De Zeven Verdichtingsgraden voor het Embryonale leven

André is in gedachten en verwerkt alles.
En hij is daartoe in staat, omdat hij de waarachtigheid heeft mogen beleven.
Hij weet, dat wij geen fouten kunnen maken en dat hij met het allerhoogste, de door God geschapen wetten, is verbonden.
Zijn verleden openbaart zich aan zijn bewustzijn en kijkt hij, vanuit het huidige stadium in zijn vorige levens, als mens, waarvan één leven uit het oude Egypte overheerst.
Hierdoor kan hij zich meester André-Dectar noemen en de ruimte, het bewuste Goddelijke „AL” heeft hem kunnen aanvaarden.
Het is dat ónfeilbare gevoelsleven, waardoor hij thans de wijsheid in zich opneemt en verwerken kan, de tijd van bezwijken is voor hem voorbij.
Hij vraagt zich echter af: hoe vele malen ben ik door de occulte wetten bezweken?
Hoe vaak ben ik geestelijk en lichamelijk verongelukt?
Hij weet thans, élk kind van God moet zich deze wijsheid eigen maken, vroeg of laat zal dit kind van God eraan moeten beginnen en eerst dán komt het geestelijke bezwijken, omdat het leven van God zich „ZIJN” eigenschappen eigen moet maken.
Geloof je mij, Socrates?
Beleef ik thans de heilige waarheid, Aristoteles?
Pythagoras, ik kan ín je leven zien.
En gij, mijn geliefde Ramakrishna, ik zie je, mijn broeder en ook dat is wonderbaarlijk.
Ik zie jullie allemaal en straks, dat weet ik nu, zien wij elkaar in de sfeer der Aarde terug, omdat ik thans weet, dat „ik” jullie werk en taak vertegenwoordigen moet, ík ben de voortzetting van je levens.
„Ik bén het, Ramakrishna.”
Dat moet ik thans aanvaarden, zegt het bewuste Goddelijke „AL” tot mijn persoonlijkheid en ik zie en beleef nu dat dit de werkelijkheid is.
Wonderbaarlijk is het, voelt hij nu, het is alsof ik al die groten ken.
Zij, die hun levens hebben gegeven voor de ontwikkeling van de mensheid, zij volgen mij.
Zij stuwen mij verder.
Zij dragen mij door deze machtige werelden en wij zijn één van gevoel, één van denken en gedachten, één in álles, om het beste te geven voor ál het leven van God!
Hij voelt ook dit aan als een grote genade, het is bloed van zijn „bloed”, leven van zijn leven, voor ziel en geest en tenslotte voor het vader- en moederschap.
Ik zie, gaat hij verder en wij volgen hem in zijn denken, ... uw machtig mooie school, mijn Socrates, maar zie je de mijne ook?
Ik voorzie nu machtige waarheden.
Ik zie, dat ik in staat ben om op Aarde de „Universiteit van Christus” te bouwen, waarvoor ik de wijsheid thans beleven mag en aan mij overtuigend geschonken wordt.
André voelt zich waarlijk één met deze levens.
Hij vraagt niet, wat dit te betekenen heeft, hij wéét!
Hij wordt „Kosmisch Bewust”!
En waarin hij nu reeds leeft, dat hebben zij niet gekund.
Daarom volgen deze meesters, die op Aarde hebben geleefd, hem en ons, omdat wij het zijn die hun werk en taak voortzetten, maar waarvoor zij de éérste fundamenten hebben gelegd.
André-Dectar stuurt tot hun levens en persoonlijkheid en hij kan dat, omdat hij ziet waar ze op dit ogenblik leven en zich bevinden:
„Ik ben met het „Absolute” verbonden ... Ramakrishna??”
Pythagoras, weet je, wat er nu gebeuren gaat?
Men heeft je machtige Tempel in brand gestoken, maar ik! zal dat gebouw weer optrekken!!
Mijn goeie Rudolf Steiner, ik zie je mooi, wilskrachtig gelaat, ik zie je schoon leven en ik voel je bewustzijn, maar geef je thans toe, dat „ik” het ben?
Ach, Mohammed?
Wat je bracht, was voor stoffelijke opbouw, voor je volk, de miljoenen kinderen van de vaderlijke stam, breng ík de levenswijsheid.
Ik ben het!
Mijn Socrates, ik zal de onbewusten hun gifbeker uit handen slaan en zorgen, dat niet weer gebeuren zal, wat men je ongelooflijk mooi leven aangedaan heeft.
Ook voor jou bouw ik de „Universiteit van Christus”!
Ik zal je leven wreken door de „Kosmologie”!
Ik ben opgewekt gelukkig, je weet het, dát zal niet weer geschieden!
Op Golgotha zien wij elkaar terug!
Er is géén dood, men heeft je niet geestelijk kunnen vermoorden, je leeft eeuwigdurend voort en vertegenwoordigt „HEM”, als vader en moeder.
Maar wat wist je hiervan in je eigen tijd en leven af?
Niets!!
Meester Alcar daalt nu tot de eerste verdichtingswetten af voor het menselijke embryonale leven.
En wij horen opnieuw vanuit de ruimte tot ons komen:
„Wat ís „leven”?
Wat is gevoel?
Wat is ziel?
Wat is geest?
Wat betekent het, indien men op Aarde over de „menselijke eigen wil” spreekt en daar toch niet aanvaard wordt?
Het kind van Moeder Aarde bezit een gebroken bewustzijn.
En gij zult het kind van God overtuigend bewijzen, dat er geen verdoemdheid is!
En verder?
Bezit de stoffelijke embryonale cel een persoonlijkheid?
Wat heeft dit alles te betekenen?
Kunt gij nu reeds aanvaarden, dat deze vonk van God, door de „Almoeder” dus geboren, die hier reeds een zelfstandigheid kreeg, waarvoor gij leeft als mens, álles vanuit de „Albron” ontvangen heeft om die „Bron” te vertegenwoordigen?
Wáár is de menselijke „wil” ontstaan?
ér, op de Maan!
Híér is tevens de persoonlijkheid geboren, doch als embryonaal bewustzijn, dus níét op Aarde!
Já, mijn broeders, dit zegt álles!
En dát alles zult gij hier leren kennen, omdat Christus het wíl!
Maar nu het volgende.
De mens bezit stembanden.
Waardoor heeft de moeder haar alt – haar sopraan, haar timbre gekregen?
Denk hier eens over na, want ook die wetten zult gij leren kennen.
Op de Maan is ook die splitsing tot stand gekomen en kreeg de vader de scheppende vermogens, doch tevens die stembanden, de bas, de bariton en de tenor ... waarvan men op Aarde de geboorte nog niet kent.
En al deze Goddelijke verschijnselen zult gij als menselijke wonderen leren kennen.
Deze vragen zijn machtig diep, tóch zult gij ze beantwoorden, omdat wij ál deze splitsingen bezitten, door de „Maan” als moeder kregen wij ze in handen.”
Wij kunnen de stem die tot ons spreekt duidelijk horen en ook dat machtige wonder gaat verder en zegt:
„Machtig zijn deze wonderen, doch reëel en heel natuurlijk.
Maar waarom?
Wéét nu, God kent géén waaroms!
Al die splitsingen liggen open en beleven wij, naar ons bewustzijn, ons voelen en denken.
Wij weten dus, hoe ook deze zelfstandigheden aan een eigen leven begonnen.
De „waaroms” van de Aarde krijgen universeel bewustzijn door de „Universiteit van Christus”.
Christus wíl op ál uw vragen antwoorden.
Het u toegezonden gevoel wil u bezielen en inspireren.
En dan staat ge voor:
Wát is ziel en wat is geest? Maar hierna komt er:
Wat is „liefde”?
Já, mijn broeders, wát is liefde??
Wat heeft de „Albron” bedoeld, God dus ... voor de Aarde ... toen Hij zei: Ik ben liefde?
Christus heeft dat gezegd, maar wat ís liefde?
Wat wil dat woord tot uw persoonlijkheid zeggen?
Ook die wetten zult ge leren kennen, doch dan zult ge de zeven „Verdichtingsgraden” voor de Goddelijke „Harmonische” wetten van deze ruimte betreden en ze voor uw leven vergeestelijken en verstoffelijken.
Eerst hierna begrijpt ge wat „liefde” is!
Gij zegt wel, ik ben „Harmonie” ... maar hoe begrijpt het kind van de Aarde deze wetten.
En wat dan, wanneer wij voor de „liefde” staan?
Ik vraag u, wanneer is de ziel als mens in harmonie met God en Zijn liefde-wetten?
Wanneer is zij, als ziel en als mens in staat om te zeggen:
Ik gá regelrecht tot het bewuste „AL” terug.
En wanneer zult gij de Goddelijke rechtvaardigheid beleven?
En wat is haat?
Wat is hartstocht?
Waar leeft het begin voor de haat en wáár zult gij de waarachtige liefde beleven?
Wanneer kan de mens van de Aarde zeggen: zie, ik bén liefde?
Mijn daad vertegenwoordigt de „liefde”?
Wat zult gij als mens beleven, wanneer gij deze rechtvaardigheidswetten ontmoet?
Ze beleven zult?
Van ál deze Goddelijke zaken weet het kind van Moeder Aarde nog niets, omdat men die fundamenten bewust heeft vermoord.
Zéker, mijn broeders, Socrates leeft nóg!
Oók Pythagoras.
Tevens Rudolf Steiner ...
Vanzelfsprekend ... Ramakrishna .... Boeddha eveneens, maar vele anderen van de Aarde zoeken naar hoger bewustzijn en zijn op weg om zich die wijsheid eigen te maken.
Maar gij zult verdergaan en dieper de wetten voor het kind van Moeder Aarde ontleden, André-Dectar is het instrument van de hoogste meesters.
Waarheen voeren u de wetten van God?
Tot in het óneindige!
Terug naar het bewuste Goddelijke „AL”!
Tot het eerste én het laatste stadium voor de mens!
En dat is uw Goddelijk stadium, waarvan gij de gouden sfeer hebt kunnen aanschouwen.
Gij weet dus wat u wacht.
Gij zult Socrates ... Plato ... Ramakrishna, Boeddha, ook uw dr. Freud ontmoeten, zij allen leven voort.
Zij zullen zich aan uw leven manifesteren, omdat zij u zullen helpen dragen, omdat gij hun taak zult afmaken.
Geloof het, zij dienden voor Christus!
Welnu, mijn broeders, de splitsing van de menselijke stem, het moederlijke en vaderlijke timbre, is geen bovennatuurlijk verschijnsel, doch een barende en scheppende „levenswet”.
En gij zijt thans in staat op al deze vragen te antwoorden.
André-Dectar voor de Aarde, de meesters voor Gene Zijde – en vóór Christus, wij allen dienen ”HEM”!
Gij ziet, dat ik de Goddelijke waarheid vertegenwoordigen moet en gij kunt daarvoor uw hoofden buigen, ook wij hebben dat gekund.”
André en wij verwerken alles.
Wij luisteren en nemen waar, dat de „Albewuste” stem God vertegenwoordigen moet en aan ons die ruimtelijke éénheid heeft geschonken.
Já, voelt André, wat wás Freud eigenlijk?
Niets nog – voor deze ruimte nog onbewust; maar de anderen?
En dan komt er opnieuw:
„Hoe is het bewustzijn van een godgeleerde op Aarde?
Hoe het gevoelsleven van een psycholoog, nu gij weet, dat dit leven de ziel als mens voor het éérst op Aarde ziet?
Hoe is het bewustzijn van een theoloog, nu gij weet, dat dit leven het kind van God verdoemen wil?
Is dat een God van „liefde” aanvaarden?
Wil dat zeggen, dat men daar uw en mijn Vader van liefde kent?
Mijn stem is een deel van de Goddelijke kern.
Gij zult zeer zeker het Goddelijke „Timbre” horen en beleven en op al deze vragen antwoorden.
Het is geen toeval dus, dat de moeder de sopraan en alt bezit, de man de bariton, de bas en de tenor.
Dat zijn levenswetten!
Geloof mij, ik ben met deze wetten eeuwigdurend één en verbonden.
Gij zult deze wetten zien en beleven, waarvan de Goddelijke werkelijkheid u overtuigen zal, om aan te tonen, dat álles vanuit de „Albron” de eigen zelfstandigheid heeft gekregen.
Vanuit het Goddelijke licht naar het leven en dan tot de „liefde”.
Gij krijgt afstemming op de
Liefde.
Op de Rechtvaardigheid.
Op het Goddelijke levenslicht.
Op het Vader- en het Moederschap!
Op de Harmonische levenswetten en de Harmonie!
Nu begrijpt gij, hoe een godgeleerde zich op Aarde voelt.
In niets bezit dat leven Goddelijke realiteit.
Nietwaar, bezit de menselijke gedachte Goddelijke harmonie en ruimtelijke afstemming?
Gij gaat verder en daalt nu steeds dieper af, totdat gij de Goddelijke rechtvaardigheidswet beleven zult.
En dan zult gij de „Tempel van Christus” betreden.
Al de Tempels, voor élke geestelijke faculteit, die het Goddelijke „AL” omvatten.
Gij zult geestelijke wetenschap beleven.
Gij weet thans waarvoor ge staat, maar weet, de hoogste meesters volgen u op deze weg.
Luister wat het „AL” te zeggen heeft.
Elke wetenschappelijke-geestelijke faculteit op Aarde behoort nog tot het stoffelijk denken en voelen.
Iedere levenswet bezit Goddelijke waarachtigheid én universele diepte, waarvoor gij de fundamenten zult openleggen.
De geestelijke faculteiten voeren het kind van Moeder Aarde tot de „verdoemenis” en (dat) zult gij doen oplossen.
Wij vragen u:
Kan God verdoemen?
Kan Moeder Aarde sterven voor haar tijd?
Moet het kind uit het oerwoud niet tot de hoogste levensgraad?
Moet het kind uit het oerwoud niet naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl)?
Leeft de menselijke ziel en het dier ... slechts éénmaal op Aarde?
Kan dat waarheid bevatten?
Kan de ziel als mens door slechts één leven te beleven het Goddelijke bewuste „AL” betreden?
Welk gevoelsbewustzijn bezit nu een godgeleerde, een theoloog, uw psycholoog?
Wat hebben die Dr’s voor de Goddelijke ruimte en de zeven levensgraden te betekenen?
Is dat niet het leven van God vervloeken?
Gaat het leven van God verder of gaat het achteruit?
Wat weten zíj af van vader-, moederschap, ziel, geest én leven?
Kan een godgeleerde de Reïncarnatie nóg niet beleven?
Gij leeft in de twintigste eeuw, mijn broeders, in de „Eeuw van Christus”, gij zult antwoorden!
Kan het kind van Moeder Aarde de „Wedergeboorte” níét aanvaarden, dan staat dit leven op een dood punt.
De „Universiteit van Christus” schenkt aan het leven van Moeder Aarde Goddelijk bewustzijn.
De afgezanten van Christus spreken tot uw leven.
Ga verder, mijn broeders, miljoenen vragen willen beleefd worden.
Gij ziet terug in de Goddelijke Openbaringen, doch nu voor de menselijke evolutie.
In dit embryonale leven is élke levenswet van God aanwezig.
Hierin leeft de Goddelijke kern, de eerste ademhalingsorganen, het eerste vader- en moederschap.
Maar vanzelfsprekend de eerste liefde.
Wat het kind van Moeder Aarde door het stoffelijke leven beleven moet, kreeg hier op de Maan, de eigen zelfstandigheid te beleven.
Gij zijt teruggekeerd tot het állesomvattende stadium en kunt aan de volgende ontleding beginnen.
Waarlijk, gij leeft ín het ”Absolute”!
Gij leeft ín de kern en als wet zult gij die wereld beleven.
Ga verder, het bewuste „AL” volgt u.”
De stem lost op, meester Alcar krijgt de bezieling en gaat thans weer verder.
„Hier, mijn broeders, u hebt het woord gehoord, op deze plaats zijn de menselijke zintuigen geboren.
Uw ziel, geest, het menselijke timbre, uw vader- en moederschap, álles, wat de mens op Aarde door het menselijke organisme heeft ontvangen.
Wij staan voor de oorsprong voor ál de organen, ook die voor het leven en uw geest, voor uw menselijke persoonlijkheid.
Omvat dit leven en gij leert u zelf kennen.
Indien ge dit voelt, dan kunt ge uw hoofd buigen voor God, die waarachtig een Vader van liefde is en dat altijd zal blijven.
Maar wat wil het „absolute” tot uw leven en persoonlijkheid zeggen, meester Zelanus?”
„Die wet, mijn meester, als een verdichtingswet gezien, voor ál de Goddelijke eigenschappen, verbindt mij met de natuurlijke geboorte voor al het leven dat hier geboren zal worden en wij volgens de zeven levensgraden mogen aanschouwen.
Het Goddelijke bewustzijn wil ons zeggen, een godgeleerde van Moeder Aarde is nog een onbewuste.
Hij is een onbewuste voor de Goddelijke oerbron.
Hij is een onbewuste voor de Goddelijke rechtvaardigheid!
Hij is ónbewust voor het vader- en moederschap óf ’n priester parasiteerde niet langer, óf een theoloog stikte in zijn eigen woord, indien het „verdoemd zijn” over zijn lippen valt, doch ook dat dringt niet tot hem door, hij praat verder over verdoemdheid, over een God van haat en verschrikking, over een Vader, die als mens tot Mozes gesproken heeft, maar waarvan en waarvoor wij hem thans zullen overtuigen, dat dit als al dat andere ónwaarheid is, in strijd is met de Goddelijke werkelijkheid, waarin wij thans leven!”
„Ik dank u voor uw voelen en denken, meester Zelanus, ook André zal u voor het kind van Moeder Aarde aanvaarden.
De Goddelijke stem sprak over waarheden!
En het embryonale leven wíl, dat wij deze ónwaarheden beleven, doch voorzien van het geestelijk Goddelijke fundament.
Wij weten nu, hoe het bewustzijn op Aarde is en gaan verder.
Een dokter die de lijdende mensheid helpt, dient!
Een theoloog die over verdoemdheid spreekt, breekt áf, wat door de „Almoeder” in liefde werd gebaard.
Is het soms anders?
Ge weet nu, wat men op Aarde bezit.
Niets weet men daar van de „absolute” wetten als verdichtingsgraden voor de Maan af, omdat men daar dit bewustzijn nog niet heeft bereikt.
Nu kan het kind van Moeder Aarde zich een machtige studie eigen maken, waarvoor de boeken zullen geschreven worden en de geestelijke faculteiten zullen ontwaken.
De mens zal door de wetten van God, Moeder Natuur, zijn Vader leren kennen en zich daardoor de Goddelijke wijsheid eigen maken.
Al de geestelijke wijsgerige stelsels moeten wij ontleden en betreden wij het „absolute”, de waarheid en de rechtvaardigheid.
De verdichtingswetten en levensgraden zullen ons dat moeten verklaren.
Het eerste ogenblik voor de zeven verdichtingsgraden, zegt u, dat de Maan zich als moeder voor uw leven heeft gesplitst en staat ge voor uw eigen stoffelijke en geestelijke openbaringen.
Hierdoor kreeg ge als vonk ruimte en gevoel.
Alles heeft zich door de verdichtingswetten geopenbaard.
Ik ga thans dus tot die wereld over, omdat het beleven tot mij gekomen is.
Het eerste ogenblik vraagt aan ons, het verkregen voelen en denken af te stemmen op die ruimte als wet.
Dat ogenblik, mijn broeders, hebben wij zo-even gevolgd, voor ziel en stoffelijk embryo.
En op dat ogenblik, luister nu goed en gij kunt dat waarnemen, legde God ál zijn wetten in onze handen.
Hierdoor kregen wij en het dier, daarna Moeder Natuur ... Madame Blavatsky ... de eigen levensrechten te beleven en aanvaardden wij onze zelfstandigheid.
Dat is het machtige wonder waarvoor wij staan en hebben te aanvaarden.
Het is het Goddelijke wonder, aan de Maan als moeder geschonken, én zij aan ons leven doorgeeft.
Het geeft ons een beeld, hoe diep wij zijn als mens en vooral, dat de macrokosmos de microkosmos dient.
En daarenboven zegt het aan uw leven en tot het kind van Moeder Aarde, dat God dit van tevoren overzag.
Toen zijn „Zijn” scheppingen begonnen.
Hoe de Bijbel dit Goddelijke gebeuren heeft verknoeid, moet u thans duidelijk zijn.
Doch thans het volgende.
Ook al leven wij hier als embryonaal leven, toch bezit de cel ál de Goddelijke eigenschappen.
Volgen wij de miljoenen verdichtingsjaren en betreden wij het huidige stadium de Aarde, dan staat ge voor die Goddelijke verschijnselen, ook al is het kind van Moeder Aarde er nog niet voor bewust.
Dat wil dus zeggen, dat wij het leven hier zien veranderen, wij volgen én beleven zeven verdichtingsgraden als wetten gezien en beleefd, om hierna het uiteindelijke te betreden, dat het visstadium is!
U voelt het nu, langzaamaan gaan wij verder, schrede ná schrede, of wij slaan levensgraden over en komt het verdwalen in deze ruimte tot ons.
Doordat het licht van God veranderde, ontstond het vaderschap, maar is voor dit stadium het volgende leven betreden als mens in embryonale toestand.
Daal thans af met mij tot die diepte en gij beleeft deze wonderen.
Ge zult nu beleven, dat beide cellen één bewustzijn bezitten, één levensgraad vertegenwoordigen, ze zijn van één ziel, één ruimte, doch door de Maan ontvangen.
En deze vonken zullen vader en moeder zijn en zult gij aanstonds kunnen beamen.
Deze cellen, mijn broeders, bezitten dus het gevoel om te baren en te scheppen.
Máár wat voelt u, André, nu dit gevoel tot uw leven wil spreken?”
„Wat ik voel, mijn meester, is dat deze cellen ín het eerste stadium alleen het leven bezitten en dat het vader- en moederschap nog moet ontwaken.
Ik voel en zie niet anders.”
„Dat is juist, mijn broeder, omdat die levenswetten nog geboren moeten worden.
Maar waardoor, meester Zelanus, is nu slechts alléén het leven te voelen?”
„Uw vraag verbindt mij met de ruimte, het Universum.
U verbindt mij met het ogenblik, dat dit Universum vaneen scheurde en God zich zou splitsen, dat wil dus zeggen, dat ook de Maan nog aan haar taak moest beginnen, van vaderlijk of moederlijk bewustzijn was er nog geen sprake.”
„Ook dat antwoord is kosmisch verantwoord, het spreekt vanzelf, dat het éérste menselijke stadium voor het vader- en moederschap nog géén bewustzijn kan bezitten, het vader- en moederschap en die eigen zelfstandigheid, moet nog geboren worden en daarvoor ontstonden de zeven verdichtingswetten, waarvoor wij deze ontleding bezien en beleven.
Maar de Maan is aan haar splitsing, haar baren begonnen, de eerste nevelen hebben zich verdicht en hierna bezien en beleven wij de eerste afscheiding en ontstond de eerste menselijke levenscel.
Eerst nú, mijn broeders, dat kunt gij thans volgen, komen de verdichtingswetten tot stand en daardoor bovendien de andere eigenschappen van God en zien wij het embryo het vader- en moederschap beleven.
Door deze zeven verdichtingsgraden komen wij dus tot ál de Goddelijke eigenschappen, want de verdichtingsgraden bezitten deze evolutie, die niet alleen Goddelijk geestelijk, doch tevens stoffelijk zijn, waardoor dat visstadium bereikt wordt of wij hadden hier reeds het einde te aanvaarden.
Tot zover, doch nu verder.”
André is thans tot die éénheid gekomen en geeft ons te horen en te zien:
„God openbaarde Zich door dezelfde levenswetten, nietwaar, doch de Maan als moederplaneet bezit diezelfde rechten, ook zij is uit God geboren.
Indien zij thans haar organisme splitst, en intussen verstoffelijkt, krijgt dat alles de vonk van haar leven in handen.
Hierdoor trad het embryonale leven naar voren en zal aanstonds scheppen en baren, zoals God dat heeft gekund en de Maan te beleven en te aanvaarden kreeg.
Ik zie die openbaringen, mijn meester, ik kan ze beleven en ga verder.
Het leven nu, dat vanuit het astrale-Maanlichaam de verdichting te beleven krijgt, stuwt zichzelf hoger en verder en zal thans ontwaken.
Het leven, dat die Goddelijke openbaringen te beleven krijgt, nogmaals mijn meester, heeft de „Almoeder” of de „Albron” te vertegenwoordigen en bezit daardoor Goddelijke afstemming!
Ik kan dus zeggen: de mens is Goddelijk!
Néén, ik zeg het duidelijker:
Elke levensvonk ís God Zélf.
God wil zichzelf verstoffelijken en vergeestelijken, Zijn ruimten vullen, zodat ... nu komt het Goddelijk bewuste woord ... „Hij” zichzelf niet verdoemen zal, niet één vonk verdoemen wil óf Hij doodt zichzelf en mist thans Zijn levende energie.
Hij ís dus niet in staat zichzelf te verdoemen, waarna de wet wil spreken en die zegt tot mij en het kind van Moeder Aarde:
„Op Aarde vertegenwoordigt gij uw godheid.”
Hoe die levensgraad ook is, dat leven vertegenwoordigt de eigen verkregen godheid!
En kennen wij, waarvan wij voor de Aarde opnieuw die zeven levensgraden kennen, waarin mensen leven met deze Goddelijke afstemming.”
„Ik dank u, mijn broeder André, voor dit Goddelijke woord, dát is waarheid!
Machtig is het, wat wij thans vaststellen voor de Aarde, thans valt reeds de theologie, staat de katholieke kerk voor haar verval en ál haar geschapen ónzin, doch krijgt het kind van Moeder Aarde de reine-Goddelijke afkomst te beleven, haar Goddelijke afstemming te zien, dat leven leert God nú als een Vader van liefde kennen en zal Hem kunnen aanvaarden.
De mens ís God, hoe kan dat Goddelijke beeld zichzelf nu verdoemen? ... ís het Goddelijke fundament, dat wij voor de „Universiteit van Christus” hebben te leggen.
Doordat het Universum zich heeft kunnen veranderen en wij die wetten mochten volgen, het Goddelijk bewuste kind ons met die openbaringen heeft verbonden, Christus wíl dat het kind van Moeder Aarde ontwaakt, beleven wij thans Goddelijke stelsels en geven die heiligheid aan Moeder Aarde door.
Door de verdichte levenswetten, mijn broeders, zien wij die Goddelijke waarachtigheid.
Komen wij op Aarde, dan stellen wij die ook daar vast, doch nu voor de Goddelijke mens, ook voor de voordierlijke, de dierlijke, de grofstoffelijke en de stoffelijke, maar bovendien voor de geestelijke wereld en het leven achter de menselijke kist, achter het stoffelijke sterven.
Is dat niet wonderbaarlijk?
Ik ga verder, mijn broeders.
Wat God voor Zijn leven heeft gekund en tot stand kon brengen, ál die eigenschappen krijgen wij in handen, doch door de verdichtingswetten, de zeven levensgraden voor élke cel van God.
Tijdens deze tijdperken dus, dat moet u duidelijk zijn, heeft zich het cellenleven verruimd en verdicht, door het vader- en moederschap kwam dit wonder tot groei en bloei en beleefde dit leven het eigen bestaan.
Máár, nu volgt, dat dit baren en scheppen voor God of de „Almoeder” ... „organen” worden, Zon en Maan voor de ruimte ... komt er tot mij ... schenken aan deze cel die Goddelijke eigenschappen, waardoor ook de mens straks die machten en krachten bezit om zich van het volgende leven te verzekeren.
Van het allerhoogste belang is nu hoe het vaderlijke én het moederlijke gevoelsleven die zelfstandigheid ontvangt en zullen wij straks als mens beleven, doch hier reeds ontstond de eerste aanraking, het geven van zichzelf aan het andere leven, het fundament voor de geslachtsontwikkeling.
Indien wij op Aarde later, dus voor het volmaakte menselijke organisme, het menselijke organisme ontleden, dan weten wij, wáár die eerste fundamenten zijn gelegd en wat de mens zal beleven, die deze voortplanting negeert.
Dan staan wij dus voor de menselijke afbraak, het heilig doen, het kuis zijn, de katholieke geestelijke op aarde, die thans zichzelf door zijn geestelijk gedoe volkomen voor de schepping uitschakelt en een dood punt aanvaardt!
Het ontstaan van de menselijke „geslachtsorganen” is dus een Goddelijke levenswet en kregen wij in handen door de Maan als moeder.
En die wetten, mijn broeders, overheersen voor de schepping van God en wil zeggen:
De mens is niet uit wat klei en levensadem geboren.
Die verhalen zijn in strijd met de Goddelijke werkelijkheid!
Deze ongelooflijke ontwikkeling voor het vader- en moederschap zijn deze vitale organen, of wij kregen nooit het Universele vader- noch moederschap in handen.
Het vader- en moederschap is dus overheersend voor ál de verdichtingswetten en levensgraden die zullen ontstaan, waarvan wij de natuurlijke ontwikkeling zullen volgen en voor de „Universiteit van Christus” moeten ontleden.
Wij kunnen het geleerde kind van Moeder Aarde toeroepen:
O, Freud, O, Darwin, ook jullie hebben het ontstaan van en voor de Goddelijke én de menselijke schepping niet mogen beleven!
Wij zullen u dat overtuigend bewijzen.
Zij hebben niets van hetgeen wij hier waarnemen gezien.
Niets!
Zij hebben van dit universeel gebeuren géén levenswet kunnen aanschouwen, omdat zij voor het kind van de Aarde dit contact niet hebben gekend.
Het bovennatuurlijke nu van de Goddelijke „Schepping” is voor ons als mens, dat de ruimtelijke wetten voor het vader- en moederschap in onze menselijke handen werden gelegd.
En dat heeft de „Almoeder” gewild, waardoor het menselijke, dierlijke en natuurlijke leven haar vertegenwoordigen moet.
Door deze lichamelijke levensgraden nu, mijn broeders, zijn wij in staat deze wonderen te beleven en zien wij, hóé het barend en scheppend gevoelsleven is geboren en die zelfstandigheid kreeg.
En opnieuw vraag ik u, voor één ogenblik het priesterschap op Aarde te volgen en wéét gij, dat de kerk het is die kosmische fouten maakt ten opzichte van de Goddelijke evolutiewetten en zij haar kinderen verkeerd beïnvloedt, volkomen voor het verdergaan uitschakelt.
Door de levenswetten van dit „Heelal” stellen wij dus vast, dat een priester of priesteres, door het andere leven van God als mens, parasiteert!
En welke gevolgen dit parasitisme heeft, stellen wij op Aarde vast, wanneer wij het machtige wonder de „wedergeboorte” ontleden voor het kind van Moeder Aarde.
Van hieruit roepen wij de kerk toe: ... en wél in opdracht van Christus ...
Een priester van de katholieke kerk verwaarloost zijn schepping!
En dat betekent ... het onherroepelijke dode punt!
De kerk negeert Goddelijke openbaringen!
De kerk smoort het Goddelijke evolutieproces!
En thans verder.
Doordat wij dus, als cellenleven reeds, deze Goddelijke overheersende wetten in handen kregen, kán de ziel als de Goddelijke vonk aan haar evolutie beginnen.
Zij kan zich nu, door deze zeven graden, deze verdichtingswetten voor het vader- en moederschap gereedmaken.
Wat wij nú beleven is, mijn broeders, dat ál de andere Goddelijke verschijnselen voor het leven van God, dus tevens als mens, slechts bijkomstige organen zijn, die deel uit zullen maken van het menselijke organisme en die dóór de barende én de scheppende organen zullen ontstaan, maar voor elk ander stadium een afzonderlijke taak hebben te vervullen.
En dat wil zeggen, kind van de Aarde, dat uw menselijke hersens – ook uw ogen niet, noch het menselijke hart, noch uw kunst, uw hardlopen, uw sporten en ander gebeuren – slechts bijzaak is, nú slechts bijkomstigheden zijn, want het „vader- en moederschap” betekent voor uw leven als Goddelijk leven, het állerhoogste door de God van al dit leven ontvangen.
Dús ál die andere organen, zijn maar functies, stelsels, ze maken deel uit voor dit geheel, doch het vader- en moederschap, deze organen, vertegenwoordigen de Goddelijke evolutie.
Deze organen zijn het, die het Goddelijke gezag vertegenwoordigen en het kind van God zijn „AL” beleven zal.
Dat Freud duizenden eigenschappen geslachtelijk bewustzijn schenkt, dat zullen wij ook hem bewijzen, is menselijke waanzin.
Het is het onbewuste denken en voelen van de mens die zichzelf niet kent.
Dat hij duizenden eigenschappen, voor man en vrouw geslachtelijk ontleden wil, is het bewijs, dat hij de menselijke persoonlijkheid niet kent en van de reïncarnatie geen licht heeft mogen zien, waarvan wij ook later de wetten zullen verklaren.
De menselijke krankzinnigheid op Aarde, mijn broeders, heeft bestaan gekregen, doordat de persoonlijkheid is bezweken; ook al spreken daar soms de geslachtsorganen voor die afbraak, het menselijke verval, die ónbewuste persoonlijkheid, is het, die gestalte gaf aan ál deze verschijnselen.
Doch wij zien dan, dat tóch ondanks alles, het scheppingsplan overheersend zich kan manifesteren.
De stuwende bezieling voor het vader- en moederschap geven het kind van Moeder Aarde het natuurlijke houvast en is niet in staat om te bezwijken, het zijn de levensproblemen, die maakten, dat dit natuurlijke houvast, door God aan Zijn leven geschonken, gesmoord werd door de mens!
Wat wil dit zeggen?
Dat de psycholoog de ziel nog niet kent!
Dat de psycholoog het Goddelijke vader- en moederschap menselijk négeert en nog geen Universele macht geschonken heeft, doch dat die organen bezitten.
Omdat Freud en de vele anderen met hem de ziel, als Goddelijk-reïncarnerend gevoelsleven niet hebben kunnen aanvaarden, liepen zich deze geleerden te pletter en verloren hun houvast, hun fundamenten hadden geen betekenis meer.
Zij hebben het ontstaan niet gezien, zij hebben God niet leren kennen door de mens, niet begrepen, dat Zon en Maan ín de mens, het kind van Moeder Aarde leven en door de menselijke geslachtsorganen vertegenwoordigd worden.
Wij hebben over Goddelijke eigenschappen gesproken, welnu, dít zijn Goddelijke eigenschappen en vragen om de universele ontleding.
Het spreekt dus vanzelf, dat de huidige psychologie nog in de kinderschoenen staat.
Het wil tevens zeggen, dat de geleerde zich vastklampt aan bijkomstigheden en géén afdoende fundament bezit, om zijn zieke persoonlijkheid als mens, te leren kennen.
Het is dus duidelijk te zien, dat wij door de lichamelijke eigenschappen, de moederlijke en vaderlijke, barende en scheppende organen, onszélf tot het bewuste „AL” zullen terugvoeren en wie dat als mens negeert, bewandelt een andere weg en heeft vroeg of laat een dood punt te aanvaarden.
Dat ál het leven, dat door deze ontwikkeling geboren wordt, door het vader- en moederschap evolueert, staat dus vast en zijn Goddelijke fundamentele eigenschappen.
Dát is God!
Dat is „Hij”, als Vader en Moeder!
En als „Moeder” bezit God het allerhoogste ontzag voor élke levensgraad en verdichtingswet, doch ís het volgende fundament, dat wij voor deze geboorte als mens, dier en plant hebben te leggen.
Deze organen zijn Goddelijke stelsels!
Ze vertegenwoordigen Zon en Maan en niets anders!
Deze menselijke én dierlijke geslachtsdelen zijn het, die het scheppingsplan vertegenwoordigen, doch die straks bovendien in staat zullen zijn om ál die andere wonderen te baren en te scheppen, waartoe de menselijke „zintuigen” behoren.
Dat is te volgen en te beleven, zodat wij zullen weten, dat de „Maan” als Moeder de Goddelijke mens geschapen heeft, maar dat er andere planeten zullen komen, die dit Goddelijke organisme zullen afmaken, zullen verfraaien.
En dat heeft Moeder Aarde in haar handen gekregen, waarvan wij de wetten en verdichtingstijden mochten leren kennen.
Wij leggen dus hier, in dit stadium ál de Goddelijke eigenschappen, voor het menselijke organisme open.
Dát wil het bewuste Goddelijke „AL”, dat wil Christus of wij verliezen ons straks in al deze openbaringen, op Aarde dus, omdat wij daar het volmaakte én bestaande wezen als mens volgen.
Wij zijn dus niet in staat om ergens in dit Universum andere wetten te beleven, dat is niet mogelijk!
En nu zien wij, later dus, dat het „vader- en moederschap” de essentiële wetten zijn voor de mens, het dier én voor het leven van moeder natuur.
Wie dan ook op Aarde het vader- en moederschap voor dit Universum kent, is één met de Goddelijke schepping, voor dat kind van Moeder Aarde bestaan er geen „waaroms” meer, dat kind wéét!
En daarvoor moeten wij al deze levensgraden volgen, wij leggen door deze reis dus, mijn broeders, de Goddelijke fundamenten bewust open!
En weer gaan wij iets verder.
De geslachtsorganen hebben dus Goddelijke afstemming, Goddelijke betekenis.
Hoe verkeerd wordt dat op Aarde gezien.
Daardoor kent men de mens nog niet.
De geleerden moeten nog aan deze ontwikkeling beginnen.
Wat wil dit alles nu voor het kind van de Aarde zeggen, André?”
„Dat de mens dáár zich geen „wit laken” moet omhangen om heilig-geestelijk te zijn, het vader- en moederschap is het állerheiligste voor de mens; dat wij als mens nimmer door „gemediteer”, noch door ’n gebed, de Goddelijke eigenschappen overwinnen, nimmer eigen kunnen maken, omdat wij door het „vader- en moederschap” de werelden door de „Almoeder” geschapen zullen overwinnen.”
„Dát is inderdaad het antwoord, mijn broeder!
Dat zegt, meester Zelanus, dat álle godsdiensten, hoe ze ook zijn en wat ze ook te vertellen hebben, het Goddelijke scheppingsplan niet kunnen beïnvloeden en dat de mens dóór het vader- en moederschap, de Goddelijke evolutiewetten in handen heeft gekregen.
Wat God van Zijn leven verlangt, zien wij nu.
Het is heel duidelijk, de moeder, die priesteres wordt en kuis wil zijn, de priester, die het scheppingsplan verwaarloost, beleven nu een dood punt!
Dat leven is van géén betekenis!
Dat leven is onwaarschijnlijk, nietszeggend, dood, het verval is in aantocht, te zien en te beleven, zodat de kerk onwaarschijnlijkheden geschapen heeft en élke kardinaal, na zijn heengaan op Aarde, aan deze Zijde vervloekt!
Ook de heilige vaders!
Het nietigste insect op Aarde heeft méér bereikt, dan de mens, die het hoogste beleven zal voor de kerk, of ’n andere sekte, dat is een doodlopende weg!
Wat God van ons als mens verlangt, ziet gij voor u.
Het is een Goddelijk gebeuren, dit éénzijn van en voor het vader- en moederschap.
De mens die zijn scheppings- en baringswetten beleeft, ís voor de ruimte evoluerend bewust en krijgt daardoor die wijsheid in handen, waardoor de persoonlijkheid zich ontplooien moet.
Het állerhoogste is nu, het baren en scheppen op Aarde als mens!”
O, Ramakrishna, komt er nu tot André, gij had de moeder lief, maar gij wilde niet scheppen.
Daardoor hebt ge een schaduwbeeld geschapen voor uw eigen ontwikkeling en hebt ge moeten aanvaarden, dat uw wedergeboorte in gevaar werd gebracht.
Wat voor wonderen toch, denkt André, beleef ik nu.
Hoe is het mogelijk, maar ík ben het!
Wist je dit alles niet, toen je nog op Aarde leefde?
Ik zie je gelaat, je geeft mij, dat ík het ben!
En daarvoor ben ik je dankbaar.
Maar hierdoor kon je Vivekananda géén Kosmologie schenken.
Mijn adepten zullen kosmisch bewust worden.
Dát zie ik en beleef ik thans!
O, gij heiligen uit het Oosten, die denken, dat gij door néér te zitten, de God van dit leven beleven zult, gij staat naast de schepping.
Hoe armoedig is alles!
Meester Alcar is in gedachten, maar ik volg André.
In gedachten keren wij terug naar de Aarde en zien daar de moeder en de vader, ál die miljoenen onbewusten, die denken, dat zij iets van de God van al het leven hebben beleefd.
Zie zo’n prinses, André.
Zie zo’n prins, André.
Zie naar die moeder, dat organisme, dat géén geestelijke persoonlijkheid bezit.
Wat is rijkdom?
Wat is stoffelijke adel?
Wat is koning- en keizerschap?
Wat zegt stoffelijk bezit voor de Aarde?
Welke godsdienst bezit u?
Maakt de katholiek het protestantisme niet af?
Wat heeft het Joodse ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) nu nog te vertellen en te betekenen?
Wat zijn rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) voor God en Zijn ruimten?
De kerken hebben betekenis, natuurlijk, zij brachten het kind van God tot een geloven, tot het mediteren voor ’n oppermacht, doch wij zien en beleven, dat alléén het vader- en moederschap essentieel zijn en zullen blijven.
Mens, heb daar geen drukte, laat u niet kronen, noch bewieroken, indien ge mens blijft, liefde bezit, já, ga dan verder en doe iets voor het leven van God.
Maar wij komen zover en beleven nu uw stadse-armoedige „ik” voor leven en dood!
Wrakken?!
Ondiepten?!!
Een insect uit het oerwoud bezit méér gevoel voor de schepping en de God van al het leven, dan deze mens!
Já, geef ik, André, hare majesteit is komende.
André is de waarachtige Prins van deze ruimte, moeder, meisje van de Aarde, voel nu zijn universele kus en gij voelt heilige-bewuste liefde tot u komen.
En thans, geloof het, heeft ál dat aardse gedoe geen betekenis meer, alléén uw vaderlijk én moederlijk gevoelsleven blijft over en zal eeuwigdurend bestaan!!
Wij zien, André en ik, dat er duizenden zielen wachten op ’n menselijk organisme.
En dat zullen de levenswetten ons bewijzen.
De mens is nog onbewust.
Hij doodt!
En daardoor, ook door zelfmoord, vertrapt hij zich, smoort hij zijn Goddelijke evolutie.
Nietwaar soms?
Voor de Aarde is de wereld van het ónbewuste, is de wereld voor de wedergeboorte, overvol gevuld, de ziel die daarin leeft, heeft dit machtige liefdevolle scheppingsplan bezoedeld!
En ook dat zullen wij u straks bewijzen!
Wég, kerk ...!
Gij schept ónwaarschijnlijkheden!
Ga heen, dominee, je zalvend gepraat heeft geen grond van bestaan, je gebeef zegt God niets!
En je zingen, daarvoor sluiten de hemelen zich, ze willen uw vals en ónmenselijk gedoe niet meer beluisteren, ge rooft en verkracht het Goddelijke beginsel.
Armoede?
Voor dit ogenblik, geloof het, dank ik u uit de grond van mijn hart, dominee?
Omdat je even hebt willen luisteren.
Doch intussen is meester Alcar gereed en gaan wij verder, even slechts, hebben wij ons voelen en denken verstoffelijkt, dominee ... en gaven u ervanlangs!
Maar wij zijn er nog niet!
Wanneer wij straks voor de menselijke vergelijkingen staan, hoort u heel iets anders en dán stort uw heilige kerk in!
Wij behoeven je niet te ontkleden, géén wit laken af te nemen, maar wij, vanuit deze ruimte dus, trekken uw gestreepte broek uit, rukken uw hoge hoed af, totdat ge bewust náákt voor uw God zult staan, opdat ge niet meer in staat zult zijn Hem nog langer te bezoedelen; die franjes van je leven hebben nu geen betekenis meer voor het ruimtelijke gevoelsleven van Moeder Aarde!
En dan zegt meester Alcar:
„De geslachtsorganen zijn het, mijn broeders, die ons met het Goddelijke vader- en moederschap in verbinding brengen.
Zij hebben voor de menselijk persoonlijkheid gestalte gegeven aan ons terugkeren tot God.
De mens dient dus door zijn bevruchting, zijn baren en scheppen!
Doordat de menselijke cel hier tot het baren en scheppen kwam, ontstonden de zeven opvolgende verdichtingswetten, deze evoluerende evolutie.
Maar eerst over miljoenen jaren zal de ziel als mens en het dier, het stoffelijke, menselijke en het dierlijke organisme op Aarde bezitten.
Zolang duurde het, voordat de mens het huidige stadium voor de Aarde kon betreden.
En dat moeten wij nu volgen.
Het is op Aarde, waar wij de disharmonische wetten beleven die dan door de mens zijn geschapen.
Door deze reïncarnatie betreden wij dus:
Het verdichten van de vorige levensfase.
Maar het wil zijn: licht, leven en liefde, evolutie en ontwaking!
Dat heeft God gewild en legde Hij in onze handen!
Dit werd op Aarde niet begrepen.
Het leven op Aarde is nog niet zo ver.
En gij zult dit alles op Aarde brengen, André.
Nu krijgt het Goddelijke openbaringsproces betekenis voor het leven van God.
En daarvoor dienen wij en hebben de anderen gediend.
De mens zal hierdoor de Bijbel leren kennen en nú zélf vaststellen wat goed en verkeerd is, in strijd is met de Goddelijke waarachtigheid.
Zie thans dit juweel van scheppingskracht en gij kent uzelf.
Beleef deze embryo’s en gij zijt vader en moeder.
De ziel als mens, als het Goddelijke deel, heeft deze wetten te beleven en te aanvaarden.
De ziel als mens zal dan ook haar godheid vergeestelijken en verstoffelijken en hierdoor haar „Albron” vertegenwoordigen.
Het is dus duidelijk, dat de zeven verdichtingswetten menselijke betekenis krijgen op Aarde.
Waar bevinden zich die graden, André?”
„Dat zijn de rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) voor de Aarde, mijn meester.
De mens ontwikkelt zichzelf vanuit het oerwoud naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), de zevende levensgraad voor het menselijke organisme.”
„Inderdaad, zo is het.
Dat zijn de stoffelijke levensgraden voor het menselijke organisme, die wij als mens hebben te beleven.
Wanneer het oerwoudstadium overwonnen is, wij hebben dat tezamen voor de boeken: ‘Het Ontstaan van het Heelal’ gevolgd, betreden wij de hogere levensgraden voor de menselijke evolutie, totdat wij onze kringloop der Aarde hebben volbracht en betreden wij de geestelijke astrale wereld.
Elke levensgraad, ook hier is dat te beleven, vertegenwoordigt een hogere toestand, is evolutie en ontwaking.
Is het niet wonderbaarlijk?
En toch eenvoudig voor al het leven van God.
Ook het dier heeft deze wetten als levensgraden voor zichzelf geschapen, omdat al het leven in dit Universum tot God moet terugkeren.
God is dus leven, licht en liefde!
Wij dalen steeds dieper in deze wereld af.
Aanstonds bevinden wij ons in de eerste verstoffelijking voor het menselijke embryo.
Indien wij dat verschijnsel beleven, André, als eerste levensteken en als levenswet, dat de Maan aan haar leven geschonken heeft, waar hebben wij deze openbaringen het eerste kunnen aanschouwen?”
„Direct vanuit de „Almoeder”, mijn meester.”
„Ik dank u voor dit woord, het is juist, want van daaruit is dit leven aan de verstoffelijking begonnen.
Gij voelt zeker, dat het „AL” wil, dat wij vergelijkingen maken of wij verliezen ons in dit stadium.
Wij móéten hier stil blijven staan voor élke levenswet, om daarvan het eerste verschijnsel vast te stellen en de verdichtingswet als de levensgraad te volgen.
Kijk nu, mijn broeders, een Goddelijk wonder komt nader en nader, gij zijt verbonden met de eerste nevelen, waarvan wij de verdichting zullen beleven.
Ná de splitsing voor het Universum kwam er opnieuw duisternis.
En toen is de Maan als moeder begonnen aan haar splitsing.
Maar hoe is het Universum nu, André, op dit ogenblik, nu de Maan aan haar ontwikkeling gaat beginnen?”
André is gereed en kan antwoorden:
„Wat ik nu zie, mijn meester, is de duisternis in het Universum, doch ik weet reeds, wat dit te betekenen heeft.
Achter dit universum stuwt de „Albron” verder, de Zon zal als de Maan zichzelf verdichten, zodat ook voor de ruimte vader- en moederschap één blijven.
Wanneer de Zon op kracht komt, verdicht zich al het leven in de ruimte en is voor het huidige stadium de verstoffelijking van het Heelal.”
„Dat is juist, mijn broeders, maar vanuit het „AL” komt tot mij de scheppende kracht voor dit Universum.
Zeker, door de splitsing van God, deze ruimte, is er duisternis gekomen en toen stond het leven van God, „God” Zélf dus ... voor een volgende evolutie en zien wij, dat de Maan als „Moeder” aan haar verdichting en evolutie begint, doch gesteund door het vaderschap, de Zon.
Dit zijn essentiële wetten voor het verdere stadium.
Hierdoor wordt verklaard en dat bewijzen de levensgraden, bewijzen ál de eigenschappen van God, die wij als verschijnselen zien en beleven, dat de macrokosmos vóór de microkosmos geschapen werd en dat wij als mens, ook het dier en natuurlijke leven, deze ruimte eens moeten overwinnen.
Nu kunnen wij opnieuw aantonen, dat de Bijbel met ónwaarheid begint en niets van deze ontwikkeling heeft verteld, wij weten, de Bijbelschrijvers waren nog niet zo ver.
Maar miljoenen mensen, kinderen van God plaatst men voor deze onwaarschijnlijkheden en die zijn het, die de ontwikkeling voor het huidige stadium tegenhouden.
Het is nu duidelijk, waarom het bewuste „AL” wíl, dat het kind van Moeder Aarde ontwaakt!
Zo geschiedde ook dit wonder, mijn broeders, en toont aan, dat ál het leven, dat straks door de verdichtingswetten naar voren treedt, Goddelijke eigenschappen bezit.
Maar achter dit alles, dat kunnen wij volgen, leeft tóch de „Almoeder”, „Zij” stuwt dit leven voort, Zij zal de vaderlijke kracht, de „Zon”, tot de eigen verdichting voeren, zolang, totdat ál het leven van deze ruimte de eigen zelfstandigheid bezit.
Dat wij voor de ruimte bewust moederschap beleven, dat hebben wij op onze vorige reis reeds gezien en mogen beleven, en dat wij halfbewuste lichamen voor het vader- en moederschap ontmoeten, dat hebben ons de planeten Jupiter, Saturnus, Venus, Uranus en vele anderen reeds verteld, die wetten mochten wij aanschouwen en voor het kind van Moeder Aarde ontleden, doch waardoor wij dit gigantische organisme leerden kennen.
Wanneer ik u echter vraag, meester Zelanus, of de Zon nú reeds, dus voor het huidige stadium de volwassen leeftijd heeft bereikt, hoe is dan uw antwoord?”
„Dat kan ik u zeggen, mijn meester, dat de Zon als vader die ontwikkeling en leeftijd nog niet bezit.
De Zon als vader heeft die afstemming, als bewust vaderschap, nog niet bereikt.”
„Inderdaad, zo is het!
Maar waaraan stellen wij dit vast, André?”
„U hebt mij geleerd, mijn meester, en volgens de verdichtingswetten én de huidige bewustzijnsgraden mocht ik dat zien, dat Moeder Aarde nú nog – dus voor het huidige stadium – in haar puberteitsjaren leeft.
Volgens menselijke begrippen, dat heb ik geleerd, en dat mocht ik zien en beleven, is Moeder Aarde eerst veertien jaar oud en élke seconde voor haar wil een tijdperk vertegenwoordigen, zodat wij weten, dat zij reeds miljoenen jaren oud is en toch nóg niet haar geestelijke verstoffelijking heeft bereikt.
Ik zie namelijk, dat wij eerst kort de prehistorische tijdperken hebben overwonnen.
Al het leven, mijn meester, zal eens de stoffelijke levensgraad beleven en bereiken.
Daardoor kan ik vaststellen, dat de Zon als vader, ouder is dan de Aarde, omdat ik thans weet, dat de Aarde een kind is van Zon en Maan!”
„Ik dank u voor uw antwoord, dit zijn heilige, reine, Goddelijke waarheden.
Wij moeten dus deze ruimte zien als een familie.
Het is hierdoor dat God Zichzelf verstoffelijkt heeft en waardoor wij „Zijn” wonderen en openbaringen, door de levensgraden en de verdichtingswetten leren kennen.
En nu kunnen wij het kind van de Aarde zeggen:
„Bezie het Universum als een familie.
Zie op tot deze vader en moeder, ál het andere leven, waartoe de Aarde behoort, zijn deeltjes van deze éénheid.
Hierdoor kunt ge uw Universum aanvoelen, omdat ook gij op Aarde vader en moeder zijt, waarvoor ge zult leven en nimmer zult sterven.”
En nu verder, mijn broeders.
We weten thans, dat de „Almoeder” het vaderschap blijft bezielen, dat deze ruimte niet ál haar krachten ineens kán ontvangen, dat achter dit leven tóch „Zij” leeft en wij mochten leren kennen, meester Zelanus, als ...:
Het „Alleven”.
Het Allicht.
Als de Alziel.
Als de Algeest.
Als het Alvader- en moederschap.
Als de „Alliefde”.
Als verdichtingswetten en levensgraden.
Als elementale wetten.
Als „Harmonie”.
Als een „Persoonlijkheid”.
En dat álles noemt men, André?”
„De „God” van ál het leven, mijn meester.”
„Zeer juist, mijn broeders, dát is het woord, die zijn de eigenschappen voor het licht, het leven en de liefde, het vader- en het moederschap, waarna ál die andere eigenschappen volgen, doch dat álles leren wij door de zeven verdichtingsgraden kennen en zullen ons als mens die wetten als wijsheid en als verruiming eigen moeten maken!!!
Wat hebben godsdiensten voor de Aarde nu nog te betekenen, meester Zelanus?”
„Dat zij het kind van Moeder Aarde tot God voeren, maar méér ook niet, van deze geestelijke wetenschap heeft men op Aarde nog géén wet ontleed.”
„Dat zegt dus, André-Dectar?”
„Dat de Universiteit van Christus het ís, waardoor het kind van Moeder Aarde ontwaakt en zichzelf door leert kennen.”
„Inderdaad, daarvoor maken wij deze reizen, het is de wil van „Christus” ... dat de mens tot de geestelijke ontwaking komt.
Dit zijn allemaal fundamenten voor de „Universiteit van Christus”.
Maar gij ziet, hoe wonderbaarlijk en toch eenvoudig alles eigenlijk weer is, nu wij het vader- en het moederschap voor dit Universum mochten beleven.
Welke ónwaarheden nu, André, en tegenstrijdigheden voor het kind van de Aarde, treden nu naar voren?”
„Ik zie, mijn meester, wat u voelt, wat het „AL” wil, dat ik zál zeggen.
Ik kan dan vragen:
Komt ge door te bidden, te zingen en heilig te doen op Aarde, tot de Universele stelsels?
Dan kan ik u thans zeggen, néén, dat is niet mogelijk, wij hebben als mens de wetten te volgen, wij moeten als mens onze schepping vertegenwoordigen, wij móéten door het vader- en moederschap terug tot het bewuste Goddelijke „AL”.
En dat wil zeggen, mijn meester, dat de mens van de kerk, in tweeduizend jaar niets heeft bereikt.
Indien wij het kind van de Aarde ál deze wetten kunnen leren, dan komt dat leven verder en leert het de God van ál dit leven kennen, eerst dán komt er vrede en rust op Aarde, harmonie en begrijpen.
Door ál die franjes is het gevoelsleven van het kind van God bezoedeld, mismaakt, bedrogen, verknoeid; bidden en neerliggen en kuis doen, helpt ons niet, wij moeten het leven van God „lief” hebben en de levensgraden ondergaan, waarna wij onze kringloop voor de Aarde kunnen voleindigen.”
„Ik dank u voor dit antwoord, het wil zeggen, dat ál de geestelijke faculteiten een dood punt hebben aanvaard, zolang die sekten over een God die verdoemt spreken en het kind van Moeder Aarde wijsmaken, dat wij zijn ontstaan door wat „klei en levensadem” ... dat in strijd is met de Goddelijke werkelijkheid.
Daarvoor wil het Goddelijke bewuste „AL”, Christus dus, dat de „Universiteit” op Aarde gevestigd wordt en dat het kind van Moeder Aarde zal beleven, dat de mens zichzelf verduisterd heeft door machten en krachten, omdat God alléén „liefde” is en eeuwigdurend zal blijven.
Doch nu iets anders, maar ook dit zijn fundamenten voor de „Universiteit van Christus”.
Wij zien en hebben kunnen vaststellen, dat de „Almoeder” blijft stuwen, dat Zij niet álles van haar leven gegeven heeft om zichzelf tot deze geestelijke en stoffelijke openbaringen te voeren, doch dat Zij de „Oerbron” zal blijven.
Wat ik nu vaststellen moet, is, André, waar is dat te zien voor het kind van Moeder Aarde?
Ik bedoel dus, dat ook het leven door deze wetten geboren die eigen oerbron zal bezitten, doch waardoor naar voren treedt, dat élke cel, ook hier dus, tóch „Almoederlijk” bezield is en die oerbron als ruimte heeft ontvangen.”
„Ik heb u mogen volgen, mijn meester, en kan u antwoorden.
In de eerste plaats zie ik de moeder op Aarde, naast haar de scheppende kracht, de man als vaderlijk bewustzijn.
Op het ogenblik van splitsing, mijn meester, ontvangt de moeder de scheppende afscheiding, doch daardoor zouden duizenden kinderen geboren kunnen worden.
Hierdoor zie ik de „Albron” voor het menselijke stadium, doch hier, in dit cellen bestaan, zie ik niets anders, ook het embryonale leven bezit deze Goddelijke eigenschappen.”
„Heel duidelijk, en dat wil betekenen, meester Zelanus?”
„Dat de vonk van God, uit de „Almoeder” geboren, ook waarachtig die eigenschappen bezit, doch om te baren en te scheppen.
En dat voert ons tot de Goddelijke zelfstandigheid, mijn meester.”
„Ik dank u, meester Zelanus, dat is waarheid, doch wil betekenen, dat voor deze embryonale vonk, de eerste verdichtingsgraad niet uitgeleefd kán zijn en dat daardoor straks nieuw leven een eigen zelfstandigheid moet ontvangen, doch bovendien zegt het, dat de „Almoeder” nú nog werkende is om de „Zon” voor dit lichaam, het Universum, bezielend voort te stuwen, totdat het vaderschap op eigen benen staat en als al het leven het verkregen bewustzijn evoluerend verstoffelijkt.
Ook al is er thans duisternis gekomen in het Universum, dit is dan ons fundament voor dit baren en scheppen, voor de verdichtingswetten en levensgraden, de „Almoeder” dient verder, deze ruimte móét haar leven, haar vader- en moederschap verstoffelijken, haar ziel en haar geest, zodat wij moeten aanvaarden, nietwaar, dat er straks opnieuw licht zal zijn, doch dán hebben Zon en Maan nieuw leven geschapen en zien wij het verstoffelijkte Universum terug voor het huidige stadium.
En wéér leggen wij die Goddelijke fundamenten aan de voeten van Moeder Aarde en vragen het geleerde kind:
Waar blijft ge nu met ál uw veronderstellingen?
Waar blijft ge nu, theoloog, godgeleerde, waar blijft ge nú katholieke kerk, wanneer gij het kind van Moeder Aarde wijsmaakt, dat de mens door wat „klei en levensadem” geschapen werd?
Wáár, vragen wij u, is de verdoemdheid ontstaan?
Moet die vervloekte verdoemdheid niet uit uw woordenboek verdwijnen?
Moet het verhaal over wat „klei en levensadem” niet verdwijnen?
Moet dat „ribben-verhaal” niet verdwijnen?
Moet dát geknoei niet verdwijnen van de Aarde?
Moet dát geparasiteer niet verdwijnen?
Word vader en moeder, priester en priesteres, baar en schep, uw kerk verklaart aan uw leven ónwaarheden, uw kerk verdoemt de God van ál dit leven, uw kerk is ónbewust, bezit niets van de Goddelijke openbaringen, kent „God” niet, Zijn scheppingen niet, weet niets af van Zijn „Ziel” ... „Geest”, Zijn ... „Liefde”, omdat de kerk een God van haat vertegenwoordigt, zodat wij u kunnen en mogen toeroepen:
„Wég met die God van haat uit het Oude Testament, de „Universiteit van Christus” ís het, die aan uw leven de Goddelijke wetten zal verklaren en hebben al die geleerden hun hoofden voor te buigen!”
Wij nemen u het geloven in God niet af, integendeel wij, door het „AL”, verklaren u de wetten en schenken u uw eigen godheid.
Hier echter, bevinden zich Goddelijke waarheden.
Gij moet aanvaarden, dat de „Maan” als moeder en de „Zon” als vader aan uw leven de Goddelijke zelfstandigheid mochten schenken, dat wij als mens, ook het dier en ál het bloemen- en plantenleven ... „ín” de wateren zijn geboren en niet op het land, dat wij ónze eerste levensgraden door de wateren hebben verdicht en er van verdoemdheid geen sprake kan zijn!
Dat er van „ribben-uitsnijderij” géén sprake ís!
Dat de éérste „Adam en Eva” het embryonale leven hebben beleefd en dat zij ál de Goddelijke eigenschappen ín zich droegen voor dit éérste stadium, zodat álles, hoort u het, aanvaard het nu, wat de Bijbel ervan zegt ónwaarheden zijn!
Dit, mijn broeders, zijn waarachtig Goddelijke fundamenten voor de „Universiteit van Christus”!
En opnieuw gaan wij verder.
Wij beleven nu, mijn broeders, en stellen vast, hoe wonderbaarlijk toch de Goddelijke wetten tot één geheel zijn gekomen, maar dat ál die Goddelijke eigenschappen ín dit embryo aanwezig zijn, waardoor wij thans de ónwaarheden vóór en ván de Bijbel openleggen.
En dat zegt, dat de Zon eerst over miljoenen jaren gereed is, dat Moeder Aarde in leven blijft, haar taak áf moet maken, totdat ál haar leven „Gene Zijde”, de astrale wereld heeft bereikt, waardoor wij het Jehovakind kunnen zeggen:
„De Aarde stort niet in voor haar tijd, zij maakt haar leven af!
De Aarde kán niet verbrokkelen, noch oplossen, er gebeurt met het Universum niets, dat deze harmonie verbreken kán, omdat de Aarde ál deze wetten, door de „Almoeder” aan haar leven geschonken verstoffelijken en vergeestelijken moet, omdat ál dit leven evoluerend tot het bewuste „AL” zal terugkeren.
De Jehovaleer is waanzin!
De Jehovaleer is in strijd met de Goddelijke werkelijkheid en met de Liefde, met het:
Leven.
Licht.
Ziel.
Geest.
Vader- en moederschap ... met ál deze waarheden, Moeder Aarde met ál haar kinderen keren tot God terug!”
De Jehovaleer voorspelt „onzin”!
Het Jehovakind bezit niets van deze werkelijkheid en bewandelt ’n menselijke duisternis!
En dat zullen wij ook het Jehovakind bewijzen!
Miljoenen jaren zal dus dit Universum nodig hebben om het leven van God, dus élke vonk, tot de geestelijke levensgraad te voeren, waardoor de „ziel als mens” en als een geestelijke persoonlijkheid haar kringloop voor de Aarde heeft af te maken.
Dit is nú, mijn broeders, Goddelijke rechtvaardigheid!
Dit zijn de rechtvaardigheidswetten voor al het leven van God, zélfs voor het dier, ook de gevederde-gevleugelde diersoort, het bloemen- en plantenleven, betreedt door Moeder Aarde de geestelijke astrale wereld, het leven nu achter de stoffelijke dood, het sterven voor élke stoffelijke cel.
En dát is nu géén sterven meer voor al het leven van God, doch het evoluerende ontwaken, het terugkeren tot de „Albron”!
Géén vonk van God is dus te vernietigen.
Géén vonk van God kan een andere weg bewandelen, géén vonk van God is te verduisteren, noch te mismaken, de verdichtingswetten en de lichamelijke levensgraden dwingen ál het leven van God om verder te gaan.
En alléén door het vader- en moederschap, is dát mogelijk!
Aldus, Jehovakind van Moeder Aarde, maak u geen angst, kom nu tot de „Geestelijke Wetenschap van de Universiteit van Christus” en gij gaat verder, gij bewandelt thans de énige weg door de God van al dit leven ook voor uw bewustzijn en afstemming geschapen.
Kom tot het hoofd buigen.
Kerk en elke andere sekte van de Aarde, worden door de „Universiteit van Christus” gedwongen deze rechtvaardigheidswetten te aanvaarden, omdat wij thans het énige Goddelijke contact bezitten en Christus óns voor het kind van Moeder Aarde geschonken heeft.
Aldus: ...
„Christus” blijft waken!
Christus keert terug, maar door de meesters!
Christus had aan uw leven dit alles willen geven, maar de mens, het kind van de Aarde, sloeg „Hem” aan het kruis en smoorde het Goddelijke-Universele woord.
Christus leeft!
Christus verwacht ons en u allen!
Christus blijft ons volgen, maar wij hebben Zijn wetten te leren en ze ons eigen te maken.
Christus kán u dus, katholieke kerk, geen zonden vergeven, gij en uw kinderen zullen in harmonie leven, liefde voelen en geven voor al het leven.
Het kind van God zál élke fout goedmaken en daarvoor is de reïncarnatie geboren, de waarachtige wedergeboorte.
Ga nu verder en wij komen tot éénheid.
Opnieuw, mijn broeders, kunnen wij uitroepen: hóé wonderbaarlijk is eigenlijk toch alles, maar bovendien eenvoudig, nu wij de Goddelijke verstoffelijking beleven en mogen volgen.
Maar hoeveel miljoenen mannen en vrouwen hebben zich voor de Goddelijke schepping door „heilig doen”, „kuis zijn” afgesloten voor deze wijsheid?
Hoe willen zij verdergaan, nu zij vader- en moederschap negeren?
Gij moet aanvaarden, dat wij door de wedergeboorte al deze wetten in handen krijgen en dat de Zon géén „zíj” is, maar mannelijk bewust en het Universum voor ons als mens werd geschapen, waardoor wij áán het dier - „Madame Blavatsky” ...theosoof - , Darwin ... bovendien ... het evolutieproces konden schenken.
Al het leven krijgt een zelfstandigheid te beleven en in eigen handen, zodat wij deze zeven levensgraden als verdichtingswetten voor moeder- en vaderschap kunnen volgen.
Wij zien nu, mijn broeders, dat uit de eerste levenscel het volgende stadium werd geboren en beleven wij, André?”
„De volgende geboorte, mijn meester.”
„Dat is juist en verder, meester Zelanus?”
„De eerste dood.
Maar bovendien, de tweede geboorte.”
„En verder, André?”
„Ontwaking, mijn meester.
Verruiming!
Ontwikkeling dus, voor de Maan als moeder en voor de cel als mens, en straks, ná ons dus, voor bloem en plant en al het andere leven.”
„Zó is het, dat is werkelijkheid.
Zeven opvolgende levensgraden stellen wij vast, omdat ook de „Almoeder” ze heeft beleefd.
Voordat de cel nu, u kunt dat volgen, maak u thans één met dat stadium ... volwassen was, het barings-gevoel kreeg, het scheppen tevens, geschiedde dit splitsen en zien wij, dat het één leven wordt, dat deze cellen zich verdelen zoals God het heeft moeten doen, doch waardoor deze verruiming komt en de verstoffelijking evolueert.
Hierdoor ontstaat er nieuw leven!
De eerste cellen sterven nu, betreden de astrale wereld en wachten daar af, totdat hun geschapen leven volwassen is om dóór dat leven te worden aangetrokken en kan het tweede stadium als de wedergeboorte beginnen.
Dat zijn dus voor hier de zeven verdichtingsgraden als levenswetten voor het embryonale stoffelijke „ego”!
Maar welke wetten beleeft het embryo tijdens het verruimen, het volwassen worden?
Voelt gij dit, meester Zelanus?”
„Ja, mijn meester, ik zie die levenswetten.
De ziel nu, als deel van de „Almoeder” heeft thans de menselijke vorm gekregen als embryo, doch is ...
Leven van haar „Leven”.
Ziel van haar Ziel.
Geest van haar Geest.
Vader en moeder door háár Vader- en Moederschap geworden!
Is verstoffelijkt en reeds een geestelijke zelfstandigheid geworden en kan aan de eigen verkregen schepping beginnen.”
„Ik dank u voor dit antwoord, waarlijk, de embryonale vonk bezit alles van de „Almoeder” en kunnen wij thans volgen en beleven.
Hierdoor weten wij nu, dat wij Goddelijke levensfasen beleven voor ons als mens en dier, bloem en plant, voor al het leven vanuit de „Albron” geboren, voor dit Universum en voor de planeten, voor het kind van Moeder Aarde.
Gaan wij nu verder, meester Zelanus, betreden wij hogere levensgraden, dan beleven wij ...”
„Dat de vonk van God méér verruiming, méér bewustzijn ontvangt.
Wij beleven nu, doordat de vonk zich opnieuw kan splitsen en de wedergeboorte beleven moet, de ontwaking voor de geest en stoffelijk organisme, zodat wij hier dan ook het eindstadium kunnen beleven, dat het visstadium is.
Miljoenen levensgraden heeft de vonk van God te beleven, voordat het die hoogte én ruimte overwonnen heeft, maar wij weten het, het leven ging verder en heeft nu reeds het Goddelijke bewuste „AL” bereikt.”
„Dat is allemaal waarachtig, mijn broeders.
Wij zouden thans direct tot het volgende stadium kunnen gaan om vast te stellen, wat er tijdens deze zeven verdichtingsgraden door het embryo is beleefd en waardoor wij het bewuste vader- en moederschap beleven, dus de „zélfstandigheid” als vader- en moederschap, scheppend en barend principe, doch vanuit het „AL” komt er tot mij, dat wij menselijke, dus aardse vragen moeten stellen, zo ook ruimtelijke, ja voor dier en plant, willen wij deze graden afsluiten en verdergaan.
Want het is bovendien waarachtig, dat tijdens deze verdichtingswetten het vader- en moederschap die zelfstandigheid kreeg, dat wil dus zeggen en hebben wij, moeten wij volgen, dat élke cel óf vader, maar nu bewust, of moeder is geworden, waardoor wij voor het kind van Moeder Aarde ook deze wonderen beleven en Goddelijke rechtvaardigheidswetten beleven en wil betekenen, dat de ziel als mens in beide lichamen leeft, dus niet alléén vader is, maar tevens moeder moet zijn!
En dat wil voor het kind van de aarde zeggen, André?”
„Man, verbeeld je niets op Aarde, stráks, als de volgende geboorte komt, ben je moeder.”
„Inderdaad, zó is het!
Máár, kerk, katholiek, hoor je dit?
Wat wíl nu een priester van de Aarde beginnen?
Wat wíl een priesteres van de katholieke kerk beginnen?
Die levens negeren niet alleen het vaderschap, doch bovendien het barend gevoelsleven, ze zijn thans niets en lopen zich, juist door hun heilig doen te pletter en bewandelen een doodlopende weg voor God!
Wéér gaan wij verder, maar ook dit zijn Goddelijke fundamenten.
Alvorens wij nu, waar ik zo-even over sprak, de zelfstandigheid vader- en moederschap volgen, vragen vele verschijnselen om ontleding, doch dáárdoor plaatsen wij het geleerde én geestelijke kind van Moeder Aarde voor de Goddelijke wetten en betreden wij de „Kosmologie” van uw eigen leven als mens, dier en plant, Moeder Natuur, de kosmologie voor ... André?”
„Al de eigenschappen van God voor ons eigen leven.”
„Ook dat is het énige antwoord en zullen wij thans volgen.
Gij ziet nu en hebt te aanvaarden, de Zon kreeg hierdoor de eigen zelfstandigheid te beleven, doordat de „Almoeder” voortstuwt en zich heeft gesplitst.
Het is nu duidelijk, dat de Maan aan haar verstoffelijking moet beginnen en dat wij, door haar verdichting, de nevelen en de afscheiding die daarna ontstonden, aan het eigen bestaan konden beginnen, waarna, dat hebben wij nu beleefd, de verdichtingswetten en de levensgraden naar voren traden.
Toen had de God van ál het leven „Zijn” scheppingen reeds in onze handen gelegd.
En is het nu niet wonderbaarlijk dit alles te kunnen volgen?
Niets houdt ons staande, kan ons een halt toeroepen, dat is niet mogelijk, onfeilbaar beleven wij deze wetten en rechtvaardigheden als mens.
Wij beleven nu en gij hebt dat gezien, dat élk volgend stadium méér gevoel, meer verruiming, meer stoffelijk en méér geestelijk bewustzijn aan het embryonale leven schenkt, waardoor het leven van God ontwaakt.
Dat hebben wij tevens op onze vorige reis mogen beleven en hebben ook dat, tot ín het Goddelijke stadium, het bewuste „AL” gezien en wil zeggen, de mens en al het leven van God is reeds tot het uiteindelijke stadium teruggekeerd om de „Almoeder” daar als bewuste Goden te vertegenwoordigen.
Weigert de ziel nu om te baren en te scheppen, dan beleeft zij een chaos, afbraak, stilstand op Aarde.
Vernietig de ziel als mens op Aarde, het andere leven van God, is ook dát vernietiging en in strijd met de Goddelijke harmonie, zodat de ziel zich voor deze wetten uitschakelt en goed te maken heeft wat zij, door haar levens tot stand heeft gebracht.
Wanneer wij de karaktereigenschappen voor de mens op Aarde volgen en beleven, André, dan ontleden wij ook die wetten voor de Kosmologie, waardoor wij aanvaarden, dat dóór het stoffelijke leven de Goddelijke wetten harmonisch óf disharmonisch beleefd worden.
En dat heeft élke vonk van God als mens in eigen handen!
Hoeveel moeders leven er niet op Aarde die de vrucht vernietigen?
Hoeveel moeders zijn er niet, die daardoor het leven van God vermoorden?
Duizenden problemen zullen wij thans ontleden en verklaren, omdat wij de waarachtigheid mochten aanschouwen.
Mág de kerk, vraag ik u thans, het leven van God, hoe dat leven ook is, brandstapelen?
O, heilige, doch armoedige kerk, voelt ge nu uw armoedig bewustzijn?
De moeder nu, die haar vrucht vernietigt, de mens die zal moorden, door eigen wil of door ’n ander gezag moordt, is in strijd met de Goddelijke harmonie en schept disharmonie voor het eigen leven en heeft dat voor de Aarde als mens goed te maken!
Dat wil zeggen, kerk ... heilige missen en duizenden andere preken voor het kind van de kerk helpen niet om een harmonische, geestelijke hemel te betreden, de „Universiteit van Christus” verklaart u thans de wetten!
Wie zich aan het barend of scheppend gevoelsleven vergrijpt, beleeft disharmonie, waardoor nu, indien gij het thans weten wilt, ál de ziekten, de lichamelijke én de geesteszieken, ziekten ... naar voren treden, die wij, wanneer het zover is voor het kind van de Aarde zullen ontleden, doch nimmer door God noch door de „Albron” werden geschapen.
Psycholoog, hoe kunt gij zeggen, stuur geen gekken meer naar de Aarde, en dat is voor de God van liefde, gij slaat thans u zelf!
En dat wil dus zeggen, meester Zelanus?”
„Dat ál die stoffelijke én geestelijke narigheden de mens zélf heeft geschapen.”
„Inderdaad, zó is het!
De mens leeft daar in disharmonie, gaat te gronde aan zijn ziekten, geestelijke en lichamelijke, bezit leed en smart, onnoemelijk veel leed, doch dat is zijn schuld, zijn begeertewereld, zijn afbraak en vernietiging, zijn geschapen ongeluk.
Hoe kan de kerk goedvinden, dat de éne katholiek de andere, van ’n ander volk bewust vermoordt?
Doordat de moeder niet wil baren, staat die levensgraad voor mismaking, doch nu zien wij, André?”
„Dat de éne moeder tien kinderen baren moet, en de andere weigert en hierdoor door de éne moeder die disharmonie oplost of het leven op Aarde stond voor het afbrekende einde.”
„Ook dat is waarheid, mijn broeders.
Dat zijn de disharmonische wetten, als verschijnselen, die wij door de Kosmologie tot de Goddelijke ontleding voeren, het is waar, dat er moeders zijn die tien en vijf kinderen moeten baren, omdat het „nonnetje” van de katholieke kerk kuis doet en haar wedergeboorte door haar heilig zijn, smoort!
Al deze duizenden wetten zullen wij voor de Kosmologie en de Universiteit van Christus beleven, doch stellen nu vast, dát de cel als vader en moeder voor zichzelf slechts twee levens te baren heeft, en wij hier, op de Maan kunnen volgen en door de „Almoeder” aan deze vonken geschonken werd.
Die duizenden problemen zullen wij doen oplossen, ontleden en verklaren, daartoe zijn wij reeds in staat.
Hier is dat alles níét te beleven.
Hier baart de cel voor zichzelf en het andere leven, dat met haar deze éénheid geniet en vindt die Goddelijke evolutie én splitsing plaats.
Dat zijn nu tweelingzielen, levens van één graad en bewustzijn, zij gaan verder, zij blijven in harmonie, totdat zij menselijk beginnen te denken en aan die afbraak beginnen, waardoor ál die duizenden disharmonische toestanden zijn ontstaan, waar thans, het kind van de Aarde voor staat en te beleven heeft gekregen.
Wat nu voor de Aarde door de éne moeder opgebouwd wordt, breekt een andere levensgraad weer af; tenslotte zorgt onze eigen levensgraad toch dat die niet uit de Goddelijke harmonie geslingerd wordt of de schepping zou stilstaan en kon de mens maken en breken wat hij zelf wilde.
Maar ook die wetten kennen wij en ontleden wij straks, wanneer wij voor de menselijke karaktereigenschappen komen te staan.
En dan betreden wij, mijn broeders, de „wijsgerige stelsels” ... dán komen wij tot Socrates, Plato, Aristoteles ...
tot Immanuel Kant ...
Schopenhauer ...
Jung en Adler en vele anderen ... en ontleden wij de zeven graden voor de menselijke gedachte, voor goed en kwaad, voor rechtvaardigheid en de liefde, voor gans het menselijke woordenboek, waarvan wij dán de geestelijke wet beleven, maar zij allen géén fundamentje van hebben gezien.
Het Goddelijke bewuste „AL”, mijn broeders, schenkt ons deze wijsheid waardoor gij nu reeds kunt begrijpen en wilt aanvoelen, dat de „Universiteit van Christus” élke wet verklaart en ontleden kán, omdat wij met de werkelijkheid verbonden zijn!
Waarin wij dus waarnemen is van ongelooflijke diepte.
Miljoenen levenswetten voor het menselijke bewustzijn op Aarde, stormen erop ons af, doch zijn te ontleden en te verklaren, omdat wij deel uitmaken van deze evolutie.
Wij beleven hier dus het „absolute” gebeuren voor God en Zijn „AL”, dat de mens, ook al voelt hij zich voor de Aarde nog niet één met Zijn wetten, ééns die bewustwording zal beleven en ontvangen, waardoor hij zichzelf tot die ontwaking voert.
Volg thans even het huidige stadium voor het Universum.
Wat zien wij nu?
Wat is er in die miljoenen tijdperken gebeurd?
Het Goddelijke, doch „Astrale” Universum, heeft zich stoffelijk verdicht.
Er zijn planeten, Zonnen en sterren geboren.
Daardoor kregen wij het leven in handen.
Maar wat weet ’n geleerde, de astronoom, van dit vader- en moederschap af?
Wat de psycholoog, de wijsgerige mens, van al deze wetten en levensgraden voor de ziel als mens, het dier en het bloemenleven?
Niets!
Het is dus duidelijk, mijn broeders, de geestelijke wetenschappen staan nog op een dood punt, já, ze moeten voor het kind van de Aarde de eerste fundamenten voor deze „Universiteit van Christus” nog leggen.
Dat de Zon vader is, weet men daar niet, omdat de geleerde het begin, het ontstaan van al deze wonderen niet kent.
Deze wijsheid voert ons dus boven het menselijke denken en voelen en zal straks deze mensheid hebben te aanvaarden.
Tot mij komt er en wel vanuit het bewuste Goddelijke „AL”, mijn broeders, dat wij de eerste boeken schrijven voor de nieuwe Bijbel, de „Bijbel” voor het „Koninkrijk Gods op Aarde”!
Toen Ramakrishna, mijn broeder André, zichzelf van de lichamelijke wetten bevrijdde, zichzelf van de stoffelijke stelsels losmaakte en ook hij de astrale wereld, de „Almoeder” beleefde, was dat slechts één procent van haar leven en bewustzijn, haar Ziel en Geest, haar Almoederschap en haar persoonlijkheid, bovendien haar Goddelijke liefde, omdat hij dat bewustzijn nog niet had bereikt én daarenboven géén geestelijke hulp heeft willen aanvaarden.
Hierdoor – meester Zelanus heeft dat door de boeken: „Geestelijke Gaven” ontleed – kwam hij niet boven zijn eigen gevoelsleven uit en kreeg ook hij zijn innerlijk halt te aanvaarden.
Thans gaan wij dieper, steeds verder, omdat het bewuste „AL”, Christus dus wil, dat het kind van Moeder Aarde ontwaakt.
Keren wij terug tot de Maan als moeder, dan zien wij, dat zij door het vaderlijke gevoelsleven haar leven en persoonlijkheid heeft kunnen verdichten.
Door de warmte van de Zon kon zij aan de verdichtingswetten beginnen en kreeg ook zij deze zeven levensgraden te beleven.
En toen legde zij die wonderen in onze menselijke handen, waarna wij het embryonale bestaan betraden en de Goddelijke zelfstandigheid kregen.
Hierdoor kunnen wij nu het Maanstadium overzien.
Vanzelfsprekend de volgende planeten, die door de uitgezonden krachten van de Maan begonnen om deze verdichtingen voort te zetten.
En dat zijn dan, wij hebben die wetten voor het Universum reeds beleefd, de Kosmische Levensgraden, de levenswetten voor het Universum, waardoor Zon en Maan hun Goddelijke taak konden afmaken.
Op de volgende reis staan wij voor die ontwikkeling, deze evolutie voor de mens en leren wij die wetten kennen.
Wat u duidelijk moet zijn is nu, dat hier op de Maan ál de levenswetten geboren zijn.
En nu niet alléén voor de mens, maar ook die voor het dier, voor Moeder Natuur.
Om dat alles te ontleden, moeten wij voor élke levenswet als „leven” – dat wil zeggen, als dier en bloem ook voor de stof dus – die reizen maken, waarna wij tenslotte voor élke levensgraad de Goddelijke persoonlijkheid zien en vanzelfsprekend die werelden tot onze ontleding voeren.
Dan kan ik u vragen, meester Zelanus, voor welke werelden staan wij nu – voor hoeveel levensgraden?”
„Voor miljoenen levensgraden en levenswetten, mijn meester.
Wij komen voor de werelden voor de mens te staan, van het dier en die voor Moeder Natuur en bovendien voor het wonder, wáár het leven de Goddelijke „Ziel”, de „Geest” én de persoonlijkheid heeft ontvangen.”
„Inderdaad, zo is het, wij hebben of kunnen miljoenen werelden volgen en beleven voor de „Universiteit van Christus” én wij zijn ertoe in staat, wij bezitten thans het Goddelijke antwoord!!
Wij zijn in contact met de Goddelijk bewusten!
Elke vraag door de mens van de Aarde straks aan André gesteld, kan hij beantwoorden.
En door dit alles te beleven, mijn broeder André, zult ge het kosmische bewustzijn ontvangen.
Al die wonderen dus, bevinden zich ín het embryonale leven.
Daar is niets aan te veranderen, dit is Goddelijke waarheid!
De geleerde moet dus tot dit stadium terugkeren wil hij het Goddelijke plan zien.
Eerst daarna kan hij verdergaan en worden er Goddelijke fundamenten gelegd.
Ik ga nu eerst voelen dat wij ons gereed kunnen maken voor de volgende wetten voor het vader- en moederschap.
Mijn leven komt vrij van deze bezieling en wil zeggen, dat wij voor de zeven verdichtingswetten en levensgraden de noodzakelijke fundamenten hebben gelegd.
De vergelijkingen die wij hebben gemaakt, waren noodzakelijk, wil het kind van Moeder Aarde zichzelf en het eigen ontstaan begrijpen.
Want door deze openbaringen dringt het leven van Moeder Aarde tot de eerste levenswetten door en kent dan zichzelf, weet thans, dat élke vonk Goddelijke afstemming bezit.
Waar wij later ook komen om het Goddelijke leven te ontleden, daar staan wij steeds voor deze zeven levensgraden als verdichtingswetten, voor stof, ziel en geest en de menselijke of de dierlijke persoonlijkheid, doch zijn dan in staat ze te ontleden.
Doordat wij hier het ontstaan mochten volgen, kunnen wij geen fouten meer maken!
Deze wijsheid behoort dus tot het „Absolute”!
Er ís géén andere verklaring mogelijk, dít is Goddelijke werkelijkheid!
Hieraan behoeft het kind van Moeder Aarde niet meer te twijfelen, deze wijsheid wórdt het universele bezit voor de mensheid van Moeder Aarde.
De Universiteit van Christus geeft straks aan ál het leven op Aarde het Goddelijke bewustzijn, bewustwording, ál de universiteiten, ál de sekten, mijn broeder André-Dectar, hebben deze waarachtigheid te aanvaarden, dít wordt dus het bezit van élke vonk van God, voor élk kind van Moeder Aarde!
De leer van Boeddha – komt er tot mij vanuit het bewuste „AL” – van Mohammed,
van de katholieke kerk en het protestantisme ... lost op in de Universiteit van Christus!
Gij dient dus voor het bewuste Goddelijke „AL”, mijn broeder, wij aan deze zijde en gij op Aarde!
Daarvoor kunt ge dienen en kunt gij deze taak beleven, géén mens, dat moet u duidelijk zijn, van Moeder Aarde, kan hoger noch dieper gaan, niemand van de Aarde kan dit contact buiten de Goddelijke meesters beleven.
Wij zijn dienende!
Wij zijn in handen van het hoogste bewustzijn voor ál de werelden door God ontstaan en hebben die taak ontvangen.
En wij vliegen niet, willen niets met hovaardij te maken hebben, noch met fantasie, wij beleven de werkelijkheid, het Goddelijke „Absolute”!
En dat voor ál het leven van God, voor dier en bloem, voor élke verdichtingswet.
Al de mystieke Tempels op Aarde kunnen hun hoofden buigen voor deze wijsheid!
Zij kunnen colleges ontvangen en wel direct vanuit het Goddelijke bewustzijn.
Ook al wil men u nog niet aanvaarden, André, weet nu, dat kómt!
De onbewusten van geest en persoonlijkheid, komen zo ver!
De theoloog en de katholiek priester worden gedwongen straks deze God te aanvaarden!
Daarvoor leggen wij de Goddelijke fundamenten!
Hiervoor maken wij deze reizen!
Het „AL” wíl, ik herhaal het telkens weer, dat het kind van Moeder Aarde ontwaken zal, eerst dán komt er rust en vrede op aarde!
Jazeker, gij kunt dat nu begrijpen, straks staan wij voor de dierlijke levensgraden en de levenswetten, waarna wij de ziel, de geest, het leven voor het dier volgen en ook die fundamenten openen, verklaren voor de Universiteit van Christus!
Wij ontleden dan, hóé het dier geboren is, zodat wij al de „Darwins” de ogen openen.
Elke psycholoog op Aarde zal zich straks moeten buigen voor deze wijsheid!
Kerk en levenswijsheid, de leer voor de Universiteit van Christus, dus ... wordt ’n Goddelijke éénheid.
De priester verklaart dan deze wetten.
De priester is nu een kosmisch bewuste en geen onbewuste meer, dat kind van deze Universiteit kent de wetten en ontvangt dan deze alwetendheid!
Dat wordt het bezit van moeder Aarde!
De Volkeren der Aarde komen straks tot éénheid.
En dan, door het technische wonder, waarvan het boek ‘De Volkeren der Aarde’ vertelt – spreken de meesters van deze Zijde tot de mensheid en eerst dán zal élke geleerde het eigen hoofd moeten buigen.
Die zekerheid, mijn broeders, mochten wij op deze reis beleven en ontvangen en verklaren ons al deze wonderen.
Dit zijn dus rechtvaardigheidswetten.
De mens op Aarde weet niets van zijn God af, ook al liggen miljoenen zielen, kinderen van Moeder Aarde neergeknield, bidden zij tot Hem, zij kennen Hem nog niet!
Al die ónrechtvaardigheden lossen op.
Wie vandaag nog de macht in handen heeft, is die macht morgen kwijt, het hoogste bewustzijn op Aarde is de meester, dat leven en bewustzijn krijgt álles te zeggen, die taak in handen, omdat nu het gevoelsleven spreken zal.
Honderden voorspellingen zou ik u kunnen geven, doch gij kunt thans aanvoelen, waarheen het kind van Moeder Aarde zichzelf voert.
Daarom vraag ik u, doe alles om dit te verwerken, gij beleeft deze wonderen voor miljoenen kinderen van God.
Weet dus, André-Dectar ... het „AL”, élke vonk, de bewuste vonk van de „Almoeder” zal u helpen dragen!
Straks zult gij de voordierlijke, de dierlijke, stoffelijke én de geestelijke levensgraden op Aarde zien en beleven en dan eerst weet ge dat deze levenswetten in niets zijn veranderd, ook het kind van Moeder Aarde ze thans voor het huidige stadium beleven moet!
Natuurlijk, eerst dán beleven wij de miljoenen scheppingen van God, doch voor de mens, hij is het, die deze wetten overwinnen zal en te beleven krijgt.
En dan is er slechts één „Allah”!
Eén God op Aarde en géén tienduizenden meer.
Wie dan nog spreken wil over „Amon-Ré”, Rá en Ré, Allah of „Wayti” ... kan dat doen, hij weet tevens, dat ál die namen slechts één God vertegenwoordigen, één zelfstandigheid ís, doch dan beleeft het kind van Moeder Aarde de „Almoeder” ... en is zélf vader en moeder, is universeel bewust!
Nu, in het huidige stadium moet het kind van de Aarde geloven.
Wij brengen het „weten”!
Hierdoor kunt ge aanvaarden, dat „Christus” nóg steeds op Aarde leeft, doch dat eerst de ónwaarheden moeten verdwijnen, wil de mens „Hem” zien zoals Hij is!
En dan vallen ál die heilige huisjes omver, dat de bedoeling is en is er vanzelfsprekend géén verdoemdheid meer.
Nu staat het kind van Moeder Aarde onder de Goddelijke rechtvaardigheid.
Er zijn thans geen hemelen meer te versjacheren, is niet één ziel van God meer vagevuurachtig bezield, houdt moord en brandstichting op te bestaan en verdwijnen de oorlogen; al die Adolf Hitlers ... hebben nu geen mogelijkheid meer van bestaan, mijn broeder André, omdat het leven van God wéét!
Het leven op Aarde is dan een openbaring voor élk mens.
Daarvoor beleven wij deze reizen en ontleden wij de Goddelijke wetten.
Wanneer zullen wij God als licht vertegenwoordigen?
Tháns, nu wij weten.
Wanneer beleven wij Zijn liefde?
Indien wij Zijn wetten harmonisch beleven!
Wanneer krijgen wij Zijn persoonlijkheid in handen?
Indien wij het vader- en moederschap volgens de verdichtingswetten aanvaarden en in liefde – in reine harmonie ondergaan!
Daardoor verruimen wij ons gevoelsleven.
De mens geeft dus, door het vader- en moederschap, aan het leven van Christus gestalte!
Wij kunnen vragen blijven stellen en ál die miljoenen vragen krijgen nu de Goddelijke ontleding, de „Universiteit van Christus” is daartoe in staat.
Maar op deze plaats zijn de wetten geboren, mijn broeders.
Hier zijn wij aan ons éérste leven begonnen.
Hier beleefden wij het eerste sterven én onze eerste liefde.
Zo gingen wij verder en overwonnen de Maan als moeder, overwonnen dit machtige Universum als organisme.
Is dit nu zó onbegrijpelijk?
Hier is het, waar al het leven van God een eigen gestalte kreeg.
Hier is het, waar het menselijke gevoelsleven werd geboren en de ziel als mens een persoonlijkheid kreeg.
En die persoonlijkheid zal zich verruimen en zal ééns het „AL” vertegenwoordigen.
Dat zegt: de „Mens” is een godheid!
Als: vader en moeder!
Als: Ziel en Geest!
Als „Licht”!
Als het „Leven”!
Maar zál „Liefde” zijn!
Waar wij nu heengaan, mijn broeders, is de zevende levensgraad voor de stoffelijke vonk en eerst nu betreden wij het ontstaan van het bewuste vader- én moederschap.
Stel u daar nu op in en tracht die éénheid te beleven, aanstonds gaan wij verder.
De ziel, door de splitsing van de Maan als moeder, kreeg dus zeven overgangsstadia te beleven, voordat zij vader of moeder werd, waarna de eerste afscheiding voor het eigen bestaan plaatsvond.
Deze tweelingzielen gaan verder en zullen de planeet als moeder overwinnen.
Dat beeld nu, als een Goddelijke waarachtigheid, is de mens als vader en moeder – en zál, als Goddelijke éénheid in staat zijn ál die miljoenen levenswetten te dragen, te beleven, tot het „AL” terug te voeren, waar zij hun godheid eeuwigdurend zullen liefhebben en zij kunnen zeggen:
Zie ons en gij ziet God als vader en moeder!
Twee zielen van één levensgraad zijn het, die, dat zult ge straks beleven, God móéten vertegenwoordigen én wij dan ook Zijn „AL” door ontvangen.
Twee zielen van één levensgraad zijn het, die deze ruimten moeten beleven, deze ruimten overwinnen, omdat zij het verdergaan in handen kregen en de „reïncarnatie” is!
Twee zielen van één kleur, één gevoel, één kracht en bewustzijn, dragen en vertegenwoordigen de „Almoeder”, de Albron ...
het „Allicht”,
„Alleven” vertegenwoordigen ...
de „Algeest” én de Alpersoonlijkheid, doch door het vader- en moederschap, dóór de verdichtingswetten, waarvan zij zich de wijsheid eigen hebben te maken.
Wat is nú tweelingliefde?
Waarom is de mens man en vrouw?
Waarom moet de mens baren en scheppen?
De ziel als mens beleeft beide organismen, zij zal telkens weer het scheppende organisme beleven, om daarna, dóór deze zeven levensgraden voor het organische bestaan het moederschap te aanvaarden.
Hierdoor ontwaakt haar bewustzijn, haar leven, haar geest en treedt de persoonlijkheid naar voren.
Welk bewustzijn bezit nu de vonk van God voor de Maan, mijn broeders?
Hier is er van menselijk noch dierlijk bewustzijn sprake, doch straks, wanneer wij de zóveelste geboorte voor het vader- en moederschap ingaan, staan wij voor het voordierlijke, doch menselijke gevoelsleven als bewustzijn.
Wij weten nu reeds, dat wij hier de ...
voordierlijke,
de dierlijke ... levensgraden zullen zien en uiteindelijk dus het visstadium betreden, dat het hoogste bewustzijn is voor de Maan.
En ook dan gaan wij verder!
Gij zult dat beleven, want de Maan en Zon als de vader en de Moeder voor het Universum baren en scheppen verder, waardoor ál die planeten, zonnen en sterren geboren zijn, om ons straks te kunnen opvangen.
Mediteer nu, gij krijgt daarvoor even tijd, hierna gaan wij verder.”
–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–
–o–o–o–
–o–o–
–o–
o