen is.
Daardoor zullen wij rechtvaardig vaststellen, dat de mens álles in handen heeft, indien hij aan dat hoger en geestelijk leven wil beginnen.
Maar zijn geestelijk leven is deze gestalte, zijn wereld deze ruimte, waarvan het licht als „liefde” nog niet ontwaakt is en dus nog geboren moet worden.
Elke seconde verlaten mensen het stoffelijke leven, iedere seconde worden zielen aangetrokken, de levenswetten worden beleefd en deze wereld, als de astrale geestelijke wereld, wordt gevuld.
Er komen nu steeds meer mensen van de Aarde tot het beëindigen van de stoffelijke kringloop, zodat hier straks miljoenen mensen zullen leven, miljoenen zielen en kinderen van God in duisternis.
De hoogste levensgraad heeft zich vrijgemaakt van de stof, de andere levensgraden zullen terugkeren om die hoogte voor het menselijke organisme te bereiken, doch nu staat de ziel voor de geestelijke levenswetten, het ontwaken van de persoonlijkheid en voor welke andere eigenschappen, meester André?”
„De ziel staat voor het baren en scheppen van de geestelijke persoonlijkheid, voor de liefde, de harmonie, het éénzijn met God.”
„Dat is het antwoord, mijn broeders, en die wetten heeft nu het kind van God te aanvaarden en tot lichtend geluk om te zetten.
Dat dit niet zo eenvoudig is, voelen wij.
Dat tóch, ondanks alles, deze duisternis dus, straks het levenslicht ín de mens ontwaken zal, is duidelijk, omdat wij de sferen van licht beleven en ons van die afstemming hebben verzekerd.
Kom nu, wij keren tot de stoffelijke Aarde terug om de tijdperken voor de ziel te volgen en af te maken, eerst daarna gaan wij verder.”
Weer staan wij op Aarde en voelen wij haar bodem, haar hartklop tot ons komen.
De ziel is door het vader- en moederschap aan de tijdperken voor Moeder Aarde, aan haar eigen stoffelijke ontwaking begonnen.
De astrale wereld was er al van het begin van de schepping af, doch nu leeft daarin de mens in zijn dierlijke levensgraad, ónbewust van al deze wetten.
Deze mens kent géén God, géén Christus en moet toch verder, alléén en op eigen kracht?
Die woorden komen tot ons leven en hebben wij te bedenken.
Já, waarachtig, zenden wij terug, deze mens kent géén God, géén Christus, géén liefde, géén geluk, niets is er op Aarde, dat hem tot de geestelijke ontwaking kan brengen, op eigen kracht moet hij verder en hoger, terug tot God.
Wanneer wij deze gevoelens ontleden, zegt meester Alcar tot André en vraagt nu:
„Is dit géén onrechtvaardigheid, meester André-Dectar, nu wij weten, dat de mens in het huidige stadium God kent, althans de God uit de Bijbel?
Christus is op Aarde gekomen, de mens heeft zich iets eigen gemaakt, bezit veel, wat deze kinderen van God niet hebben gekend.”
„Ik kan u antwoorden, mijn meester.
Waarlijk, ook ik dacht aan deze mogelijkheden voor het huidige stadium.
Maar ik zie andere wetten en die zijn Goddelijk en willen betekenen, dat ín de mens de Goddelijke afstemming leeft en dat die afstemming de mens álles schenkt.”
„Zo is het, en dat álles is, meester Zelanus?”
„De Goddelijke afstemming, mijn meester, waardoor de „Almoeder” aan de eigen openbaring is begonnen, voert de mens tot het bewuste „AL” terug.
En dat wil zeggen, dat de mens tóch, ondanks zijn kennis van veel, zijn innerlijk leven móét beleven voor de innerlijke Goddelijke afstemming.
In de mens leeft dus de Goddelijke bezieling, het Goddelijke voortstuwen, het ontwaken en het beleven van de Goddelijke levenswetten.
Ook al heeft het huidige stadium álles van God ontvangen, waartoe kunsten en wetenschappen behoren, godsdiensten en geloof, de mens staat voor zichzelf en heeft zich die levenswetten eigen te maken.
Door het vader- tot het moederschap en thans voor het innerlijke leven.
Wanneer de mens aan het goede begint, hij openstaat voor het goede, de harmonische liefde, ontwaakt hij vanzelf.
Van onrechtvaardigheid is er dus géén sprake, mijn meester.
Ik denk, dat deze mens het makkelijker heeft, dan de mens voor het huidige stadium.”
„Is dat waarheid, André-Dectar?”
„Ja, meester, want hier zal de mens geen godsdienstwaanzin kunnen beleven.
Wat de mens voor deze tijdperken heeft gevoeld, is zijn strijd in het leven op Aarde, zijn eten en drinken en niets anders.
Maar waarvoor staat het huidige stadium?
Het huidige stadium bezit alles, maar wat is dat alles?
De mens van mijn eeuw bezit stoffelijk licht, maar wat is dat?
Wat is bezit in het stoffelijke, maatschappelijke bestaan?
Niets en álles, doch de mens heeft zich juist daardoor gesplitst, mijn meester, zodat ik géén onrechtvaardigheid zie.”
„Ook dat is waarheid, mijn broeders.
Zeker, de tijdperken voor de ziel beleven een afzonderlijk bewustzijn.
Maar van onrechtvaardigheid is er geen sprake, omdat het vader- en het moederschap, ook de wedergeboorte de wetten zijn, waardoor de mens ontwaakt en álles van God heeft ontvangen.
De mens die over miljoenen jaren tot het huidige stadium behoort, bezit niets anders dan de mens van dit tijdperk.
En dan kunnen wij straks vaststellen, dat stoffelijke weldaad nog géén geestelijk bewustzijn schept.
Het innerlijk leven is het en dat is de astrale persoonlijkheid als een geestelijk wezen.
Maar dat zegt bovendien, ook al kent de mens uit het huidige stadium God, al heeft Christus op Aarde geleefd, de mens moet zich die levenswetten voor zijn geestelijk leven eigen maken en dat hebben ook zij voor deze tijd te aanvaarden.
Gij hebt echter bovendien te aanvaarden, dat de mens uit dit stadium er op eigen kracht gekomen is.
Doch die eigen kracht lééft ín de mens en dat is de Goddelijke afstemming, die kern wíl ontwaken en bewust worden, niets kan die kern smoren, géén halt toeroepen, de ziel als Goddelijke deel gaat en móét verdergaan en wel tot het „AL” terug!
Wanneer wij later de sferen van licht betreden, dus de wereld voor de mens in het huidige stadium, zien en beleven wij, dat de mens géén onrechtvaardigheid kán beleven, omdat hij zich die innerlijke werelden als sferen van licht eigen moet maken.
Néén, er is géén verschil te beleven.
Ook al bezit het huidige stadium en tijdperk menselijk, dus stoffelijk geluk, stoffelijk bezit, de mens van deze eeuw kent God niet, noch Christus, waarvoor wij deze reizen beleven.
Ook de mens van de twintigste eeuw staat op eigen benen en moet voor zichzelf de werelden vergeestelijken, niemand kan hem helpen, géén God, géén Christus, omdat wij als mens ons Zijn levenswetten eigen moeten maken!
Wat hier nu leeft, is een mens zonder bewustzijn, wat deze mens voelt is dierlijk voelen en denken, doch de Aarde gaat verder en schenkt aan haar leven het stoffelijke voelen en denken.
Dat is hetgeen wij nu volgen en beleven.
De mens leeft nog in het oerwoud, waarvan ook het huidige stadium de levensgraden nóg bezit, doch waarvan wij het bewustzijn voor het huidige stadium kennen.
Dat wil zeggen, dat Moeder Aarde de geestelijke bewustwording nog niet heeft bereikt en zij eerst aan haar puberteitsjaren is begonnen.
De Aarde leeft voor zichzelf en haar kinderen tussen de „derde en vierde” levensgraad voor deze bewustwording en hebben wij te aanvaarden.
Vanzelfsprekend is, dat de atmosfeer voor de Aarde en haar leven zal veranderen en dat de prehistorische organismen zullen verdwijnen, doch daardoor komt er voor de ziel als mens méér bewustzijn.
De levenswetten van de ruimte, Zon en Maan en de andere planeten en sterren bovendien, krijgen eveneens méér bewustzijn, doch door het vaderlijke licht van de ruimte ontwaakt de Aarde.
Gij ziet echter, de ziel als mens gaat verder en wij beleven thans het éne na het andere tijdperk voor de mens, zodat hij straks, dat is over miljoenen jaren de stoffelijke levensgraad betreden zal.
Wij zien daardoor de menselijke organismen veranderen.
Ook het leven in de wateren en Moeder Natuur, dat voor al het leven ontwaking is.
Intussen zal de ziel in de astrale wereld aan haar geestelijk leven beginnen en beleven wij straks, wanneer wij, zoals ik reeds zei, de hellen volgen in het leven ná het vrijkomen van de stoffelijke wereld.
Kijk nu naar deze ontzagwekkende organismen, voor mens en dier.
Wij weten, dat Moeder Aarde dit organisme zal afmaken, zal verfraaien, doch dat duurt nog miljoenen jaren voordat het zover is.
Maar het leven gaat verder, de macrokosmos is nog steeds één met de microkosmos, van disharmonie is er géén sprake, alléén het innerlijke leven heeft die harmonie verlaten, doch krijgt de mogelijkheid zich te herstellen en goed te maken.
Wij zien dus dat de ziel als mens voordierlijke levensgraden te beleven heeft, doch dan volgen de dierlijke graden en eerst hierna de grofstoffelijke, waarvan het huidige stadium de stoffelijke levensgraad als lichamelijk bewustzijn te beleven heeft en waartoe André behoort!
Is dat juist, André?”
„Ja, mijn meester.
Wat de Aarde beleven moet, krijgt haar leven in handen.
Het organisme dijt uit, alles dijt uit, niets blijft achter, want dit leven moet tot God terug.
Ook het Universum dijt uit en wordt lichter, omdat de Zon sterker wordt.
Ik zie daardoor de levensweg voor de mens verstoffelijkt, doch de ziel moet zélf aan haar geestelijke voortgang beginnen.
Er is in alles harmonie, mijn meester.
De Aarde versnelt haar vaart, naarmate het licht van de Zon sterker is geworden, ook dat is nu te beleven.
Zo zie ik deze Goddelijke éénheid.
De Zon stuwt en bezielt al het leven van de ruimte en het menselijke organisme geeft de ziel ontwaking.
Ook al is deze ontwaking voordierlijk, het bewuste ínnerlijke leven gaat verder.
Hierdoor verandert het leven op Aarde en aan Gene Zijde, mijn meester.”
„Ik dank u voor dit woord, wij hebben dit te aanvaarden.
Inderdaad, telkens weer moeten wij ons hoofd buigen voor de Goddelijke rechtvaardigheid.
Op Aarde gaat het leven verder, doch ook innerlijk zorgt de Aarde voor haar eigen stelsels, ze verdicht zich en verhardt haar uiterlijke schil.
Nu een uiteindelijke levensvraag, meester Zelanus.
Moeten wij aanvaarden, dat de Aarde, wanneer zij haar stervensproces beleven zal, is, zoals de Maan thans voor het huidige stadium beleeft?”
„Ik weet wat gij voelt, mijn meester.
Ik kan u zeggen, néén, de Aarde zal niet zijn zoals de Maan is voor haar sterven, omdat de Aarde zich daarvoor heeft kúnnen verharden en verdichten, dat is dus niet meer mogelijk en niet door haar te beleven.”
„Ook dat antwoord is juist, mijn broeders.
Néén, dat is niet mogelijk, omdat de planeet Aarde een andere taak te vervullen heeft gekregen en zij zich heeft kunnen verdichten, dat haar Moeder niet heeft kunnen beleven, doch waardoor wij het verdere stadium vaststellen.
De ziel als mens ondergaat echter haar tijdperken en zal zich haar uiteindelijke stadium, dat wij intussen hebben gevolgd, eigen maken.
Wij behoeven de ontwikkeling van Moeder Aarde niet meer te volgen, wij kennen haar algehele ontwaking.
Wat wij dus hebben kunnen beleven is voor ons en de Universiteit van Christus, dat de Aarde zeven stoffelijke en zeven geestelijke levensgraden geschapen heeft.
De ziel heeft ál die organismen te beleven, doch innerlijk heeft zij zich de wetten eigen gemaakt en kon zij tenslotte van de Aarde afscheid nemen.
Dit alles leert ons, dat de ziel steeds op Aarde heeft geleefd, dat zij door géén aardse levenswetten, noch door verhitting en afkoelingstijdperken gedood kon worden, of God zag Zijn schepping verwoest, doch die disharmonie hebben wij nergens kunnen beleven.
De ziel als mens ging verder, zij heeft zichzelf voor al deze tijdperken kunnen beschermen.
En intussen heeft het menselijke organisme zich verdicht en verruimd, Moeder Natuur bleef niet achter, nóg bezit al het leven deze éénheid.
Wat Moeder Aarde zal scheppen, is ontzagwekkend.
En dan kan de ziel als mens zeggen, ík heb de Derde Kosmische Levensgraad volbracht en zal ook de geestelijke wereld voor mijn persoonlijkheid overwinnen.
Is er nog iets?
Voelt gij, dat wij verder kunnen gaan?
Of is uw leven nog bezield door het „AL”?
Ik weet, dat wij aanstonds bovendien het menselijke timbre zullen beleven, waarvan wij op de Maan de splitsing mochten zien, zodat wij ook daarvoor in staat zijn het Goddelijke wonder te ontleden.
Nietwaar, de ziel heeft zich daar voor ál de levenswetten gesplitst.
Haar tweelingziel draagt haar andere „ik” en wij als mens hebben dat te beleven.
Doch door de tijdperken hebben zich de Goddelijke eigenschappen mogen verdichten, en zal Moeder Aarde haar taak afmaken.
Mijn leven sluit zich nu.
Ik sta voor andere levenswetten.
Wat ik nu zie is het oorzaak en gevolg van haar leven en wezen, de ziel als mens heeft ook dat te aanvaarden.
Welk een chaos zal de ziel scheppen.
Wij hebben dat thans te volgen.
Géén levenswet zal haar geschonken worden.
Hierdoor komen wij tot de ruimtelijke harmonie terug.
De disharmonische levenswetten, zal zij moeten overwinnen of er is géén voortgang.
Géén verruiming voor haar geestelijke persoonlijkheid.
Voor de Universiteit van Christus leggen wij vast:
Elk tijdperk was voor de ziel als mens ontwaking!
Onrechtvaardigheid heeft de „Almoeder” niet geschapen!
De ziel als mens overwint de stoffelijke Kosmos!
De ziel als mens zal daar haar geestelijke leven beleven!
De ziel als mens ís een astrale persoonlijkheid!
En thans verder!
Stem u af op haar „oorzaak en gevolg”!”
-o-o-o-o-o-
-o-o-o-
-o-o-
-o-