De Universiteit van Christus

Wij, geachte lezer, nemen thans afscheid van de „Maan” als Kosmisch Moeder.
André heeft miljoenen levenswetten beleefd en zich Goddelijke wijsheid eigen mogen maken.
Indien u dit alles straks in uw leven opneemt, dan kunt gij, nu André-Dectar nog tot uw leven behoort, uw hoofd buigen voor een meester van óngekende diepte voor de mensheid en Moeder Aarde.
En toch, wij zijn eerst aan deze Goddelijke ontleding begonnen.
Maar voelt gij de enorme betekenis van dit meesterlijke instrument, dit kind van Moeder Aarde, deze „Jeus van moeder Crisje”?
Schenk hem al uw reine liefde en help hem nú dragen, tracht ín en naast hem te staan, geef hem uw moeder- en vaderliefde, zodat ook gij deel uit zult maken van de „Universiteit van Christus”!
En ... is uw leven thans niet verrijkt?
Nu deze machtige werken in uw bezit zijn ... voelt gij nú uw Goddelijke afstemming, uw moederlijk gevoelsleven, uw ziel, uw geestelijke afstemming voor leven en dood?
Dank God voor dit machtige geluk, dat gij in staat zijt uw hoofd voor deze wetten te buigen en dat gij nú uw leven zult inzetten voor de ontwaking van de mensheid!
Dien!
Heb lief!
Maar, ontwaak!
Word „moeder”!
Het moederschap bezit álles, álles, omdat gij daardoor uw eigen leven verstoffelijkt en vergeestelijkt.
Já, word „liefde”!
Hoe is nu uw kus?
Durft gij nog het leven van „André-Dectar” te bezoedelen?
Hoe zult gij hem thans benaderen?
En hoe is hij, voelt hij zich, nu gij voor zijn leven staat als moeder en als vader en gij uw reine-moederlijke uitstraling te schenken hebt?
Hoe zult gij hem benaderen, wanneer gij met óns het Goddelijke-bewuste „AL” betreden zult?
Ook dat zult gij door de hoogste meesters, door „Christus” beleven en is nú de Goddelijke genade voor uw leven, uw vader- en moederschap.
Tot dáár, mijn lieverd?
Tot daar en dán eerst spreken wij elkaar terug.
André roept de Kosmische moeder toe:
„Mijn moeder „Maan”, hoe lief heb ik je.
Ik ben uw kind, ik weet het nu en ik weet bovendien, waardoor Moeder Water tot mijn bewustzijn spreken kan.
Gij zult mij blijven liefhebben en mij steunen, zodat ik niet zal bezwijken.
Ik zal mijzelf nooit een „wit laken” omhangen, Moeder.
Nóóit doe ik dat, gij kunt het weten!”
En dan komt er tot zijn leven van Moeder Maan:
„André-Dectar, doe (de) groeten aan mijn kind.”
„Ja, mijn moeder, ik zal het niet vergeten.
Wat zal zij zich gelukkig voelen, nu zij weet, beleven kan, dat de mens van de Aarde haar leven heeft leren kennen.
Ja, ik zal moeder „water” groeten en eeuwigdurend blijven liefhebben.”
„Voel je, mijn zoon, dat wij nu éénzijn?”
„Ja, moeder, ik beleef het.”
„Ga nu en kom tot mij terug.
Ik zal mij gereedmaken om je te ontvangen.
Weet nu, je komt thans nooit meer van mijn leven vrij.
Geef nu je liefde de „Kosmische Kus” ... ook van mijn leven en bewustzijn.”
„Ja, mijn moeder, ik doe het.”
„Ga nu, Groot Gevleugelde, ga terug tot de Aarde, mijn kind ... en schenk ál haar leven mijn liefde, mijn geboren worden, mijn „kus”!”
„Ik doe het, moeder!”
„Ik weet het, mijn zoon!”
„Dag, mijn moeder?”
„Dag, mijn lieverd.
Nog een kus?”
„Gaarne, graag ... mijn diepe ziel toch ... ó, mijn God ... ’n „Almoederlijke kus” voor mijn leven?”
En dan krijgt André nog van haar leven:
„Mijn zoon, weet nu, je bent het énige kind op Aarde, die míjn liefde bewust ontvangt.
Je bent open!
nu, de meesters dank ik.”
Meester Alcar stelt zíjn kosmische vleugelen in, wij nemen afscheid van de „Maan”, maar wij keren tot haar bewustzijn terug.
Hoe is het mogelijk, hoor ik André zeggen, mijn God, wat willen die godgeleerden van de Aarde toch beginnen?
En dan hebben wij contact gekregen met de ruimte, komen thans vrij van haar sfeer en moederschap, maar wij denken, mediteren nu, totdat wij de Aarde hebben bereikt, die daarginds voor ons leeft en waar ónbewustzijn is:
diep leed, verschrikkelijke ellende, waar de mens zijn God niet kent óf het leven van Moeder Aarde zou al die verschrikkelijke dingen niet meer doen.
Nog hoort André tot zich komen:
„Denk eraan, mijn zoon, als je „Golgotha” betreden wilt, alléén in reine liefde, zuiver je voeten voordat je „ZIJN” tempel betreden zult.”
En hij kan zeggen en tot haar leven terugsturen:
„Ja, moeder, ik begrijp je, ik doe dat.”
En de sterren en planeten roepen ons toe: „Gá tot „HEM”, het hoogste bewustzijn voor ál de werelden door God geschapen, betreed „ZIJN” bewustzijn en „ZIJN” liefde!”
Meester Alcar volgt zijn weg, een ruimtelijke weg, maar die door zijn bezit van de kosmische vleugelen verlicht is.
Wij hebben contact met de stoffelijke kosmos en zijn geesten van licht, want wij „weten”!
André beleeft zijn jeugd, hij keert terug tot „Jeus van moeder Crisje”, tot zijn andere persoonlijkheid die hem op Aarde te vertegenwoordigen heeft en „Jozef” is.
Al die persoonlijkheden zal hij straks tot zijn bewustzijn optrekken.
Intussen komen wij vrij van de „Eerste Kosmische Levensgraad”, de Maan, en stellen ons in op het nieuwe gebeuren, dat voor André grote betekenis heeft.
Hij zal op Golgotha ál de levens ontmoeten, die voor de „Universiteit van Christus” hun eigen fundamenten hebben gelegd.
Eerst nu weet hij waarvoor hij heeft te dienen.
„Socrates?
Plato?
Aristoteles?
Boeddha?
Mijn Ramakrishna, ik zie je, ik beleef al je levens ... is hetgeen André thans ondergaat en van verre tot hem komt.
Já, roept hij terug, ik heb je lief.
Ik zal je leven geestelijk kronen.
Socrates?”
Socrates komt tot zijn leven, hij vertelt André, hoe hij op Aarde heeft geleefd en André ziet nu, waar zijn gifbeker voor gediend heeft.
Dát wordt thans gewroken!
Kinderen van God van één bewustzijn beleven elkaar.
Het is de ruimtelijke „kus” voor André én voor Socrates.
Maar ook de vele anderen zullen hem hun „kus” schenken, ook Annie Besant, ook Blavatsky, bovendien Mary Baker Eddy, de mens, als vader en moeder, die voor de „Universiteit van Christus” heeft gediend.
Socrates vertelt hem, dat hij met al het leven heeft gesproken, dat hij vele wetten tijdens zijn leven op Aarde heeft mogen beleven.
Daardoor bouwde hij aan de „wijsgerige” stelsels.
De menselijke begrippen, zegt Socrates, krijgen thans „Universele diepte” te beleven en daarvoor worden thans de fundamenten gelegd.
Kan het anders, dat André-Dectar met al deze groten van Moeder Aarde het ruimtelijke éénzijn beleven kan?
Socrates kan hem optrekken tot in het stadium waarin hij thans gekomen is, doch André-Dectar is zijn meester.
De ruimte weet wie wij zijn, élke ster, iedere levensgraad helpt ons dragen en wil door ons beleefd worden.
Dat weten de miljoenen zielen die hun geestelijk-astrale wereld hebben bereikt, dat wéét al het leven van God, omdat de „Eeuw van Christus” nú is begonnen.
De zeven geestelijke sferen die de ziel als mens achter de stoffelijke dood te beleven en te overwinnen krijgt, waar miljoenen kinderen van Moeder Aarde leven, zij weten, dat wij het zijn die de „Universiteit van Christus” te vertegenwoordigen hebben, dat wij het zijn, die deze Goddelijke „Ontwaking” op Aarde brengen.
Al dat leven zal hem, André-Dectar, helpen dragen.
De Aarde gaat nu een hogere bewustwording tegemoet, het leven van haar krijgt thans Goddelijke waarheid te beleven.
Dán betreden wij Golgotha.
Socrates is de eerste, die André begroet.
Deze levens zijn één en onmiddellijk liggen zij neergeknield aan de voeten van het hoogste bewustzijn voor ál de ruimte: „Christus”!
Ook wij, meester Alcar en ik, liggen neergeknield en danken God voor onze genade, voor dit leven en de miljoenen anderen die wij mochten ontvangen.
André beleeft nu, dat zíjn levensgraad fundamenten heeft gelegd voor de „Universiteit van Christus”, maar waarvoor zij allen hebben gediend.
Wij allen kijken naar „Jeruzalem” ... daar is het geschied.
Hier staan wij voor het geestelijke kruis en begrijpen.
Dáár beneden leefde Hij, lang geleden.
Intussen zijn al de anderen gekomen, ál de mannen en vrouwen, die voor God en „Christus” aan het bewustzijn van Moeder Aarde en haar kinderen hebben gewerkt.
Wij allen kijken naar Jeruzalem en beleven dit wonder van éénzijn.
Nu komen de anderen tot André-Dectar en zullen hem begroeten.
Rudolf Steiner?
Ramakrishna?
Boeddha?
Mohammed? ... zíj, die leerstellingen schiepen, maar ook zij, die voor het oude Egypte wijsheid ontvingen, zijn hier vertegenwoordigd.
De Groot Gevleugelden uit het oude Egypte manifesteren zich, André kan tot hun levens spreken en de verkregen ruimten in zich opnemen.
Zij hebben fundamenten gelegd voor de „Universiteit van Christus” ... voor stoffelijke én geestelijke bewustwording.
Wij zien en beleven het teken des „Kruises”, allen dragen het, hun hoofden stralen, zij dragen hun gewaden volgens hun gelegde fundamenten en het bewustzijn, dat zij tijdens het aardse leven hebben bereikt.
André ziet, dat Annie Besant en Mary Baker Eddy, hun levens niet hebben verloren en hij weet nu, wat ook zij voor Christus hebben gedaan en tot stand hebben gebracht.
Met al deze groten van geest, wandelt hij op Golgotha, bespreekt hij met Ramakrishna de ruimtelijke wetten, verzekeren zij hem, dat, wanneer hij hulp nodig heeft, hij hun éénzijn kan ontvangen.
Dát is nú het universele contact, maar dat wil zeggen, dat wanneer André straks voor het kind van Moeder Aarde komt te staan, hij niet meer op het antwoord behoeft te wachten; met ál deze levens heeft hij nú het kosmische éénzijn gekregen.
Zíj moeten hem thans helpen dragen, omdat hij het is, die hun werk voor de ruimtelijke wetten en het bewustzijn op Aarde te vertegenwoordigen heeft.
De meesters van de Aarde, groot en klein, staan nu voor zijn bewustzijn open en hebben André-Dectar als het hoogste bewustzijn te aanvaarden.
Allen staan voor een „Prins” van dit Universum en zij weten het, het „AL” spreekt door dit leven, het bewuste Goddelijke „AL” manifesteert zich door het leven van André-Dectar, waarvan zij allen géén wet tijdens hun aardse leven hebben gekend.
Dit gebeurt er op „Golgotha”!
Zij weten, dat wij ál de levenswetten van God zullen ontleden.
Zij kennen ons contact en beleven het voor zichzelf, voor hun levensgraad waartoe zij thans behoren.
Het is duidelijk, de „Eeuw van Christus” bezit zo’n kosmisch meester en dat instrument is in handen van meester Alcar, in handen van het bewuste „AL”.
Allen buigen zich voor André-Dectar!
En dat kan hij verwerken, want nú openbaart zijn meesterschap zich voor zijn aardse en geestelijke persoonlijkheid.
Dít is een geschenk van de hoogste meesters voor André, voor „Jeus van moeder Crisje”.
„Rudolf?”
„André?”
„Rama?”
„André?”
„Boeddha?”
„André-Dectar?”
„Mohammed ... ik zal uw volk tot de geestelijke ontwaking brengen.
Madame Blavatsky?”
„André-Dectar?”
„Ik zal uw theosofen openen, indien zij hun hoofden willen buigen.
Mary Baker Eddy?”
„André-Dectar?”
„Ik zal uw boodschap doorgeven, mijn zuster.
Geloof mij, ik zal dienen!”
Wáár, katholieke kerk, leefde nu de eerste Adam en Eva?
Al deze groten van de Aarde zullen u thans overtuigen, doch door het instrument van de meesters.
Dag, mijn Schopenhauer.
Immanuel Kant ... gij hebt u thans voor meester André-Dectar te buigen.
Ziedaar, „Darwin” ... „Galilei”!
„Darwin ... ik zal uw werk afmaken!”
„Ik weet het, waarbij ik uw leven zal steunen.”
Allen gaven gestalte aan hun gelegde fundamenten voor de „Universiteit van Christus” ... waarvoor zij hebben gediend, ook al legden zij fundamenten, die door ons zullen worden voorzien van het Goddelijke stempel, de „Heelal-Levensgraad” waarvoor wij thans leven en zullen sterven.
André-Dectar staat voor machtige reïncarnaties, voor de Amenhotep’s uit het oude Egypte, die thans zichzelf manifesteren als:
„Rudolf Steiner” en als
„Madame Blavatsky” ... die zich manifesteren als „Galilei”, „Socrates” ... „Plato” ... als „Ramakrishna” ... als „Mary Baker Eddy”, állen hebben vanuit het oude Egypte hun levens voortgezet, zij brachten tijdens hun laatste leven op Aarde:
„Wijsheid”,
„Kunst en Wetenschappen” ... waartoe Bach, Beethoven, Mozart, Rembrandt en meester Alcar als Anthony van Dyck behoorden.
Kinderen van de Universiteit van Christus, waarvoor zij leefden en zijn gestorven.
Zij leven!
Niet één van deze zielen heeft de eeuwige verdoemdheid voor hun Goddelijk leven kunnen vaststellen, állen roepen u als mens van Moeder Aarde toe:
„God is liefde” ... „Verdoemdheid is het niet!
De groten uit het oude Egypte leven nu op Golgotha, allen hebben het vader- en moederschap moeten aanvaarden, doch beleefden hun wedergeboorten voor dit Universum.
„De Eeuw van Christus” ontwaakt!”
De apostelen van Christus ... Paulus en de anderen, de profeten, állen vertegenwoordigen de „Universiteit van Christus”, állen weten thans, dat de „Bijbel” met ónwaarheden begint!
Allen staan nu tegenover André-Dectar, zij hebben zich te buigen voor Christus, zij staan hier, beleven hun laatste leven en knielen neer onder het kruis, het geestelijke, dat nimmer, zolang er mensen op Aarde zullen leven, verdwijnen kán, want dat beeld is de Goddelijke bezieling voor het leven van deze ruimte.
„Paulus, hoe was uw bewustzijn tijdens uw leven op Aarde?”
En dan kan André in dat leven kijken.
Nu weet hij, dat híj de „Paulus” van de twintigste eeuw is.
Al die zielen van God móéten hem aanvaarden en beleven, omdat zij deze diepte niet hebben gekend in hun eigen tijd, de uittredingen niet hebben beleefd, dit contact niet hadden kunnen verwerken.
„Jesaja?
„André-Dectar?”
Was uw leven voor de ruimten van God bewust?
Néén, die wetten hebben zij niet kunnen beleven, André-Dectar vertegenwoordigt voor de mensheid de „Eeuw van Christus” én het „Duizendjarige Rijk”!
Daniël-Jehova ... anderen zijn het, die zich hebben te manifesteren of reeds opnieuw op Aarde zijn om hun taak daar, hun goed en kwaad te beleven, hun kringloop der Aarde af te maken.
Wie van hen bracht die vervloekte verdoemdheid op Aarde?
Géén Rudolf Steiner, géén Ramakrishna, dat waren anderen.
En ook zij zullen hun fouten goedmaken, zullen hun eigen levens voortzetten om tot de „Albron” terug te keren.
Thans krijgen de profetieën Goddelijke betekenis, nu worden er fundamenten gelegd en kan André aanvaarden.
Paulus bracht geluk, anderen ook, maar hoe was hun bewustzijn?
Velen hebben zich zelf verdoemd, zij hebben ónbewustzijn bij het vele geestelijk bewuste gebracht, maar dienden, stelden zich toen reeds open voor de ontwaking van de mensheid.
Met Ramakrishna en Socrates, is André wandelende op „Golgotha”!
Het Oosten is vertegenwoordigd door vele „ingewijden”, állen hebben hun levensbloemen te leggen aan de voeten van „Christus”.
Het menselijke leven krijgt schoonheid en kleur, het bewustzijn van dit Universum, het vader- en moederschap te beleven op kosmische afstemming, waarvoor André-Dectar thans heeft te dienen.
Hier wordt niet langer gemediteerd, allen weten!
Jazeker, zij overdenken de levenswetten, dringen door tot het eerste en laatste stadium en gaan dan verder, állen beleven nu hun kosmisch bewustzijn, hun Universele levensreis, gaan terug tot de Maan als moeder en hebben haar en zichzelf te aanvaarden.
André ziet Ramakrishna met zijn adept deze éénheid beleven, ook Vivekananda volgt zijn meester, nóg zijn zij één.
Hij weet het nu, wie hem op Aarde blijft volgen, wie zich deze wetten eigen maakt, wie liefde schenkt aan het leven van God, krijgt geestelijke ontwaking, zij betreden de sferen van licht in het leven aan Gene Zijde.
André krijgt te beleven welke fouten er zijn gemaakt, hij kijkt nu dóór alle wetenschappen heen, die voor de Aarde de geestelijke faculteiten vertegenwoordigen.
Oost en West komen tot éénheid!
Daarvoor heeft hij de boeken ontvangen.
Het kind van Moeder Aarde kan aan:
‘Een Blik in het Hiernamaals’ beginnen.
Aan ...:
‘Zij, die terugkeerden uit de Dood’,
‘De Kringloop der Ziel’,
‘Zielsziekten van Gene Zijde bezien’,
‘Het Ontstaan van het Heelal’ I-II-III,
‘Tussen Leven en Dood’, het leven van Dectar,
‘De Volkeren der Aarde’,
‘Geestelijke Gaven’ I-II,
‘Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven’,
‘Maskers en Mensen’ I-II-III.
En, vanzelfsprekend, de boeken over zijn jeugd, wáár meester Alcar zijn eerste fundamenten voor zijn leven als instrument heeft mogen leggen, boeken voor de „Universiteit van Christus”, die als éérste fundamenten dienen om het leven van Moeder Aarde op te vangen.
Al deze zielen van Moeder Aarde hebben hun boeken geschreven, hebben hun adepten gekend, hun volgelingen opgekweekt, zij weten nu echter, dat de leer van de meesters, van André-Dectar voor de Aarde, al hun denken en voelen overtreft en hebben zij zich voor te buigen.
Thans werken wij aan hun „Kosmologie” en die van Moeder Aarde, de „Goddelijke-Kosmologie” voor héél de mensheid!
Het is het geschenk voor Moeder Aarde van Christus!
Al deze zielen als mensen zijn schakels van de Goddelijke keten en hebben hun eigen taak bewust stoffelijk óf geestelijk afgemaakt en gaan nu verder.
André beleeft nu, dat men hem straks voor de Aarde aanvaarden moet en waarvoor hij zich volkomen geven zal.
Door miljoenen kinderen van God op Aarde, zal de leer van de meesters geëerbiedigd worden.
Hij weet het nu, hij moet tegen het onbewuste kind van Moeder Aarde vechten, maar vooral tegen de katholieke kerk en tegen de verdoemdheid.
Hij beleeft al deze zielen, groot en klein, bewust en onbewust voor mens en maatschappij, hier op Golgotha kent hij ál de levensgraden voor het kind van Moeder Aarde, een mens is nu voor hem geen diepte meer, maar een open boek, naakte natuur!
Kom straks tot hem en gij staat naakt voor hem, nu hebt gij niets meer te verbergen, dit kosmische bewustzijn kijkt door uw leven en bewustzijn heen.
André leert thans eerst zijn meester en mij kennen, eerst nú gaan ook onze levens open voor zijn persoonlijkheid.
Hier is het, waar hij zich kan geven, waar hij zichzelf buigt voor zijn meester Alcar!
Já, kan hij tot Mary Baker Eddy zeggen: éérst een dokter en dán de gebroken arm zetten, hierna kan er gebeden worden!
Voor alle andere ziekten kan de mens zichzelf genezen, indien het bewustzijn daartoe in staat is en die concentratie bezit.
Waren dat niet háár fouten?
Thans worden ook die voor dát kind recht gezet, ook Blavatsky weet het nu: éérst de mens, toen het dier en daarna begon moeder „Natuur”!
Waarop geeft de „Universiteit van Christus” antwoord?
In de eerste plaats hebben wij het ontstaan van de eerste openbaringen beleefd voor de „Almoeder”.
Wij stelden daardoor vast, dat het „vader- en moederschap” de essentiële wetten zijn voor ál de werelden door de „Albron” geschapen.
En dan volgt, dat het woord „God” ook maar een woord is, zoals „Allah” ... Amon-Ré.
Rá en Ré voor het oude Egypte, al de Volken der Aarde hebben voor de „Almoeder” ... het Alleven–Allicht–, dé ...
... Alziel ...
... Algeest, de „Alpersoonlijkheid”, maar boven álles de „Alliefde” ... een woord bedacht, waardoor dit álles is te omvatten.
Wij hebben reeds vastgesteld en volgens deze openbaringen moeten aanvaarden, dat daaruit dít Universum waarin u leeft geboren is en dat (uit) het Universum als vader- en moederschap, door „Zon en Maan” de microkosmos is geboren.
Hiervoor hebben wij deze reis gemaakt.
De volgende verbindt ons met de verkregen zelfstandigheid van de Goddelijke vonk, de ziel als mens, maar dán beleven wij, wáár de menselijke karaktereigenschappen én de menselijke „zintuigen” zijn ontstaan.
Wij moeten dan de mens van de Maan af weer volgen tot in het „AL”bewuste leven, waar thans de mens als een godheid leeft.
Ook voor het menselijke organisme moeten wij de ziel en de geschapen levensgraden als wetten volgen en dat is mogelijk, omdat wij daartoe in staat zijn.
Wanneer wij die reizen voor de:
„Universiteit van Christus” hebben beleefd, dat dringt nu tot André door, moeten wij het ontstaan van de zeven levensgraden voor het „dier” volgen, waarvoor wij vele reizen zullen beleven en eerst daarna voor „Moeder Natuur”.
Maar de „Universiteit van Christus” geeft het kind van Moeder Aarde meer te beleven, vooral, wanneer wij voor élke levensgraad de eigen persoonlijkheid én de geestelijke wereld hebben te beleven.
Immers ... waardoor is er krankzinnigheid gekomen?
Menselijke bezetenheid?
Waardoor zijn er zoveel ziekten ontstaan?
Heeft de „Albron” dat allemaal gewild?
Vóór alles, dat hebben wij reeds gekund, móét de verdoemdheid uit ál de kerken verdwijnen!
God verdoemt niet!
Wat is kunst?
Wat zijn de geestelijke wetenschappen?
Wat is bezieling?
Wat is inspiratie?
Waarom kan niet elkeen voor Rembrandt, Titiaan, Van Dyck, Mozart, Bach, Wagner, Michelangelo ... spelen, waarom krijgt het éne leven als mens méér gaven dan het andere?
Wat is het doel voor het menselijke en het dierlijke leven op Aarde?
Kán de Aarde verongelukken?
Heeft de „astrologie” betekenis voor de mens?
Wanneer kan de mens Goddelijke wijsheid beleven?
Waarvoor is Christus eigenlijk naar de Aarde gekomen?
Wist hij niet, dat men HEM op Aarde zou afslachten?
Waarom kwam Hij niet naar het Westen en wel tot het Oosten?
Bezit een dier een ziel?
Bezit het dier een geest?
Waar bleven de prehistorische diersoorten?
Heeft al dat leven een geestelijk, bewuste astrale wereld?
Waardoor kreeg de Aarde en haar kinderen „kunst” te beleven en wáár kwam die kunst vandaan?
Uit de mens?
Wat is het menselijke ónderbewustzijn, wat heeft dat onderbewustzijn voor man en vrouw te betekenen?
Wat is het doel van God voor de mensheid?
Waarom leven er nog mensen in het oerwoud?
Hebben die géén Goddelijke afstemming?
Wat zijn diamanten, smaragden, al die edelgesteenten?
De mens, althans Moeder Aarde heeft haar prehistorische tijdperken gekend, maar hóé zal haar toekomst zijn?
Hoe is de menselijke maatschappij over tienduizend jaar, honderdduizend eeuwen?
Ook dan zijn er mensen op Aarde, want voordien is Moeder Aarde niet gereed.
Zij moet, wil zij haar taak afmaken, nog miljoenen jaren leven, wil zij ál haar leven haar hoogste bewustzijn schenken.
Wat zal er gebeuren met de „katholieke kerk”?
Wat met het protestantisme?
Wat met het boeddhisme en mohammedisme?
Wat met ál die andere duizenden sekten op Aarde?
Hebben zij Goddelijke betekenis voor de ziel als mens?
Hebben zij eeuwigdurend bestaansmogelijkheden?
Nogmaals, waarvóór leeft de mens eigenlijk?
Heeft God de mens uit wat „klei en levensadem” geschapen?
Wáár beleefde de mens het waarachtige paradijs?
Was er een begin voor de mens als ziel, geest en stof?
Hebben de diersoorten de Goddelijke afstemming gekregen?
Welke diersoorten behoren tot de náscheppingen?
Wát is „water”?
Verdichte levensadem voor al die levens!
Een antwoord van de „Universiteit van Christus”!
Maar wat weten de geleerden ervan?
Niets, van dit álles nog niets!
En (dat) zál de „Universiteit van Christus” voor uw leven ontleden!
Voor véél zijn de boeken reeds geschreven en heeft André-Dectar zijn geestelijke reizen reeds beleefd.
Die boeken gaven wij een plaats voor de „Kosmologie” van uw leven.
U begint met:
‘Een Blik in het Hiernamaals’ I-II-III!
Vanzelfsprekend leest u de fundamentele boeken:
‘Jeus van Moeder Crisje’
I-II-III.
De meesters hebben door 20 boeken u eerst ingewijd, voordat gij aan de „Kosmologie” kunt beginnen.
Máár, de „Universiteit van Christus” geeft antwoord op al deze vragen en verklaart de levensgraden en levenswetten voor de mens, het dier en Moeder Natuur.
Dát is nu de taak voor André – en is het geschenk van „Christus” voor de mensheid voor „ZIJN” Eeuw, die op dit ogenblik ... 1950 (de „Kosmologie” werd in de periode november 1944 tot maart 1945 door Jozef Rulof beleefd en ontvangen en in 1950 klaargemaakt voor de drukker) ... een aanvang genomen heeft, doch waarvoor in 1935 reeds, de eerste fundamenten werden gelegd; já, meester Alcar kreeg zijn allereerste fundamenten te zien, toen de ziel „Jeus” door Crisje en haar „Lange Hendrik” werd aangetrokken!
Al deze zielen als mens, die thans op „Golgotha” André-Dectar begroeten, hebben hun eigen fundamenten gelegd voor de „Universiteit van Christus”!
Indien u thans nóg niet aanvaarden kunt, dat „André-Dectar” het hoogste bewustzijn voor de Aarde ontvangt, heb dan nog even geduld en wij zullen u dóór de wijsheid overtuigen.
Hierna hebt gij hem echter te aanvaarden.
„André-Dectar” vertegenwoordigt straks ál de geestelijke faculteiten van Moeder Aarde.
Wie nu op Aarde de mensheid bewustzijn schenkt voor het goede ... voor harmonie en ontwaking, dus voor het innerlijke leven, die mens dient voor de „Universiteit van Christus”.
De „20” boeken, die u vóór de „Kosmologie” gelezen hebt, hebben u tenslotte slechts de inwijding gegeven voor uw Goddelijke afstemming en kunt gij als mens, als man en vrouw, aanvaarden.
Zij hebben u geleerd, dat er géén dood is, dat de ziel als geest een astrale wereld bezit en zij tot God terugkeert!
Wij hebben iets van de krankzinnigheid verteld, iets, maar ál die duizenden wetten nog niet verklaard, omdat wij die boeken nog moeten schrijven.
En vanzelfsprekend is, dat wij ál deze duizenden boeken niet kunnen schrijven tijdens het leven van André-Dectar, doch wij gaan verder; wanneer ook hij afscheid heeft genomen van Moeder Aarde.
Vanuit deze, de „Geestelijke-Astrale Wereld”, komen wij terug, doch nu door technische wonderen en wél het „directe-stemapparaat”, dat eveneens door de meesters aan Moeder Aarde geschonken wordt – en nú spreken de meesters!
Er is géén meester aan Gene Zijde die deze taak André-Dectar ontnemen kan!
Integendeel, allen zijn gelukkig dat híj het is, omdat hij nú voor Moeder Aarde en de „Universiteit van Christus” dient!
Dit alles ontvangt André op Golgotha, te midden van al deze zielen, meesters, ingewijden, geestelijk én kosmisch bewusten.
Het moet u duidelijk zijn, wie op Aarde níét voor het goede heeft gewerkt, bezit aan Gene Zijde geen licht en is een ónbewuste!
Allen echter hebben verdierlijking beleefd, hebben afgebroken tijdens hun ónbewuste levens op Aarde, hebben gehaat, gebrandsticht en gemoord, állen echter gingen verder, niet één van deze honderdduizenden mensen als man en vrouw, is verdoemd!
Eens kwamen zij tot de geestelijke ontwaking en van dat ogenblik af zijn ook zij aan hun opbouw begonnen.
Onder ál de Volken der Aarde hebben zij geleefd, óók „Christus”, toen „HIJ” met Zijn levensgraad aan de opbouw van de mensheid is begonnen.
En daarom staan wij zó dicht naast en ín „Christus”!
Daardoor is het, dat wij tot Zijn Persoonlijkheid, Zijn liefde, Licht en Leven kunnen spreken, wij kunnen „HEM” thans élk ogenblik beleven, omdat wij allen bezig zijn om „ZIJN” Universiteit te beleven en te bouwen.
Het moet u daarom dan ook duidelijk zijn dat André-Dectar niet alléén staat, maar dát wij allen hier hem zullen bezielen en hem zullen dragen, omdat hij óns leven, ons willen dienen te vertegenwoordigen heeft!
Gij kunt Christus niet beleven door uw handen op Zijn bloedoffer neer te leggen!
Hij heeft u niets te vergeven, Hij kán u niets vergeven, omdat gij Zijn Goddelijke afstemming bezit!
De zonden door u gedaan, zult gij tóch goed moeten maken!
En dáárvoor zult gij als man en vrouw de „Reïncarnatie” beleven, het is hierdoor, dat gij ééns uw kringloop der Aarde zult bereiken en kunt gij, zoals gij uzelf voelt, uw afstemming is, doch thans als een bewuste persoonlijkheid het leven achter de menselijke kist beginnen, waar gij uw duisternis óf uw sferen van licht te beleven krijgt.
Breek dus af en gij betreedt de duisternis.
Doe „góéd”, blijf in harmonie met ál het leven van God en gij betreedt de sferen van licht, uw geestelijke gelukzaligheid!
Dát hebt gij als mens in eigen handen en kan Christus u niet schenken en hebben wij, hebt gij voor ál uw levens te aanvaarden!
André ziet nu, dít „Jeruzalem” heeft niets meer te betekenen.
De mensen die er in 1950 leven, zijn mensen als gij zijt en een ander kind van God en wil zeggen:
„Ook het Joodse „ras” (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) móét „Christus” aanvaarden!”
Daarvoor kwam Hij naar de Aarde.
Dít Jeruzalem is léégte, is armoede.
Wij kunnen van hieruit, állen doen wij dat, uitroepen:
„O, Caiphas, O, Caiphas, gij hebt „Christus” vermoord en uw volk zal dat goed moeten maken.”
En waar is Caiphas thans?
Adolf Hitler is „Caiphas”!
Daarom schreven wij het boek ‘De Volkeren der Aarde’ ... en verbonden u met de Goddelijke wetten voor Christus.
Zie thans wat het jodendom (zie artikel ‘Joodse volk’ op rulof.nl) te beleven heeft en kijk dán naar uw eigen kerk, het is niet vreemd, niet zó onnatuurlijk, dat gij allen nú aangevallen wordt, dat Adolf (zie artikel ‘Hitler’ op rulof.nl) het is, die u voor de wetten van God op zijn manier, zijn weten en gevoelsleven wakker schudt!
Maar wij komen deze wetten nog tegen, André zal ze voor uw ontwaking beleven en volgen, wanneer hij weer in zijn organisme leeft.
Hij ziet nu, dat de meesters voor zijn ogen oplossen, zij gaan naar hun sferen, vervolgen hun weg, maken kosmische reizen óf zijn op Aarde om het leven van God te ínspireren, allen werken en hebben ook nú hun eigen taak ontvangen.
Ook wij kunnen ons thans gereedmaken om tot de Aarde terug te keren, dat wil zeggen: tot het organisme van André-Dectar en is ook deze machtige reis voorbij, kan ik spoedig aan het schrijven beginnen.
De „Maan als Moeder” stuurt hem haar liefde, de sterren en planeten spreken tot deze persoonlijkheid, die de éénheid met al het leven van God kan beleven.
Meester Alcar is gereed.
Ook wij, toch is het moeilijk voor André om zich van Golgotha vrij te maken, tóch moet het.
Hij weet het nu, hij zal léégbloeden voor deze wijsheid, maar dat heeft hij in te zetten en kán het!
Léégbloeden zullen wij voor „Christus”, ook gij, ééns zoudt ge uw leven willen geven, zult ge willen sterven voor „Christus”, álles, ál het beste van u zelf inzetten voor deze wijsheid, voor het kind van Moeder Aarde, doch vooral voor uw Goddelijke afstemming.
Já, André-Dectar bloedt volkomen léég voor deze wijsheid, omdat hij het gevecht heeft aanvaard, een gevecht tegen Zonnen en Planeten, sterren en hemellichamen, tegen nevelen en levensgraden, het Goddelijke bewustzijn voor de mens.
Hij zal een pijn beleven, die niet meer menselijk is, omdat levenswijsheid de ziel pijnigt en slaat, waarvan allen hier de waarachtigheid hebben leren kennen en is te begrijpen.
Indien gij dit niet aanvaarden kunt – vraag het dan uw grootste kunstenaars, vraag hén wat zij door hun bezielend leven hebben gevoeld en gij weet het.
En nú de „Kosmologie”?
André zal een liefde beleven die ruimtelijk is, waardoor hij denkt uiteen te zullen spatten; hij zál aanvoelen, hoe „Christus” zich heeft gevoeld, toen Hij „ZIJN” machteloosheid heeft moeten aanvaarden ten opzichte van de ónbewuste mensheid.
Maar het éénzijn met ál het leven van God op aarde, dus doordat hij die ruimte beleven gaat, volkomen bewust in zich opneemt, dát ís de pijn die hij als „ziel” te aanvaarden heeft en kan u, élke „ingewijde” uit het Oosten overtuigend bewijzen.
Maar wij zullen zien en beleven hóé hij straks zijn stoffelijk leven beleven zal, waarvan wij – „ik” heb dat in handen gekregen – élke gedachte zullen beschrijven, zodat gij ook daardoor zult beleven hóé gij u zelf staande kunt houden voor uw maatschappelijk, geestelijk en stoffelijk huwelijksleven, voor álles, wat deel uitmaakt van uw verkregen persoonlijkheid.
Wij dalen af, verlaten Golgotha, wij wandelen als geestelijke mensen door Jeruzalem, maar volgen één doel, één weg, die van „Christus” zoals óns thans de wetten van de „Almoeder” hebben geleerd.
Maar op Golgotha liggen zijn eerste bloemen voor „Christus”.
Al zijn boeken zijn voor „Christus” de bloemen van zijn hart én zijn leven.
En die zál de „Messias” aanvaarden, ook de uwe!
Wat hebt gij thans ín te zetten voor de „Universiteit van Christus”?
„Bloemen, door leed en smart ontstaan, verwelken nooit en zal Christus aanvaarden!”
Nu wij Jeruzalem hebben verlaten, komt André weer in contact met het leed en smart op Aarde, waardoor wij weten, dat hij zich reeds stoffelijk-menselijk ingesteld heeft.
Al deze heiligheid lééft echter ónder zijn hart.
Hij kan nu reeds aan het vragen stellen beginnen en hij doet het dan ook, hij volgt „Adolf Hitler” reeds en kan tot hem roepen:
„Caiphas, Adolf ... wie zal je daar herkennen?”
En tóch ben je „Caiphas” ... want wie anders dan gij hebt de „Christus” als de ... „Messias” gedood?
Wíé kan dit goedmaken?
Jíj alléén, Caiphas, en daarom zul je terug móéten keren tot de Aarde, moet je ál die ellende oplossen en zúl je je eigen ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) tot de Messias moeten voeren, wil dat volk van (het Huis) Israël ontwaken (zie artikelen ‘Joodse volk’, ‘Hitler’ en ‘Caiphas’).
In Jeruzalem vloeken en moorden de mensen nóg, waarvoor ze tot dat ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) behoren, dat weten ze niet.
Wij zweven voort, André ziet de stoffelijke Aarde, wij gaan vanuit Jeruzalem tot het nuchtere Westen, regelrecht naar „Holland” ... waartoe dit kind van God behoort.
De landen en de volken bevinden zich onder ons, wij denken en mediteren, maar André maakt zich gereed om aanstonds van zijn meester afscheid te nemen, zich open te stellen voor het schrijven van de „Kosmologie”.
En dan vraagt hij mij:
„Kunnen wij spoedig beginnen, meester Zelanus?”
Ik geef hem: „Já, ik ben gereed, mijn broeder.”
„Dán weet ik het, meester Zelanus.
Ook ík zal gereed zijn, niet zwak, niet treurig, niet zielig, ik zal dit alles bewust dragen.
Ik wíl sterk zijn en dankbaar.
Ik zál bewijzen, dat ik liefde bezit.”
Intussen hebben wij het plekje waar zijn organisme leeft, bereikt en komt het afscheid.
André leest in de ogen van meester Alcar wat die persoonlijkheid voor zijn leven voelt, zij zijn even volkomen één.
Ook wij, André en „ik”, zijn één, doch dan volgt het afdalen in het organisme, het één worden met al de stelsels, het overnemen van zijn persoonlijkheid van het hart, zenuwstelsel en de andere organen en komt het inslapen voor Moeder Aarde en haar menselijke-lichamelijke wetten, het onherroepelijke bezit nemen van dit machtige gewaad, waardoor de ziel ál de Goddelijke wetten beleven kan.
Even wordt hij wakker, hij ziet ons en dan valt er over zijn lippen:
„Mijn meester, hoe moet ik U danken?
Maar ik zal U dat bewijzen.
Meester Zelanus kán vandaag reeds beginnen.
Ik ben gereed en ik weet wat ik op deze reis mocht beleven en voor de mensheid mocht ontvangen.
O, mijn God, dít moet héél de mensheid weten.”
En hierna valt hij in de normale, lichamelijke slaap.
Nog énkele uren kan hij slapen, doch dán moet hij wakker worden én kan hij beginnen om te mediteren, zich gereedmaken voor het schrijven van dit boek, het „Tweede Deel” van de „Kosmologie” voor deze mensheid.
Ons áller taak!
Hij ziet nu, dat wij heengaan, maar wij blijven ónze kosmische éénheid behouden.
André wordt wakker, zien wij nu vanuit ons leven en hij begint te denken.
Waaraan denkt hij?
Wáár was het, „Jeus en Jozef”, waar wij vannacht waren?
Heb je míj gevolgd?
Merkwaardig toch, de lichamelijke stelsels werken prachtig, mijn bloedsomloop is perfect, ook al rammelen de beenderen, ziet mijn lichaam eruit als vel over been, ik lééf zoals ik nog nooit heb kunnen leven, heb kunnen denken, ik voel mij uitstekend, prachtig, ongelooflijk is het.
Já, mijn Ramakrishna ... dat heb jij niet beleefd.
Ik weet, mijn Rama – dat je bloed over je lippen vloeide, wanneer jij na een „uittreding” tot het stoffelijke organisme terugkeerde en je begon te denken, doch dát wíl ik niet beleven, ik moet mij staande houden of alles van de „Almoeder” ín mij bezwijkt.
Dát zál ik voorkomen, Rama, maar dat heb jij niet gekund.
Ik moet zélf de boeken schrijven, jij hebt dát niet gekund!
Ik móét zélf alles doen, maar jij had je twaalf adepten, ik kan die kinderen niets laten doen, de enkelen die mij volgen, ach, denk je dat ik gek ben ... zullen bezwijken, vroeg of laat zie ik ook dat gebeuren en dan sta ik weer alleen.
Jij bent tijdens je leven gedragen, mij dragen ze niet, ze weten niet „wíé” ik ben.
Jij, mijn Ramakrishna, schreide dag en nacht als je vanuit de ruimte tot het stoffelijke leven terugkeerde, maar dát mag ik niet doen of ik schrei mij léég, zoveel heb ik nu moeten beleven.
Jij was ontroerd, mijn Rama, ook ik en hóe, doch dát gaat géén mens aan, behoeft niemand te weten, niemand moet weten welke pijnen ik voel, dat zal ik zélf verwerken.
Jij schreide je leeg, maar jij gaf daardoor je adepten te dragen, ík doe alles alléén!
Och, wanneer ik eens wat liefde van mijn adepten aanvaarden zál, Rama ... dán kan ik ook niet meer, maar ik zal voorzichtig zijn, ik weet, wat mij vandaag geschonken wordt, neemt men mij morgen weer af en dán, mijn lieve Rama, trapt de adept mij, word ik geslagen en wil ik voorkomen.
Jij, mijn lieverd, liep je heilige „Ganges” in, omdat je wist, dat zij „Moeder” is, maar indien Vivekananda je niet had opgevangen, was je bewust verdronken en dát wil ik niet beleven, dat mág niet gebeuren, ik moet ín alles bewust blijven, maar ook die zwakte heb je moeten aanvaarden.
En wat heb je nu te zeggen, Ramakrishna?”
Hij wacht even en dan komt er:
„Jíj, André-Dectar bént het!”
„Dan dank ik je voor ál je liefde.
Ik zal je echter bewijzen dat ík het ben.
Ik moet nu deze rotte maatschappij beleven, jij beleefde de stilte van het Oosten.
Voel je, Ramakrishna ... wat de meesters van mij verlangen?
Wat ik moet doen, hier, in deze ellendige wereld, die zó machtig mooi is?
Wat ik heb te doen, hier, in deze stad, tussen al deze miljoenen onbewusten?
Nu ik deze vergelijkingen kan maken ten opzichte van je leven en je persoonlijkheid, kom ik op Aarde terug en ben ik je dankbaar, jíj helpt mij nu reeds dragen.
Maar ik moet voor het dag is, vrij zijn van de ruimte of ook mijn bloed loopt over mijn lippen.
Ik moet die geweldige krachten en machten tóch overwinnen, Ramakrishna ... óf ik zal bezwijken.
Maar, ik weet nú hoe diep jij bent gekomen, ten opzichte van de „Almoeder”.
Jij dacht toen reeds, dat je de „Almoeder” beleefde, doch dat is niet waar, jij beleefde slechts de sferen van licht.
Meester Zelanus heeft je leven vastgelegd aan het mijne en die reizen van je leven beschreven, jíj bent nimmer boven je eigen bewustzijn uitgekomen, Rama, omdat je voor jezelf géén meesters hebt willen aanvaarden.
Wij kennen elkaar uit het oude Egypte, Ramakrishna, in de Tempel van Isis hebben wij elkaar reeds gekend.
Is het niet wonderbaarlijk?
Ik sluit mij nu voor je leven af, maar ik dank je, mijn leven op Aarde is nu begonnen.”
Nog is het donker, maar de Zon komt op.
Dat noemt men op Aarde het ópkomen van de Zon, doch het is heel iets anders en hebben mij de wetten geleerd.
Moeder Aarde maakte nacht, zij heeft daardoor haar leven beschermd.
Já, geleerde, alles wordt nu anders!
Rang ... een V2 gaat over zijn hoofd, ineens staat hij op beide benen en op Aarde, alles in huis trilt, beeft en dat door Adolf.. de Caiphas uit Jeruzalem.
De helse atmosfeer op Aarde snijdt z’n adem af, doch ook dat moet voor het organisme overwonnen worden, en dat geschiedt door zijn concentratie.
Mijn God, wat een verschil toch met daar in Uw heilige stilte.
Afbraak is het!
De beul van de mensheid heeft mij iets te zeggen.
„Já, Adolf, jij bent de beul van deze mensheid!
Geef je dat toe?”
En dan komt er uit de sfeer der Aarde tot zijn leven:
„Ik wéét het, ik bén dat, maar ík heb niet schuld aan alles!”
„Weet je ook ál dat andere, Adolf?”
„Ja, ich weiss (Ja, ik weet het)!”
„Dan kun jij voorlopig vooruit.
Ik volg je wel, maar wij staan tegenover elkaar als „goed en kwaad”!”
„Ich weiss!”
„Dan valt er met jou nog te praten en mensen die hun hoofd kúnnen buigen, ook al zijn het duivelen, kúnnen verder, gáán verder, zij staan nooit voor een dood punt, want verdoemdheid ís er niet!”
„Ich verstehe (Ik begrijp het)” ...!
„Maar dom ben je toch, Adolf?”
„Ja, ik had in Frankrijk direct dóór moeten vechten en dán had ik „Engeland” overwonnen.
Maar míjn „Voorzienigheid” trapte mij van de wal in een sloot.”
„En daar ging je kapot aan, Adolf, beul van de mensheid?”
„Häng dich auf (Hang je op).”
„Dank je, ik weet nu, dat ik voorzichtig moet blijven óf jij krijgt ook mij nog te pakken.
Maar, ik dank je.
En nu moet je uit mijn leven verdwijnen.
Zó sterk ben ik nu, Adolf, waarvan jíj géén wet kent.
Onbewuste?”
Even later springt hij uit zijn bed, maar denkt, mediteert voor ziel, leven en geest, voor deze ganse óngelukkige mensheid.
Het leven op Aarde is begonnen!
En thans verder!
–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–
Einde Tweede Deel