Het Ontstaan van het Vader- en het Moederschap
André mediteert.
Ook wij, maar wij volgen een eigen weg, doch zijn overtuigd van het „absolute” gebeuren door de Maan als Moeder ontstaan.
Nu zal André beleven, waardoor de mens van de Aarde als man en vrouw, dát gevoel, het beleven van liefde, zó razend maakt, zó krankzinnig kan slaan, wanneer man en vrouw die liefde verliezen.
Wat is het gevoel ‘liefde’?
Já, kind van de Aarde, wat ís eigenlijk „liefde”?
Voor de mens het hoogste wat er op Aarde te beleven is, nietwaar, dát vraagt André u, dat vraagt ge u zelf af, maar tot nu is er nog niemand geweest op Aarde, die de „Oerbron”, het ontstaan van uw liefde heeft kunnen ontleden.
En daarvoor staan wij nu, zal ons aanstonds geopenbaard worden voor het embryonale leven en later voor het huidige stadium, waartoe gij als mens – als man en vrouw – behoort.
Duizenden boeken zijn er geschreven over de liefde, over man en vrouw, waarlijk, ge weet het.
Maar heeft één schrijver u kunnen vertellen, wat eigenlijk het gevoel is, dat u als mens als „liefde” ondergaat, voelt, krijgt, wanneer u het proces onder uw hart voelt trillen?
André voelt nu reeds wat er gebeuren gaat, indien hij die wonderen op Aarde ontvangt.
Hij vraagt zich af, wat is een kus?
Hoe diep is de menselijke kus?
Wat beleef ik van God, wanneer ik Zijn schepping onderga, geef of ontvang?
Vader of moeder ben?
Já, komt er tot hem en zijn persoonlijkheid, vanuit het „AL” krijgt hij ook thans de gevoelens om te mediteren, om deze vragen te kunnen stellen:
Wat is menselijke liefde?
Hoe diep is het gevoel voor de liefde?
Wanneer kan de mens Goddelijke liefde beleven?
Is hij daartoe in staat?
Wat zoekt de mens op Aarde?
Alléén liefde!
Waar leeft de mens voor?
Waarvoor leeft hij op Aarde en is hij vader en moeder?
Wél, wat is liefde?
Hoe diep is de menselijke kus?
De menselijke kus is diep, kind van Moeder Aarde, man en vrouw, naarmate de mens als de persoonlijkheid gevoel bezit.
En wie thans een protestantistische kus te schenken heeft, een katholieke, een wijsgerige, een kus die door Boeddha is bezield, door Mohammed, of ééntje, die door het oude Egypte is bezield en die diepte bezit, krijgt géén ruimtelijke diepte te beleven, géén godheid te voelen, géén Goddelijk éénzijn te ondergaan, die kussen en die liefde zijn en ís het ónbewuste gesmak van de mens.
André glimlacht, ik zie dat, en ik weet dus waaraan hij denkt, ook meester Alcar kan zijn glimlachen niet verbergen, dát, óók dít, is heilige waarheid!
André voelt thans de ruimtelijke kus tot zich komen.
Nu beleeft hij de „Wayti”.
De mens is in staat om een Goddelijke kus te beleven!
De mens is in staat om Goddelijke liefde te beleven!
De mens is in staat om ruimtelijk diep te baren en te scheppen!
En dat werd hier reeds in de handen gelegd van de mens, van en voor man en vrouw, als twee zielen van één levensgraad, één wet, één gevoel!
En nu komt de mens tot die ruimtelijke éénheid.
Nu is het geen honden- noch kattenliefde meer, maar bewuste menselijke liefde en thans, voelt hij, reageren ál de stelsels voor deze ongelooflijke diepte en reine liefde, die de mens als man en vrouw ondergaat, wanneer zij voor het Goddelijke splitsen staan en zichzelf aan het andere leven schenken.
Nu betreden wij de ruimtelijke liefde, voelt André en kan dat nu ook beamen.
Maar wat is een kus?
Hoe diep is die kus?
Is die stoffelijk gevoeld en beleefd?
Is die ruimtelijk én geestelijk?
Het nietigste insect kan kussen en kan liefde geven, maar welke liefde is het?
Wat voor ’n liefde is het?
Wil de mens liefde kunnen geven, dan zal hij zich ruimtelijke wijsheid eigen moeten maken, eerst nú heeft de man de moeder liefde te schenken.
Wat is liefde?
Waarom zoeken miljoenen kinderen van God liefde?
Wat willen zij toch beleven?
Wat zoeken zij?
Wat willen zij schenken?
Heeft de moeder, heeft de man op Aarde reeds liefde te schenken?
Bezitten zij de hoogste liefde, de geestelijke?
Hij gaat voelen, zien en beleven, dat ook de liefde zeven levensgraden bezit en gekregen heeft.
Daarvoor is dit mediteren, het éénzijn met het gevoel ‘liefde’!
De menselijke kus kan God vertegenwoordigen, omdat ook de „Almoeder” ... komt er tot ons, zich door deze liefde als gevoel geschonken en geopenbaard heeft!
En dát is Goddelijke waarheid!
André vraagt: hoe diep is de kus van Boeddha?
Hoe diep van Mohammed?
Hoe diep van Ramakrishna? ... van Socrates, Aristoteles, Plato, Rudolf Steiner, Annie Besant ...
van „Christus”?
Hoe diep was de kus van Leonardo da Vinci?
Van Rembrandt voor zijn Saskia?
Van ál de groten op Aarde, aan het leven, de ziel als moeder, geschonken?
Já, daarvoor werd geleden en gestreden, hiervoor staan koningen en koninginnen, keizers, prinsessen en prinsen, ál de levensgraden voor maatschappelijk en wetenschappelijk, geestelijk bewustzijn open en zoeken, indien zij dát niet kunnen beleven, heeft het leven op Aarde géén betekenis, doch allen gaven hun liefde.
Hoe was de liefde van Romeo en Julia, de man en vrouw, die door het kunstgevoel op Aarde bezongen worden?
Wat is tenslotte het bezit op Aarde?
Waarvoor leven wij als mens?
Als man en vrouw?
Wat beleven wij, wat beleefden zij allen, beleefde Beethoven, Mozart, Bach, Wagner, beleefden ál die groten, waardoor Moeder Aarde haar kunst ontving, haar wijsgerige stelsels, haar levensdrama’s, haar faculteiten, dus menselijke wetenschap; wat beleefden zíj voor en door hun liefde?
Waren zij voor hun ruimtelijke liefde gereed?
Hebben zij, door hun kunsten en wetenschappen ruimtelijke liefde beleefd, hun ruimtelijke-bewuste kus kunnen schenken?
Waren zij door hun kunsten en wetenschappen ruimtelijk, universeel bewust en kregen zij die liefde te beleven, waren zij daarin als man en vrouw met de God van al dit leven één en verbonden?
Hoe diep was hun kus, mijn broeder?
Hoe diep is uw kus, man?
Moeder, hoe diep is uw kus?
Is dat liefde?
Is dat liefhebben?
Is dat liefde beleven?
Waart ge gelukkig?
Wat is geluk?
Hebt gij geluk gekend door uw scheppingen?
Wat is tweelingliefde?
Waart ge tweelingzielen, zielen als man en vrouw van één kleur?
Eén ruimte?
Met één gevoel, één geloof, één weten, één te zijn voor ál deze openbaringen?
Wél, mijn broeder, wat is liefde?
Daarvoor zet de mens van de Aarde alles in.
Alles, ook de dierlijke levensgraad is ertoe in staat.
Zegt het u niets?
Dit zegt u reeds alles!
Dit wordt het antwoord op al deze vragen, die u straks voor de vader- en de moederliefde zult stellen, eerst nu zult gij als kind van de Aarde aanvoelen wat gij straks door uw kosmisch bewustzijn aan liefde te schenken hebt en zult ge aanvoelen, wat „Christus” heeft bedoeld, hoe diep Christus is ín liefde!
Geloof ons, wij volgen u in alles!
Wij kennen deze liefde.
Wij bezitten, dragen die liefde.
Wij zijn Goddelijke tweelingzielen geworden als man en vrouw!
De mens wordt een godheid in liefde!
En daarvoor zult gij ál deze levensgraden, voor de menselijke liefde ontleden, thans zijt gij ertoe in staat.
De menselijke kus is diep aan gevoel naarmate de persoonlijkheid haar eigen verkregen bewustzijn kan beleven, kan geven!
Wat is liefde?
Gij zult die liefde leren kennen!
Dát komt er als een bliksemstraal tot André, tot mij en tot meester Alcar en is voor het kind van Moeder Aarde.
Dát is te beleven, wij mediteren ervoor en maken ons gereed voor het vader- en het moederschap.
Maar het is André, die voor het kind van Moeder Aarde deze werkelijkheid beleven mag, waardoor hij de liefde van de ruimte kan peilen.
Hoe wonderbaarlijk is alles, voelt hij, já, hoe diep is ’n kus?
Hoe diep is de menselijke liefde?
Hoe wil je diep kunnen liefhebben, wanneer je boven de verdoemdheid staat?
Er een kist is, een dood, een laatste oordeel?
De mens sluit zichzelf thans voor de ruimtelijke liefde af!
O, mijn moeder, Crisje, stuurt hij tot de Aarde en zijn lieve moeder, hoe groot ben je in geloof, in je liefde.
Hij voelt hier de smart van de massa die nog niet aanvaarden kan.
En daar zal hij voor vechten, zichzelf geven, om die massa tot de ruimtelijke ontwaking te voeren.
En hij voelt zich gereed om die huichelachtige kerk aan te vallen en al die godgeleerden met het „Absolute” te verbinden, de theoloog voor deze waarheden te plaatsen.
De krachten die thans tot en ín hem komen bezitten het Goddelijke bewustzijn – zij vertegenwoordigen het „AL”!
Já, dit is Goddelijke waarheid ... juicht er in hem en stuurt hij tot zijn Crisje, zijn reine en lieve moeder.
Dít ís de waarheid!
Wat ik beleven mag is Goddelijke rechtvaardigheid, moeder.
Ik leef in het „Absolute”, in en met God, die hier liefde is.
En toch denk ik aan je, ik kan je niet vergeten, Crisje, ik ben nog steeds met je één!
Ik ben zó bewust, moeder, dat ik elke geestelijke faculteit overvleugelen kan, colleges kan geven, want nu weet ik!
Bewuste geestelijke faculteiten zijn er nog niet op Aarde.
Zij, die deze titels dragen en bezitten, zijn onbewusten van geest.
Dat heeft voor de ruimte nog geen betekenis.
Mijn Fanny had meer verstand en gevoel dan al deze geleerden, moeder.
Op de plaats waar ik nu ben, moeder, dicht bij God, hier op de Maan – waar het eerste ontstaan is geschied van al de Goddelijke openbaringen, zoeken vele geleerden van de Aarde naar hun beginstadium, dat zij willen leren kennen of zij komen niet verder.
En onder hen bevinden zich kardinalen, echte pastoors van de Aarde, de goede, de waarachtige, moeder, die nu hun God van liefde leren kennen.
En die zielen, mensen van God, zenden mij hun geestelijke gedachten, ze vragen mij: breek de onbewuste macht van de kerk, sla ze neer, omdat zij het is die miljoenen mensen bedriegt, voor een God die verdoemt plaatst, dat niet mogelijk is en zij nu leren kennen.
De geleerden van de katholieke kerk, lieve Crisje, beleven hier – indien ze natuurlijk licht bezitten of ze beleven de duisternis, de hellen, maar zonder vuur – hun eeuwige leven, de Goddelijke waarheid, zij zien hier, dat de mens in de wateren is geboren en het verhaal uit de Bijbel onzin is.
Ze weten nu, dat zij daardoor de God van al dit leven bezoedelen.
Al die godgeleerden, mijn lieve Crisje, weten, dat zij op Aarde de kerkelijke macht hebben gediend en niet God, zij weten, dat zij zichzelf hebben gediend en de geestelijke ontwikkeling smoorden.
Ze weten thans dat ál die franjes, al dat klatergoud, niets te betekenen heeft, thans beleven zij de Goddelijke werkelijkheid, zij hebben al deze wetten te aanvaarden en ze zich eigen te maken.
Ik zeg je, mijn lieverd, indien zij geen goede dingen hadden gedaan, leefden zij hier niet, de meesten van deze zielen hebben de duistere sferen moeten aanvaarden!
Moet je horen, lieve Crisje, welke waarheden ik zie.
Ik ben, geloof mij, dicht bij Christus, en kan tot Hem praten, ik kan Hem zien als ik dat wil, omdat de meesters mij tot Zijn leven hebben gebracht.
Ik zie, dat al deze miljoenen zielen van de Aarde schreien als kinderen.
Ze dalen hier in de wetten af, ze beleven hun embryonaal leven en zoals ik dat volgen moet, het ontstaan van deze rechtvaardigheidswetten voor het vader- en moederschap, waardoor ze zien, dat „klei en levensadem” voor deze eeuw geen bestaan meer heeft.
En die onbewusten, die nu nog op Aarde leven, Crisje, hebben Socrates vergiftigd, zij bezoedelen élk uur de God van al dit leven, omdat zij nu nog in staat zijn om het leven van God te verdoemen.
Zij, deze geestelijken van de Aarde, lieve Crisje, vervloeken thans de kerk, omdat zij weten, hoe deze moeder gebrandstapeld heeft.
Is dat soms niet waar, heilige moederkerk?
Hoe ben je ertoe gekomen om het leven van God te brandstapelen?
En dát is waarheid!
Gij hebt, als de moederkerk ... het leven van God op je brandstapels gezet en levend verbrand.
Je eigen dienaars hier, roepen je toe: onbewuste heks, verdoem niet langer!
Verdoem niet langer het leven van God, dat kun je niet!
God verdoemt niet één cel!
Dacht je, dat de „Almoeder” je dat vergeven kon?
Dat zúl je goed moeten maken!
Wij weten nu, dat je macht spoedig gebroken wordt!
Hemelen versjacheren, dat is straks voorbij!
De „Universiteit van Christus” zal je antwoorden op al je vragen.
Is dat de liefde, die je aan het kind van God te schenken hebt?
Ik ga begrijpen, lieve Crisje, wat het „AL” van mijn leven wil.
Ik ga voelen en zien, dat ik een machtige taak te volbrengen heb voor deze mensheid.
Ik ga nu weten!
Ik ga zien en beleven, dat de menselijke liefde eerst diepte en bewustwording krijgt, wanneer deze geestelijke wetenschap beleefd wordt, nú is een kus voor de moeder gevleugelde bewustwording, haar éénzijn met haar liefde een openbaring en zijn beiden opgetrokken in de Tempel van Christus, waarvoor wij reeds in het oude Egypte onze levens hebben ingezet.
Mijn lieve Crisje, ik kan schreien van geluk, nu ik dit alles zie en mag beleven.
Ik kan God danken, dat je geen middelen hebt gehad om mij voor de Aarde een studie te geven, want dan hadden ze mijn leven daar verknoeid.
Want wat ben je, als je een geleerde wordt?
Wat ben je als theoloog?
Je gaat thans jezelf en je God afbrekend vertegenwoordigen.
Je praat over iets, dat geen geestelijke betekenis heeft, geen wet van waar is.
En dat beleven nu die mensen hier, zij weten nu, lieve Crisje, dat het gevaarlijk is over God te spreken en Hem te vertegenwoordigen, indien je Hem niet kent.
Geloof me, ik zie hier, op de Maan, miljoenen kinderen van God, ze moeten hun ontstaan leren kennen, eerst dán gaan zij verder.
Elke faculteit van de Aarde is hier vertegenwoordigd, élke geestelijke die licht bezit, ligt hier neergeknield, bidt nu niet tot God, maar mediteert, volgens de levenswetten en levensgraden, voor het vader- en moederschap, voor het ontstaan van ál deze rechtvaardigheidwetten, waardoor zij zich verruimen en ontwaken.
Ze weten nu, bidden heeft geen betekenis, indien je de wetten van God niet harmonisch beleven wilt; zingen en heilige missen voorlezen, helpt je niet, je blijft arm en onbewust, ze weten hier, dat zij zich de altruïstische liefde eigen moeten maken, dat zij kinderen zijn van één Vader.
De moederkerk moet zich buigen voor deze wetten.
Zij ís nu niet langer de alléén zaligmakende kerk, dat is onzin, mijn lieve Crisje, dat is kletspraat!
Al de kerken lossen op!
Ze verdwijnen van de Aarde, de „Universiteit van Christus” komt ervoor in de plaats.
En dan is er geen dood ... geen verdoemdheid meer én bovendien géén laatste oordeel; de menselijke angst lost op en maakt plaats voor de Goddelijke „Inwijding”!
O, mijn lieve Crisje, hoe eenvoudig wordt alles.
Ik kan nog eventjes vergelijkingen maken en doe dat ook, mijn moeder, om je een beeld te geven waarin ik thans leef.
Heb je nooit geweten, dat ik dit zou beleven?
Já, mijn Crisje, ik sta ook nu voor Golgotha, maar zie en beleef alles anders, ik weet nu, dat ik een profeet ben geworden.
Heb je dit ooit kunnen dromen?
En toch, toen meester Alcar zijn eerste fundamenten in mijn jeugd legde, waren die toch reeds van universele diepte en verbonden ze ons beiden met Onze Lieve Heer, Hem, die ik nu zie en beleven kan.
Ik zie in de ogen van al de groten die op Aarde hebben geleefd, mijn lieve Crisje.
Mijn kus is dieper!
Mijn liefde wordt dieper!
Omdat ik de wetten leer kennen, bouw ik aan deze universele bewustwording.
Ik ga op vleugelen, Crisje!
De katholieke kerk, Crisje, zoekt hier naar haar kosmische verstand en zal goedmaken wat zij verkeerd heeft gedaan.
Zij is niet heilig, geloof het, aanvaard het van mij, zij is diep ongelukkig, zwart is zij, de duistere sferen verwachten haar en de mens, die haar verdoemd leven heeft aanvaard.
O, mijn Crisje, ik zie ál die franjes, al dat goud, die afschuwelijke rijkdommen van haar leven.
Maar hier komt zij naakt te staan voor haar God, naakt, élke levenswet wil dat zij zich buigt.
Wanneer de technische wonderen, waartoe de directe-stem behoort, op Aarde komen, valt zij in één nacht van haar voetstuk af.
En dan spreken de meesters tot het kind van Moeder Aarde en hoort men Christus, de werkelijke Messias!
En Hij is anders!
Mijn lieve Crisje, straks ben je de moeder van een profeet.
Dat zegt mij de ruimte, dat komt vanuit het „AL” tot mijn leven en hebben wij te aanvaarden, maar ik zal dat de mensheid bewijzen.
Je gelooft het niet, maar ik zie in de ogen van de eerste Paulus, hij praat tot mijn leven.
Hij zegt dat ik de Paulus van de twintigste eeuw ben.
Ik hoor Christus tot mijn leven spreken, Crisje, ook dat wonder kun je aanvaarden, want dat kan de ziel als mens beleven, die haar stoffelijke kringloop heeft volbracht en licht, leven en liefde bezit voor deze – de geestelijke astrale wereld.
Hij zegt, dat ze mij niet meer kunnen brandstapelen, niet meer kunnen hangen, noch vergiftigen, die eeuwen zijn voorbij.
Maar indien dat wél mogelijk was, mijn Crisje, dan had diezelfde heilige kerk mij reeds omgebracht, want ik ben in haar ogen ’n vreselijke ketter, ’n weggelopen dier, ’n gevaarlijk mens voor de heilige kerk.
Voel je thans, lieve Crisje, waar het om gaat?
En dat de mens het is geweest, die Christus aan het kruis sloeg?
Ik kan je zeggen, omdat ik dat zie, dat de kerk Zijn persoonlijkheid heeft verzwakt, door te zeggen, dat Hij, de Goddelijk bewuste, in het Hof van Gethsemane bezweek, dat de heilige moederkerk ónwaarheden vertelt, dat de kerk Hem niet kent!
Ik kán je thans verklaren, lieve Crisje, dat de apostelen in slaap waren en dat géén mens heeft gehoord, dat Christus zei: Mijn God, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan; die woorden heeft het Goddelijke kind nimmer gesproken!
Voel je nu, Crisje, mijn moeder, dat de mens van de Aarde Christus hierdoor vernietigt?
Waardoor hebben de Bijbelschrijvers dit alles vastgelegd?
Waarom wil de kerk, dat Christus zwak is, nu wij weten, dat voor Hem duizenden kinderen van God de leeuwenkuil in gingen, gelukkig waren, dat zij voor Hem mochten sterven?
Was Christus nietiger dan al deze kinderen van God, die toch nog maar kinderen waren?
Ik zie en kan deze wetten beleven, mijn Crisje, ik kan je zeggen, dat zijn ónwaarheden, dat zijn grote en grove leugens door de heilige kerk, zoals zij zich noemt, aan het gelovige kind geschonken.
Al die onwaarheden zullen thans van de Aarde verdwijnen, Crisje.
Ik bén het, je eigen „Jeus”, die deze taak heeft ontvangen!
Dat zeggen de meesters, dat zegt Socrates, Plato, Boeddha en Ramakrishna zeggen het, dat zegt Paulus en geven mij de andere apostelen van Christus, dat geven mij ál de priesters van de katholieke kerk, die thans de schepping beleven; dat geven mij de ingewijden, de sterren en de planeten, zodat ik dit wel moet aanvaarden, maar dat de meesters zullen bewijzen door de Goddelijke wijsheid uit de Universiteit van Christus!
Já, mijn moeder, ik moet rechtzetten wat de kerk, wat ál die onbewusten van God krom hebben geslagen in de eeuwen die voorbijgingen, ik zal zijn het hoogste bewustzijn voor deze mensheid!
En daarvoor zal ik dienen, mijn lieve Crisje; zal ik de mensheid schenken, liefde én geestelijk geluk, de reine kus, de geestelijke „Wayti” voor leven en dood.
Ga je voelen, mijn lieve Crisje, dat het „geloven” weten wordt en dat de menselijke liefde evolueert?
Dat kunsten en wetenschappen levensgraden bezitten, de wijsheid van deze ruimte de Grote Vleugelen ontvangt, waardoor man en vrouw elkaar zullen dragen?
Indien vader ons in zijn leven had kunnen aanvaarden, welke liefde had hij dan beleefd?
Had je hem dan niet tot in je diepe ziel opgetrokken?
Had vader nu niet deze liefde ontvangen?
En wil dat niet al het leven op Aarde?
Is het dan niet waar, moeder, dat de ruimte voor de menselijke persoonlijkheid ook de liefde optrekt en dat thans de menselijke kus, de ijlheid voor geest, voor vader- en moederschap geestelijke fundamenten legt voor het leven aan Gene Zijde?
Ik sta voor de wijsgerige stelsels, mijn lieve Crisje, ik moet élke gedachte voor het kind van de Aarde vergeestelijken, deze liefde geven, eerst dan komt er liefde in miljoenen harten en krijgt Christus geen doornenkroon meer, versjachert de kerk Zijn leven en Zijn liefde niet langer!
Harde waarheden zijn dit, maar ze hebben contact door de rechtvaardigheidswetten, de eigen verkregen zelfstandigheid voor élke vonk en de mogelijkheden om verder te kunnen gaan.
Dít is het leven, mijn lieve Crisje!
Ik heb vader en Miets gesproken, gezien, mijn Crisje, ook zij weten waarvoor ik nu moet dienen, ook zij ontwaakten en bezitten nu de universele liefde en gaan verder.
Vader zal je opwachten en met hem zul je in de astrale wereld deze reizen maken, met hem zul je eeuwigdurend verdergaan.
Tot later nu, zo nu en dan keer ik tot je leven terug, want ik vergeet ’s-Heerenberg niet, het is daar waar de eerste fundamenten werden gelegd voor deze taak.
Het is allemaal zo eenvoudig, lieve Crisje, liefdevol is het en een openbaring voor élke levenswet.
Ik zie, dat meester Alcar gereed is, tot later.
André spreekt vanuit de ruimte tot het leven van zijn moeder en tot vele anderen die hem kennen.
Hij kan zijn Crisje niet vergeten, nóg is hij één met haar leven, waarvan „Jeus” en „Jozef” thans door zijn bewustzijn, de wetten moeten aanvaarden.
En ook dat zien wij straks gebeuren, waardoor André ál zijn eigenschappen tot zijn bewustzijn optrekt en tot deze ontwaking voert.
Meester Alcar zegt nu:
„Thans, mijn broeders, staan wij voor de zelfstandigheid van het vader- en moederschap.
Hiervoor moeten wij beleven hoe het vaderlijke zich van het moederlijke gescheiden heeft, om aan het kind van Moeder Aarde te schenken, dat de ziel beide organismen ook daar heeft te beleven en te aanvaarden.
Op aarde lacht men, haalt men schouders op, wanneer wij zeggen, dat de mens moeder en vader moet zijn, wil hij voor de Goddelijke wetten evolueren, wil hij zich deze ruimte eigen maken.
Mijnheer de psycholoog lacht, wanneer wij hem voor de Goddelijke wetten plaatsen en zeggen: lach niet, straks, over enkele jaren zult ge sterven, maar daarna tot de Aarde terugkeren om moeder te zijn, moeder te worden.
Miljoenen mensen, kinderen van God lachen nog om deze Goddelijke wetten.
Om de machtigste waarheden wordt gelachen!
De mens haalt zijn schouders op en lacht, hij weet niet, dat hij duizenden levens heeft te beleven voordat hij zijn kringloop op Aarde heeft volbracht, hij kent de wetten niet, géén God, géén Christus, niets van hetgeen wij thans hebben te aanvaarden, daarvoor moet hij nog ontwaken.
De mens lacht om hetgeen hij niet begrijpt, maar dit zijn geen wetten meer om te worden uitgelachen door de ziel als mens die ze te beleven heeft, dat gelach behoort tot de onbewusten van geest.
De kerk lacht, de theoloog lacht, de psychologen lachen, allen lachen om deze waarheid, halen hun schouders op en smoren hierdoor het geestelijke bewustzijn van de Aarde, van miljoenen kinderen van God.
En dat gelach zullen wij thans hebben te smoren, die gevoelens zullen wij kisten, dat verschrikkelijke gelach om iets dat men niet kent, doch waardoor Goddelijke waarheden worden verpoeierd, worden gebrandstapeld, lost thans op, wordt nu voor elk wéldenkend en voelend mensenkind van God reine klaarte, wordt geestelijke ontwaking, de verruiming van geest, het gereedmaken van zichzelf voor het leven aan Gene Zijde.
Waar wordt er al niet gelachen op Aarde om deze, de machtigste wetten door de „Almoeder” geschapen?
De godgeleerden lachen om de reïncarnatie!
Zij lachen om Ramakrishna, lachen en halen hun schouders op voor ’n ingewijde; dat de mens als man moeder moet worden is waanzin, is waarlijk krankzinnig, doch door die gedachten en gevoelens smijten zij álles van zich af dat juist het „Absolute” voor het Goddelijke „AL” vertegenwoordigen moet én waardoor die Goddelijke evolutie beleefd wordt.
Zó armoedig zijn geleerden, is de katholieke kerk, zijn vele godsdiensten eveneens, maar moet nu verdwijnen, omdat de „Kosmologie” al deze Goddelijke wetten verklaren zal.
En eerst nu komt er verruiming op Aarde en verdwijnt vanzelfsprekend het geparasiteer van een priester en priesteres van de katholieke kerk.
Thans, mijn broeders, beleven wij deze Goddelijke wetten.
Toen wij, mijn broeder André, voor de boeken „Het Ontstaan van het Heelal” de reis beleefden, kwamen wij niet zover om deze wonderbaarlijke fundamenten te ontleden, gij waart nog niet zover.
Nu het niet meer mogelijk is, dat gij bezwijkt, zijn wij daartoe in staat.
Gij kunt nu de Kosmologie op Aarde dragen.
En wij als mens moeten het vader- en het moederschap als de verkregen zelfstandigheid leren kennen of wij komen niet verder.
Deze wetten zijn het, die ons de Goddelijke evolutie schenken, hierdoor keren wij juist tot het „AL” terug, géen andere wet verbindt ons met de liefde, alléén door het vader- en moederschap is dat mogelijk.
Maar men lacht op Aarde, daar lacht men God midden in Zijn gelaat uit en dat doet de kerk, doet de theoloog, doet een psycholoog, doen miljoenen kinderen van God, omdat zij niet beter weten.
Omdat zij nog ónbewust zijn en zichzelf, noch de Vader van liefde kennen.
Maar voelt ge, wat door al die mensen bezoedeld wordt?
Voelt ge, wat ze thans vertrappen en door hun onbewustzijn smoren?
Het vader- én het moederschap, wij hebben dat reeds beleefd, zijn de essentiële wetten voor de „Universiteit van Christus”, waardoor wij al de andere openbaringen verklaren.
In het Oosten is men zo ver, daar leven ingewijden die zich deze wijsheid eigen hebben gemaakt, het Westen is nog niet zo ver en toch denkt het nuchtere Westen het natuurlijke Oosten te kunnen verkopen.
Niet één ziel van God kan eraan ontkomen, dat weten wij.
De mens moet zich deze wijsheid eigen maken.
Willen wij nu het „Absolute” voor het vader- en moederschap beleven, dan moeten wij één zijn met deze geboorte.
Eerst dan kunt gij al deze wonderen aanvaarden.
Maar ge voelt zeker, mijn broeders, géén voetstap mogen wij verzetten op eigen kracht, door de eigen „wil”, het Goddelijke „AL” dwingt ons de „wet” te beleven, opdat wij deze fundamenten zien en ondergaan of opnieuw lacht men op Aarde.
Wij zullen al die lachers geen mogelijkheid meer geven om de Goddelijke wetten te vernietigen, élke levenswet voor het vader- en moederschap zullen wij Goddelijk belichten, zodat de mens op Aarde zijn verkregen Goddelijke fundamenten kan overzien.
En dan staan wij voor één levensgraad voor het vader- en moederschap.
Volg mij nu, ik kom tot deze Goddelijke rechtvaardigheid voor uw leven en dat van miljoenen kinderen op Aarde.
Waarin leven wij nu, meester Zelanus?”
„Wij zijn teruggekeerd tot het zevende stadium voor het embryonale leven, mijn meester.”
„Dat is juist, ook wij zijn daarop ingesteld en gaan nu verder.
Eén van ons zal nu de Goddelijke inspiratie beleven en zal ons leven spreken.
Geef u daaraan over.
Wie van ons is het?”
En enkele seconden later kan André zeggen:
„Ik ben het, mijn meester, ik ben nu één met de meesters uit het Goddelijke „AL”.
Ik ben één met dit wonder, met het vader- en het moederschap, hebt ook gij deze éénheid ontvangen?
Ik heb zo-even dit afdalen tot deze wetten gezien en beleefd.
Ik ben thans één met dat stadium, mijn meester.
Ik ga voor het „Koninkrijk Gods” waarnemen, voor de katholieke kerk, voor de theologen, voor miljoenen kinderen van God.
Hier, op deze plaats, zien wij de zevende levensgraad voor het vader- en moederschap, als embryonaal bewustzijn.
Ik word nu embryo, maar ik behoud mijn bewustzijn, waardoor ik dus deze wetten beleven kan.
Ik ga het ogenblik beleven, toen de Maan als moeder zichzelf splitste en háár moederschap dus in handen legde van haar leven ... wij dus als mens.
Ik word dus thans bewust barend-gevoelsleven en kan hierdoor geen fouten maken, géén onwaarheden beleven, dat is thans niet meer mogelijk.
Het machtige ogenblik dat de Maan als moeder zichzelf beleefde, zichzelf splitste, dat ogenblik leeft thans onder mijn hart.
Voelt gij dit machtige wonder ín uw leven komen?
Wat ge nu voelt, mijn meester, is Goddelijke liefde, is Goddelijk éénzijn, maar dat wordt baren en scheppen.
Wij zullen als cel zeven levensgraden beleven, dus zeven overgangen, voordat wij aan dit scheppen en baren konden beginnen.
Nu begint het menselijke tijdperk, de menselijke evolutie.
De Maan als Goddelijk leven bezit alles van God, is als God ís!
Ook wij mensen nu, uit deze bron van leven ontstaan, zullen dat álles in handen krijgen.
En hierdoor vertegenwoordigen wij God, beleven wij Hem, doch daardoor evolueren wij geestelijk én stoffelijk, verruimen wij ons leven en bewustzijn, ontwaken wij voor deze ruimte.
Ik ga verder en ontleed graad ná graad, niet alleen voor het stoffelijke embryo, ook voor het innerlijke leven, de ziel als mens.
Wij hebben vastgesteld en kunnen volgen, dat deze vonk vader en moeder is.
Ik leef nu ín het embryo, ik ben één met dat leven, maar om mij bevinden zich duizenden vonken, die met mij dit stadium hebben bereikt.
Wat ik voel is en wil zeggen: dat de „Oerbron” ín mij leeft, de „Alliefde” mij voortstuwt en zal bezielen, wat ik nu voel is en wil zeggen, in mij leeft het gevoel om mijzelf te openbaren.
Dat is het eerste fundament voor het vader- en moederschap, dat ik beleef en mij tot die ontwaking voert.
Nu komt de drang in mij om mijzelf te splitsen.
Dit gevoel dus, mijn meester, is de Goddelijke drang om mijzelf aan het andere leven te geven, te vermenigvuldigen, waardoor ik nieuw leven schep voor mijzelf, want ik moet verder, hoger gaan, ik moet tot het bewuste „AL” terug.
Ik ga voelen, dat ik een deel ben van God, maar nu volgt er, dat ik de Goddelijke levensbron als vader- en moederschap vertegenwoordigen moet.
Ik zal mens worden, maar ik ben een vonk van de Goddelijke zelfstandigheid, een deeltje van de Goddelijke eigenschappen, waardoor ik aanvaarden moet, dat de mens gelijk God is, dat de mens zich niet verdoemen kan, omdat hij die „Albron” als stof, ziel, geest en persoonlijkheid, als vader en moeder verruimen zal.
Néén, mijn meester, wij zijn géén mensen meer, maar Goddelijke cellen.
Wij zijn Goddelijke embryo’s!
Men zegt op Aarde, dat wij mensen zijn, maar wie heeft ook dat woord uitgevonden?
Wie heeft het eerst over mensen gesproken?
Dat hebben de Bijbelschrijvers gedaan, gekund, maar begrepen zij wát eigenlijk ’n mens is voor de wetten van de „Almoeder”?
Ik ga zien en beleven, mijn meester, dat God géén mensen heeft geschapen, maar levende levenswetten, stoffelijke dieren, met de verkregen afstemming aan die levensgraad geschonken en hier een levende vonk van Zijn leven is.
God vertegenwoordigt hierdoor zichzelf.
Wij moeten God zien en beleven en niet de mens als een zelfstandigheid, als wezen, daardoor betreden wij het Goddelijke principe, de God ín ons als deel van deze kern, de „Albron”!
De Bijbelschrijvers hebben fouten gemaakt, zij hadden moeten schrijven, God is begonnen om zichzelf tot de stoffelijke openbaringen te voeren.
Dóórdat nu, dit embryonale leven ontwaakte en ontwikkelde, kregen ook deze levenswetten bewustwording en trad dit vader- en moederschap naar voren.
Het bewuste „AL” wil mij duidelijk maken, dat zij Goden zijn, dat zij zich „als de Albron” ... de „Almoeder” zich heeft gevoeld, voordat zij aan de scheppingen kon beginnen.
De mens nu, die door deze wetten een naam kreeg, mijn meester, vertegenwoordigt een godheid, waarvan wij thans de eigen geboorte volgen en beleven.
Het woord in de Bijbel door God gesproken: laat ons mensen maken ... betekent nu, ík zal mij verstoffelijken en vergeestelijken, want van mensen maken is er ook hier geen sprake geweest, dít zijn Goddelijke vonken, cellen en zouden evolueren, zich verruimen, zouden straks, doordat de planeten ontwikkelen een eigen zelfstandigheid krijgen met Goddelijke afstemming.
Ik leg thans een nieuw fundament voor de Universiteit van Christus en kan zeggen:
God vertegenwoordigt zichzelf in ál de ruimten die zijn ontstaan door deze stoffelijke vonken.
God vertegenwoordigt zichzelf doordat Hij als embryonaal leven aan het vader- en het moederschap is begonnen.
God vertegenwoordigt zichzelf door ziel, geest én al die andere eigenschappen, dat Hij ééns zal zijn als ’n mens, maar wil betekenen, een levensgraad, een stoffelijke kern, het zo begeerde en gekende menselijke organisme op Aarde.
Dat is het diepste fundament voor ónze verkregen godheid, zegt het „AL” tot mijn leven en hebben wij te aanvaarden.
Ik krijg nu toegezonden: ga thans verder, maar vergeet dit fundament niet, vergeet niet, wíj zijn nu Goden, God zélf, wij hebben die lange weg afgelegd en onze Goddelijke kringloop volbracht.
Beseft gij, wat dit te betekenen heeft?
Het wil zeggen, dat gij de eigen schepping buiten de Bijbel om leert kennen!
En eerst nu kunt gij uw godheid begrijpen en begrijpt ge, dat gij uzelf nimmer kunt en wilt verdoemen!
Ik kom nu dus met de kern Gods, mijn meester, met een vonk van de „Alstof”, de „Alziel” en het „Alleven” tot éénheid, en waarmee ik het vader- en moederschap zal beleven, waarvoor ik mijzelf zal splitsen.
De mens op Aarde bezit dus Goddelijke afstemming!
Dát is waarheid en hebben wij te aanvaarden!
Maar wij komen straks voor deze wetten te staan.
En eerst dan zijn wij in staat om het kind van Moeder Aarde te bewijzen, dat er géén verdoemdheid is, nimmer bestaan heeft, omdat God zichzelf niet verdoemen kan.
Is dat duidelijk, dan ga ik verder.
Wat wij nu beleven, mijn meester, is dus een Goddelijke verschijnsel.
Wij kunnen er niet aan ontkomen en indien wij er nu reeds toe in staat waren, schiepen wij disharmonie en hadden wij hierin al afbraak te aanvaarden, doch dat is niet mogelijk, wij moeten verder, ons barend en scheppend gevoelsleven overheerst hier voor al deze levenswetten.
Ik ga dit nu voor mijn godheid beleven.
Is u dat duidelijk?
Alles wat ik op de Maan en in deze ruimte te beleven krijg, dat is, omdat mijn Goddelijke, doch nú stoffelijke leven ontwaken zal.
Ik ga mijzelf dus doen vertegenwoordigen door al deze wetten en sta nu voor de zelfstandigheid, als vader en moeder.
Ik ben nu door deze splitsing in staat, omdat ik, de bewuste menselijke levensgraad voor de Aarde heb bereikt, deze geboorte te beleven en mij daarvan hét gevoel en de levenswijsheid eigen te maken.
Het is mijn verkregen bezit, ook het uwe en van miljoenen andere levensvonken voor God, de „Albron”, die de bewuste werelden hebben bereikt, maar waarvan het bewuste „AL” nu tot ons spreekt.
Nu deze splitsing een aanvang neemt, mijn broeders, ben ik in staat om mijn Goddelijke plan te doorvoelen en te overzien.
Ik ga mij nu splitsen en beleef daardoor, ná mijn stoffelijke vrijkomen dus, het betreden van de astrale wereld, de wereld voor de wedergeboorte.
Toen wij deze wereld volgden, toen wij onze vergelijkingen maakten, hebben wij geen fouten gemaakt, wij zien nu, dat wij deze Goddelijke waarheid bewust beleven en kunnen dus een nieuw fundament voor de „Universiteit van Christus” leggen, die zégt en Goddelijk bewust aantoont:
Er is géén dood!
Er ís wedergeboorte!
En dat hebt gij, kind van Moeder Aarde te aanvaarden of wij waren reeds in (dit) stadium opgelost, wij hadden nu geen Goddelijk verdergaan kunnen beleven, dit was reeds het einde geweest van ons leven, onze Goddelijke evolutie.
God zélf evolueerde!
God beleefde Zijn wedergeboorte, openbaarde zichzelf door de verdere levensgraad die nu volgt, maar waardoor wij als zelfstandigheden aan een nieuw, doch meer bewuster leven konden beginnen.
Dat zijn Goddelijke fundamenten voor de „Universiteit van Christus”!
En nu verder, mijn meester.
De Maan nu als leven, als ziel en geest, maar vanuit de „Almoeder” geboren, schenkt mij de mogelijkheid om aan dit leven, deze evolutie te beginnen.
Ik ben één met een andere vonk, wij komen tot het „zichzelf geven”.
Wij moeten deze éénheid beleven, ons splitsen, want daardoor komt er nieuw leven, ontstaat er een andere cel uit ons bestaan.
Zie en beleef dit wonder.
Uit het Maanlichaam zullen er miljoenen cellen worden geboren, totdat de Maan zichzelf als moeder volkomen heeft gesplitst en kan ook zij aan haar sterven beginnen.
En dat ook dit waarheid is, kunnen wij door het huidige stadium beleven en zien wij haar stervende.
Zij zal zich dus verdelen, dat is haar taak en dat wordt de menselijke-Goddelijke vonk op Aarde, dat zál het Goddelijke beeld zijn en van klei en wat levensadem niets weet, nimmer iets heeft gevoeld en is het gepraat van ’n onbewuste.
Wij gaven hier een deel van onszelf aan de andere vonk.
Maar nú, mijn meester, komt er tot mij: dat dit tevens het hoogste bewustzijn is tot dit ogenblik.
Deze éérste cellen dus, zullen voor ál de ruimten steeds het verst zijn gevorderd; dat verklaart ook, dat gij reeds en meester Zelanus de sferen van licht hebt bereikt, maar dat ik met miljoenen andere mensen nog op Aarde leef, doch dat er werelden zijn gevuld, werelden ontstonden voor hoger bewustzijn, já, dat de ziel als mens het „AL” heeft bereikt.
Dat kunt gij en heeft men op Aarde te aanvaarden, moet de kerk zich voor buigen, want er zijn voor het huidige stadium hemelen ontstaan waarin de Engelen van God – zoals de kerk dat zegt – leven, dat waarheid is, maar dat wil betekenen voor God, dat het éne leven verder is dan het andere.
En die wet voert ons nu tot deze eerste cel terug, maar verbindt ons direct met het bewuste Goddelijke „AL” en komt er tot mijn leven:
„Die vonk, deze cel, deze éérste geboorte dus, gaat verder, ontwikkelt zich geestelijk en lichamelijk en bezit later, over miljoenen tijden het hoogste bewustzijn als mens, als astraal wezen, maar bovendien voor het Goddelijke „AL” en zal eens tot de Aarde als „Christus”, de Messias, terugkeren.
Dat zullen ons de wetten van leven en wedergeboorte verklaren, doch dan staan wij in het „AL” en zien wij „Christus”!
En dat wil dus zeggen, dat ook Christus deze wetten van de Maan af heeft moeten beleven.
Het wil u zeggen, mijn meester, en het kind van de Aarde, dat er tal van heiligheden voor de katholieke kerk verdwijnen, omdat ook die in strijd zijn met de Goddelijke werkelijkheid, omdat ze zullen zeggen, dat ook Christus ééns op de Maan heeft geleefd en dat Hij daar aan zijn leven is begonnen!
Deze voor de Aarde ongelooflijke waarheden moeten wij hier beleven en voor de Universiteit van Christus vastleggen!
Christus zegt: „Ik ben in niets anders dan gij zijt en het leven door het vader- en moederschap kreeg.
Ik bén ziel van Zijn ziel, leven van Zijn leven, vonk van Zijn persoonlijkheid, maar ik was één van deze cellen die het eerst tot deze verdichting kwamen, het vader- en moederschap beleefden voor de „Almoeder”!
Já – „IK” kwam vanuit het bewuste Goddelijke „AL” tot de Aarde terug, doch gij weet hoe men Mij daar ontvangen heeft.
Leg deze Goddelijke waarheid vast voor „Mijn” Universiteit!
In het bewuste „AL” waarin wij thans leven, zult gij Mij zien en beleven.
Ga dus verder, wij verwachten u!”
Dat zegt de Messias tot mijn leven, mijn broeders, en hebben wij te aanvaarden!
(Behorende) tot deze eerste cellen, mijn meester, zien wij dus Christus.
En met dat stadium zijn wij één, geven ons, verdelen onszelf.
Wat voelt u nu van het vader- en moederschap?
Nog is dat bewustzijn niet tot en in ons gekomen.
De volgende geboorten die nu komen, zullen wij die bewustwording krijgen en ons eigen maken.
Déze volgende geboorten, mijn meester, zijn het, waardoor het zelfstandige vader- en moederschap naar voren treedt.
Wat wij dus als stoffelijke cellen beleven moeten, is dit machtige wonder.
Het nieuwe en jonge leven door ons geboren, zal ons straks aantrekken, want wij behoren bij dat zieleleven.
Die kinderen dus, bezitten het leven door ons en wij behoren tot die levens, waardoor deze onfeilbare zekerheid voor de wedergeboorte tot stand kwam en konden wij aan het volgende leven beginnen.
Wij schenken elkaar.
Dat is goed en dat is waarheid, maar wat zullen wij daardoor beleven, mijn meester?
Ik kom met uw leven tot deze éénheid, wij zullen het machtige wonder thans beleven.
Hoe voelt gij u zelf als embryonaal leven en bewustzijn?
Wij zijn één van gevoel, één van ziel en bewustzijn, wij zijn van gelijke krachten, zijn van één geest, maar splitsen nu ons organisme, wij zuigen elkaar vast, totdat de splitsing komt en zullen wij als het eerste embryo sterven.
Voelt gij nu dat wij slechts één nietig deeltje van onszelf schenken en dat daardoor toch de bevruchting komt?
Voelt gij, mijn meester, dat gij en ik niet voelen, dat wij reeds vader of moeder zijn en dat wij die zelfstandigheid nog moeten beleven?
Wij verdelen ons reeds, wij hebben dat al beleefd, doch thans voor de zelfstandigheid als vader en moeder.
Meester Zelanus komt nu ín mij, hij is het nu, die met uw leven dit verdere plan van God beleven zal, maar ik volg u en blijf deze éénheid behouden.”
En onmiddellijk kan ik verdergaan en antwoorden:
„Dat is waar, mijn broeders, thans beleef ik deze Goddelijke heiligheid.
Gaan wij thans verder, dan beleven wij, dat wij de zelfstandigheid vader- en moederschap zullen betreden.
Wij zullen dus geboren worden alléén om deze wetten in handen te krijgen, wij zullen dit leven beëindigen óm te evolueren, ons bewustzijn te verruimen of wij komen niet verder.
En dat is mogelijk, het volgende stadium schenkt ons die ontwikkeling.
Wij zullen dus baren en scheppen, terugkeren tot de astrale wereld, het opnieuw aangetrokken worden beleven, wéér vader of moeder worden, totdat wij die zelfstandigheid bezitten.
En dát is hier geschied, wij beleven dat wonder, zodat wij ook die fundamenten voor de Universiteit van Christus, als waarachtige levenswetten mogen leggen, doch beleefden wij als embryonaal stadium deze zelfstandigheid en moeten wij thans aanvaarden.”
„Dit zijn Goddelijke wetten, mijn broeders” ... gaat meester Alcar verder, „waardoor wij voor het kind van Moeder Aarde ál de verschijnselen, voor het vader- en moederschap, voor het leven van Moeder Natuur, ook die voor het dierenrijk zullen ontleden.
Deze zeven verdichtingsgraden zijn het, die ons als mens de Goddelijke evolutie zullen schenken, waardoor wij verruiming, ontwaking kregen, én meer gevoel, niet alleen stoffelijk, dus voor het organisme, maar bovendien geestelijk, waarna wij de persoonlijkheid voor stof en geest leren kennen.
Ook die zelfstandigheden zullen wij aanstonds even volgen.
Hoe is nu het leven op Aarde?
Hoe komen daar deze verdichtingswetten tot evolutie?
Kent de mens, man en vrouw deze Goddelijke fundamenten?
De mens heeft ze te beleven, hij verlaat het vaderschap om het moederlijk organisme te beleven en wordt dan moeder.
Maar wij weten het, miljoenen zielen als mens, geleerden zelfs, lachen om deze wetten en kunnen nog niet geloven, niet aanvaarden, dat het vader- en moederschap voor de ziel is, dat zij hierdoor de schepping van God overwint en dat dit de essentiële openbaringswetten zijn, waardoor de „Almoeder” aan haar evolutie kon beginnen.
Het „AL” wil tenslotte, dat wij hier langer stil blijven staan dan de volgende stadia ons te beleven geven, omdat wij hier, in dit stadium voor de Maan als Moeder ál die zelfstandigheden voor de ziel als mens kunnen beleven.
Gaan wij verder, dan zien wij, dat het stoffelijke embryo zich heeft verruimd, ongelooflijk heeft kunnen verdichten, doch dan staan wij voor de bestaande schepping en heeft de Maan als moeder reeds miljoenen opvolgende levensgraden geschapen.
Het uiteindelijke stadium is dan het visstadium, het hoogste voor de Maan als moeder.
Wij verlieten het moederschap, dat hebt gij kunnen beleven, tussen de derde en vierde graad.
Begrijpt dit het kind van de Aarde, meester Zelanus?”
„Ik denk, mijn meester, dat dit alles niet zo eenvoudig is voor de mens, die van al deze wetten niets weet.”
„Kunt gij dan enige vergelijkingen maken ten opzichte van deze Goddelijke openbaring?”
„Jazeker, mijn meester, dat is mogelijk.
Ik ga in gedachten terug naar de Aarde.
Ik zie het machtige blauw voor de ruimte, maar er zal nu verandering komen.
Wat gaat er thans gebeuren, mijn meester?
Wat ik nu beleven ga, zijn dezelfde wetten, als die wij hier voor het eerste ogenblik, voor de Maan als moeder mochten aanschouwen en (wat) voor de „Almoeder” is geschied.
In de ruimte komt er thans verdichting, er komen wolken opzetten, André kan dit proces elke dag beleven en kan mij dus volgen.
Er komt een uitbarsting, onweer is het, maar dat zijn verdichtingsprocessen, die wolken verduisteren zich, er valt regen.
Zó heeft hier zich het leven, doch nu als astraal Goddelijk leven, verdicht en gesplitst.
Een druppel regen kunt gij zien als de menselijke, maar geestelijke vonk.
Voor hier dus Goddelijke plasma, voor de Aarde en haar ruimte verdichte stof als regen, zoals dat de mens op Aarde beleven kan.
Dat is het verdichtingsproces, mijn meester.”
„Juist, wij zien thans, dat deze scheppingswonderen in niets zijn veranderd, dat wij die nóg in de sfeer van Moeder Aarde kunnen beleven.
Zó zijn hier die verdichtingswetten geboren en kregen de zelfstandigheid.
Regen is dus een zelfstandigheid voor de schepping, het is ontstaan door broeiing, door atmosferische evolutie en is voor het kind op Aarde te begrijpen, doch die levenswetten waren hier direct Goddelijk, omdat dit leven nog geestelijk is, astraal stoffelijk, maar nu, door de levensgraden die komen, verstoffelijkt zullen worden.
Maar thans, mijn broeders, de splitsing voor het vader- en moederschap op Aarde.
Waardoor kunnen wij nu die overgang beleven, André, waar ís dat overgaan voor het vader- en moederschap te zien en vast te stellen.”
„Ik weet wat gij beleven wilt, mijn meester, zodat ik u kan antwoorden.
Er zijn moeders op Aarde, die het organisme bezitten, maar níét het gevoel bezitten om het moederschap te beleven.
De geleerde noemt dat de „homoseksualiteit” ... er zijn mannen en vrouwen, die deze splitsing voelen en met hun organismen geen raad weten.
Gij hebt zostraks deze mogelijkheden besproken, doch nu staan wij voor die natuurlijke overgangsstadia voor het vader- en moederschap en hebben ook die te aanvaarden.
Ik heb zo-even beleefd, dat wij vanuit het vaderschap het moederschap betraden.
Tussen de derde en vierde graad beleefde ik die wetten en was ik vader noch moeder.
Het is duidelijk, mijn meester, ik moest het vaderschap afleggen om het moederschap ín te gaan en dat is voor de mens op Aarde nu het gemis van dat bewuste-moederlijke gevoelsleven, het bewustzijn om moeder te zijn.”
„Zeer duidelijk, mijn broeder.
Wij kunnen dus voor de „Universiteit van Christus” vastleggen, dat de homoseksualiteit op Aarde niets anders is, niets anders kán zijn, dan dat de ziel als mens vrijkomt van het vader- of van het moederschap, dát de ziel als mens de overgangsstadia beleven moet om het vader- óf het moederschap af te leggen, óf voor die wetten te evolueren!
Wij kunnen thans de geleerden toeroepen:
„Homoseksualiteit” heeft níéts met hartstocht uit te staan, het verschijnsel zélf als gevoel beleeft thans Goddelijke wetten voor het bewuste vader- en moederschap.
Maar dat wil dus zeggen, dat er op Aarde zeven verschillende levensgraden geboren zijn voor het vader- en moederschap.
Dat daarin vaders en moeders leven, die het bewuste gevoel om te baren en te scheppen nog niet bezitten, maar dat zij zich dat gevoel dóór de levens die komen eigen kunnen én moeten maken, eerst hierna voelt man en vrouw zich bewust vader én moeder en is er van homoseksualiteit geen sprake meer (zie artikel ‘Homoseksualiteit’ op rulof.nl)!
Doordat wij dus, mijn broeders, deze zeven levensgraden voor het vader- en moederschap hebben gevolgd en konden beleven, zijn wij in staat om déze gevoelens voor het kind van Moeder Aarde te ontleden, waardoor wij én het leven op Aarde, ook deze verschijnselen leren kennen.
De wetenschap kent deze wetten nog niet.
De geleerden zoeken naar de hartstocht, de geleerden zeggen, het is de hartstocht van de persoonlijkheid, doch hebben thans te aanvaarden, dat achter de persoonlijkheid, de mens dus, als vader en moeder, dé eigenlijke „levenswet” aanwezig is en leeft, die álles, élke karaktertrek overheerst!
De mens nu die bezig is, volgens de Goddelijke wetten voor het vader- en moederschap, zich te verruimen, beleeft tussen de derde en vierde graad, dat hij in een leven, noch vader- noch moederlijk gevoel bezit en staat thans voor deze stadia.
Wij zijn thans reeds in staat om duizenden karaktertrekken, als geestelijke verschijnselen voor het kind van Moeder Aarde te ontleden, doch dat doen wij later, wanneer wij voor deze menselijke verschijnselen staan.
Welke verschijnselen, mijn broeder André, zullen wij dan voor de Aarde beleven?”
„In de eerste plaats de homoseksualiteit (zie artikel ‘Homoseksualiteit’ op rulof.nl), hiernaast de psychopathie (zie artikel ‘Psychopathie’ op rulof.nl), de vele ónbewuste karaktereigenschappen voor man en vrouw, voor geest, voor leven en stoffelijk organisme.”
„Zeer juist en verder nog, meester Zelanus?”
„Voor de zeven levensgraden voor élke ziekte, mijn meester.”
„Ook dat is waarheid en zien wij, indien wij daartoe overgaan, dat ook de ziekten zeven levensgraden zullen bezitten, voordat de eigenlijke afbraak kan beginnen.
U voelt het zeker reeds, wij staan voor universiteiten voor de geestelijke wetenschap van élk verschijnsel en zijn in staat om élk verschijnsel voor het kind van Moeder Aarde te ontleden.
Zó diep is nu de „Universiteit van Christus”!
De wet geboorte dwingt het leven dus om verder te gaan én het vader- én het moederschap los te laten, omdat de ziel als mens die zelfstandigheid als vader en moeder, néén, als scheppend en barend gevoelsleven beleven móét, wil zij haar verkregen evolutie kunnen voortzetten.
Wij beleven dus, dat wij alléén door het vader- en het moederschap de verdichtingswetten kunnen beleven, dát deze Goddelijke wetten ál de andere zullen overheersen en dát ze „Universeel Goddelijk” zijn!
Waarom zijn wij dus, voor de Aarde, man en vrouw?
Schiep God, schiep de „Almoeder” alleen voor de moeder dat organisme?
Néén, de ziel als mens krijgt hierdoor haar evolutieproces te beleven en is scheppend én barend tegelijk, doch het menselijke organisme kreeg die zelfstandigheid in handen.
En dát Goddelijke wonder wordt genegeerd door het kind van de katholieke kerk, door tal van geestelijke sekten, waardoor zich nu de ziel als mens voor de Goddelijke evolutie afsluit.
Want wat hebben wij mogen beleven, mijn broeders?
In de eerste plaats nu, dat wij zouden sterven.
En daarna, André?”
„Het betreden van de geestelijke-astrale wereld.”
„Zeer juist, wat gebeurde er toen en door welke wetten, meester Zelanus, beleefden wij daar iets anders?”
„Toen ik mijn eerste dood, het sterven had beleefd, betrad ik die wereld om mij voor de volgende geboorte gereed te maken.”
„Dat is waarheid, maar waardoor kregen wij die wetten in handen, André?”
„Door het sterven, mijn meester.”
„Ook dat is duidelijk, maar dat verbindt mij nog niet met het essentiële gebeuren.
Welke levenswet is het, die mij naar het volgende leven dwingt terug te keren?”
„Mijn eigen scheppen en baren, mijn meester.
Ik voel nu, wat gij van mij wenst te weten.
Ik zal dit gebeuren verklaren.
Wat gij weten wilt, is voor míj als vonk van God, het gebeuren in de stof.
Gij wilt weten, of ook de wedergeboorte een zelfstandigheid geworden is.”
„Dát is het, mijn broeders, dat is het essentiële gebeuren voor de ziel.
Immers, wij baarden en schiepen tezamen nieuw leven.
Díé wet nu, dus dit éénzijn, schenkt aan ons de mogelijkheid om straks ín het stoffelijke leven ons eigen bestaan voort te zetten.
Het Goddelijke „AL” wíl thans, dat wij deze wetten duidelijk ontleden, opdat de geleerde van de Aarde zich niet wéér achter zijn vragen kan verschuilen, wij moeten voor de Universiteit van Christus duidelijk ontleden, dát de mens zélf zijn reïncarnatie, zijn verdergaan geschapen heeft.
Wij moeten vastleggen, dát er reïncarnatie móét zijn of het leven, dat hebben wij reeds gevolgd, stond reeds hier op een dood punt.
Het leven nu, dat door ons éénzijn, óns eigen splitsen geboren werd, zal ons moeten aantrekken, want wij behoren tot dat leven.
Onze levensgraad is het dus en géén andere, die ons op het ogenblik van splitsing móét aantrekken, want wij behoren tot die kern, dat stadium.
En dát is nu de wedergeboorte, die reeds hier een zelfstandigheid is geworden en de ziel als mens, voor hier het embryonale bestaan, voor de Maan al in handen werd gelegd van de mens.
Wij leggen dus die fundamenten voor de Universiteit van Christus vast en kunnen zeggen:
„Voor ál het leven van God is er „Reïncarnatie” of God heeft ónrechtvaardigheden geschapen en die wetten hebben wij nog niet kunnen beleven!
Wij roepen het geleerde kind van Moeder Aarde toe: Gij móét reïncarneren!
Niet één ziel van God kan aan deze wetten ontkomen!
Door de wedergeboorte gaan wij als man en vrouw verder, door het moeder- en het vaderschap beleven wij als Goddelijk leven de nieuwe en volgende geboorte, waardoor wij ons leven verruimen en tot de Goddelijke Ontwaking voeren.
Dát zijn Goddelijke stelsels!
Goddelijke wetten!
En al het leven van God, waar voor de Aarde en haar ruimte het leven zich ook bevindt, móét deze wetten aanvaarden, omdat dit de scheppende en barende wetten zijn, die de „Almoeder” aan ons leven geschonken heeft en „Zij” zichzelf door manifesteerde.
Ons eigen leven dus, door onze splitsing ontstaan, trekt ons aan, roept ons terug en beleven wij de volgende geboorte, het nieuwe leven als vader of moeder, als man of vrouw, als barend of als scheppend gevoelsleven.
Ik geloof en neem aan, dat het kind van Moeder Aarde thans zichzelf leert kennen, zij gaat voelen als moeder, de ziel dus ... dat zij móét baren en móét scheppen of zij schakelt zichzelf voor verdergaan en het terugkeren tot God volkomen uit, zij staat nu op een dood punt.
Begrijpt ge thans, katholieke kerk, hoe gij uw kinderen slaat?
Mismaakt?
Bezoedelt?
Gij dwingt de ziel als mens, die uw wetten volgt, mismaking te beleven.
Gij plaatst uzelf en uw volgelingen op een dood punt.
En dat wil zeggen:
Uw kuisheid heeft geen betekenis.
Uw heilig zijn heeft voor de Goddelijke schepping geen waarde.
Zeg uw kinderen, dat zij baren en scheppen of gij schept disharmonie voor uw persoonlijkheid én als gevoelsleven, uw kerk!
Verander deze wetten, laat uw volgelingen moeder en vader worden en uw leer, het katholieke geloof blijft in leven, wordt universeel voor de Aarde!
Zo gij niet wilt luisteren, wordt het straks uw afbraak, uw dood punt voor uw reïncarnatie!
Lach niet langer, geleerden, priesters, om deze wetten, gij hebt ze tóch te beleven, hierdoor zult ge tot het „AL” terugkeren.
Leer het kind van Moeder Aarde deze wetten, maak uw dochter vertrouwd met het moederschap, uw zoon voor het vaderschap gereed, want dit zijn de essentiële wetten door God en de „Almoeder” geschapen!
Voor de toekomst op Aarde, zijn dit de levenswetten, die vóór al de andere beleefd zullen worden, de Universiteit van Christus dwingt u ze te aanvaarden en te beleven.
Dát mogen wij thans het kind van Moeder Aarde toeroepen, mijn broeders, en moet het leven daar duidelijk zijn.
Wij gaan thans verder.
Door het stervensproces te beleven, gingen wij dus verder.
Nu is het sterven voor élke levensgraad dus ... André?”
„Evolutie ... mijn meester.
De dood is thans de voleindiging van dat leven.
De dood voor het embryo en later als mens op Aarde, wíl ontwaking zijn en niets anders.”
„Inderdaad, mijn broeders, wij kunnen nu uitroepen, een dood ís er niet, het stoffelijke-lichamelijke sterven, waar zich het leven van God ook bevindt, betekent „Evolutie”; de ziel als mens en het dier, voor bloem en plant is dat, voor élke verstoffelijkte levensgraad, beleeft daardoor haar volgende geboorte, de geboorte voor haar ontwaking, de geboorte voor haar terugkeren tot de „Albron”, het bewuste Goddelijke bestaan.
Wij zijn nu dus in staat om het kind van Moeder Aarde geluk te schenken.
Schrei niet langer om hen die van u heengaan, zij keren tot God terug.
Hoe die levens ook zijn, bewust of onbewust, voordierlijk of dierlijk, grofstoffelijk of stoffelijk, ook die levensgraden zullen wij voor de Aarde volgen en ontleden, de ziel daarin gaat verder en hoger, beleeft opnieuw de stoffelijke wereld voor het vader- en het moederschap óf zij betreedt dán de geestelijke astrale wereld.
En daarin gaat zij verder om zich gereed te maken voor de „Vierde Kosmische Levensgraad”, een ander en hoger, bewuster Universum.
Dit zijn de wetten voor het kind van Moeder Aarde!
Welke zelfstandigheden kunnen wij hier reeds volgen, meester Zelanus?”
„Wij hebben in de eerste plaats die voor het vader- en moederschap beleefd en daarna de geestelijke-astrale wereld voor de wedergeboorte.
Ook de dood is een zelfstandigheid.
En dán de wedergeboorte.
Máár, mijn meester, wat wij hier móéten volgen is ..., wat wij voor het kind van Moeder Aarde vaststellen, wordt, dat de stoffelijke wereld (en de ziel), door de dood – het uiteindelijke beleven voor het embryo – zichzelf hebben gescheiden en wil zeggen: dat ook de ziel als mens haar eigen wereld geschapen heeft.”
„Dat is het, mijn broeders, waardoor wij hier reeds kunnen vaststellen, dat er een geestelijke-astrale wereld werd geschapen.
Dat de ziel ééns die astrale wereld moet beleven.
Dat zij als mens ééns die bewuste levensgraad heeft bereikt.
Díe wereld nu, voor het embryonale leven, is nu de wereld voor de wedergeboorte.
Wij noemen die wereld, in ons bewuste bestaan dus, de wereld van het onbewuste.
Dat wil zeggen, dat de ziel is teruggekeerd om in te slapen, dat het gereedmaken is voor het volgende leven.
Komen wij nu in de sfeer der Aarde, verbinden wij ons thans met de wetten die de mens op Aarde beleven moet, dan is ook deze mogelijkheid in niets veranderd en zegt, dat ook de mens naar de wereld van het onbewuste zal terugkeren om zich gereed te maken voor de volgende geboorte, doch wij weten tevens dat wij het bewuste Hiernamaals bezitten.
En dat is het vrijkomen van Moeder Aarde, nu heeft de ziel als mens haar kringloop voor de Aarde volbracht.
Waar het de meesters nu om gaat is het volgende.
Wij moeten nu aantonen, dat de ziel als mens ál deze wetten in handen heeft gekregen.
En wij kunnen bewijzen, doordat wij deze wetten mochten beleven, dat dit de Goddelijke fundamenten zijn, waardoor de ziel als vonk van God zich zal verstoffelijken en vergeestelijken.
Dat zegt dus:
Achter de dood is er leven!
Achter de dood lééft de ziel!
Achter de dood maakt zij zich gereed om terug te keren!
De stoffelijke dood is dus alléén het uiteindelijke stadium, dat beleefd is voor het vader- en het moederschap.
Dát is het stoffelijke sterven voor het menselijke én dierlijke leven, zo ook voor bloem en plant, voor al het leven van God, dat deel uitmaakt van Zijn scheppingen en „HEM” door dat leven te vertegenwoordigen heeft.
Dát is het geluk, is de zegen voor het kind van Moeder Aarde, en de meesters, doch door Christus, aan het leven van Moeder Aarde te schenken hebben, maar waarvoor wij deze reizen moeten beleven.
Dit alles verandert het leven op Aarde, mijn broeders.
Indien de Volken der Aarde deze Goddelijke wijsheid aanvaarden, is er hierin géén leed noch smart te beleven, integendeel, de mens weet dan, dat hij zijn geliefden terugziet!
Gaan wij nog even dit leven volgen, mijn broeders, dan staan wij voor de tweelingziel.
En ook dat is een machtig gebeuren, waardoor de mens op Aarde de hoogste liefde beleven kan, omdat hij daar zíjn eigen levensgraad als man of vrouw bezit.
Nu komen wij voor de wetten van het huwelijk te staan en bovendien, voor het geluk, het begrijpen, de universele liefde!
En het moet u thans duidelijk zijn, wanneer wij het aardse stadium betreden, dat de mens dus daar zichzelf uit deze Goddelijke liefde heeft verjaagd, dat hij thans een andere, niet dus zijn eigen levensgraad beleven kan, ómdat hij disharmonie geschapen heeft en áán die levensgraad goedmaakt, doch waardoor het menselijke leed en smart naar voren treedt!
Híér beleefde de vonk van God de eigen afstemming, de eigen levensgraad, direct uit God geschapen.
Dat wil dus zeggen, dat hier Goddelijke harmonie beleefd wordt.
Wij hebben daar reeds over gesproken, doch nu ontleden wij ook deze wetten, zodat het kind van Moeder Aarde zal begrijpen, dat er menselijke stoornissen zijn ontstaan en dat de ziel als mens het is geweest, die goed en kwaad heeft geschapen en dat zij daardoor haar leed, haar ónbegrijpen heeft te aanvaarden gekregen.
Wat is nu geluk, mijn broeders?
Wat is thans liefde?
Het geluk voor de mens op Aarde is alléén te beleven, wanneer de ziel als vader en moeder haar eigen stoffelijke én geestelijke levensgraad beleven kan.
Dat is het menselijke éénzijn!
Dat is het vader- en het moederschap – doch hierachter leeft, mijn broeder André?”
„De graad van bewustzijn voor de menselijke persoonlijkheid, mijn meester.”
„Inderdaad, dát is het énige antwoord.
De menselijke persoonlijkheid heeft zich ruimtelijk kunnen verruimen.
Die ís het, die het vader- en moederschap te vertegenwoordigen heeft en zál beleven, doch nú naar het verkregen bewustzijn als gevoel.
En dat gevoelsleven, mijn broeders, volgen wij later, wanneer wij de wetten voor die menselijke persoonlijkheid beleven en voor de „Kosmologie” ontleden.
Want daardoor zullen wij zien, dat de mens als God is ín het „AL”, omdat hij zich de levenswetten als wijsheid eigen heeft gemaakt.
U ziet nu, wij dringen tot de kern voor élke levenswet door.
Wij hebben geen fouten kunnen maken!
Het is ook hier, dat wij de splitsing voor het menselijke timbre beleven, ook daarover hebben wij reeds gesproken.
Híér kwamen al deze zelfstandigheden tot een eigen wereld en de vertegenwoordiging van die taak, de eigen opgelegde taak voor het organische leven en bewustzijn.
Elk weefsel dat straks deel uitmaakt van het organisme zal dan ook een eigen taak te beleven krijgen en een zelfstandigheid bezitten.
Het is dus duidelijk en wij hebben dat te aanvaarden, dat ook het gevoelsleven die zelfstandigheid gekregen heeft.
En dat is de vonk Gods als gevoel, als bewust leven, voor de Aarde de mens als gevoel, als een persoonlijkheid, die de geestelijke én de stoffelijke wetten te beleven heeft!
Dát is de mens!
En deze mens, geachte katholieke kerk, werd niet door wat klei en wat levensadem geboren, dat verhaal van uw leven is in strijd met de Goddelijke werkelijkheid!
Dít, mijn broeders, wordt het Goddelijke beeld.
Dat is de mens zoals de „Almoeder” hem geschapen heeft.
De mens als Stof.
De mens als ziel én als geest, waarvan wij ziel én geest op onze volgende reis zullen volgen en voor de „Universiteit van Christus” zullen ontleden!
Deze mens heeft dus alles gekregen van God en ís als God ís!
Wat vertegenwoordigt nu de kerk op Aarde?
Niet meer dan wat geestelijke franjes!
Ook ál de sekten die door het geloof een Goddelijke wetenschap willen maken.
Wij kunnen dus voor de Universiteit van Christus uitroepen en vastleggen:
Ook het protestantisme is niet meer dan een geloof!
Geréformeerd zijn is niet meer dan een geloof, doch dit, wat wij nu beleven, is Goddelijke wijsheid!
Is het wáárachtige!
Is het „Absolute” woord!
Dit is Goddelijke levenswaarheid en brengt de „Universiteit van Christus” op Aarde en ís voor al het leven van God!
Wat bracht nu Boeddha? Geestelijke ontwaking.
Hij bracht echter géén Goddelijke wijsheid, die fundamenten heeft hij, noch de anderen kunnen leggen, dat doen wij!
Wat bracht het oude Egypte op Aarde?
Levenswijsheid, mystiek ... én de overwinning van het menselijke organisme, waardoor wij de occulte wetten leren kennen.
Daarvoor heeft meester Zelanus, mijn broeder André, de twee boeken „Geestelijke Gaven” geschreven en daarin de gaven ontleed, zodat wij verder kunnen gaan.
Al de godsdiensten nu op Aarde, brengen en vertegenwoordigen een geloof, ze verlichten iets, ze schenken de mens iets van God, doch het merendeel ervan voert de mens van de wal in een ongelooflijke diepe sloot, die als bagger is, maar die in staat is het leven van God krankzinnig te maken en te slaan, zó duidelijk zijn die franjes aan de menselijke-geestelijke afbraak begonnen.
Is dit waarheid?
Já, roept het Heelal tot mijn leven, dat beleeft het kind van God op Aarde!
Indien het kind van Moeder Aarde dít aanvaarden kan, mijn broeders, dan lossen alle godsdienstwaanzinnigen op, dán bestaat er geen godsdienstwaanzinnige meer op Aarde, omdat het niet mogelijk meer is, omdat dé mens nu wéét!
Dit is het geschenk van God, van Christus voor deze mensheid!
Wij hebben dus Goddelijke wijsheid op Aarde te brengen, Goddelijke-geestelijke wetenschap!
Wij geloven niet meer, want wij weten!
En dit wordt het bezit van de mensheid, straks móét elk kind van God deze wetten leren en eerst dán, mijn broeder André, vliegen uw boeken over de Aarde.
Ons werk, uw en onze taak voor Christus, voor God, voor de mensheid!
Wij verdoemen niet, wij hebben lief alles wat leeft.
De kerk kan nu reeds aanvaarden, „Rome” dus, dat zij straks naakt staat voor God.
Nu heeft zij niets meer te vertellen, niets, want dat zullen de meesters doen.
Het kind van Moeder Aarde krijgt dan onderricht.
Dat kind zál dan eerst de God van al dit leven leren kennen.
Zover komt het en dienen wij voor, dienden ál de „groten” voor die op Aarde hebben geleefd.
Wij beleven dus zeven stoffelijke-lichamelijke overgangen voordat wij het bewuste vader- en moederschap betreden.
Tussen de derde en vierde levensgraad splitst zich het vader- en moederschap.
Dat wij thans in staat zijn om al deze wetten te ontleden is van essentieel belang voor de wetten van Moeder Aarde en hebben wij te aanvaarden.
Wij kunnen thans verdergaan, mijn broeders.
Tóch wil het „AL” dat wij onderschrijven, dat hier géén stoornissen zijn geschapen, dat God die niet heeft gekend en nimmer gevoel gaf.
Hoort gij, wat ik zeg?
God gaf nímmer gevoel voor een disharmonische wet, nooit niet!
En daardoor kunnen wij straks bewijzen, dat God ook niets te maken heeft met al die ellende van de Aarde; voor niets, niets, geachte kerk, steeds weer komen wij tot uw bewustzijn terug, om u toe te roepen dat God als een Vader van liefde niet verdoemen kán en Hij ook niets te maken heeft met al die ellende van Moeder Aarde en haar kinderen, dát heeft de mens zichzelf aangedaan.
God schiep géén ziekten!
God sloeg Zijn kinderen, Zijn leven niet door afbrekende wetten!
God heeft geen brandende hellen geschapen!
God heeft geen oorlogen gewild!
God gaf Zijn kinderen te eten en te drinken, gaf Zijn leven álles, maar de mens is het, die zijn schrokkerig gevoelsleven gevoel gaf ... die zijn gevoel openstelde voor afbraak en vernietiging, voor leugen en bewust bedrog, die zich openstelde voor moord, brandstichting en ál de ellende op Aarde.
Dát heeft de mens als een Goddelijk wezen gekund en gedaan.
God kán Zijn leven niet slaan, door niets, of Hij slaat zichzélf!
Wordt u dit thans duidelijk, katholieke kerk?
Wij behoeven niet tot Boeddha zó te spreken, omdat Boeddha die fouten niet heeft willen maken.
Gij zijt het op Aarde, die de ongelukkigste franjes hebt gemaakt, gij zijt het, die de mens verdoemt en géén andere godsdienst heeft gekund!
Miljoenen levenswetten moeten wij u verklaren volgens de Goddelijke wetten en openbaringen en wij zijn daartoe in staat.
Telkens komen wij vanzelfsprekend tot uw leven en uw persoonlijkheid terug.
Wanneer wij de wetten voor het kind van Moeder Aarde hebben geopend, vallen wij uw leven aan, omdat Christus wíl dat gij voor de God van al het leven ontwaakt!
God kán u geen zonden vergeven, Hij gaf u álles!
God kán u door Zijn Zoon Christus niet vergeven, omdat élke vonk van God – als mens, Zijn Godheid bezit en vertegenwoordigen moet!
Elke godsdienst van Moeder Aarde komt tot de Universiteit van Christus!
Bloedoffers hebben dus nu géén betekenis meer.
Maar daar later over, wanneer wij het menselijke bewustzijn betreden, leren wij ook die onnatuurlijke wetten kennen, die niet God noch de „Almoeder” geschapen heeft, maar gij zélf!
Dat zoudt ge wel willen, maar wij leren hier de rechtvaardigheidswetten kennen en hebben dit alles te aanvaarden.
Ook gij, kerk!
Heilige moederkerk, wij zullen u bewijzen, dat gij niets te maken hebt met dit heilige gebeuren, gij zijt nog ónbewust; wat gij voor uw bewustzijn bezit ís hovaardij!
Is armoede van geest!
Schrikt ge nu?
We zullen u op deze reizen telkens wéér laten schrikken, zodat gij kunt ontwaken!
Já, armoedige vrouw, gij zult nú ontwaken en uw macht verliezen!
Dit is voorlopig voor de katholieke kerk, mijn broeders.
Maar wij komen terug, wanneer wij voor de Bijbel staan en de mens een geloof kreeg.
En dán zullen wij bewijzen, dat niet God tot Mozes gesproken heeft!
Wij zullen dan Goddelijk-geestelijk-wetenschappelijk bewijzen, dat het de meesters zijn geweest, dus mensen, die vanuit hun wereld het leven van Moeder Aarde tot deze ontwaking brachten!
En dan nemen wij de katholieke kerk haar brandende hellen af, ook dat ongelukkige vagevuur en ál die vervloekte franjes, die nonsens en leugens door haar geschapen.
Dát wil nu ónze „Christus”.
Dán, mijn broeders, waar het Christus om gaat, stellen wij vast dat de Bijbel met ónwaarheid begint, met kletspraat!
Miljoenen mensen geloven dat nog, miljoenen mensen worden hierdoor bedrogen en leren nooit de God van al dit leven kennen, die „Liefde” is en altijd zal blijven.
Já, mijn broeders, wat wij nu beleven is machtig, het is het allerhoogste, géén mens voor ons heeft hiervan één wet kunnen aanschouwen, géén Boeddha, noch Mohammed, géén van al de profeten die een naam kregen.
Máár, Christus had dit aan het kind van Moeder Aarde wíllen schenken, indien men Hem als het hoogst bewuste wezen en leven niet had vermoord!
Dít is de Goddelijke waarheid!
Ook Goddelijke ontwikkeling!
Wanneer nu die disharmonische wetten naar voren treden, dat beleven wij straks het ogenblik, waar de mens zichzelf werd, waar hij ging beseffen, dat hij zijn gevoelsleven beleven kon.
En dan staan wij vanzelfsprekend voor het oerwoudstadium als mens en heeft de mens de wateren verlaten en overwonnen, dáár dus, waar onbewust kwaad ontstond, de disharmonie en later, op Aarde, het bewuste kwaad, waardoor de mens als een Goddelijke zelfstandigheid zijn leed en smart leerde kennen en te aanvaarden kreeg.
Wij, mijn broeders, leggen ál deze fundamenten voor de Universiteit van Christus!
Indien dus de mens deze reine éénheid als Goddelijke afstemming had kunnen behouden, was er nooit leed, noch smart geboren.
Dan waren ook geen ziekten ontstaan, noch krankzinnigheid, noch psychopathie!
Doch de mens kreeg zijn eigen schepping in handen en te beleven en eiste, overheerste, mismaakte en bezoedelde zijn Goddelijke éénheid en zijn afstemming.
Ook die ellendige zaken moeten wij ontleden en staan dan voor goed én kwaad, het bewuste en het ónbewuste bedrog.
Toen maakte de mens zich vrij van deze Goddelijke harmonische wetten, doch kreeg zijn ellende te aanvaarden.
Ook die levenswetten komen wij tegen en zullen ze dan volgen.
De mens zélf is het geweest, die zich losrukte uit dit Goddelijke verband en ook dat krijgt de mens in het huidige stadium, krijgt de kerk te aanvaarden.
Toen trad de menselijke persoonlijkheid naar voren, de bewuste en de ónbewuste, de voordierlijke ... de dierlijke, grofstoffelijke, stoffelijke én later de geestelijke persoonlijkheid, de mens dus, die zich weer tot de Goddelijke harmonie heeft gebracht en uiteindelijk kon zeggen: Ik ben zo ver, thans ga ik in reine liefde verder, en betrad hij het leven aan Gene Zijde!
Is hier nu, vraag ik u, licht geboren?
Dan moeten wij zeggen, dat komt later, wanneer de mens zijn leven volgens de harmonische wetten gaat beleven komt hij zover, bezit hij licht achter de dood, leven en bewustzijn in een sfeer van licht, waartoe hij behoort en zélf heeft vergeestelijkt.
Wij kunnen dus steeds verdergaan, hoger en hoger, já, wij gaan tot het bewuste Goddelijke „AL” terug, dáár, waar wij ons bewuste „AL” moeten vertegenwoordigen en dan Goden zijn!
Wat is nu tweelingliefde?
De mens voor de Aarde die één levensgraad beleven kan, waarvan de hoogste de zevende graad is, doch nu, voor zijn innerlijk leven, já, mijn broeders, voor welke toestanden, begrippen al niet?
En dan staan wij voor, meester Zelanus?”
„Voor de „liefde”.
Het begrijpen.
Eerbied, achting, trouw, genegenheid, vanzelfsprekend voor de harmonie voor ál deze gevoelens, voor tederheid, zachtheid, beleefdheid, goedertierenheid, grootmoedigheid en vele andere, duizenden karaktereigenschappen meer, die nu deel uitmaken van de persoonlijkheid als mens, als man en vrouw, als vader en als moeder, daarin, indien zij beiden dit bouwwerk willen beleven, staan zij voor de waarachtige liefde en is het leven op Aarde als een paradijs, doch zó heeft de God van al dit leven het gewild en is „Christus” voor gestorven.”
„Ik dank u, mijn broeder, voor uw voelen en denken.
Inderdaad zijn dat reeds de eigenschappen voor de mens.
En welke zijn het, André, die u en mij en het kind van Moeder Aarde tot de duisternis hebben gebracht?”
„De disharmonische gedachten en gevoelens, mijn meester, die als ...
trots, hovaardigheid, als hebzucht, overheersing, gemeenheid, egoïsme, eigenliefde, winzucht, gierigheid, maar vooral de ónoprechtheid, het demonische in de mens, de begeerte naar ónecht genot, de wraakzucht, de wreedheid, de afgunst en duizenden andere karaktereigenschappen meer, die nu naar voren treden, doch waardoor de mens zichzelf mismaakte.”
„Zó is het, mijn broeders, doch dan betreden wij de wijsgerige stelsels en staan wij voor Socrates, voor Plato en de anderen, die voor het kind van Moeder Aarde die stelsels hebben gefundamenteerd, maar waarvan wij dán de geestelijke, de ruimtelijke én de Goddelijke fundamenten leggen voor de „Universiteit van Christus”!
En dát voor ziel, leven, de geest en de persoonlijkheid, voor de mens als een godheid!
De mens die nu de „Eeuw van Christus” leert kennen, maakt zich de hogere eigenschappen eigen en daardoor betreedt hij, wanneer hij zijn stoffelijke kringloop heeft volbracht, de geestelijke „Astrale Wereld”, het leven achter de dood!
Maar hier, op de Maan kregen wij het vader- en het moederschap in eigen handen, waardoor zich echter ál de andere eigenschappen van God hebben geopenbaard.
Wat is dus liefde?
Doe goed, beleef de wetten in harmonie en gij krijgt die liefde als mens, als man en vrouw te beleven.
Dát geluk hebt gij zélf, kind van Moeder Aarde, in handen.
Aan u om van uw leven iets te maken!
Hebt gij, mijn broeder André, al deze wonderen in uw leven en bewustzijn opgenomen?”
„Ja, mijn meester.
Het is wonderbaarlijk.
Ik zal mijzelf verrijkt voelen als ik daar terugkeer en zal bovendien mijn best doen om dit alles te verwerken, zodat meester Zelanus spoedig aan het schrijven van de „Kosmologie” kan beginnen.
Ik buig voor al deze wetten mijn hoofd, meester Alcar.”
„Ik dank u, mijn broeder André-Dectar.
Weet nu, gij bouwt voor uzelf geen luchtkastelen, maar heilig en waarachtig bezit voor uw godheid.
Vanzelfsprekend staan wij thans voor de overgangsgraden, de vele verdichtingswetten, die door de Maan als moeder werden geschapen en zullen wij aanstonds volgen.
Maar wat wil dat zeggen, meester Zelanus?”
„Dat uit deze zeven levensgraden duizenden overgangsstadia werden geschapen.
De ziel gaat nu verder, zij zal de planeet overwinnen.
En ook dat kunnen wij aanstonds volgen en beleven.
Daardoor zullen er miljoenen levens geboren worden, totdat de ziel het visstadium heeft bereikt en ook dan verdergaat, zodat zij door een andere planeet aangetrokken wordt.
Ook die wetten zullen wij volgen, mijn meester, willen wij beleven, hoe de ziel als mens de planeet Aarde mocht bereiken.”
„Juist, mijn broeders, daarvoor komen wij straks te staan.
Doch dan op onze volgende reis.
En eerst dan voelen wij, dat wij in staat zijn het kind van Moeder Aarde een Goddelijk overzicht te schenken van het eigen ontstaan en de lange kosmische weg, die de ziel als mens te beleven kreeg.
Indien wij aanstonds de Maan als moeder volgen en beleven, zien wij, hoe zij haar eigen leven en organisme heeft kunnen verdichten, doch dan betreden wij haar uiteindelijke stadium.
Maar wij gaan van de Maan naar het bewuste Goddelijke „AL”, niets houdt ons tegen!
Ge voelt zeker, dat wij in staat zijn om duizenden boeken te schrijven.
Dat André daarvoor geen tijd heeft, weten wij ook, doch ik kan u thans zeggen, dat hij en wij ons werk straks zullen voortzetten.
Doch nu vanuit ons leven en dóór de technische wonderen, waardoor wij zullen spreken, de wetten ontleden voor héél de mensheid!
Dát, mijn broeder André, krijg ik nu vanuit het bewuste Goddelijke toegestuurd voor uw leven en uw taak.
Gij kunt dit aanvaarden en dan geven wij vanuit ons leven Goddelijke „Colleges”.
Dán betreedt het kind van Moeder Aarde het „Koninkrijk Gods”.
Daar zal dan „Christus”‘ leven zegevieren over al het kwade in de mens!
Nu nog énkele fundamenten, die beleefd willen worden.
En ze zeggen ons: de mens móét scheppen én baren of hij kan niet verdergaan!
Dát zijn Goddelijke geschenken!
Daardoor kan de mens de Goddelijke liefde beleven!
De mens kán niet bezwijken indien hij harmonisch de wetten van God beleven wil!
Maar de mens schiep ellende en narigheden en ging aan zijn eigen scheppingen te gronde!
In deze cel dus leven ál de Goddelijke eigenschappen.
Eén voor één zullen wij die eigenschappen ontleden, omdat wij de vergeestelijking en de verstoffelijking kunnen volgen.
Voor de volgende reis wil ik nu nog iets wonderbaarlijks vastleggen en wel voor het stemgeluid van de moeder en de man, ik zeg u echter, wanneer wij het gevoelsleven beleven, leggen wij ook die fundamenten.
Wij spraken over de menselijke stem, mijn broeders.
Hebt gij toen aangevoeld, dat wij door het moederlijke leven als die zelfstandigheid te scheppen, het tweede „ik” van onszelf tot die splitsing voerden?
Voelt ge thans, dat de moederlijke stem, haar timbres dus, uit het scheppende gevoelsleven geboren zijn en dat zij voor de Aarde als mens, thans moederlijk zijn bezield?
Géén geleerde voor deze kunst kent de wetten voor de moederlijke stem, (een geleerde) kent de beginstadia niet voor deze zelfstandigheid, weet niets van deze geboorte af, omdat dit op de Maan is gebeurd.
Door onze splitsing dus, doordat het moederschap een zelfstandigheid werd, trad tevens haar timbre naar voren en werd de „alt, de sopraan en de mezzosopraan”, zodat wij kunnen volgen en beleven, dat de „alt uit de bas, de sopraan uit de tenor, de mezzo uit de bariton” werd geboren, drie opvolgende levensgraden voor de moederlijke en vaderlijke, de scheppende en barende timbres voor het kind van Moeder Aarde, die echter op de Maan door ónze eigen splitsing die zelfstandigheid kregen.
Dat de menselijke klank het Goddelijke „Timbre” eens vertegenwoordigen moet, dat spreekt vanzelf en dat de mens ééns een klankvol timbre zal bezitten is ook duidelijk en waarachtig, doch dat níét élke lichamelijke levensgraad voor het menselijke organisme gereed is voor dat „timbre”, meester Zelanus, moet u thans duidelijk zijn.
Maar waardoor?”
„Omdat alléén het hoogste organisme die klank zal bezitten, mijn meester.”
„En dat zegt weer, André?”
„Dat het oerwoudstadium niet het organisme bezit van het kind van Moeder Aarde dat het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) beleven kan en wil zeggen, dat de organische timbres nog voor dat klankgeluid moeten ontwaken.”
„Zeer juist en wil zeggen, hoe hoger de mens als stoffelijk wezen opklimt, des te schoner is het menselijke „timbre”.
Maar ook deze wetten stellen wij vast, wanneer wij de mens voor zijn gevoelsleven volgen en wij zijn eerste liefde beleven, doch bovendien als gevoel, ook voor de zintuigen.
Doordat de moeder uit het scheppende gevoelsleven geboren is, ís nu ook haar timbre veranderd.
U ziet nu, hoe wonderbaarlijk alles is.
Hoe bovennatuurlijk die wetten en gaven ook zijn, de „Universiteit van Christus” zál ze ontleden!
Waar het de meesters om gaat, is nu dat élke levensgraad een „eigen” timbre te vertegenwoordigen heeft.
De levensgraad dus voor het stoffelijke organisme, het oerwoud op Aarde, die mensen dus, zingen niet als het kind van Moeder Aarde dat de zevende graad als organisme beleven kan, want dat is niet mogelijk, dat zijn wetten, ook dus voor het menselijke timbre!
Alléén om het kind van Moeder Aarde het ineens duidelijk te maken, kan ik bewijzen, dat alléén de Caruso’s (Enrico Caruso, 1873-1921, een van de beroemdste tenoren in de geschiedenis van de opera) het hoogste organisme moeten beleven, omdat dit organisme het hoogste voor de mens op aarde te vertegenwoordigen heeft, én het kind uit het oerwoud die hoogte nog moet beleven en bereiken.
Dat stemgeluid dus, dat timbre, moet nog ontwaken!
Maar ook hier komen wij op terug.
Door de splitsing echter, in dit embryonale stadium, hebben deze menselijke wonderen zich gemanifesteerd.
En daardoor, kind van Moeder Aarde, geleerden, kreeg de moeder de „alt, de sopraan, de mezzo”, de man zijn „bas, bariton en tenor” te beleven, timbres voor het vader- en het moederschap.
Is het niet wonderbaarlijk, dat wij thans ál deze wetten van God voor het kind van Moeder Aarde mogen ontleden?
Dát is de „Universiteit van Christus” ... vergeet dit nooit!
Het is dus van Goddelijke betekenis, dat wij deze reizen mogen maken.
Het is van essentieel belang, dat Moeder Aarde thans deze wijsheid ontvangt!
En daarenboven moeten wij aanvaarden, dat de „Almoeder” door God dus, álles aan „Haar” leven gegeven heeft, álles!
En dat Goddelijke „alles” zullen wij door tal van reizen beleven en ontleden!
Theoloog, buigt ge u nog niet voor deze waarheden?
Verban thans al die onmenselijke verhalen uit uw Bijbel en aanvaard deze „Bijbel” ... waarvoor wij, doch door Christus, déze Christus dus de nieuwe fundamenten moeten leggen!
En nu nog:
Hoe onfeilbaar wij als mens ónze schepping in handen kregen, dat zal deze ganse mensheid straks moeten aanvaarden!
Toch, mijn broeders, moeten wij nog andere zelfstandigheden beleven en stellen daardoor vast: ten eerste, dat het Universum óns heeft geleerd, heeft geschonken, wat de „Almoeder” voor haar eigen leven en persoonlijkheid heeft gekund.
Zij splitste zich in myriaden deeltjes, en wat doen wij nu als mens?
Zij is licht, leven, ziel, geest en wat zijn wij?
Zij is vader en moeder, wat zijn wij geworden?
Hierdoor keren wij tot haar leven terug en vertegenwoordigen haar dáár en dát voor eeuwigdurend!
En dat wil nu voor deze reis zeggen, dat wij onherroepelijk Goddelijk werden bezield, of wij hadden ons volkomen verloren, dat nu niet mogelijk is.
Máár, en dat zult gij straks duidelijk zien, er zijn kosmische wetten en menselijke levenswetten geboren.
Het is waarachtig ... ”astronoom” van de Aarde, wij overwinnen dit Universum, hoe ook dit leven is, omdat wij mensen én lichamen zijn geworden, uit dát machtige, omdat wij tenslotte slechts twee levenswetten hebben te beleven, het Universum en wij als mens, dat het vader- en moederschap is en zal blijven!
Wat er straks van ons leven terechtkomt, ook dat zullen wij beleven, wij weten reeds, hoe wij door onze levens tekeer zijn gegaan, afbraken, bewust en onbewust, dat in reine liefde geboren werd.
Dat weten wij en ook dat hebben wij te aanvaarden.
En nu kan ik u vragen, mijn broeders.
Hoeveel miljoenen levens moeten wij hier beleven, voordat wij het visstadium hebben bereikt?
Dat worden miljoenen levens!
En voor de Aarde zullen het myriaden levens zijn, voordat wij daar kunnen zeggen: ik heb mijn aardse kringloop volbracht.
Maar dat zegt niets, want voor God beleven wij Zijn óneindigheid.
Doch hierdoor krijgt het kind van Moeder Aarde het weten: wát eigenlijk óneindigheid wil zeggen.
De dood kan de mens dus niet vernietigen, vele sekten hebben gelijk, zijn reeds zover, alléén het westerse gevoelsleven moet hiervoor nog ontwaken.
Hier is dus de stoffelijke én de geestelijke wereld geboren!
Voor het embryonale leven een wereld van onbewustzijn, voor de mens die zijn kringloop heeft volbracht, een bewuste wereld, zoals wij reeds mochten vaststellen, doch thans noodzakelijk is of de mens van de Aarde begrijpt het wéér niet en maakt er opnieuw voor zichzelf iets anders van, zoals ook de Bijbelschrijvers dat hebben gekund!
En nu, mijn broeders, voordat wij tot de verdichtingswetten komen, zou ik u willen vragen: hoe diep is nu de Goddelijke schepping.
Wij weten, dat wij leven en straks, uit ons het dier, daarna leren wij Moeder Natuur kennen.
Uit de eerste menselijke levenscel, het stoffelijke „ego”, kreeg de dierenwereld zichzelf te beleven.
Ook die graden schiepen en baarden zeven opvolgende stadia, zodat wij, indien wij het dier volgen, miljoenen levenswetten hebben te volgen, omdat élke levensgraad weer een eigen vader- en moederschap te beleven kreeg en thans ongelooflijk diep is.
Niettegenstaande dat, zullen wij toch ál die wetten ontleden, omdat de „Universiteit van Christus” ze ontleden kan.
Doch dán stellen wij de bestaande en de náscheppingen vast.
Wat wil dat zeggen, André-Dectar?”
„U bedoelt, mijn meester, welk leven tot de náscheppingen behoren.
En dan zie ik een „luis”, een adder, een slang, een worm, levens dus, die géén zevende levensgraad hebben gekend, maar die uit die rottingsprocessen een eigen stadium konden scheppen en baren en náscheppingen zijn.”
„Ik weet, mijn broeder André, dat gij ook dit woord hebt ontvangen.
Waarlijk, geloof het, élke levenswet kunnen wij nu volgen en ontleden en is de wijsheid voor het kind van Moeder Aarde, voor het „Koninkrijk Gods”!
Ook die wetten zullen wij leren kennen.
Elke levensgraad zal ons straks vertellen wáár de ziel, waar het vader- en moederschap geboren is.
Of dat leven nu tot de wateren of tot het landelijke organisme behoort, dat doet er niets toe, wij zullen dat leven leren kennen en eerst dán begrijpen wij onze eigen scheppingen, de organismen die dóór ons afgelegde „ego” hier op de Maan ná ons aan het leven begonnen.
Madame Blavatsky?
Waart gij zover?
Néén, deze diepte hebt gij niet bereikt of gij had nimmer die woorden uitgesproken.
Wij waren het éérst aan onze verdichting begonnen en toen volgde ons het dier.
Nietwaar, dat is hier te beleven, te zien en te volgen, wij hebben die wetten moeten aanvaarden; uit de menselijke cel, het stoffelijke „ego” zoals zij dat noemen, de eerste menselijke stoffelijke „schil” ... traden zeven dierlijke levensgraden naar voren en dat werd de dierenwereld en eerst hierna begon Moeder Natuur.
Bezit Moeder Natuur op Aarde andere wetten?
Het „AL” wil, mijn broeders, dat wij voor het kind van Moeder Aarde vergelijkingen maken, al die mogelijkheden volgen, eerst dán gaan wij verder.
Hierdoor komen wij tot het stellen van vragen en tot de menselijke ontleding, voor mens én maatschappij, godsdiensten, kunsten en wetenschappen, voor ziel en geest, voor het vader- en moederschap op Aarde.
En welke levenswetten voelt gij, meester Zelanus, die om ontleding vragen, de geestelijke belichting behoeven?”
„Wat ik waarneem, mijn meester, is een wet die mij regelrecht met het kind van Moeder Aarde verbindt.
Dat de mens op Aarde tot de stoffelijke wereld terug moet keren, is Goddelijke ónfeilbaarheid, doch waardoor de ziel het vader- en moederschap beleven kan en zij haar persoonlijkheid tot die ontwaking voert.
Dat heeft de ziel als mens op Aarde te beleven, doch de mens als man en vrouw, kent deze wetten nog niet.
De mens weet niet waarvoor hij leeft, de mens vraagt zich af, waarvoor dit alles nodig is.
Zó onbewust is de massa nog op Aarde!
Door te baren en te scheppen trekken wij nieuw leven aan.
En met dat leven hebben wij te maken of wij zouden het niet aantrekken.
Wanneer wij de persoonlijkheid ontleden, ontmoeten wij deze wetten voor man en vrouw en eerst dan leert de mens zichzelf kennen.
U sprak over disharmonie, maar door het kwaad, de menselijke afbraak, heeft de ziel als mens het paradijs verlaten, heeft zij zichzelf doen verongelukken, dat toch door de „Albron” nimmer is gewild.
God zorgde voor onfeilbare, geestelijke en stoffelijke harmonische wetten, de mens heeft al die wetten bezoedeld, mismaakt en tot de duisternis gevoerd.
En dat moeten wij het kind van Moeder Aarde bewijzen; dat niet God het is, die ellende zal scheppen, maar dat hij en zij het zijn, die deze afbraak hebben bezield, die het gevoel die mogelijkheid schonken om deel te nemen aan die algehele afbraak en trad leed en smart naar voren.
Waarom is er zoveel smart, leed en ellende op Aarde?
God, dat hebben wij nu gezien, schiep alléén geluk.
Hij schiep liefde en rechtvaardigheid.
Toch is het op Aarde een chaos geworden en zullen wij ook daar volgen en ontleden voor de wijsgerige stelsels.
Ik kan de ziel als mens zeggen, dat zij zichzelf heeft vergeten!
Hoewel zij niet in staat is geweest de Goddelijke wetten te veranderen, schiep zij ellende, narigheden en bedrog.
Maar Moeder Aarde ging verder en maakt haar organisme af.
De ziel als mens, mijn meester, als vader én moeder, heeft deze zeven levensgraden te aanvaarden en te beleven, die zij moet overwinnen of zij zal nimmer de sferen van licht bereiken.
Wij weten echter, dat zij de Kosmische wetten niet overheersen kan en dat zij zich vroeg of laat heeft te buigen en zal aanvaarden.
Wat de ziel als mens moet weten is, dat zij op Aarde door haar eigen lichamelijke levensgraad aangetrokken wordt en die nimmer kan ontlopen, doch dat zij daardoor haar liefde beleven zal, die nu dierlijk, stoffelijk, óf reeds geestelijk is, waarvan de hoogste, de laatste levensgraad en wél door het innerlijke leven als bewustzijn, het gevoel dus voor het goede, zij haar geluk beleven kan, waarvoor tenslotte al het leven leeft en wíl beleven of het leven op Aarde ís gelijk een hel achter de menselijke kist.
De mens weet dat nog niet, mijn meester, doch dit zijn voor de ziel op Aarde de lichamelijke en de geestelijke wetten die zij te beleven krijgt.
Duizenden levens moet zij beleven voor het vader- en het moederschap, voor de zeven levensgraden voor het menselijke organisme.
Zij, dat weten wij reeds, begint in het oerwoud, begint bij de eerste lichamelijke levensgraad om de zevende te betreden, die door het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en de oosterse volken worden beleefd en hierna opnieuw duizenden levens, om de fouten die zij door al die levens schiep, het kwaad, goed te maken.
Dat wij aanstonds die wetten voor het embryonale leven kunnen volgen, dat hebben wij reeds gezien en is voor de Maan als het uiteindelijke stadium het visbewustzijn, voor stof en geest, doch dan gaat de ziel verder.
Hierdoor krijgt de ziel als mens, door het vader- en moederschap de ruimte te beleven, die haar door de planeet als moeder geschonken wordt.
En dat wordt voor de Aarde als mens, de stoffelijke, dus lichamelijke bewustwording, waarna de ziel als mens haar kringloop voor de Aarde kan volbrengen en betreedt zij de astrale, geestelijke wereld, staat zij open voor goed óf kwaad, vertegenwoordigt zij een sfeer van licht of één die duisternis vertegenwoordigen zal en heeft zij zelf in handen.
Ik kan dus voor de Universiteit van Christus zeggen: ... dat de ziel als mens, als vader en moeder, vanuit het oerwoud aan haar leven voor de planeet Aarde begint!
De mens lééft dus op Aarde om de planeet te overwinnen en daarna de geestelijke wereld te betreden om ook hier verder te gaan, want zij, man en vrouw, keren tot God terug!
Man en vrouw vertegenwoordigen God, zijn Goden, maar beleven nu nog dierlijke, stoffelijke én geestelijke levensgraden, doch komen zover.
Indien nu de mens zichzelf te heilig vindt om te baren en te scheppen, dat de katholieke kerk de volgeling oplegt, de priester en de priesteres toe dwingt, is het vreselijkste wat er is, omdat thans de ziel als mens disharmonie voor haar evolutieproces schept!
De ellendige gevolgen, mijn meester, zullen wij aanstonds belichten, want wij komen zover.
Wat de mens dan ook voor de Aarde bereiken zál, het vader- en moederschap, is het Goddelijke en het universele alles: dáárvoor heeft de ziel als mens te leven en te sterven.
Stoffelijke taken hebben géén betekenis, dat alles blijft op Aarde, alléén het innerlijke leven, de vonk van God, ís en blíjft eeuwigdurend ... bestaan!
Daarom móét er reïncarnatie zijn voor de Aarde.
Wanneer man en vrouw zich hun liefde schenken, is dát het splitsen voor hun eigen Goddelijke ontwaking en evolutieproces.
Wat hiervan begrepen en gevoeld wordt, dat weten wij, de mens als de persoonlijkheid heeft zichzelf ook daarin verloren en vanzelfsprekend een chaos geschapen.
En thans treedt de eigen levensgraad naar voren en hebben beiden, man en vrouw te aanvaarden!
Wat wij hier nu beleven, ik ben één met de verdichtingswetten, die zijn ook voor de moeder op Aarde in niets veranderd.
Het scheppende sperma is het, dat de embryonale zelfstandigheid nóg bezit en dan volgen de uitdijingsgraden voor de vrucht ín de moeder, die wij ook hier hebben beleefd.
De barings- en scheppingswetten, mijn meester, zijn dus niet veranderd.
De ziel, die voor de Aarde aangetrokken wordt, beleeft niets anders als wij hier, vanuit de astrale wereld, dus voor de nieuwe geboorte konden beleven.
Doch wij weten, dat de stoffelijke organen zich hebben verruimd, het menselijke zelfstandige orgaan is geboren en maakt thans voor de Aarde deel uit van het moederlijke organisme en moeten wij beamen.
U ziet, híér zijn ál die fundamenten gelegd en heeft te bewijzen, dat wij mensen in de wateren zijn geboren.
Ik ga verder, mijn broeders, want duizenden levenswetten willen thans beleefd worden, ik ben dus nog steeds met het „AL” één en verbonden.
Er is uitdijing, verdichting, ontwaking ontstaan, de embryonale vonk heeft zich verruimd en verdicht als ’n mens, het beeld, dat God voor zich zag toen Hij aan Zijn scheppingen begon.
Dat Universele beeld is voor de aarde – de mens, een Goddelijk product dus, met Goddelijke afstemming.
Maar is dit op Aarde begrepen?
Kan de mens zichzelf als een godheid zien, indien hij de „verdoemdheid” liefheeft?
Het gaat op Aarde dus niet om het stoffelijke leven, maar óm het vader- en het moederschap!
Dát zijn de essentiële wetten!
Wat is nu een levensgraad?
Dat is het menselijke organisme als baring en schepping, als man en vrouw, waardoor de „Albron” als de „Almoeder” zichzelf vertegenwoordigd ziet.
Kan men dat reeds op Aarde aanvaarden?
Néén, maar dit is Goddelijke waarheid, mijn broeders!
Hoe wordt er op Aarde geleefd?
Wat weet men daar van dit Goddelijke wonder af?
U weet het, moord en doodslag kunnen wij daar beleven, leugen en bedrog, haat en vernietiging.
En dat is de mens, maar dat ís God niet!
Een God van haat heeft de schepping nooit verstoffelijkt, noch vergeestelijkt!
Het Oude Testament is ook barbaars, duivels is het!
En thans het wonder, mijn meester, dat mij overtuigen wil, waardoor één levensgraad voor de Aarde niet uit te roeien is.
Wij zien hier in dit embryonale stadium, dat wij, u en ik, met duizenden cellen tegelijk tot de eerste levensgraad kwamen.
En ook dat is nu nog op Aarde waar te nemen.
Immers, wij hebben het voorbeeld „regen” beleefd.
Zo’n nietig wolkje scheidde miljoenen druppels regen af, dat de eigenlijke splitsing is voor dit nevelstadium in Goddelijke toestand.
Hierdoor hebben zich de levensgraden als massa, als een groep dus, geschapen.
Ik moet dus vaststellen, dat wij als cel tot duizenden andere cellen behoren, die eenzelfde hoogte én bewustwording hebben bereikt.
Het is déze wet, mijn meester, die voor de mens op Aarde verklaren zal, waarom de mens niet in staat is om één levensgraad uit te roeien.
Nietwaar, verschillende levensgraden doen ook nu mee aan doodslag en geweld.
Verschillende levensgraden voor het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), roeien zich tijdens deze oorlog uit, want de man beëindigt te vroeg zijn leven op Aarde, doordat hij het geweld, de vernietiging heeft aanvaard.
Ik moet mijn broeder André thans vragen, wáár wij die wetten ten opzichte van één levensgraad, vóór de Aarde dus en haar wetten, kunnen beleven?”
André is gereed en kan antwoorden:
„Die wetten, meester Alcar en mijn broeder Zelanus, zien wij terug op Aarde bij de moeder.
De éne moeder baart thans tien kinderen, een ander vermoordt deze Goddelijke wet of weigert te baren en te scheppen.
Daardoor is het, dat moeders meermalen kinderen baren en hierdoor houdt zij haar eigen lichamelijke levensgraad in stand.”
„Zeer juist” ... gaat meester Alcar verder ... „maar wij hebben hier vastgesteld, moeten aanvaarden, dat de vonk van God slechts twee levens zou scheppen en baren, voor man en vrouw, om de wedergeboorte te beleven.
Wij kunnen dus voor de Universiteit van Christus vastleggen:
Dat de moeder vier, vijf, tien kinderen moet baren komt, omdat een andere moeder in disharmonie leeft en weigert om te baren.
Wij dringen dus thans door tot het probleem voor de Aarde, waarom de éne moeder zoveel kinderen heeft te baren en de andere niet één.
Daardoor betreden wij de disharmonische wetten door de mens geschapen.
Indien élk mens de katholieke kerk zou aanvaarden en zou beleven, dus priester werd, de moeder zo’n heilig en kuis leven ging beleven, dan roeide de mens zijn schepping uit en was er in enkele jaren géén mens meer op Aarde.
Beseft dat de kerk niet?
Dringt het niet tot dat bewustzijn door, dat wij als mens dán in staat waren om het leven van Moeder Aarde volkomen te vernietigen?
En deze mogelijkheden, mijn broeders, moeten wij op Aarde volgen, wil de kerk zien, wil man en vrouw op Aarde beleven, hoe vernietigend het is, dat zij van haar „adepten” wil, om een kuis leven te beleven, doch thans in strijd is met ál de essentiële wetten van God voor het evolutieproces.
Oorlogen verbreken deze wetten, vernietigen de Goddelijke harmonie, élke moord verbreekt, vernietigt de tijd voor de mens, smoort dit Goddelijke plan en zullen wij door dit embryonale stadium voor de mens ontleden.
Daardoor is het nu, zoals gij hebt waargenomen, dat de moeder meermalen moet baren, zodat zij haar eigen levensgraad, waartoe zij dus behoort, voor álgehele ondergang beschermt.
Volgens de Goddelijke wetten voor de menselijke evolutie, hebben man en vrouw slechts twee zielen een organisme te schenken.
Voor de moeder en de vader om tot de stoffelijke wereld terug te keren, de wedergeboorte te beleven, zodat wij kunnen zeggen: ook daarin ís op Aarde een chaos ontstaan!
De wetenschap op Aarde, mijn broeders, kent deze wetten niet.
Dit zijn allen wetten, die de mens te eerbiedigen heeft, doch waardoor wij thans, de fundamenten leggen voor de „Universiteit van Christus” en vanzelfsprekend de nieuwe „Bijbel” ontstaat!
Man en vrouw vertegenwoordigen dus met duizenden andere cellen één organische levensgraad.
En die levensgraad wordt door de massa vertegenwoordigd, gaat verder en hoger, doch daarvan stellen wij straks, wanneer wij de „ziel als de persoonlijkheid” ontleden, ook de Goddelijke „Harmonische” vast.
Hoort gij het, de „Goddelijke Harmonische” wetten voor duizenden én miljoenen levensgraden voor de mens, voor ziel, geest, voor haar astrale persoonlijkheid, já bovendien voor haar Goddelijke afstemming.
En dán, mijn broeders, ontdoen wij man en vrouw van al hun disharmonische scheppingen en leert híj zich en zíj zichzelf kennen, niet alléén voor het machtige vader- en moederschap, doch in de allereerste plaats voor haar godheid.
Nu kent élke levensgraad voor het organisme die disharmonische totstandkoming.
Reeds in het oerwoud zijn wij aan die afbraak begonnen.
Maar de hoogste graad, het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) dus, heeft dat niet alléén gekund door de oorlogen, door moord en brandstichting, maar daarenboven door het geloof, het priesterschap en eerst toen werd het leven op Aarde een menselijke chaos.
Juist dat, mijn broeders, door kuis en heilig te doen, schiep niet alléén organische, dus lichamelijke afbraak, doch bovendien de geestelijke.
Nú verliest de mens zichzelf, hij kan zich niet meer staande houden en op dat natuurlijke ogenblik, baarde de moeder vier, zeven en tien kinderen, doch op dat ogenblik had zij haar Goddelijke-Harmonische afstemming verloren, bezoedeld en menselijk mismaakt.
Kan het duidelijker worden verklaard?
En nu verder, mijn broeders.
Wij hebben gezien, dat twee cellen van één levensgraad nieuw leven hebben geschapen.
Toen zij tot die éénheid kwamen waren zij Goddelijk rein, universeel één in alles, géén disharmonie kon dit éénzijn bezoedelen.
Daarin waren deze cellen Goddelijk harmonisch en beleefden toen deze Goddelijke aanraking.
Dat werd natuurlijk de splitsing, als zielen van één graad, één leven, één bewustzijn en zijn nu voor God en Zijn ruimten tweelingzielen!
Wat ik nu moet volgen is en het „AL” van mijn bewustzijn verlangt, de „Universiteit van Christus” als fundamenten vastlegt ...
Dát God alléén geluk, leven en liefde heeft geschapen en géén ellende, dát, indien deze cellen de harmonie weten te beschermen, zij nimmer narigheden kunnen beleven, nooit ellende, nimmer afbraak nóch disharmonische gevoelens ten opzichte van het eigen leven, de eigen levensgraad als man en vrouw, vader en moeder.
Déze twee cellen nu kúnnen alles dragen, want zij vertegenwoordigen, bezitten ál de Goddelijke harmonische wetten.
Máár, mijn broeders, thans keren wij tot het leven op Aarde terug en stellen vast, hoe ontzagwekkend, hoe rot menselijk, deze levens zichzelf hebben verduisterd.
Er is voor het huwelijk op Aarde géén harmonie meer te zien, zó bewust afbrekend hebben de levensgraden van God de eigen verkregen zelfstandigheid voor het vader- en moederschap bezoedeld!
Waarom is er dus géén geluk, géén reine, universele liefde op Aarde te beleven?
Omdat de mens de Goddelijke reinheid, dit „Universele” éénzijn, zélf bezoedeld heeft!
Zélf heeft mismaakt!
Zélf heeft verkracht!
De mens heeft zich zélf uit dát paradijs geluk verbannen en ís héél iets anders, dan de kerk, de „Bijbel” ervan maakt.
Wij stellen dus voor de „Universiteit van Christus” vast:
Dat ook dát verhaal uit de Bijbel ónzin is.
Wij stellen vast en leggen de fundamenten voor: God, als een Vader van Liefde.
Voor de mens als „Tweelingzielen”.
En zíj, man en vrouw, zijn in staat, door Goddelijke éénheid tezamen gekomen, de scheppingen van de „Almoeder” te beleven ín geluk, door liefde, niets is in staat deze heilige éénheid te verbreken.
Maar wij weten hoe de mens zich op Aarde voelt, hoe man én vrouw hun liefde beleven, wij weten, dat zij moord en brandstichting hebben geschapen en zichzelf úít dat Goddelijke verband hebben gerukt, hebben geslagen en getrapt.
En tot de kerk moeten wij zeggen:
Wat de „Bijbel” zegt over het menselijke paradijs, is in strijd met de Goddelijke werkelijkheid.
De mens heeft niet van verboden vruchten gegeten, maar hij heeft zichzelf uit deze Goddelijke harmonie getrapt, verwijderd, doordat hij zich heeft willen uitleven en hierdoor de andere levensgraad én zijn eigen afstemming bezoedelde, waardoor zijn harmonisch leven voor de liefde, het huwelijk op Aarde volkomen oploste, zich daar dus disharmonisch heeft gesplitst!
Dat gepraat nu over het „eten” van verboden vruchten, is de armoedigste ónzin door de Bijbelschrijvers vastgelegd.
En tóch, miljoenen mannen en vrouwen aanvaarden deze ónzin!
De kerk wil deze „ónzin” nog niet prijsgeven, want hierdoor behoudt zij haar overmacht en (anders) lopen al die kinderen de kerk uit.
Zij heeft nu haar machteloosheid te aanvaarden en zij lost op, doch dat moet thans voorkomen worden.
Maar de „Universiteit van Christus” verklaart thans ál deze ónmenselijke verhalen van de Bijbel en legt nieuwe fundamenten voor het kind van Moeder Aarde.
Wanneer begint het kind van Moeder Aarde te denken?
De kerk verbiedt haar kind om zélf te denken, doch daardoor smoort zij de menselijke evolutie voor ál de Goddelijke rechtvaardigheidswetten.
Vanzelfsprekend, zoals wij reeds volgden, moet dat afschrikwekkende verhaal over „Adam en Eva” van de Aarde verdwijnen!
Deze „Adam en Eva” die wij thans leren kennen, hebben een andere evolutie beleefd dan de Bijbel ervan zegt en te vertellen heeft.
Wij hebben als Goddelijke vonken niets met die onzin uit te staan.
Wij hebben niet in ’n paradijs geleefd, waar een boom haar appeltjes tentoonspreidde – wij beleefden onze oerwoudstadia, kwamen úít de wateren vandaan en begonnen toen eerst aan ons landelijk leven; die prachtige verhalen zijn dus in strijd met de Goddelijke werkelijkheid en hebben geen grond van bestaan meer, zíjn ónmenselijke nónsens!
En toch is deze verklaring de macht van de katholieke kerk om ál die miljoenen mannen en vrouwen door die vervloekte angst tot het geloof te behouden.
Dat het „geloof” van de Aarde verdwijnt, kunt gij thans aanvaarden, want het „AL” wíl, dat het kind van Moeder Aarde zichzelf leert kennen en nu „weet”!
Het „Geloof” wordt „Weten”!
De mens van Moeder Aarde zál nu „weten”!
En het vader- en moederschap zál thans, voor de „Eeuw van Christus” gezuiverd worden!
Het vader- en moederschap krijgt hierdoor weer universele én Goddelijke betekenis.
Hierdoor keert de vrede en de rust, de liefde voor man en vrouw terug en zullen zij elkaar leren begrijpen.
En bovendien krijgt zij nu haar reine levensgraad – als de Goddelijke rechtvaardigheidswet – universeel, dus voor de Aarde en haar ruimte, zuiver stoffelijk en geestelijk in handen.
Dát heeft de „Almoeder” bedoeld en niets anders.
Het is dus duidelijk, mijn broeders, naarmate de ziel moeder wordt, evolueert zij, ontwaakt haar innerlijk leven en evolueert haar persoonlijkheid.
Zó overwint zij de planeet en hebben de zeven levensgraden voor het embryonale bestaan op de Maan geopenbaard.
Wat de ziel als mens op Aarde verlangt, is de splitsing voor het lichamelijke verlangen, doch daarachter lééft de eigenlijke „levenswet”, de Goddelijke geboorte voor het nieuwe leven.
Voelt gij dit, dan moet het u duidelijk zijn, dat het menselijke éénzijn ál deze evoluerende gevoelens opwekt, maar die thans nog voor vele levensgraden, voordierlijk, dierlijk, grofstoffelijk, stoffelijk en voor énkele zielen geestelijk zijn, doch dat de massa, dat ál die miljoenen mensen de geestelijke graad moeten betreden en zich eigen hebben te maken.
Is dat waarheid, André?”
„Ja, mijn meester, omdat ik die wetten op Aarde kan beleven.
De mens zal het gevoel bezitten om uit te dijen, te ontwaken voor dit universum, doch nu staan wij voor de wijsgerige stelsels, voor goed en kwaad en voor de geestelijke liefde.
Ik weet het, op Aarde dient de mens, als man en vrouw voor de duisternis en het licht.
Eens zal zij, de ziel dus, haar duister leven afleggen en keert zij terug tot de harmonische wetten van God.”
„Inderdaad, mijn broeders, dit zijn Goddelijke waarheden.
Het lichamelijke éénzijn op Aarde is het Goddelijke evolutieproces.
Het vader- en het moederschap dwingt de ziel als mens de wetten te beleven, indien die er niet waren, waren wij hier, tijdens het embryonale Maanstadium uit het Goddelijke plan verstoten en had dit het einde betekent voor ál de openbaringen van God.
Het geboren worden op Aarde is dus de hoogste levenswet door God geschapen, want daardoor evolueert de mens!
Weiger nu maar om te baren en te scheppen op Aarde, en gij smoort uw eigen evolutie, wat wij nu reeds door verschillende wetten en verschijnselen mochten vaststellen.
En thans verder!
Wat wij thans te zien krijgen voor het kind van de Aarde is, dat de ziel als het innerlijke leven aan tal van levensmogelijkheden werkt en zij alléén door het vader- en moederschap beleven kan.
Wij stellen voor de Universiteit van Christus vast: dat zij als ziel, als leven, als geest, door het vader- en moederschap evolueert, ontwaakt, doch dat daardoor haar persoonlijkheid naar voren treedt.
Vanuit het moederschap betreedt zij de afdalende levenswetten voor het vaderschap, waarvoor zij haar eigen organen schept.
Ook die wetten, mijn broeders, hebben wij hier in het embryonale bestaan kunnen volgen.
En dat wil dus zeggen: dat de ziel als mens, doordat zij evolueert, het moederschap los moet laten en bewust het vaderschap beleven moet.
Hierdoor nu, dat wij haar als mens zien, dat zij, vader- noch moederschap bezit, waardoor thans haar ónbewustzijn voor te baren en te scheppen zichtbaar wordt, en men op Aarde de homoseksualiteit noemt.
Doch die onbewuste gevoelens bevinden zich alléén in de dierlijke graden, de mens dus, die zich dierlijk voelt, voor de geestelijke bewuste graad heeft de ziel die gevoelens reeds overwonnen.
Daardoor echter en ook dat moet u duidelijk zijn, zien en beleven wij, dat de mens als man en vrouw ook die gevoelens overwinnen moet en ééns voor élke levenswet bewust vader en moeder is.
Op de „Vierde Kosmische Levensgraad” beleven wij die mensen, het is daar vanzelfsprekend dat de mens, man en vrouw, de geestelijke bewuste levenswet voor ál de openbaringen van God vergeestelijkt heeft.
En dat niet alléén voor het organisme, doch vooral voor de persoonlijkheid, waarvan wij ook daar de Universele waarachtigheid zullen leren kennen.
Dit zegt dus overduidelijk, dat de mens dit Universum moet overwinnen, doch dat wij achter de menselijke dood, de kist, nog géén „Heelal Graad”, géén „Albewustzijn” kunnen bezitten en wil zeggen, mijn broeder André, voor de mens van de katholieke kerk.”
„Dat de mens, wanneer hij sterft niet moet denken, dat hij als een engel aan de tafel van God plaatsnemen kan, dat hij Christus daar nog niet kán beleven, omdat hij daar eerst een geestelijk mens is en wil betekenen, dat hij miljoenen werelden verder heeft te gaan, moet overwinnen, voordat hij het bewuste Goddelijke „AL” heeft bereikt.”
„Ook dat is waarheid, mijn broeders, en is het énige antwoord.
De katholieke kerk kent de werelden nog niet door de „Almoeder” geschapen.
Het kind van de katholieke kerk denkt, dat het, wanneer het op Aarde sterft het Goddelijke „AL” reeds betreden zal, doch wij kennen die veronderstellingen van al die mensen, wij kennen hun teleurstellingen tevens, wanneer zij in de astrale wereld aankomen en daar hun ogen openen.
Dáár, dat weten wij, begint eerst ons geestelijke leven, doch waar wij ons het ruimtelijke eigen moeten maken, om ons gereed te maken voor de verdere levensgraad, dat de „Vierde Kosmische Graad” is, een ander en nieuw Universum door dit Universum geschapen, omdat ook het Universum evolueren moet, zich splitst, baart en schept, waarvoor wij onze vorige reis mochten beleven.
Nógmaals dus, katholieke kerk ... uw kinderen beleven achter de kist de kerkelijke teleurstelling, doch het leven van God gaat verder, ook uw kinderen zullen het eigen hoofd moeten buigen voor de Goddelijke waarachtigheid, deze levensruimte, voor het Universele vader- en moederschap.
Wij zien en beleven nu dus, hoe eenvoudig eigenlijk alles toch weer voor het kind van Moeder Aarde wordt.
De menselijke dood, hoe onwaarschijnlijk ook, voert het leven tot God terug.
De mens zal miljoenen malen moeten sterven, moeten leven en terugkeren, voordat hij afscheid neemt van Moeder Aarde.
Dát zijn de Goddelijke wetten voor de Universiteit van Christus.
God schiep dus voor „Zichzelf” ... levensgraden en levenswetten – én – nu leggen wij het Goddelijke fundament ... openbaarde Zichzelf door Zich te verstoffelijken, dat zeggen wil, dat wij mensen eigenlijk voor de „Albron” alléén „Leven” zijn en dat God bezig is Zichzelf tot het bewuste „AL” terug te voeren.
Want wie gaf het leven van God een naam?
Dat heeft de mens zélf uitgevonden, hebben de Bijbelschrijvers schuld aan, door die levens kregen wij als het kind van Moeder Aarde ál die tegenstrijdigheden opgedist!
Uiteindelijk dus, mijn broeders, staan wij voor ons eigen leven en direct daarnaast voor ónze godheid!
Het levende Goddelijke beeld als Goddelijke zelfstandigheid wordt vertegenwoordigd door het vader- en het moederschap.
Hoe ongelooflijk schoon en eenvoudig is nu alles, nu wij de woorden door de Bijbel neergeschreven en aan het kind van Moeder Aarde geschonken, leren begrijpen.
God schiep de mens naar Zijn beeld ... natuurlijk, doch niet zoals ons de Bijbel dat leren wil, dat is in strijd met de werkelijkheid.
Dit vereenvoudigt ons leven, ons bewustzijn, ons vader- en moederschap, doch verklaart bovendien, dat ook de profeten zichzelf nog niet hebben gekend of zij hadden de wetten reeds tijdens hun leven op Aarde verklaard, doch daartoe waren zij niet in staat, ook zij moesten voor de „Goddelijke Kosmologie” nog ontwaken.
Dit zijn dus de wetten voor mens en dier, voor héél de natuur, já ... voor ál de „Volken der Aarde”!
Voor élke godsdienst, iedere sekte, voor miljoenen werelden door de „Almoeder” geschapen, het nietigste insect kan er niet aan ontkomen.
Het zijn Goddelijke lieflijkheden voor de mens, voor het huwelijk op Aarde, voor de „tweelingzielen” ... als man en vrouw.
Alléén, en dat zal u thans duidelijk zijn, de geestelijke-bewuste levensgraad voor het innerlijke leven voert de mens naar de reine, universele liefde en eerst nú is het leven op Aarde volmaakt te noemen.
En dat verlangt elkeen te beleven, wil man en vrouw bezitten, doch zij breken af wat door geheiligde liefde verstoffelijkt werd.
Dát zégt nu, de mens is zélf schuld aan zijn strijd, zijn afbraak, zijn ellende, zijn leed en smart!
Omdat ... de „Almoeder” alléén liefde is!
Liefde geschapen heeft voor zichzelf en géén bezoedeling!
Dát is voor het kind van Moeder Aarde en heeft man en vrouw te aanvaarden, hebben beiden zich voor te buigen.
En zie nu naar het Universum.
Wat is hier nu tot stand gekomen?
Wat wil dit machtige leven voor de mens op Aarde betekenen?
Dat Zon en Maan één zijn, dat zij het zijn, die deze Goddelijke éénheid genieten en beleven en dat zij het zijn die in staat zijn dit machtige gevoelsleven in handen te leggen van de vonk van God, man en vrouw, de vader en de moeder van de Aarde.
Duidelijker nog: het universum is voor de mens geschapen!
Uit dít, uit Zon en Maan, is de mens, is man en vrouw geboren en thans klinkt het niet zó vreemd, wanneer wij vastleggen, dat Zon en Maan tevens het macrokosmische vader- en moederschap bezitten en vertegenwoordigen, waardoor zij dan ook het „al” beleven.
Waarom leven wij in een ruimte, mens van de Aarde?
Waarom draait de Aarde haar eigen baan?
Waarom kwamen er sterren en planeten?
Dít machtige universum, dat de mens van de Aarde af ziet, ís alléén vader- en moederschap en niets, niets anders!
En dat vader- en moederschap moet de mens zich eigen maken, waarvoor het kind van God miljoenen levens te beleven krijgt.
En daarachter leeft de wedergeboorte, ook voor Zon en Maan, voor dit Universum, zodat wij kunnen en moeten aanvaarden, dat waarachtig ook de „Vierde Kosmische Levensgraad” zich heeft kunnen verstoffelijken en vergeestelijken.
Dat zegt, kind van Moeder Aarde, dat de Maan de „Almoeder” ís voor uw ruimte en de Zon haar vader.
Kent gij thans Zon en Maan?
Dan gaan wij verder!
Vergeet dus niet, Zon en Maan hebben al uw levensgraden en wetten geschapen, kerk, gij hebt u thans te buigen!
Wat weet uw godgeleerde van dit alles?
Niets!
Géén wet!
Hij is een onbewuste!
Ook de theoloog is onbewust!
En de psycholoog?
Over hem spreken wij later, die is nog niet in staat geweest om één fundamentje te leggen.
Máár, hij is geleerd en men gaf hem een titel!
Door al deze waarheden slaan wij allen van hun voetstukken af!
Die plateau’s hebben zij nog niet verdiend.
Bid nu maar op Aarde.
Bid nu maar tot uw God, geleerde, katholieke kerk, lees missen opdat de mens in leven mag blijven, uw gebeden bezitten alléén zwaartekracht en stijgen nimmer boven uw kerkse gevoelsleven uit, gij kunt géén dood, noch uw evolutie bebidden, gij zúlt sterven, jong of oud, al die stervensprocessen hebben universele betekenis en met uw eigen evolutie uit te staan.
Wanneer kúnt ge bidden?
Moet ge bidden?
Dat zullen wij u door de Goddelijke wetten verklaren, dat verklaart de „Universiteit van Christus” voor uw leven, vader- en moederschap, maar vooral voor ál deze wetten en eerst dan stijgt ge boven uw bekrompen kerk uit!
Wanneer móét ge en kúnt gij bidden?
De kerk bidt, leest heilige missen voor de zieke, voor de stervende en wíl dat leven, die moeder of vader de evolutie ontnemen.
Máár, geachte kerk, ging die ziel tóch niet van de Aarde heen?
Indien gij ook dat nóg overwinnen kón, já, dan eerst bezat ge macht, doch die levenswetten en rechtvaardigheidsgraden, behoren de ziel als mens toe en krijgt gij nooit te beleven, nimmer in handen, eerst dán waart ge in staat om het leven van God te versjacheren, dat thans niet mogelijk is.
God bewaar ons, wij hebben niets tegen uw kerk, niets tegen uw persoonlijkheid, máár deze fouten moeten oplossen, gij kunt niet door de missen, uw bidden dus, het leven remmen, beveiligen, dat heeft de ziel als mens en als vader en moeder in handen gekregen en kan géén macht, welke ook, verdoezelen, noch verbreken, dit zijn de Goddelijke levenswetten voor de ziel als een godheid!
Voelt gij reeds, katholieke kerk, wat gij eigenlijk bezit?
Indien dat niet zo is, dan roept de „Universiteit van Christus” u toe, dat gij alléén wat franjes bezit, mooie gewaden hebt geschapen, maar méér, iets anders niet.
Goud, rijkdom, bewieroking, menselijke beheiliging, dat hebt ge voor uzelf geschapen, van geestelijke waarachtigheid hebt ge geen begrip, zodat, gij als kerk hebt dat te aanvaarden, vroeg of laat tóch het kind van God begint te denken en dan rustigjes uw geheiligd leven vaarwel zegt!
Beleeft ge dat niet?
Zó is dat úw eigen halt!
De waarheid, want het leven van God wíl niet in verdoemdheid geloven en kán dat niet, omdat het diep in zichzelf voelt, dat het een Goddelijke afstemming bezit.
De „Universiteit van Christus” verklaart ál het leven van God wanneer het moet en kán bidden!
Ook die levenswetten zullen wij u verklaren!
En thans, katholieke kerk, tot straks, maar wij spreken u nog!
Het is dus duidelijk, mijn broeders, Goddelijke lieflijkheid werd op Aarde haat ... en dierlijk gedoe ... de welwillendheid werd ... bewuste afbraak ... doch God ís in alles ...”Liefde”!
God heeft dus geen „jammers” geschapen, alléén wetten en waarheden.
Jammer is het, dat die man zo vroeg moest sterven?
Dat kent God niet!
Jammer toch, dat die man doodgereden werd.
Dat ként God niet!
Jammer toch, dat dit kind reeds ín de moeder stierf.
Dát kent God niet, dat is een wet!
Jammer toch, dat er weer een oorlog gekomen is, wat jammer is dat?
Maar dat is uw eigen schuld, dat hebt ge zelf gewild, doe niet meer mee aan afbraak.
Geef uw krachten daar niet voor, gij breekt toch uzelf af, gij zoekt de duisternis.
Wat „jammer” is het, dat God Adolf Hitler niet laat vermoorden?
Dát kán niet, omdat Adolf thans zíjn taak moet afmaken (zie artikelen ‘Hitler’ en ‘Genocide’ op rulof.nl), omdat gij het als mens zijt geweest, die hem tot uw leven hebt geroepen, doch toen is het bewuste kwaad geboren, waarvoor thans dit leven te sterven heeft.
Wat jammer toch, dat die man blind is?
Ook dát is een wet, is disharmonie door uzelf geschapen, God heeft géén blinde mensen geschapen!
Dat zijn nu de „karmische wetten”, oorzaak en gevolg is het, mens van de Aarde, en komen wij straks tegen, doch dan verklaren wij ook al die miljoenen „waaroms”!
En dán krijgt ge uw Goddelijke, dus énige ruimtelijke antwoord, uw verklaring!
Toch, mijn broeders, moet ik u van disharmonische levensgraden én levenswetten, voor het embryonale leven overtuigen.
En is dat zo, meester Zelanus?”
„Néén, mijn meester, daartoe zijt gij niet in staat.”
„Wat zegt u thans, mijn broeder?”
„Dat gij géén disharmonische wetten kunt vaststellen.”
„En wat hebt gij te zeggen, André?”
„Dat het niet mogelijk is, mijn meester.”
„Waardoor geeft gij mij dit antwoord, André-Dectar?”
„Omdat ik géén disharmonische wetten heb kunnen beleven, mijn meester.”
„Ik zeg u echter, dat ík die wetten heb kunnen vaststellen.
Ziet gij dan niet in welke levensgraad ze zich bevinden?”
„Néén, mijn meester, ík zie ze niet!”
„En gij, meester Zelanus?”
„Leg mij op een brandstapel, mijn meester, verbrand mij levend, ik zég u, ze zijn hier niet en daar zet ik mijn leven voor in.”
„Is dat úw Goddelijke zekerheid, André-Dectar?”
„Ja, mijn meester.
Stuur mij de leeuwenkuil in en ik blijf getuigen, God heeft geen disharmonie geschapen, alléén „Liefde”!
Liefde én rechtvaardigheid en nooit stoffelijke nonsens!
De mens van de katholieke kerk laat zichzelf afslachten voor zijn kerk en geloof en dat is waanzin, dat is ’n offer dat geen betekenis heeft, maar ik zet mijn leven in voor deze Goddelijke „Evolutie”, voor Goddelijke Rechtvaardigheid en niet voor kerkse godsdienst, nimmer voor een ónbewuste.
Ik zég u, smijt mij in een leeuwenkuil, ik roep u van daaruit toe: God kent géén disharmonie!”
„Mijn broeders, het „AL” wilde, dat ik uw leven zou „testen”!
Gij kunt voor uw eigen leven dankbaar zijn, zover zijt ge thans gekomen.
Nu weet ge, waarvoor miljoenen kinderen van de Aarde hun levens hebben gegeven.
En dat álles voor niets.
Of wilt ge God vertegenwoordigen door moord?
Door te doden, te liegen en te bedriegen?
Wilt gij „HEM” vertegenwoordigen en dienen, door het leven van Zijn leven, kapot te maken?
Wilt gij uw „Albron” vertegenwoordigen door kerkse stelsels?
Dacht ge, André, dat gij God vertegenwoordigen kunt, door nú uw land en volk te verdedigen, door levens af te slachten?
Wat moet de mens tenslotte doen, hoe moet hij leven?
Welke levenswetten heeft hij te volgen en te éérbiedigen?
Luister nu, wat het „AL” te zeggen heeft en eerst dán gaan wij verder.”
„De ziel als mens beleeft ál de Volkeren der Aarde.
De Aarde kent déze wetten nog niet, maar de „Universiteit van Christus” zal ze op Aarde brengen!
En éérst nu staat het kind van Moeder Aarde voor de wáárachtige „C H R I S T U S” ... vóór „G O L G O T H A”!
In „Gethsemane” werd „Christus” door de mens bezoedeld, nóóit heeft „HIJ” die woorden gesproken!
Hij hoefde Zijn Vader niet te vragen of God Hem verlaten had, Christus ís als God!
En een godheid kent géén zwakte, vergeet en vergist zich niet!
Socrates dronk zijn gifbeker leeg, Christus niet?
Voor ál het leven van God is „C H R I S T U S” de „Alwetende”!”
Mijn broeders, wij hebben Goddelijke fundamenten mogen leggen en gaan thans verder.
Mediteer over alles ... opdat gij ook aanstonds gereed zijt.
God heeft nimmer duisternis geschapen!
Nimmer, altijd is en blijft „HIJ” – liefde!”
Mens op Aarde ontwaak!
En heb lief alles wat leeft!
Beleef het vader- en moederschap!
–o–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–
–o–o–o–
–o–o–
–o–
Word ruimtelijk moeder en vader!