De zeven lichamelijke levensgraden voor de Mens

Nu wij door dit alles te overdenken ons gereed voelen, ontvangt meester Alcar opnieuw het kosmische contact en kunnen wij weer verdergaan.
„Daal thans af”, zegt meester Alcar, „tot de zeven lichamelijke levensgraden voor dit embryonale stadium, zodat wij het uiteindelijke voor de Maan als moeder beleven.
Wat nu naar voren treedt is, dat er zeven opvolgende lichamelijke graden zijn ontstaan voor de mens als embryonaal leven.
En die zullen wij thans volgen.
Maar u ziet, dit diertje is nú nog onbewust, doch het zal straks organisch bewust zijn en hierdoor de planeet als ruimte overwinnen.
Naarmate de eeuwen voorbijgingen, volgde dit leven een eigen weg, en betrad voor het eigen bestaan deze evolutie.
Dit cellenorganisme dijt uit, de ziel als mens verruimt zich, ontwaakt, waardoor deze verstoffelijking voor het organische leven bewustzijn krijgt.
Ook het Universum gaat verder!
Er is verruiming aanwezig, de „wedergeboorte” is het, die dit jonge leven deze lichamelijke ontwaking schenkt en zien wij, dat deze zeven levensgraden uitdijen en nu reeds de dierlijke levensgraad hebben bereikt.
Kijk nu naar het Universum, zodat gij vergelijkingen kunt maken.
Wij hebben nu te aanvaarden, dat ook het Universum zich heeft verdicht, waardoor de Maan als Moeder aan haar verdichtingen kon beginnen.
Het vaderschap van de ruimte schept, waardoor het moederschap baart en beleven wij dit machtige evolutieproces.
Gij kunt uw hoofd buigen wanneer gij deze heilige éénheid voelt.
Zon en Maan zijn volkomen één!
Wat wij voor de Maan als Moeder beleven, bezit de Zon als de scheppende kracht, de Maan is dus niets verder dan de Zon aan bewustzijn bezit.
Géén mens heeft deze ontwikkeling gezien, géén mens, alléén de „Almoeder” – als „God” dus ... lééft in deze ruimte en zal zich verstoffelijken.
Dat dit straks voor de Aarde betekenis krijgt, is duidelijk, die zekerheid zal zich verruimen en verstoffelijken, doch daardoor is de menselijke „Evolutie” ontstaan.
En die kracht, mijn broeders, die dus regelrecht vanuit het Universum tot het Maanleven komt, bestraalt thans het moederschap en is ónfeilbaar op het moederschap ingesteld, is harmonisch en berekend ten opzichte van dit menselijke embryo.
Was de Zon meer ontwikkeld, dus verder dan de Maan als moeder geweest, dan waren hier disharmonische wetten geboren, doch die hebben wij nog niet kunnen beleven.
Indien dat waarheid is, dan had dit jonge leven hier reeds de stoffelijke eerste dood te aanvaarden gekregen, doch de „ALbron” overzag dit alles, die „Voorzienigheid” baarde en schiep onfeilbaar zeker!
Ik ben thans tot éénheid gekomen met de Zon voor dit stadium en in staat om deze vaderlijke krachten te beleven.
Het is dus duidelijk, dat wanneer het embryonale leven méér levens beleven kan, dat bovendien de Zon als „Vader” van deze ruimte, zich meer en meer zal verdichten.
Wat wij nu nog zien is een zwak licht, een licht in ’n waas gehuld, maar dat niettemin Goddelijke bezieling is.
De „Almoeder” stuwt en schenkt de Zon haar eigen energie, die thans door de elementale verdichtingswetten de geboorte beleven zal.
Het spreekt dus vanzelf, dat de Zon de Vaderlijke rechtvaardigheidswetten te vertegenwoordigen heeft gekregen en dat hij het is, waardoor de Maan als moeder die universele éénheid geniet en opvangt.
Dit alles zegt ons, dat bovendien de ziel als embryo de kracht én de weerstand bezit om dit uitstralende gevoelsleven van de Zon te verwerken.
Het menselijke embryo is dus niet verder dan de Zon aan bewustzijn bezit, en is vast te stellen, te zien en te beleven door de verdichting van het embryonale stoffelijke orgaan.
De Maan blijft ónder het vaderschap haar leven vertegenwoordigen en wil betekenen, dat zij haar jonge leven voor de afkoeling afsluit, dat nu niet mogelijk is.
Wij beleven dus het eerste contact voor dit kosmische vader- en moederschap.
Het is tevens de éérste liefde tussen Zon en Maan.
De Maan als moeder ontvangt haar kosmische kus van de Zon als vader.
En nu kan zij baren!
Het is de eerste liefkozing voor deze Universele liefde, het aanraken en beleven van elkaar, het opnemen van elkaars persoonlijkheid, een stilte en heiligheid die alléén de „Almoeder” heeft gevoeld toen zij dit Goddelijke ogenblik heeft beleefd.
Maar dit ogenblik, mijn broeders, is het éérste beleven tevens voor ons als embryonaal bestaan, het is voor ons het éérste paradijsogenblik op kosmische afstemming.
Zeker is, dat Zon en Maan hierin hun eerste liefde hebben beleefd, door te baren en te scheppen, door zichzelf tot die splitsing te brengen en dát geluk aan hun geschapen leven door te geven.
Kan het duidelijker, Madame Blavatsky, theosoof, rozenkruiser en vele andere mensen van de Aarde, die deze scheppingen willen leren kennen?
De Maan als Moeder zei tot haar liefde: Hoor je en voel je mij?
Ik ben aan de „baring” begonnen!
Ons leven gaat beginnen, lieverd!
Als mens beleven wij thans die hartelijkheid.
En is het soms anders op Aarde, wanneer de dokter het nieuwe leven verlost?
Kan hij dat leven behouden, indien hij de deuren van die kamer wagenwijd openzette en de koude het leven bevangt?
Hij moet dat leven voor afkoeling beschermen of hij doodt het, doch dat beleven wij tevens voor Zon en Maan, er was hier van afkoeling geen sprake!
Maar wat zou er zijn gebeurd, indien op dit ogenblik er een krachtige wind was geweest, die dit leven had kunnen afkoelen?
Dan had de Maan disharmonie beleefd en moeten aanvaarden en hebben wij nog niet kunnen beleven, doch door die afkoeling was ook hier het jonge leven gedood.
Maar die tijdperken beleven wij eerst miljoenen eeuwen later!
Andere planeten zullen die tijdperken beleven en dan zijn die stormen en afkoelingen noodzakelijk, nietwaar, de „Aarde” zal nacht maken, haar leven voor verbranding beschermen, zodat wij ook die kosmische harmonische wetten zullen leren kennen.
De Maan, zei ik, bleef met haar lichaam onder de Zon en naarmate zij verstoffelijkte verwijderde zij zich van het vaderschap, beschreef zij haar baan als moeder voor het vaderschap en nergens anders voor.
Het zijn deze wetten waarmede wij die éénheid beleven, ten opzichte van de zeven verdichtingsgraden voor het embryo als organisme.
Stoornissen zijn er niet en zullen er ook niet komen, dit Goddelijke evolutieproces móét zich verdichten en gaat onfeilbaar verder.
Maar dit is de macrokosmische liefde voor Zon en Maan en ook die wet zullen wij ontvangen en beleven en de mens, als een Goddelijk beeld voor de Aarde, ontvangen.
De mens zál dit Kosmische, harmonische geheel vertegenwoordigen door het vader- en het moederschap en kan de moeder zeggen:
„Lieverd, wij zijn aan ónze baring begonnen.”
Lieverd, wij scheppen twee kinderen voor onszélf, zodat wij ná dit leven de wedergeboorte zullen íngaan en verder, steeds hoger, volmaakter, liefdevoller ons éénzijn, voor ziel en geest en onze persoonlijkheid vergeestelijken en verstoffelijken.
Já, dat beleven wij op Aarde, als mensen, doch dit is voor Zon en Maan precies hetzelfde beleven geweest!
De man zal scheppen en de moeder baren, want daardoor overwinnen zij deze macrokosmische ruimte en legde de „Almoeder” in de handen van de „Mens”!
Maar nu vraag ik u, meester Zelanus, in welk opzicht, door welke verschijnselen zien wij dit Universum als warmte en als liefde in het menselijke bestaan voor de Aarde terug?”
„Ik weet, mijn meester, wat gij ziet en voelt, ik zal u antwoorden.
Gij plaatst mij voor het uitdijende karakter van de ziel als mens.
Wat in het Universum gebeuren gaat, hebben man en vrouw op Aarde te aanvaarden en daardoor vertegenwoordigen zij, zoals u reeds vaststelde, God als Vader en als Moeder en zijn dus in contact met dit Kosmische geheel.
De ziel als mens verstoffelijkt dus voor haar eigen leven de barende en scheppende levenswetten, doch kreeg zij door Zon en Maan in handen.”
„Inderdaad, man en vrouw kregen dus, kind van Moeder Aarde, dóór Zon en Maan vader- en moederschap.
Nu weet ge waarvoor Zon en Maan zijn geschapen.
Maar dat kent de geleerde nog niet en verklaart u thans de:
„Universiteit van Christus”.
De mens kijkt naar het Universum en kent het niet!
De geleerde geeft mooie namen aan een sterrenbeeld, zegt dat de Maan, de Maan heet ... maar dat wil voor het Universum zeggen: dat de Maan als Moeder de „Eerste Kosmische Levensgraad” vertegenwoordigt en héél iets anders is, dan de geleerden ervan zeggen en kennen.
Hoort gij dit, kind van Moeder Aarde, mens uit de twintigste eeuw?
De Maan vertegenwoordigt:
„De Eerste Kosmische Levensgraad” ... en is de „Almoeder” voor dit Universum!
En dát, geleerd kind van Moeder Aarde, hebt ge nu te aanvaarden en kunt ge uw ónbewuste hoofd voor buigen!
Ik vraag het kind van de Aarde: wat heeft Socrates gevoeld, toen hij aan dit denken en voelen begon?
Wat wil zeggen, als ge liefde beleeft?
Héél dit universum is door deze liefde verdicht.
En dat zullen wij u bewijzen, want élke levenswet stuurt ons in die richting.
Wij stellen dus vast, mijn broeders, dat de ziel als mens ál deze Universele wetten voor het vader- en moederschap en de zeven verdichtingsgraden te verstoffelijken heeft.
De mens zál zijn levenswetten verruimen door het vader- en moederschap van de ruimte, door Zon en Maan.
De ziel als mens kan hierdoor haar levenskrachten verdichten, waarvoor zij zichzelf geheel te geven heeft en betreedt zij deze Universele macht en zelfstandigheid.
Zij zal aan haar eigen karakter gestalte geven, door te baren en te scheppen, omdat de „Almoeder” zichzelf erdoor manifesteerde, omdat Zon en Maan zich daarvoor geven!
Wanneer de ziel als mens nu in harmonie is met haar Universum, dan kan zij universele liefde beleven, zo niet, dan betreedt zij disharmonische wetten door haar zélf geschapen, waarover wij zo-even hebben gesproken en voor de „Universiteit van Christus” gefundamenteerd.
Al de wijsgerige stelsels voor de Aarde kunnen wij door het Universele vader- en moederschap ontleden.
Want dat zijn de Goddelijke fundamenten voor ons bestaan als mens.
Wat wil dat zeggen, mijn broeder André?”
„Waarnaar Socrates en andere wijsgeren hebben gezocht, is hier ín de ruimte geboren, en betekent vader- en moederschap.”
„Ik dank u voor dit antwoord, dat is de Goddelijke waarheid.
Zij hebben het beginstadium niet gezien, niet kunnen beleven of zij hadden nu reeds het Universum gekend.
Doordat zij Zon en Maan niet kennen komen zij ook niet verder, doch door de „Universiteit van Christus” zullen zij, de geleerden van deze eeuw ontwaken.
De geleerde zal al zijn kloven nimmer overbruggen, indien hij de Zon niet als vader ziet, de Maan niet als moeder, want hierdoor sluit hij zich voor deze Goddelijke openbaringen zélf af en komt nooit tot deze éénheid.
Híér dus, mijn broeders, lééft het Goddelijke antwoord voor ál deze machtige wetten.
„Socrates, waar zijt ge thans?
Kent ge nú deze wetten?
Hebt gij met de vele anderen uit uw tijd, het „absolute” mogen beleven?
Wij zullen u ontmoeten, Socrates, en dan kunt gij voor de „Universiteit van Christus” getuigen.”
Hoort ge de stem van uw broeder, André-Dectar?
Ge hoort de stem van Socrates.
Gij ziet het, mijn broeders, ál het leven van God als mens blijft in leven en blíjft dit universele contact behouden.
Wie zoudt ge willen ontmoeten van hen, die voor de „Universiteit van Christus” hebben gediend?
Dat is mogelijk, omdat wij één taak hebben te vervullen.
Wij gaan verder!
De Zon gaf de Maan als moeder alles van het eigen verkregen bewustzijn.
De Maan als moeder krijgt nu dus Goddelijke bezieling.
Willen wij nu élke karaktereigenschap voor de ziel als mens ontleden, dan moeten wij ook deze éénheid kennen, doch dan staan wij voor Zon en Maan, als vader en als moeder voor dit Universum.
Dit zijn dan ook de essentiële wetten voor het innerlijke leven en de zeven verdichtingsgraden, het menselijke organisme.
Wat de „Almoeder” voor zichzelf heeft verdicht, zal thans als menselijk embryonaal leven naar voren treden.
En élke vonk is bezield door die levenswetten, die karaktereigenschappen en zullen wij leren kennen.
Ook al leeft de ziel straks als mens in een dierlijke afstemming, tóch is zij Goddelijk, omdat élk stoffelijk weefsel die Goddelijke éénheid bezit!
Maar élke karaktereigenschap moet zich straks afstemmen op de Goddelijke geboorte en eerst dán krijgt de ziel als mens haar stoffelijke of geestelijke persoonlijkheid te beleven.
Is alles nu niet eenvoudig?
Deze wetten zijn het, die de ziel tot God terugvoeren!
Het verklaart bovendien, mijn broeders, dat wij als mens dít Goddelijke licht ééns als mens zullen bezitten en dat wij dat licht zullen uitstralen.
Hoe wordt ook dit op Aarde gevoeld?
De mens zál lichtend zijn.
De mens is als God is, doch door Zon en Maan zullen wij die levende energie uitstralen en het Universele vader- en moederschap vertegenwoordigen, waarvan wij ons de kosmische wetten eigen zullen maken.
Wanneer is nu het kind van Moeder Aarde universeel bezield?
Kan de katholieke kerk haar kind universeel bezielen, nu wij weten, dat dit kind wordt verdoemd?
Gij voelt het zeker reeds, ook de kerk kent deze wetten niet, kent Zon noch Maan en negeert dit Universele vader- en moederschap.
Wij kunnen uitroepen:
„Wie op Aarde als mens ten opzichte van het organische leven disharmonie schept, botst op tegen deze wetten van Zon en Maan, tegen deze Goddelijke harmonische éénheid!”
Dit zijn de levenswetten voor kosmisch vader- en moederschap, doch de ziel als mens kreeg ze te beleven.
De ziel als mens zal haar levensgraden hierdoor Goddelijk gezag schenken.
Wat door Zon en Maan naar voren treden zal, bezit Goddelijke afstemming en ís vader en moeder!
Waardoor schiep God de mens?
„Door Zon en Maan”!
Wat bedoelde de „Almoeder” toch, mens van de Aarde, ik heb het tegen uw leven, uw denken en voelen?
Waarom maakte „Zij” haar leven niet íneens af?
U ziet het nu, dat was niet mogelijk.
Maar dát heeft de Bijbel willen aantonen en bracht uw leven en zichzelf van een wal in een kosmisch diepe sloot, waarin gij nóg ligt, maar de „Universiteit van Christus” u uit halen zál, omdat zij daartoe in staat is.
Toen kon de „Almoeder” als God tot haar leven zeggen:
„Zie, mijn kinderen, „IK” gaf u álles.”
En dát is Goddelijke waarheid.
Keer thans terug tot de embryonale stadia, mijn broeders, en gij zult al deze wonderen aanvaarden.
Het leven dijt nu uit en krijgt verstoffelijking.
Duizenden overgangsstadia zullen wij nu volgen, voordat wij het uiteindelijke, het visstadium hebben bereikt.
Het organisme verandert, ná élk stoffelijk leven is het anders, sterker, groter, er komt dus stoffelijke én innerlijke ontwaking.
Deze cellen dijen uit en de zintuigen komen, ook daaraan werken Zon en Maan.
Zie nu, hoe dit jonge leven door de levensgraden en verdichtingswetten veranderd is.
Ook de ziel als mens is vader en moeder geworden.
Dat alles gaven Zon en Maan aan hun microkosmische kinderen.
Immers, ook voor de ruimte zullen zij scheppen en baren en ontstaan straks andere planeten en later de sterren, bewust en ónbewust vader- en moederschap.
Maar al dit leven bezit Goddelijke afstemming, is één in alles, wáár het zich straks ook zal bevinden, deze éénheid blijft bestaan en is niet te vernietigen, door niets!
In deze wateren komt dit alles tot stand.
En gij ziet het, ook de wateren treden naar voren.
In dit stadium evolueert de mens, ook het dier, bloem- en plantenleven.
Is er wel één mens op Aarde, van de katholieke kerk, die deze wonderen kan en wil aanvaarden?
O, geloof het, de katholieke kerk weet reeds – door haar verleden – veel van deze wetten af, doch dan verliest zij haar macht, haar glorie, die toch voor het Universum niets te betekenen heeft.
Dit kosmische éénzijn, mijn broeders, krijgen wij in handen, te zien en te beleven.
De Maan heeft dus geen hoger bewustzijn te baren, noch te scheppen, dat doen straks haar kosmische kinderen, waartoe Moeder Aarde behoort.
Maar zie nu, hoe onfeilbaar de levensgraden op elkaar ingesteld zijn en vergelijk dit machtige gebeuren met de moeder als mens op Aarde en gij moet wéér aanvaarden, dat deze wetten in niets zijn veranderd.
En tot mij komt er vanuit het „AL”:
„En óp déze steenrots zullen wij de „Universiteit van Christus” bouwen!” ... en kunnen wij aanvaarden en ons eigen en verkregen „ik” voor buigen.
De menselijke cel heeft nu miljoenen levens te beleven voor zij het visstadium betreedt.
Maar ook dat komt.
Wij gaan verder!
Wij bevinden ons nu in het tienduizendste stadium voor de ziel als embryonaal bestaan, mijn broeders, en nog hebben wij het uiteindelijke ogenblik niet bereikt.
Maar ziet ge, hoe groot reeds deze organismen zijn?
Dat zijn nu de verschillende verdichtingswetten voor het menselijke organisme.
En élk zo’n lichaam bezit de eigen verkregen levensafstemming, als énkeling en als massa, als de levensgraad waartoe dat leven dus behoort.
Zeven verdichtingsstadia beleven wij hier als organismen, voor het vader- en het moederschap, waardoor de ziel als mens de Moederplaneet overwinnen moet.
God ziet, álles gaat naar wens!
Disharmonie ís er niet!
En die nietige cellen zijn nu reeds krachtige organismen geworden.
Já, kerk van de Aarde, wij zijn ín de wateren geboren!
De Maan als moeder ontwikkelt, dijt uit als haar leven dat beleven moet, doch intussen stuurt zij haar verkregen energie de ruimte in.
Wat daaruit geboren zal worden, leren wij straks kennen en zullen dan ook die wetten ontleden.
Dat zegt echter, dat er nieuwe planeten zullen ontstaan, waartoe later de Aarde behoort en dán een kind is van Zon en Maan!
Maar zie nu naar al deze zelfstandigheden, als vormen, als lichamen, als dierlijke wezens, maar dit wordt de mens.
Hoe belachelijk is nu het verhaal uit de Bijbel.
Hier lééft niet één Adam en Eva, doch miljoenen van verschillend bewustzijn en verdichting, totdat de Maan als moeder volkomen opgelost is en eerst dán kan zij aan haar stervensproces beginnen.
Hoe ónbewust waren de Bijbelschrijvers?
Wat hebben die kinderen toch beleefd toen zij aan het schrijven van de Bijbel begonnen?
En dát woord is nu van God, dat woord wordt nóg door miljoenen kinderen van de Aarde aanvaard.
Wordt het nu niet tijd – dat de meesters de „Kosmologie” op Aarde brengen?
De Maan kon zeggen: Wat God is aan liefde, baarde ik, beleefde ik, doch gaf ík door aan al mijn kinderen.
En de Zon gaf haar te horen: „Wat „HIJ” is als Vader, ben „ik” ook – en kreeg je van mij te voelen, mijn kus is het!”
Maar wij gaan thans even miljoenen jaren verder, mijn broeders.
Miljoenen jaren duurde het, volgens aardse berekening, dat de Maan zichzelf had verdicht.
Op dit ogenblik had zij, heeft ze, haar levensadem verstoffelijkt en kunnen de nágeboorten plaatsvinden.
In haar wateren leven verschillende levensgraden en zijn: mens en dier, bloem en plant.
En ál die levens – als vonken van God – zullen als zij, deze twee, dat hebben gekund, baren én scheppen!
Overzie nu eens dit leven en gij, indien ge dat beleven wilt, beleeft uw eigen ontwaking.
Miljoenen levensgraden zijn er hier geboren, mijn broeders, en ál die graden moeten zich vermenigvuldigen, zullen baren en scheppen.
Vanuit het bewuste „AL” komt er thans:
„Begrijpt gij nu uw leven?”
En wij roepen uit:
„Já, wij buigen ons hoofd voor alles.”
„Gij zijt de éérste leraren voor de „Universiteit van Christus”.”
„Wij buigen ons hoofd.”
„Maar gij zijt het!”
„Waarvoor wij „Christus” willen en zullen dienen.”
Wij zijn weer denkende, al mediterend beleven wij deze wetten en levensgraden voor de ziel als mens.
Dan komt André met de Maan als moeder tot de Goddelijke éénheid en horen wij hem zeggen:
„Mijn moeder, ik voel en beleef u thans.
Ik zie uw levensgraden en verdichtingstijden, ik heb alles kunnen volgen en ben u zo dankbaar.
Maar ik kan zeggen: ik ben met uw leven tot uw einde één.
Ik zal u niet meer verliezen.
Ik zal voor uw leven op Aarde, uw kind, de „Universiteit van Christus” bouwen, voor uw en haar kinderen, Moeder Aarde!
Is het dat niet, wat gij van mijn leven verwacht?”
André wacht even en krijgt antwoord van de Maan als de „Almoeder” voor dit Universum:
„Já, mijn kind, gij zult daar „Mij” vertegenwoordigen.
Já, dát zal nu geschieden.
Eindelijk zijn wij zover.”
„Ik breng de mens tot God terug.”
„Juist, mijn kind, dat ís het.”
„En wij blijven één, moeder?”
„Voor eeuwigdurend.”
„Dan zal ik ook nooit bezwijken.”
„Néén, nu niet meer, André-Dectar, ook al zal het ál je levensbloed vragen.”
„Ik zet alles in, moeder.”
„Dat weet ik, of gij waart hier niet.”
„Gij hoort en begrijpt mij, moeder?”
„Natuurlijk, want ge zijt van mijn ziel, mijn geest, leven én persoonlijkheid.”
„Machtig is het, mijn moeder.”
„En ... Goddelijk bewust.
Maar ga thans verder.”
André kan dit allemaal begrijpen en omvatten.
Dat is het, denkt hij, en dat wordt zijn taak.
En dan is ook meester Alcar zover en horen wij hem zeggen:
„Thans, mijn broeders, betreden wij het uiteindelijke stadium voor de Maan, het visstadium voor de mens.
Ziedaar, door al die verdichtingswetten, heeft ook de „stof” zich verdicht en die stof komt uit de wateren tevoorschijn.
Er zijn oevers ontstaan, het menselijke dier wil echter verder en kruipt uit de wateren.
Nu zien wij hier duizenden diersoorten, zij zullen sterven, omdat zij de wateren hebben verlaten.
Dit is dus het hoogste door de Maan als moeder geschapen en gebaard.
Het „menselijke-visstadium”!
Hoe voelt gij u thans, mijn broeder André, nu gij deze wetten hebt mogen beleven?”
„Ik voel mij voor het leven op Aarde oppermachtig, mijn meester.”
„En dat is te begrijpen, omdat gij thans u zelf hebt leren kennen, doch voor alles uw Goddelijke begin, uw universele afstemming.
Daardoor nu zullen wij door uw leven al deze wetten verstoffelijken, zal meester Zelanus de éérste boeken schrijven voor de „Goddelijke-Bijbel” ... voor de „Universiteit van Christus”!
Gij hebt hiervoor dit éénzijn mogen beleven, André-Dectar!
Maar ook wij, meester Zelanus en ik, voelen ons oppermachtig geworden, want dit éénzijn is het contact met het bewuste Goddelijke „AL”!
Dit stadium nu is het hoogste door de Maan geschapen.
Wanneer háár geestelijk lichaam nu verstoffelijkt is, ál haar leven dit stadium zal betreden, kan zij aan haar stervensproces beginnen.
Maar zoals de Maan nu is en wij haar beleven en zien, heeft géén mens haar gekend!
Dat is alléén aan deze Zijde te beleven en hebt gij thans ontvangen.
Tijdens het baren en scheppen voor de Maan, zond zij haar verkregen energie, zei ik zo-even, de ruimte in en daardoor zullen er nu nieuwe planeten ontstaan, die gereed zijn, om háár leven op te vangen en kan de ziel als mens aan haar verder stadium beginnen.
Dat zijn de bijplaneten!
Op onze vorige reizen, André-Dectar, hebben wij reeds die wetten beleefd en door de boeken „Het Ontstaan van het Heelal” aan het kind van Moeder Aarde geschonken, het spreekt vanzelf, ook die werken behoren tot de „Universiteit van Christus”!
Die macrokosmische lichamen liggen nu in het Universum verspreid, doch kregen allen door Zon en Maan die eigen verdichting te beleven.
Dat zijn dus de macrokosmische wetten, die voor het microkosmische leven zijn geschapen.
Het is dus duidelijk, dat de Maan ook daarvoor haar leven gaf.
En nú, leren wij haar eerst als de „Almoeder” voor deze ruimte kennen én spreekt het vanzelf, dat haar leven verder wil gaan en dat dit niet het einde is van haar leven; integendeel, de ziel als mens en al haar leven gaat hoger en verder en zal tot het bewuste „AL” terugkeren.
Wij zullen nu verbonden worden met de Maan als de „Moeder” voor deze ruimte.”
–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–
–o–o–o
–o–