De Ontwikkeling van het Menselijke Organisme

Onmiddellijk gaat meester Alcar verder en zegt:
„Mijn broeders, tot hier zijn wij gekomen, het is het hoogste stadium voor de Maan, waarin wij het visstadium hebben beleefd.
Voordat wij de menselijke ontwikkeling volgen, zullen wij allereerst enige wetten ontleden en kunnen wij aan het vragen stellen beginnen.
Immers, wij weten, dat de Maan de „Almoeder” is voor dit Universum, maar zijn ook die wetten thans te beleven en te volgen?
Wij moeten verder kunnen gaan en ook die wetten mochten wij leren kennen, want voor het huidige stadium heeft ook het Universum die levensmogelijkheden verdicht, er zijn planeten, zonnen en sterren geboren.
Ik krijg nu mijn bezieling, ik weet thans, wat de meesters willen dat wij beleven voor het kind van Moeder Aarde, doch waardoor wij vaststellen dat er verdergaan mogelijk is.
Nog zijn wij met het huidige stadium verbonden, doch ik verzoek u, uzelf af te stemmen op het visstadium om van daaruit andere wetten te beleven, willen wij dit kosmische geheel straks overzien.
De Maan beleeft nu haar stervensproces en keert tot God terug.
Ook haar leven heeft reeds het Goddelijke stadium bereikt.
Maar aan deze oevers zien wij haar leven en dat leven moeten wij volgen; de ziel als een dierlijk wezen heeft voor hier haar kringloop volbracht.
Ik vraag u: waarom kruipt dit leven uit de wateren?
Het organisme bezit nog niet het landelijk bewustzijn en wil zeggen, dat dit het onherroepelijke einde is voor dit wezen.
En toch zoekt dit dier de dood op; de levensdrang dwingt het leven om verder te gaan.
En dat nu, mijn broeders, gij kunt dat aanvoelen en dus beleven, voor uzelf vaststellen, is de Goddelijke afstemming van dit leven, het wíl verdergaan, het móét hoger gaan, zodat wij dit hebben te aanvaarden.
Waar wij nu zullen komen, daar zult gij deze zelfde wetten als gevoel beleven; steeds weer zult gij vaststellen, dat het leven die drang om te baren en te scheppen bezit, waardoor al het leven van God is bezield ...
Dat dit dierlijke wezen álles van God bezit, dat hebben wij reeds gezien en kunnen dus de lichamelijke ontwikkeling volgen.
Het is nu mogelijk om tot uw eigen verleden terug te zien.
Maar bovendien tot uw toekomst.
Waarmee ik nu verbonden ben, is ook voor de Maan haar toekomstig leven en bewustzijn, doch dat zij in handen heeft gelegd van haar kinderen, mens, dier en plant, Moeder Natuur.
De Maan nu, zond haar levende energie de ruimte in.
Tijdens haar baren en scheppen zorgde zij tevens voor haar kosmisch leven en bewustzijn en zullen wij straks beleven, doch waardoor wij vaststellen, dat door haar energie andere lichamen zijn geboren en betreden wij de zeven levensgraden voor het Universum óf de bijplaneten, die gereed zullen zijn om het eerste leven, dít visstadium aan te trekken.
Dát hebben wij voor de Universiteit van Christus te beleven.
Doordat de Maan aan haar verdichting kon beginnen, beïnvloedde zij ander leven in het Universum, dat door de splitsing van God een eigen zelfstandigheid kreeg.
Maar wat zult gij beleven, mijn broeder André, indien die wetten tot uw leven spreken?”
„Wat ik zie, mijn meester, en waardoor ik deze éénheid ontvang, is, dat door de Goddelijke splitsing myriaden kosmische vonken zijn geboren en dat die lichamen, nu nog geestelijk, door de Maan als moeder worden bezield of van verdergaan was er geen sprake.”
„Zeer juist, dat is hetgeen wij moeten volgen, voordat wij van de Maan afscheid kunnen nemen; de meesters willen dus, dat wij vaststellen, dat door het baringsproces voor de Maan bovendien andere, astrale lichamen gereedkwamen om haar moederlijk leven op te vangen.
Dat wij ook nu voor de harmonische wetten van God voor het Universum komen te staan, kunt gij nu reeds aanvaarden.
Om de Maan nu, bevinden zich ín deze ruimte astrale lichamen op macrokosmische afstemming.
Die lichamen nu, hebben nog niet deel kunnen nemen aan het baren en scheppen en dat is nu van essentieel belang en is te beleven, want hierdoor, mijn broeders, stellen wij vast, dat wij ook thans de zeven opvolgende barings- en scheppingswetten kunnen beleven of wij komen voor disharmonische werelden te staan.
Maar indien die lichamen tóch met het baren en scheppen hadden kunnen beginnen, dus op eigen kracht, dan moeten wij aanvaarden, dat er leven geboren (is) buiten de Maan als moeder om.
En dat kán niet mogelijk zijn, want dan is er geen harmonie meer te beleven en staan wij voor een universele chaos.
Wij leggen dus voor de Universiteit van Christus vast:
„De Maan schiep de mogelijkheid voor haar leven om verder te gaan.
En dat zegt, dat de Maan als moeder bijplaneten heeft bezield, dat zij voordat haar leven het uiteindelijke had bereikt, ook die kosmische éénheid had verdicht, omdat zij haar levensaura uitstraalde en door die planeten als astrale lichamen werd opgezogen.
Voel dit zuiver aan, mijn broeders, want dit zijn fundamentele wetten, voor Zon en Maan en voor ons menselijke en dierlijke verdergaan.
Maar waardoor is dat te zien en te beleven, meester Zelanus?”
„Omdat Zon en Maan voor dit stadium, het embryonale stadium, één waren.
Er is voor het ganse Universum slechts één mogelijkheid, mijn meester, er zijn slechts twee essentiële wetten geboren en die vertegenwoordigen het vader- en moederschap, omdat wij die wetten door de „Albron” hebben beleefd.”
„Inderdaad, dát is het antwoord.
Er is alléén vader- en moederschap voor het Universum geboren.
De „Almoeder” of de „Albron” zijn in staat om te bezielen, doch alléén voor zichzelf.
Er is dus in het Universum niets anders te beleven dan dit macrokosmische vader- en moederschap.
En nu zien wij, ook al bevinden zich in deze ruimte myriaden vonken van God op macrokosmische afstemming, dat ál dat leven tóch Zon en Maan hebben te aanvaarden, omdat Zon en Maan, nú komt het fundament voor de „Universiteit van Christus” ... het vader- én het moederschap vertegenwoordigen.
Dit vader- en moederschap zal dus voor zichzelf moeten baren en scheppen, dus niet alleen voor de microkosmos, doch bovendien voor het Universum, doch waardoor nu de bijplaneten worden geschapen.
Dat is het woord van de meesters!
Hierdoor stellen wij vast, dat de Zon als vader en de Maan als moeder nieuw leven zouden scheppen voor het Universum en dat zij dat tezamen in handen hebben gekregen.
Het Universum heeft zich gesplitst, doch voor het vader- en het moederschap.
Bezie thans de Zon als lichtgevende kracht, waardoor de Maan tot verdichting overging en kunnen wij aanvaarden.
Toen de Maan echter aan haar eerste leven begon, die afscheiding naar voren trad en wij het embryonale leven ontvingen, ging die bewuste, dus stoffelijke energie tevens de ruimte in en werd opgezogen door astrale lichamen, die óm dit moederschap heen een eigen plaats te vertegenwoordigen kregen.
Wat gebeurde er op dat ogenblik, meester André-Dectar?”
„Toen de Maan haar verdichte energie uitzond, bezielde zij dat andere lichaam, dwong zij dat astrale lichaam haar reeds verdichte uitstraling op te nemen.”
„Ook dat is juist, mijn broeders, doch nu het volgende ogenblik.
Immers, wij als mens en het dier gingen verder.
Was nu die andere planeet, dat zou een planeet worden althans ... niet in staat om op eigen kracht de baringswetten van de Maan, dus zoals de Maan ze heeft kunnen beleven te verzorgen?
Wat ik voel en zie zegt: néén, dat is niet mogelijk.
Maar waarom niet, meester Zelanus?”
„Omdat dit een verder en hoger stadium is, mijn meester, en wil zeggen dat die lichamen het éérste kosmische baringsproces niet beleven kunnen!
Want dat is het bezit van de Maan als moeder en waarin wij kijken en de wetten van beleven, is een verder stadium.”
„Dat is het, mijn broeders, dit zijn de wetten voor Zon en Maan, doch waardoor het volgende stadium werd verdicht.
En dat stadium zal nu dit zieleleven aantrekken; dus dit visleven gaat verder, omdat ook de Maan een organisme voor het Universum heeft verdicht en behouden wij deze Goddelijke harmonie.
En dat zégt nú, dat de Maan voor deze ruimte het zieleleven heeft geschapen!
Dat zegt bovendien:
De Maan gaf aan het eigen leven de Goddelijke afstemming.
De Maan is het, die dat in handen heeft gekregen en niet de volgende planeten, waardoor naar voren treedt, dat al die andere kosmische organismen, waartoe de Aarde behoort, kinderen zijn van deze Vader en Moeder!
Wij komen dus voor de Goddelijke „Harmonische” wetten te staan en kunnen die volgen en beleven.
Maar waar blijft nu de Bijbel?
Waarom heeft de Bijbel niets van ál deze Goddelijke wonderen verteld?
Het antwoord is: de Bijbelschrijvers waren nog niet zover!
Géén mens op aarde heeft deze wetten beleefd, eerst nu is dat mogelijk!
Wij gaan nu verder.
In ons leven als vis is die drang aanwezig.
Maar ook de ruimte is gereed en kan ons opvangen, dat wij straks zullen beleven.
Het is dus duidelijk, dat wij hier nog steeds die Goddelijke harmonie bezitten, wij hebben nog geen disharmonische levenswetten geschapen.
De dood is ook hierin een Goddelijke voorzienigheid, dit sterven is evolueren!
Het sterven hier schenkt ons:
Lichamelijke ontwaking
Lichamelijke verruiming, die wij door het vader- en moederschap beleven.
Dit sterven hier voor de Maan, is het uiteindelijke aanvaarden, doch verdergaan is mogelijk.
Wij als mensen, ook aanstonds het dier, willen verdergaan, wij moeten tot het „AL” terug.
En dat hebben wij gekregen door de verdichting van de Maan, door deze Universele éénheid voor het macrokosmische vader- en moederschap, en ontstonden de tussenplaneten.
Die Goddelijke welwillendheid voert ons tot het bewuste „AL” terug, er is niets in de ruimte dat ons als Goddelijk leven tegenhoudt, want die wetten zijn er (niet), werden niet door Zon en Maan geschapen.
Wij kunnen dus tot de theologen op Aarde zeggen:
„Op de Maan was het, waar de eerste Adam en Eva het ruimtelijke paradijs beleefden en niet op Aarde!”
Maar met deze eerste Adam en Eva waren er miljoenen vonken van God als vis gereed en gingen verder.
Hoe onzinnig is nu dat verhaal uit de Bijbel?
Hoe kinderachtig naïef is het, nu wij de waarachtigheid mogen aanschouwen?
Natuurlijk geeft de Bijbel de ontwikkeling van het Huis Israël, maar de kinderen van (het Huis) Israël werden hier óp de Maan geboren en kregen hier de Goddelijke zelfstandigheid te zien en te aanvaarden.
Telkens wéér komen wij tot de Bijbelschrijvers terug en indien noodzakelijk, mijn broeders, roepen wij hen tot ons te komen om voor het kind van Moeder Aarde te getuigen!
En zij hebben zich nu voor de „Universiteit van Christus” te buigen!
In onze handen is de genade gelegd om de nieuwe Bijbel te schrijven!
Dit is dus geen sterven!
Dit is evolutie!
Dit is ontwaking!
Dit is voor de mens en het dier, daarna kwam Moeder Natuur ... Madame Blavatsky ... het overwinnen van dit Universum!
Nog ligt het dier hier, ondergaat het sterven, maar de ziel van dit dierlijke wezen, nu reeds een visleven en als persoonlijkheid, gaat verder.
Zo beleefden wij dus een Goddelijk begin en het einde voor de Maan als Moeder.
De mens begint nu aan zijn kosmische openbaring, niets houdt dit leven tegen.
En tijd heeft geen betekenis, alléén de wetten hebben iets aan het leven van God te schenken, die door het vader- en moederschap de eigen gestalte te beleven kregen en werden wij, scheppend en barend, later, man en vrouw.
Zon en Maan hebben bepaald, waarheen wij thans zullen gaan.
Zon en Maan hebben het volgende stadium verdicht, maar voor ons, voor al het leven dat met ons tot het „AL” zal terugkeren.
Het Universum zal ons dus die mogelijkheid schenken en was in niets te veranderen; zó zijn de Goddelijke wetten.
De bijplaneten liggen nu in het Universum verspreid.
Máár, mijn broeders, nu beleef ik iets anders en ook die vraag moeten wij stellen.
De Maan heeft, doordat zij haar leven verdichtte, een eigen dampkring geschapen, die voor het leven van God niets anders is dan de bron die de levensadem verzorgt.
En die ruimte is hier aanwezig.
Waarom zien wij nu de bijplaneten niet in deze dampkring terug en liggen zij in het Universum verspreid?
Bent u hiermee één en verbonden?
Geef ons dan antwoord, meester Zelanus.”
„Ik kan u antwoorden, mijn meester, want ik beleef ook die wetten.
Wij hebben de zelfstandigheid mogen beleven voor élke cel.
Is dat nu niet voor de planeten geschapen?”
„Juist, dat is het, mijn broeders.
Wil het leven van de Maan een hogere ontwikkeling beleven, dan is die niet te ontvangen en te ondergaan ín haar levensruimte, doch buiten haar dampkring, eerst dáár betreden wij dat hogere bewuste stadium!
Heel duidelijk is nu, dat wij buiten de dampkring voor de Maan als moeder een hogere evolutie zullen beleven, maar met alles ín ons, wat wij door het vader- en moederschap hebben verdicht.
Daardoor zullen er dan ook zeven opvolgende levensgraden ontstaan voor dit verdergaan op macrokosmische afstemming.
Wij weten nu, dat de planeet Mars moeder is en dat zij heeft gebaard.
Is het nu niet mogelijk, dat wij íneens op haar leven en bewustzijn overgaan om ons leven voort te zetten, André-Dectar?”
„Néén, mijn meester, ook dat is niet mogelijk, omdat wij zeven opvolgende verdichtingswetten voor het vader- en moederschap hebben beleefd en zijn dus ook nu niet in staat om die ruimtelijke sprong voor onze evolutie te beleven, wij moeten deze opvolgende levenswetten aanvaarden!”
„Inderdaad, ook dat is het ruimtelijke antwoord, mijn broeders.
Waar kunnen wij die wetten voor de Aarde beleven, meester Zelanus, en zien wij die voor ons als mens terug?”
„Bij de rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) op Aarde, mijn meester!”
„Ook dat is juist!
Immers, Moeder Aarde heeft dezelfde (wetten) moeten beleven.
Zij schiep deze opvolgende levensgraden voor het menselijke organisme.
De mens en het dier begint in het oerwoud-stadium en beleeft zeven lichamelijke overgangen om het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) te betreden, waartoe, zoals wij reeds weten, de oosterse volken behoren.
Op Aarde zien wij dus deze kosmische lichamelijke wetten terug en zijn ook daar te volgen en te ontleden.
Deze wetten vragen om universele ontleding en zijn de fundamenten voor de Universiteit van Christus, doch daardoor kregen wij het Universum in handen!
Wij kunnen dus nú vaststellen, dat ons innerlijk leven afstemming bezit op de bijplaneet door de Maan als moeder geschapen.
Wij zijn één in alles, voor élke levenswet, die de bijplaneet moet bezitten als bewustzijn.
En hierdoor gaan wij verder.
Wij worden dus aanstonds, doordat wij sterven, door dat kosmische lichaam aangetrokken!
En dat is een harmonische wet!
Hierdoor, mijn broeders zien wij, dat de macrokosmos en de microkosmos één zijn!
En dat tot in het Goddelijk „AL” zullen blijven!
De opvolgende levensgraad voert ons dus tot dat stadium en hebben wij te aanvaarden.
De atmosfeer buiten de Maankring bezit dus hoger bewustzijn.
Ook wij en al het leven, hebben dat bewustzijn beleefd, wij zijn gereed om dat vader- en moederschap te betreden en dat door die lichamen weer hogere bewustzijnsgraden ontstaan, totdat wij het hoogste voor dit Universum beleven, dat Moeder Aarde is.
Dat zegt nu, dat wij „Drie Kosmische Levensgraden” hebben te volgen en dat de derde de „Vierde Kosmische Graad” geschapen heeft en wij hebben gezien.
Dit éénzijn, deze wetten voor de harmonie maken nu, dat wij aanstonds als ziel en als vispersoonlijkheid verdergaan.
Van menselijk bewustzijn is er nog geen sprake.
U kunt dus zeggen, meester Zelanus?”
„Nu mijn leven één is met de Goddelijke evolutie, als Maan-bewustzijn gezien en beleefd, dat ik opvolgende uitdijingswetten zal beleven voor de ontwikkeling van mijn organisch bestaan, doch bovendien voor het innerlijke leven.
En verder, Zon en Maan schiepen die stadia voor het Universum, doch kregen wij in handen en betekent, nieuwe, verhoogde ontwaking voor ziel, geest en stof, mijn meester.”
„Ik dank u voor dit antwoord, zó is het en hebben wij te aanvaarden.
Wij zijn door de Maan geboren en die uitstraling bezit bovendien het volgende stadium.
Zon en Maan hebben de plaats voor dat bewustzijn bepaald, doch waardoor wij God als ”Harmonische Wetten” leren kennen!
Het is daardoor, mijn broeders, dat wij úít de wateren kruipen en dit sterven willen beleven.
Onfeilbaar stellen wij vast, dat het sterven voor wélke levenswet ook, evolutie betekent!
Voor Moeder Aarde krijgt nu de ziel een menselijk organisme en is de ruimte voor de mens van de Aarde.
De ziel hier als mens, voor dit visstadium slaapt in.
En dat ínslapen is niets anders dan het gereedkomen voor de volgende levensgraad.
Zon én Maan schiepen nu slechts één organisme, en dat lichaam is gereed, voor ons en voor het dier, voor bloem en plant.
Thans echter, mijn broeders, komt tot mij: „Wie is het nu, die de volgende planeet bewustzijn geeft?
Is dat de Maan of de Zon?”
En dan zie ik, dat wij als mens en dier, dat astrale lichaam bezielen zullen, tot deze stoffelijke ontwaking zullen brengen, omdat wij het zijn die dat bewustzijn voor ónze zelfstandigheid kregen.
Is u ook dit duidelijk?
Het bewuste „AL” wil, dat wij ook die wetten zullen volgen, waardoor naar voren treedt ... dat de mens de volgende stadia het verkregen bewustzijn schonk.
En dat wil voor God betekenen dat wij „ZIJN” levensrechten ontvangen en voor ál de levensgraden die nog zullen volgen, móéten vertegenwoordigen.
Wij bezitten dus Goddelijke schepping; wij, als Goddelijke wezens, bezitten ál de levensrechten van God, voor het vader- en moederschap, doch bovendien voor de uitdijingswetten voor al de moederplaneten.
Wij geven bewustzijn, wij geven bezieling aan de planeten die nú door ons verdichting ontvangen, omdat wij zullen sterven, doch bovendien de wedergeboorte bezitten.
Dit zijn dus kosmische fundamenten voor ons menselijke én dierlijke bestaan, ook voor moeder natuur.
Wij leggen dus voor de „Universiteit van Christus” vast:
„De ”Mens” is het geweest, die de volgende planeet bewustzijn schonk.
De Mens bracht nieuwe bezieling en stoffelijke én geestelijke ontwaking voor het volgende stadium.
De Mens evolueert en bezit zijn eigen bewustzijn voor de volgende levenswet, waardoor het nieuwe leven kan beginnen!”
Al de sterren nu, de bewuste en ónbewuste planeten en zonnen, die door de ruimtelijke verdichting aan het eigen leven konden beginnen, maken straks deel uit van dit éne organisme, dat het Universum ís!
Alléén het vader- en moederschap overheersen en blijven overheersen, want dít zijn de Goddelijke fundamenten voor deze harmonie, deze éénheid!
En dit zegt tevens, dat de Aarde als planeet eerst later aan die verdichting kon beginnen, éérst dan, wanneer wij als mens dat stadium hebben bereikt.
Indien dit niet zó geschapen was, had ook de Aarde reeds haar dood moeten aanvaarden, maar Moeder Aarde is eerst voor tien kosmische seconden terug aan haar evolutie begonnen.
Kosmische seconden betekenen thans miljoenen jaren, maar ook die uitdijingswetten leren wij nog voor de Aarde kennen.
Al die lichamen voor het huidige stadium, dat hebben wij op onze eerste tocht mogen beleven, moeten een eigen taak vervullen en maken deel uit van dit macrokosmische organisme.
Wij staan dan voor het vader- óf het moederschap voor de ruimte, maar bovendien voor half bewust vader- en moederschap, waartoe de planeten Jupiter, Saturnus, Venus, Uranus, de meteoren, behoren.
De ster als zodanig vertegenwoordigt vaderschap en is en blijft scheppend gevoelsleven, scheppende stof.
En hieraan behoeven wij niet te twijfelen, mijn broeders, het Universum heeft ons daarvan overtuigd.
Er is vreugde in mijn leven gekomen, want nu kunnen wij verdergaan.
Ons verdergaan is verzekerd!
Daarvoor schiep de Maan als Moeder een opvolgende levenswet als bijplaneet, voor ons het eerste stadium voor de „Tweede Kosmische Graad”.
Dus de eerste geboorte voor de hogere bezieling.
Ook dat is een planeet!
Wij weten nu reeds, dat Jupiter, Saturnus en Uranus géén moederschap hebben kunnen beleven, want dat was voor het Universum niet nodig!
Dat zijn ook géén moederlijke planeten, dat zijn voor deze ruimte dienende ademhalingsorganen en niets, niets anders, astronoom van de Aarde!
Maar het vader- en het moederschap ís reeds verzekerd en dát geschiedde in en tijdens de eerste seconden voor de Maan als moeder.
Van dat ogenblik stond vast, dat zij haar leven zou baren en scheppen en kreeg ál dat andere leven een eigen taak te vervullen, waartoe dit leven behoort.
Wij gaan dus verder, want de ruimte vangt ons op en verwacht ons bovendien!
En nu zien wij, dat de „wil” van ons leven een Goddelijke wet is en dat wij daardoor de wateren móéten verlaten.
Dat geeft ons nu: dat wij spoedig het landelijke bewustzijn zullen bezitten en dat wij ook die organen tot de lichamelijke ontwaking voeren en ónfeilbaar gebeuren moet!
In alles krijgen wij ónze kosmische éénheid te beleven en heeft de „Almoeder” aan haar uitdijingswetten, voor het vader- en moederschap geschonken.
Disharmonie is er dus niet te beleven!
En nu, mijn broeders, kunnen wij afscheid nemen van de Maan en wij weten wat wij aanstonds zullen beleven.
Maar voor de ontwaking van het zieleleven komen wij hier terug.
Eerst dán beleven wij de Goddelijke „Zintuigen” en volgen die dan voor onze menselijke ontwaking.
Weet nu, dat de menselijke „Zintuigen” Goddelijke eigenschappen zijn.
Maar hoe het licht in het menselijke en dierlijke oog gekomen is, ook dat bewustzijn kreeg, leert gij dan kennen.
En voelt gij bovendien, waartoe wij nu in staat zijn?
Dat wordt uw gezegende ontwikkeling, doch tevens worden dat uw rechtvaardigheidswetten voor het vader- en moederschap voor ál de werelden die zullen ontstaan.
Stem u zélf nu af op het vrijkomen van dit visstadium.
Nu gaan wij beleven hóé de ziel als mens verderging, waardoor zij werd aangetrokken en wij thans hebben ontleed.
Straks staat ge dus voor de waarheid én de werkelijkheid van deze wetten en kunt gij zien, of ge waarachtig hebt gezien en mocht beleven, wat door Zon en Maan ís geschapen.
Gij kunt u dus straks zélf van deze waarheid overtuigen.
Wíj, mijn broeder André, hebben deze wetten reeds duizenden malen beleefd voor ons geestelijke leven, want daardoor kregen wij ons kosmische bewustzijn in handen.
En dat ontvangt man en vrouw van Moeder Aarde, indien zij voor het geestelijke leven liefde bezitten.
Socrates, Plato, Aristoteles, Ramakrishna, Boeddha, Annie Besant en Blavatsky hebben deze wetten moeten beleven, doch zij waren ertoe in staat; als tweelingzielen vertegenwoordigen wij ál deze wetten.
Dat is hun kosmische reis na het sterven op Aarde en zij maken zich daardoor voor de „Vierde Kosmische Levensgraad” gereed.
Eerst nú kunnen zij zeggen: wij hebben dit Universum overwonnen.
Het Universum dwingt dus het menselijke wezen om élke verdichtingswet te beleven en te ontleden voor het verkregen geestelijke bewustzijn.
Dat is het leven aan Gene Zijde!
Het leven ín de geestelijke „Astrale-Bewuste Wereld”!
Ik vraag u, kan de mens duidelijker deze wetten beleven, nu wij als bewuste mensen in staat zijn het Universum te volgen?
Hierdoor krijgt de mens als man en vrouw het Universum als Goddelijk bezit in handen en kunt gij voor de Aarde aanvaarden, dat man en vrouw „Goddelijke Afstemming” bezitten!
De mens van Moeder Aarde, mijn broeder André, zal straks, wanneer de aardse kringloop is volbracht, waarlijk kosmische reizen maken en is het Goddelijk menselijke geschenk voor de eigen ontwikkeling!
Maar voelt gij, wat dit te betekenen heeft?
Daarom mocht ik u tijdens het beleven en het schrijven van de Kosmologie op Aarde dit universele denken en voelen schenken.
Gij kunt hierdoor weten, dat wij steeds, eeuwigdurend één zijn en dat wij daardoor deze kosmische harmonie ondergaan en op Aarde kunnen brengen.
Vernietig nu het leven van God, en gij vernietigt u zélf!
Bedrieg het leven van God en gij bedriegt u zélf!
Schep daar op Aarde disharmonie en gij kunt géén geestelijk bewustzijn achter de kist beleven, omdat gij duisternis schept en (dan) zijn deze reizen niet voor uw leven gereed.
Dat hebt gij dus zélf in handen!
Dit voor het kind van moeder Aarde!
Wie harmonie beleven wil, kán en móét verdergaan.
Wie op Aarde het leven van God bezoedelt, mismaakt en verkracht, wie dús deze ontwikkeling tegenhoudt, dient voor de duisternis en niet voor het licht, niet voor de bewuste-geestelijke persoonlijkheid en slaat zichzelf!
Daardoor, mijn broeders, heeft de ziel als mens haar ruimtelijke contact, haar universele éénheid voor deze Goddelijke „Tweelingliefde” verbroken.
Dat is het vernietigen van het Goddelijke plan, het verduisteren van levenswetten die in reine liefde werden gebaard.
En nú, mijn broeders, ik kom tot éénheid met dit zieleleven.
Ook gij?
De „Albron” roept mij thans toe: „Kom tot Mij terug” en wij zullen terugkeren.
Ons verdergaan is nu Goddelijke evolutie.
Waarlijk, wij beleven wonderen, als mens moeten wij ons buigen voor deze werkelijkheid.
Voelt gij nu, dat de ziel thans in slaapt valt en tot het embryonale stadium terugkeren moet?
Dit visbewustzijn zinkt terug tot het eerste stadium voor de geboorte en zal zich verwijderen van deze ruimte, omdat, wij hebben dat zo-even beleefd, ons volgende stadium gereed is.
Ik ben bewust, mijn broeders, maar het is voor de ziel het gereedkomen voor het volgende stadium.
O, Bijbel, waar is nu de klei?
Want wij zijn de levensadem voor het volgende stadium.
Is het niet armoedig, wat de Bijbelschrijvers hebben bedacht?
En dat wordt nog door miljoenen mensen van Moeder Aarde aanvaard.
Ik voel, mijn broeders, dat wij de sfeer van Moeder Maan verlaten.
En die verruiming voel ik bewust.
Is ook dat niet wonderbaarlijk?
Onfeilbaar zal het volgende stadium ons aantrekken, want dat stadium is uit ons geboren, wij hebben die wetten immers beleefd.
Ons leven dijt uit!
Wij bevinden ons nu in de astrale wereld, de wereld voor de volgende geboorte.
Die wereld is dus in niets veranderd, totdat wij de bewuste astrale wereld betreden en is Gene Zijde.
Maar met dit verkregen bewustzijn beginnen wij het leven op de volgende planeet.
En ook nu beleven wij de wetten voor het vader- en moederschap.
Hoe was de ziel in haar laatste leven op de Maan?
Vader of moeder.
Thans krijgt zij de wateren te beleven, doch met en door het verkregen bewustzijn ondergaat zij deze levenswetten en dijt ook nu uit, verdicht zich, ontwaakt, totdat zij het landelijke bewustzijn heeft bereikt.
Aanstonds beginnen wij aan onze eerste geboorte, precies dus als op de Maan, met dat verschil echter: wij hebben miljoenen levens beleefd, wij bezitten hogere evolutie en zullen steeds verdergaan om dit Universum te overwinnen, dat mogelijk is!
Wij gaan van planeet tot planeet, lichamen dus, die ons zullen dienen.
Doordat wij de wetten op de Maan hebben ontleed, kunt gij uw eigen ontwikkeling volgen en begrijpen.
Maar voelt gij, mijn broeders, dat wij ontwaken, dat wij aan ons eerste embryonale leven zijn begonnen?
Wat gebeurt er thans?
Ik zuig de bezieling in mij op, die ik door de planeet als moeder ontvang.
Ik kom tot bewustzijn, ik breng leven en bezieling in dit organisme en zal mijzelf verdichten.
En gij met mij en miljoenen vonken met ons, omdat wij deze éérste vonken zijn die gereedkwamen voor deze evolutie.
Kan het duidelijker?
Néén, gij beleeft deze wetten.
Zo-even leefden wij dus in de stilte van God, voordat wij aan onze wedergeboorte begonnen, doch toen kwam deze ontwaking.
En omdat wij tot God moeten terugkeren, omdat wij ons leven moeten voortzetten, komt dit ontwaken tot ons bewustzijn en staan wij opnieuw voor het vader- en moederschap.
Voelt ge, mijn broeders, dat het sterven en geboren worden één wet is?!
De wil is van het leven om verder te gaan!
En weer zullen wij ons éénzijn ondergaan, opnieuw het volwassen stadium betreden en daarna sterven, waardoor wij ons volgende leven verzekerd zien.
Ook voor deze planeet hebben wij dus miljoenen levens te beleven, voordat wij ook deze ruimte hebben beleefd, waarvan het „uiteindelijke stadium” reeds het landelijke bewustzijn bezit.
En ook dat is te begrijpen.
Doordat wij – als menselijke zelfstandigheid – verdergaan, schenken wij aan de planeet bovendien menselijk bewustzijn.
Dat hebben wij op de Maan aangevoeld én gezien en nu zijn wij zover gekomen.
Is het niet machtig, mijn broeders?
Kunt gij míjn wetten volgen, meester Zelanus?”
„Ja, mijn meester, ook André, ook wij zijn bewust en zien nu, dat wij géén fouten hebben gemaakt, onfeilbaar zijn wij tot deze nieuwe evolutie gekomen.
Ook wij werden opnieuw wakker en begonnen aan deze ontwikkeling.
Een Goddelijke Openbaring is het voor de verstoffelijking van dit Universum.
En ook nu zullen wij baren en scheppen.
Thans, mijn meester, zou ik duizenden vergelijkingen kunnen maken voor de Maan en mijzelf, maar bovendien voor mijn voelen en denken op deze planeet.
Verschil is er niet!
Wij zijn vader en moeder gebleven en aan mijn verkregen zelfstandigheid is niets veranderd, doch ik heb méér bewustzijn, omdat ook nu mijn leven uitdijt!
En dat is nu de verdichting van mijn organisme, mijn meester.
Ik voel tevens de vaderlijke krachten vanuit de ruimte tot mij komen en kan u zeggen: de Zon heeft zich bovendien verdicht en komt tot mij als bezielende kracht, het licht in de ruimte wordt sterker!
Ook hier, mijn meester, dus door het nevelstadium tot de verstoffelijking, er werden geen andere wetten geschapen.”
„Mijn dank, meester Zelanus, dit is waarheid!
Ook hier nu de zeven opvolgende verdichtingswetten die ons tot het uiteindelijke zullen sturen.
Já, de macrokosmos en de microkosmos zijn nog steeds één.
En nu baren en scheppen, en aanstonds het sterven en hierna het terugkeren tot de planeet.
Is er nog iets anders te beleven?
Néén, mijn broeders, dit zijn de wetten die wij op de Maan hebben beleefd en die wij als mens tevens nog op Aarde hebben te aanvaarden, want deze wetten zullen nimmer veranderen.
Wat wij voor ons verdergaan moeten beleven, zijn aanstonds de uitdijingsmogelijkheden, doch nu zien wij, hoe de ziel als mens ook deze planeet mocht overwinnen, doch daarenboven de anderen – die ons naar de „Tweede Kosmische Levensgraad” brengen.
Elke nieuwe geboorte geeft ons nu meer kracht en verruiming.
Stilstand beleven wij niet.
Ik maak mij nu vrij, mijn broeders, van deze geboorte, want wij gaan thans bewust verder.
Kijk nu terug naar al deze openbaringen en tot de Zon als de voortstuwende kracht en gij beleeft uw eigen verdichting en verruiming voor het vader- en het moederschap.
Miljoenen levens, zei ik u zo-even, zal de ziel als mens beleven voordat zij het uiteindelijke stadium heeft bereikt, doch dat kunnen wij nu reeds overzien.
En wat beleven wij dan, André?”
„Dat wij ook nu de wateren zullen verlaten, doch dat wij méér landelijk bewustzijn zullen bezitten, want dat is de bedoeling voor de menselijke lichamelijke ontwikkeling.”
„Inderdaad, dat zullen wij straks beleven.
Ondanks alles, mijn broeders, tóch verder en hoger, meer lichamelijk en innerlijk bewustzijn, totdat wij ook deze planeet hebben overwonnen.
Wij zullen dus onfeilbaar dit voortgaan aanvaarden en beleven.
Niets houdt ons tegen!
Maar de Maan maakt haar leven af, miljoenen mensen zullen ons nog volgen.
De Maan blijft haar baringsproces vertegenwoordigen, maar de andere planeten verwijderen zich van de Zon en ook dat hebben wij op onze eerste reis voor het Heelal kunnen volgen.
Niet alleen dus, dat wij ons verruimen, ook het leven in het Universum.
Langzaamaan zullen de planeten zich van de Zon als de scheppende kracht verwijderen en is voor ons de verruiming van ons innerlijke en stoffelijke leven.
Ook die levenswetten zijn in niets veranderd en kunnen wij bovendien voor het huidige stadium volgen.
Deze planeet is dus een „overgangsplaneet”.
Een voorbereidend stadium om de „Tweede Kosmische Graad” te bereiken.
Iets anders is er niet te beleven.
Het is dan ook duidelijk, dat Moeder Aarde een héél andere plaats én taak voor het ruimtelijke vader- en moederschap te beleven krijgt, want zij zal die verruiming ontvangen én vertegenwoordigen, voor mens en dier en Moeder Natuur.
En ook dat kunnen wij, indien wij het huidige stadium beleven, voor de „Universiteit van Christus” vaststellen.
Wij krijgen dus meer bezieling, meer bewustzijn, naarmate wij sterven en opnieuw geboren worden.
Dat zijn de „absolute” levenswetten door de „Almoeder” geschapen en tot de verdichting gebracht.
En nu zien wij tevens de bewustwording van de planeet tot stand komen, waardoor wij opnieuw deze universele éénheid genieten en hebben te aanvaarden.
Ook hier komt het dier tot de eigen bewustwording en zal ons hebben te volgen, op Aarde zien wij elkaar terug.
De ruimte ontwaakt!
Het Universum verdicht zich door het vader- en moederschap!
Voor ziel én geest, waarna straks élke persoonlijkheid is te zien en te beleven.
Hebt gij andere wetten kunnen beleven?
Néén, dat is nu en dat nimmer mogelijk, omdat dít de Goddelijke evolutiewetten zíjn!
Het leven op deze planeet kan thans beginnen, ook hier zijn wij ín de wateren geboren en zal de stof zich verdichten, eenzelfde proces als ook de Aarde heeft moeten aanvaarden.
Hoe is nu het Universum?
Hoe, ten opzichte van dit stadium?
Ook het Universum is in niets verder, kent geen ander, noch hoger bewustzijn, beide werelden zijn nog steeds één.
Ons vaderlijk en moederlijk bewustzijn is in niets bewuster, Maan en Zon, wij als mens, als man en vrouw, als barings en scheppende gevoelens, hebben één afstemming.
Is dat niet wonderbaarlijk?
Ook op Aarde en wel voor het huidige stadium beleven wij deze wetten, waardoor de mens zichzelf zal leren kennen.
Voor de wetenschappen is dit de ruimtelijke ontwaking!
Elke levensgraad zal ons zeggen, ik wíl beleefd worden!
Elke wet roept ons toe: ik heb afstemming met het Universum, ik ben één en zal die éénheid behouden.
Dat is Goddelijk of wij konden nimmer tot het „AL” terugkeren.
En nu weer verder!
Bekijk nu dit dierlijke wezen, mijn broeders, en u ziet, veel verschil met de Maan is er niet.
Waar kunnen wij dit dierlijke wezen nóg zien voor de Aarde, meester Zelanus?
Is dat mogelijk voor het huidige stadium?”
„Ja, meester, in de zeeën zien wij dezelfde levensgraad terug, doch nu als een dierlijke zelfstandigheid.”
„Wat wil dat zeggen, André-Dectar?”
„Dat de mens het landelijke schaduwbeeld geschapen heeft en wij eveneens in de wateren terugzien.”
„Zeer juist, want hierdoor dacht „Darwin” dat wij mensen van de apen afstammen, doch ook de wateren vertegenwoordigen het menselijke vis-dierlijke leven op menselijke afstemming.
Een zeeleeuw bijvoorbeeld, vertegenwoordigt ons voor de wateren als dierlijk leven.
Wanneer wij die levensgraden voor het dier volgen, leren wij ook die wetten kennen.
Maar wij zien thans, dat het Maanbewustzijn evolueert, lichamelijk en innerlijk.
Dit organisme dijt uit.
Het heeft de wateren reeds verlaten en kan nu aan het landelijk leven beginnen.
En langzaamaan richt dit organisme zich op, doch waarvoor het miljoenen jaren heeft moeten leven om deze bewustwording te bereiken.
Leven ná leven kreeg de ziel als mens echter te beleven om die evolutie voort te zetten.
En ook de dierenwereld en Moeder Natuur komen zover.
Wij weten nu, dat zij als mens het „AL” zal bereiken, om daar het Goddelijke denken en voelen te vertegenwoordigen.
En wij zien, het Universum én het leven, is één afstemming.
De ruimte is niet verder dan het menselijke organisme, want dat is niet mogelijk.
Een planeet is thans te overzien.
Ook op Aarde.
Nimmer was de ruimte het leven als mens, dier en plant vooruit.
Deze harmonische wetten kunnen wij nóg op Aarde beleven, waardoor wij deze éénheid vaststellen.
Dit evoluerende systeem kent geen stoornissen, ook al weten wij, dat de ziel als mens aan haar geestelijke stoornissen op Aarde is begonnen.
Hierdoor heeft zij haar geestelijke wetten bezoedeld.
Een enorme verruiming en ontwaking wacht ons, die door Zon en Maan tot bewustzijn werden gebracht.
Ik vraag u echter, nogmaals, meester Zelanus: is het mogelijk om ook op deze planeet andere wetten vast te stellen?”
„Néén, mijn meester.”
„En welke wetten zijn ook hier overheersend, André?”
„Die voor het vader- en moederschap.”
„Zo is het, mijn broeders, er zijn geen veranderingen vast te stellen, want dit zijn de essentiële wetten voor deze Goddelijke evolutie.
Het organisme krijgt dus meer ruimte en dijt uit, doch het gevoelsleven ontwaakt.
Wat de ziel door al haar levens op de Maan heeft bereikt, is thans haar innerlijk bezit en die diepte kunnen wij beleven, doch is tevens door haar organisch bewustzijn vast te stellen.
Zij kan zichzelf tot evolutie voeren, want de ziel als mens en bovendien het dierlijke leven, bezit die eigenschappen, waardoor ook de „Almoeder” zich heeft kunnen manifesteren.
En bovendien zijn ál deze wetten op Aarde te beleven.
Doch eerst daar leren wij de menselijke persoonlijkheid kennen.
De menselijke persoonlijkheid, zeg ik, hoe diep is nu dat leven?
De psycholoog kent niet één wet van deze persoonlijkheid, doch wanneer wij voor die ruimte komen te staan, zijn wij opnieuw in staat de mens te ontleden, en niet alleen zijn lichamelijke wetten, doch thans voor ziel, leven en geest.
En wél op Goddelijke afstemming, waarna wij de wijsgerige stelsels beleven.
Waaraan zij werkt, de ziel als mens, dat is nu te volgen, doch zij krijgt die ontwikkeling in eigen handen door de macrokosmos.
De ligging nu van de planeet in het Universum krijgt betekenis voor al het leven.
Het is dus niet zomaar, dat de Aarde haar plaats gekregen heeft voor dit gigantische organisme, dat zijn de universele wetten en leren wij later kennen, ook al mochten wij deze evolutiemogelijkheden voor het „Heelal” volgen.
Het spreekt vanzelf, dat de ziel straks, door de planeten, deze opvolgende levensgraden voor het Universum, haar eigen afstemming bepalen zal, een afstemming echter, die weer door Zon en Maan geregeld is en de planeet door een eigen dampkring te vertegenwoordigen krijgt.
Ook die éénheid is dan te beleven en te volgen.
Door de plaats die de planeten beleven voor het Universum, komen de lichamelijke verdichtingen tot stand en is te aanvaarden; immers, de Aarde bracht meer verharding voort dan Mars en andere planeten, omdat zij haar plaats tussen vader- en moederschap heeft ontvangen, doch die door de harmonische wetten naar voren treedt.
In niets zullen wij dus disharmonie beleven, onfeilbaar gaat deze verstoffelijking voort, waardoor het menselijke en het dierlijke organisme evolueert en het uiteindelijke, het organisme van Moeder Aarde bereikt.
Waaraan werkt de menselijke ziel?
Aan haar innerlijk én stoffelijk leven, haar lichamelijke verruiming ten opzichte van haar Goddelijke afstemming, doch waardoor zij haar ruimten zál overwinnen.
Deze krachten en wetten werken onfeilbaar en is nu duidelijk, omdat deze atmosfeer die bezieling en dat bewustzijn bezit.
Zó krijgt élke planeet haar eigen bewustzijn te beleven als levensadem, die, en dat beleven wij op Aarde, deze ruimtelijke éénheid bezit of er waren stoornissen ontstaan.
Het is dus duidelijk dat er levensgraden tot verdichting zouden komen op macrokosmische afstemming, omdat het leven die ruimtelijke overgang ineens niet kan verwerken.
Maar wat de Maan nu als moeder bereikte, bezit deze bijplaneet, als een opvolgend stadium, zodat wij als mens en het dierlijke leven harmonisch evolueren.
En héél het Universum is daarop ingesteld.
Die uitgezonden levenskrachten en als energie, zoog deze planeet in zich op, maar de ziel en al het andere leven is ervoor gereed, omdat dit leven uit die bron geboren is.
Kan het eenvoudiger?
Die verdichtingen kwamen tot stand, mijn broeders, en de levenswetten voor het organisme en het innerlijke leven kreeg de verzorging van Zon en Maan in eigen handen.
Wie wil dit Goddelijke plan tegenhouden?
God alléén manifesteert zich, lééft nu reeds voor de ruimte en voor élk stadium: „God ís dit!”
Wanneer wij deze levenswetten op Aarde volgen, komen wij al die wonderen tegen en ook daar zijn ze in niets veranderd.
Hebben wij de kringloop voor de Aarde beleefd, staan wij voor de bewuste astrale, dus geestelijke wereld, voor goed en kwaad, voor licht en duisternis.
Maar bovendien voor de wereld, die de mens door de Goddelijke wetten te beleven, voor zichzelf geschapen heeft en áltijd en ééuwigdurend dóór het vader- en het moederschap!
In dit moeras nu, mijn broeders, leeft de mens, de mens als een dierlijk wezen.
Maar ook deze planeet zal zich verharden, zal zich verstoffelijken.
Het wordt ons dus duidelijk, dat in dit Universum de bijplaneten leven, doch verspreid, omdat thans de afstand voor Zon en Maan betekenis heeft.
De mens kreeg dus een veertiental kosmische overgangsstadia te beleven, voordat de planeet Aarde werd bereikt.
En tóch, dit ganse geheel, dus het Universum én ál het leven daarin, is slechts één organisme!
Zon en Maan blijven ook de vader en de moeder voor al het leven, zij vertegenwoordigen voor het Universum de „Alvader” en de „Almoeder”!
Ik vraag u, is ons menselijke leven op aarde anders geschapen?
Beleven wij daar, beleeft het dier, een bloem of plant andere wetten?
Néén!
Deze levenswetten zien wij in het bewuste Goddelijke „AL” terug.
En daarvoor werd de ziel vader en moeder!
Máár ook Zon en Maan, dat moet u thans duidelijk zijn, hebben hun eigen kinderen geschapen, dat de planeten zijn.
De Aarde is dus het kind van Zon en Maan!
En niets, niets anders!
Wat wij nu beleven en volgen zijn dan ook voorbereidingsstadia!
En Zon en Maan bezitten één leven, vertegenwoordigen één organisme, zoals ook wij het kind van Moeder Aarde kunnen schenken en de ziel als mens te beleven krijgt.
Sterren als zonnen, lichtgevende levens dus, hebben een eigen taak te vervullen, ook Saturnus, Uranus, Jupiter, Venus en andere planeten, vertegenwoordigen een eigen taak, doch voor het vader- en moederschap, zoals ook de menselijke organen voor het organisme hebben te vervullen.
Jupiter en Uranus en de andere planeten, vertegenwoordigen dus de organen voor dit macrokosmische organisme en is nu te zien en te beleven.
Zij zijn bezieling, stuwing, zij vertegenwoordigen de ademhalingsorganen voor het organisme, voor het vader- en het moederschap.
En wanneer wij op Aarde zijn om daar de menselijke organen te ontleden, mijn broeders, beleven wij, dat élk menselijk orgaan ook nu Universele afstemming bezit en door deze kosmische wetten de verruiming en verdichting gekregen heeft.
Het menselijke oog bezit nu licht, maar hoe is dat licht tevoorschijn getreden?
Dat is te volgen en ook die wetten zullen wij beleven, wanneer wij de verdere ontwikkeling alléén voor het gevoelsleven beleven, waarna wij de Goddelijke eigenschappen ontleden.
Wat de mens zich nu eigen moet maken, dát ís God, de „Almoeder” bezit deze eigenschappen en wij krijgen dus álles in handen.
Straks zien wij en stellen dan vast, dat élk organisme ook nu die verkregen bewustwording uitstraalt.
En die verkregen bewustwording zegt, dat ook de ruimte die weg heeft moeten volgen, doch dat wij daardoor één zijn gebleven met élke verdichtingswet, voor de stoffelijke stelsels, de organen van en voor het menselijke organisme.
Het moet u thans duidelijk zijn, dat voor het huidige stadium ál de tussenplaneten hun verkregen taak, als de Maan dat nu heeft moeten beleven, hebben volbracht.
Dat wil zeggen, dat het leven van de Maan een hogere ontwikkeling heeft bereikt en dat de ziel als mens en met haar het dierlijke leven, die ruimten reeds overwonnen heeft.
En eerst toen konden die planeten aan het eigen sterven beginnen, zodat thans de Maan ook stervende is!
Máár, haar „Almoederlijke” taak voor dit Universum, voor de Drie Kosmische Levensgraden heeft zij onfeilbaar afgemaakt, niets heeft haar machtige taak voor het leven van God kunnen storen.
En dat zegt bovendien: ééns komt aan dit Universum een einde, dit Universum lost eens op, doch dan heeft ál het leven in deze ruimte de „Vierde Kosmische Levensgraad” bereikt.
Dit stadium, vis en dierlijk wezen zal veranderen, het onderlichaam zal zich splitsen, al de organen evolueren, waarna eens het menselijke organisme naar voren treedt.
Het hoofd maakt zich los van de romp, wat thans vinnen zijn, worden armen en benen en zien wij op de Tweede Kosmische Graad.
Het is dus duidelijk, mijn broeders, doordat de Zon meer en meer bewustzijn kreeg, verruimde zich het organisme voor mens en dier.
Hierdoor zien wij dan ook, dat ál dit leven één is en dat de ruimte de verdichting geeft aan mens, dier en Moeder Natuur.
Elke planeet vertegenwoordigt dus een eigen bewustzijn, aan licht, leven en verdichting, voor ziel en organisme.
Wij zijn in staat om verder te gaan, ook deze ruimte is nu te overzien, het uiteindelijke stadium wordt bereikt en is de levensduur iets langer, dan wij voor de Maan mochten vaststellen, doch de volgende planeet bezit weer meer verruiming.”
Wij volgen nu al deze levensgraden.
Toen wij het uiteindelijke stadium hadden bereikt, hadden wij tevens miljoenen levens afgelegd.
In niets is er eigenlijk verandering gekomen, alléén het uiteindelijke stadium kan ons dat bewijzen.
En ook dat is te zien.
Het dier kruipt uit de wateren, wil opnieuw verdergaan, leeft iets langer op de verdichte planeet, doch staat dan voor het sterven.
Toch is het organisme iets veranderd, het lichaam krijgt meer landelijke vormen, het beenderstelsel wringt zich naar vooruitstrevende mogelijkheden, omdat ook de splitsing (zich) zal voltrekken, een splitsing die alléén het onderlichaam beleven zal.
Dat wordt landelijk bewustzijn.
Waarvoor wij nu staan, dat wordt het baren en scheppen buiten de wateren, want wij zien reeds dat ook die organen zichzelf tot die evolutie voeren en die uiterlijke eigenschappen zullen bezitten, die ook alweer door de Zon als Vader werden geschapen.
Als wij dat beleven, zegt meester Alcar:
„Voelt gij dit, mijn broeders?
Wanneer wij straks de ziel beleven voor het ontstaan van het vader- en moederschap, ik bedoel, hoe de menselijke organen deze vorm mochten ontvangen, stellen wij vast, dat ook nu de Zon die wetten aan élke geschapen cel gegeven heeft.
Immers, wil de ziel als mens buiten de wateren het vader- en moederschap vertegenwoordigen, zal zij ook daarvoor de organen moeten scheppen en waarvan wij weten, dat dit ook is geschied, doch niettegenstaande dat, kosmische betekenis heeft!
Dat dit alles tot de Kosmologie behoort, kunt gij aanvaarden.
Dit dierlijke wezen begint zich lichamelijk te splitsen, doch dat zál élk orgaan beleven ten opzichte van het vader- en moederschap en eerst dán bezit dit leven het landelijke bewustzijn.
Dat zijn de wetten voor de ziel en de persoonlijkheid, doch naarmate zij verderging, kwamen ook die veranderingen tot stand en vond de landelijke bevruchting plaats.
Ook dit dier wil nu hoger gaan, wil verder, beleeft thans iets langer het landelijke leven, doch staat voor het sterven, voor het universele ontwaken, de volgende planeet is ook nu gereed.
Nog is dit organisme kruipend, doch straks richt dit organisme zich op en beleven wij het menselijke dier.
Langzaam maar zeker komen wij tot de „Aap” ... waarvan „Darwin” het menselijke schaduwbeeld heeft beleefd.
Maar de mens gaat verder, het aapbewustzijn blijft de eigen levensgraad vertegenwoordigen, totdat ook dat dier hoger gaat en uiteindelijk de gevleugelde soort betreden zal.
Al het leven is dus in de wateren geboren; op Aarde zullen wij die prehistorische organismen volgen en direct daardoor élke levenswet voor dier en mens beleven en tot de ruimtelijke ontleding terugvoeren.
Uit dit organisme nu, mijn broeders, treden dus de Goddelijke Universele wétgevende machten en krachten naar voren en wil zeggen, dat de mens de machten en krachten van Zon en Maan onherroepelijk te aanvaarden heeft.
Dat zijn wonderen, lichamelijke en innerlijke, dus geestelijke openbaringen, door God aan de natuur gegeven.
Stof en ziel zullen tot God terugkeren, waarvoor wij al deze ruimten hebben te volgen.
Dat de mens zich vrijmaakt van de wateren, is voor de Goddelijke afstemming de „ontwaking”!
Tot God terug!
Ook al deze fundamenten moeten wij voor de Universiteit van Christus beleven, doch wij kunnen thans bewust verdergaan.
De wetten voor het vader- en moederschap veranderen niet meer, alléén de organen krijgen die ontwaking te beleven, zodat wij straks die vervormingen kunnen volgen.
Dat Zon en Maan nu een eigen wereld vertegenwoordigen, is de splitsing voor het Universele vader- en moederschap en wil zeggen, dat ook de mens én het dier die zelfstandigheid hebben te aanvaarden, doch bovendien door élk orgaan aanvaard moeten worden.
Hierdoor is het, mijn broeders, dat ook élk orgaan die splitsing te beleven krijgt, waardoor het baringsorgaan én het scheppende die eigen zelfstandigheid krijgen.
Omdat nu de Zon de eigen krachten uitzendt, is nu al vast te stellen, dat het scheppende orgaan voor het menselijke en dierlijke vaderschap eveneens die uitzendende vermogens zal bezitten.
Dat wordt dus het menselijke orgaan om te scheppen en te baren, maar dat wij nu, volgens de ruimtelijke wetten beleven en ontleden en dat ook dit onfeilbaar zou geschieden.
Dat is echter de ontwaking voor alle stelsels en organen, die deel uitmaken van het menselijke en dierlijke organisme.
Dat de scheppende en baringsorganen thans essentieel zijn, begrijpt u zeker en dát vanuit die organen de andere delen van dit organisme zich ten opzichte van deze scheppende en barende krachten zullen instellen, is bovendien te aanvaarden, waardoor wij beleven, dat wij straks, op Aarde dan, het menselijke, maar Goddelijke beeld zullen zien.
Dat dit visleven zich splitst, is te zien, doch het machtige wonder is, dat de scheppende en barende organen het zijn die dit kosmische wonder te vertegenwoordigen krijgen, waardoor de ziel als mens haar landelijk lichamelijk leven bouwt.
Dat Zon en Maan vader en moeder zijn, is dus te aanvaarden, doch dat de ziel als mens, doordat wij opvolgende planeten beleven haar organen schept, is het machtige wonder dat wij straks beleven.
Eerst dán is het organisme voor die zelfstandigheid als mens gereed.
Voor dit stadium zijn de volgende planeten in werking, voor het huidige stadium reeds stervende.
Wij gaan dus regelrecht tot de Tweede Kosmische Levensgraad, doordat wij deze overgangen kunnen beleven, is ook het organisme in staat dat bewustzijn in zich op te nemen, doch dán heeft al het leven het landelijk bewustzijn bereikt.
En dat zegt, dat wij het landelijke geboren worden beleven, dat de zeven menselijke graden die zelfstandigheid hebben gekregen.
Nietwaar, op Aarde beleeft ál het leven landelijk bewustzijn, het leven dus, dat die levensgraad bezit, omdat wij weten, dat ook de wateren een eigen leven hebben geschapen, waar ál die vissoorten toe behoren die men nu nog op Aarde kent en de mens kan eten!
Doordat nu, ook dat moet u duidelijk zijn, de Zon aan kracht wint, is ook het volgende stadium, de volgende planeet tot dat bewustzijn gekomen en dát komt het leven op de planeet ten goede.
Máár, mijn meester Zelanus, indien nu deze planeet ín de dampkring van de Maan een eigen plaats had ontvangen, wat had dat te betekenen gehad?”
„Dan was er geen verruiming en ontwaking gekomen, mijn meester.”
„Zeer juist, inderdaad, zo is het.
Hierdoor zien wij dus, dat de bijplaneten of de overgangsstadia in het Universum verspreid liggen of stof zou niet evolueren, kreeg geen verruiming.
En nu wil verruiming zeggen, dat wij als mens door opvolgende organismen te beleven de kringloop voor een planeet overwinnen.
Elk volgend stadium, ook voor de mens op Aarde, schept ontwaking, voor het organisme en het innerlijke leven.
Vader- en moederschap is dus universeel, is kosmische éénheid beleven, waardoor het Universum de fundamenten heeft gelegd.
Zo beleven wij, dat het leven in de ruimte zal veranderen, doch dat daardoor het leven van de planeet uitdijt, ontwaakt, vanuit de dierlijke tot de menselijke levensgraad, zoals de planeet Aarde ons te beleven geeft.
„Bijbel, welk een onwaarheid hebt ge op Aarde gebracht?”
Een planeet bezit evolutie!
Een planeet brengt ontwaking!
Een planeet heeft de levenswetten te vertegenwoordigen, die mens en dier zich eigen moeten maken.
Naarmate wij de Aarde bereiken, verandert het organisme, doordat de Zon haar eigen bewustzijn, zoals de geleerde op Aarde dat beleven wil, heeft verdicht, doch de Zon is nú „Vader”!
Volgens deze wetten kreeg de ziel de mogelijkheid in handen zichzelf van de wateren los te maken.
In dit organisme leefde de kern van de kosmische éénheid, als vader- en moederschap opgesloten.
En die krachten zijn direct vanuit de „Albron” begonnen, hebben daarin een eigen kringloop volbracht en kregen zelfstandigheid.
Ook de planeten zouden die zelfstandigheid krijgen, zodat het embryonale leven zich kon verruimen.
Dit hebben wij voor de Universiteit van Christus vast te stellen.
Wat doen nu de planeten, zonnen en sterren voor het menselijke organisme, André-Dectar?”
„Zij modelleren, mijn meester, verfraaien en bezielen ons leven, zij stuwen en geven ons die universele liefde te beleven, die wij door het vader- en het moederschap als de menselijke éénheid ondergaan.
Het leven dient en werkt aan één organisme, het macrokosmische leven dient en werkt aan de verruiming, de ontwaking van het menselijke organische bestaan, iets anders is er niet te beleven.”
„Dat zijn de wetten, mijn broeders, die wij voor héél het Universum zullen beleven.
Daarom zijn macro- en microkosmos één en zullen dat blijven.
Die universele weg zullen wij onfeilbaar bewandelen.
Wat heeft Jehova nu nog te betekenen?
De schepping is voor het huidige stadium reeds biljoenen eeuwen oud.
Moet nu juist de Aarde beleven, dat dit macrokosmische organisme zal instorten?
Waar leven de eerste Adam en Eva, zullen wij telkens weer vragen, en kan de katholieke kerk antwoorden.
Wáár, telkens weer ontmoeten wij deze levens als man en vrouw en hebben wij te aanvaarden, doch niets is in staat dit evolutieproces te vernietigen.
De ruimte bouwt en schept voor ons bestaan, omdat wij het zijn die de „Albron” moeten vertegenwoordigen als Goddelijke wezens!
Is dit de moeite waard?
Is dit iets, dat men als mens op Aarde liefhebben kan?
Já, dit is het énige Goddelijke woord, waarvoor de mens van Moeder Aarde te leven en te sterven heeft.
Méér is er ook hier niet te beleven, mijn broeders, wij kunnen aanstonds verdergaan.
Maar wij zien, élke stoffelijke cel schept en baart.
En dat zijn de levenswetten.
Ook op Aarde zien wij deze levenswetten terug.
Waar wij straks ook zullen zijn, daar bevinden zich de kosmische levensgraden, vanuit het oerwoud naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), zeven lichamelijke overgangen voor mens en dier, voor Moeder Natuur.
Straks heeft ook het geleerde kind van Moeder Aarde deze wijsheid te aanvaarden, omdat de bioloog en de geoloog de wateren te aanvaarden krijgt en staan wij voor deze kosmische éénheid!
Daarvoor kwam Christus naar de Aarde!
En niet om gehangen te worden.
De tweede overgang schenkt de ziel meer verruiming, meer gevoel, voor stof en geest.
Die wetten, mijn broeder André, hebben wij voor de boeken „Het Ontstaan van het Heelal” beleefd, zodat gij dit alles thans kunt begrijpen.
Vanzelfsprekend is, dat de mens die de „Kosmologie” wil lezen nu eerst die boeken heeft te aanvaarden, doch geeft ons thans de mogelijkheid, om verder te gaan, wij behoeven al die „tussenplaneten” niet te volgen, wij zijn in staat de overgangen te overzien.
Wij maken ons nu vrij van deze overgang om de volgende te bezoeken en ook dan door te gaan naar de „Tweede Kosmische Levensgraad”.
Onderweg kunt gij u afstemmen op de ruimte en wellicht zal Moeder Maan u antwoorden, mijn broeder André, dat ook wij zullen beleven, omdat deze éénheid te ontvangen en te beleven is.
Voor de „Universiteit van Christus” moet ik vastleggen:
Het bewustzijn, dat de Ruimte bezit, heeft de mens en al het leven van God zich eigen kunnen maken.
Het bewustzijn op Aarde, voor mens en dier, bezit tevens de ruimte!
Voor de ruimtelijke én de menselijke ontwaking, heeft God zeven overgangsstadia geschapen!
En die levensgraden zien wij voor al de wetten terug.
Het door God geschapen leven als mens móét verder!
Een uur heeft geen betekenis voor de ruimte en het leven op Aarde.
Tijdperken hebben géén betekenis, vroeg noch laat, het leven is eeuwigdurend!
De planeten verruimen zich, ook het leven van God als mens en het dier!
En thans naar het volgende stadium, mijn broeders.
U ziet, het licht van de ruimte, het vaderschap, wordt bewuster en het is daardoor, dat het leven ontwaakt.
Zon en Maan zorgen nu voor de verdere overgang.
Maar voelt u, mijn broeders, dat ook deze planeet haar eigen krachten uit te zenden heeft en dat wij hierdoor het meer bewuste stadium moeten betreden?
Wij hebben geleerd en gezien, dat de vonk van God evolueert en aan de schepping deel moet nemen, deel uitmaakt, evolueert en schept voor zichzelf.
Vanzelfsprekend is nu, dat deze eerste overgang het volgende stadium, met de hulp van het kosmische vader- en moederschap zélf opbouwt.
Ook nu dus het beeld, dat dit kind bezig is om vader en moeder te worden, dat ook de planeten dat vader- en moederschap uitdragen, want het is hierdoor dat wij verder kunnen gaan.
Scheppend gevoelsleven is het, het één heeft op het andere leven afstemming, maar is de verruiming, de ontwaking voor al het leven als stof, ziel en geest.
Wij zullen nu de Maansfeer verlaten; de eerste overgang verbindt ons al met Oost, Zuid, Noord en West voor de ruimte en wil zeggen, dat wij nu thans tot de zelfstandigheid komen, die élke vonk van God, ook dus de planeten te beleven krijgen.
Dat zegt bovendien, dat direct de hogere bewustwording naar voren treedt, vrij dus van Maan en Zon, doch tevens in harmonie met het ruimtelijke, kosmische vader- en moederschap, een éénheid, die nooit zal oplossen.
Wil nu het leven in de ruimte ontwaken en verdichten, dan moet het die zelfstandigheid kunnen beleven, nietwaar, de sfeer, de ruimte, de dampkring van de Maan voor eigen bewustzijn, geeft geen verruiming en hebben wij reeds gevolgd, zodat wij moeten aanvaarden, dat de bijplaneten in het Universum verspreid liggen.
Moeder Maan en Vader Zon zeggen nu tot het leven: gá verder, je zult een ruimte beleven, die je verdichting schenkt, ontwaking geeft, dus méér bewuster atmosfeer en die kan ik je hier niet geven, daarvoor zult ge een eigen ruimte ontvangen.
Een eigen ruimte ín deze ruimte, een eigen atmosfeer, omdat de verstoffelijking van het leven die zélf heeft geschapen.
Wanneer wij straks het huidige stadium volgen, mijn broeders, dan staan wij voor deze kosmische harmonie en zien eerst dán hoe volmaakt het leven zichzelf voor het andere leven afgesloten heeft.
En wat wil dit zeggen, meester Zelanus?”
„Dat de planeten zich thans van Zon en Maan zullen verwijderen.”
„Inderdaad, dat hebben wij te aanvaarden en zijn de wetten die thans die verdichting ontvangen en hebben te beleven.
Op deze wijze kwamen de voorstadia tot stand.
Gij zult zien, dat de ziel als mens, voordat zij de „Tweede Kosmische Graad” heeft bereikt, haar organisch bewustzijn heeft geschapen.
De planeet Mars als de Tweede Kosmische Graad, stuurt ons dan naar de Aarde, naar de „Derde Kosmische Graad”, en zij is dan gereed om aan ons als haar geschapen leven die mogelijkheid te schenken.
Natuurlijk voor dier en bovendien voor Moeder Natuur!
Maar door de Maan als de „Almoeder” voor dit Universum, hebben wij te aanvaarden, dat zíj het is die de ziel als een zelfstandigheid heeft geschapen en dat de volgende planeten die komen, niets anders hebben te doen, dan dit organisme af te maken, dat eerst door de Aarde tot het ruimtelijke bewustzijn komt en Moeder „Aarde” te vertegenwoordigen heeft.
Hierdoor krijgen wij als mens de ruimte te beleven en dus niet één planeet, zoals men op Aarde denkt, maar het Universum als vader- en moederschap.
Voelt gij thans, kind van Moeder Aarde, dit machtige verschil?
Mijn broeders, begrijpt gij, dat wij hierdoor God zullen vertegenwoordigen en dat wij géén levensgraad kunnen overslaan en dat de schepping zó harmonisch is?
Wij mensen en al het leven moeten dus een kosmische weg afleggen.
En dat is mogelijk geworden, omdat wij steeds verdergaan, doch omdat wíj de Maan als het eerste kosmische stadium hebben beleefd.
Wat wil dit alles voor de geleerde van Moeder Aarde zeggen en wat voor de „astrologie”?
Straks, wanneer wij zo ver zijn, zullen wij ook die wetten even beleven en voor het kind van Moeder Aarde vastleggen, zodat het menselijke wezen van Moeder Aarde weet wat de „astrologie” voor ziel, leven en geest, te betekenen heeft.
Zouden er dus géén overgangsplaneten geboren zijn, hadden wij nooit de Maan kunnen verlaten, doch die overgangen kregen door Zon en Maan de eigen zelfstandigheid.
Volg dit alles, intussen maken wij deze kosmische wandeling en stellen ons in op de volgende levensgraad voor de ruimte.”
Wij hebben afscheid genomen van de eerste en tweede overgangsplaneten en mediteren, wij gaan deze wetten beleven.
De ruimte spreekt tot ons leven; ik voel dat André met Moeder Maan tot éénheid komt.
Já, kan hij zeggen, ik begrijp het en het is voor al het leven van God de ruimtelijke openbaring voor ziel, geest en de menselijke persoonlijkheid, die eerst op Aarde bewustzijn krijgt.
Wat wij waarnemen voltrekt zich door de „Almoederlijke-Harmonische” wetten.
Wij verwijderen ons van Zon en Maan en betreden die volgende zelfstandigheid.
Elke levensgraad voor de ruimte bezit nu meer bewustwording, het is hierdoor, dat het leven van de wateren het landelijke bewustzijn betreden moet en vanzelfsprekend het organisme doet veranderen.
Já, kunnen wij tot de ruimte, tot Zon en Maan zeggen: wij hebben alles begrepen.
Natuurlijk moet Mars ons die verhoogde bewustwording schenken, vanzelfsprekend is, dat de Aarde dat verhoogde bewustzijn moet bezitten, doch dan beleven wij een ander tijdperk, eerst over miljoenen jaren zal Moeder Aarde tot deze verdichting komen, omdat wij als mens en het dier zo ver zijn gekomen.
Het Universum is nu reeds miljoenen jaren oud; voordat de mens en het dier het uiteindelijke stadium voor de Maan en de bijplaneten had bereikt, volgens aardse berekening dus ... zijn er tijdperken voorbijgegaan, miljoenen jaren zijn het.
En wat nu, wanneer wij nog vele overgangen hebben te beleven?
Wat nu, wanneer wij Mars beleven en verlaten?
Hoeveel biljoenen levens hebben wij dán voor de ontwaking van het menselijke organisme beleefd?
Moeten wij nu nog uitroepen tot het kind van Moeder Aarde: ér is reïncarnatie?
Alléén door de wedergeboorte kregen wij de Maan te beleven of wij waren reeds in dat állereerste ogenblik op de Maan gestikt.
Wat waren wij als embryonaal leven?
Hoe was daar ons bewustzijn?
Wij hebben de wateren moeten beleven, maar wij als mens en het dier, kruipen eruit!
Ik ga dit alles voor mijzelf na, André beleeft andere wetten, hij is één met de Moeder van deze ruimte en dat is de kus voor zijn leven en persoonlijkheid.
Meester Alcar zuigt de levenswetten in zich op, hij ís het, die telkens weer vanuit het bewuste Goddelijke „AL”, van de hoogste meesters dus, „Christus”, de gevoelens ontvangt, waardoor wij dit ruimtelijke éénzijn ondergaan.
Wat waren wij, nu wij moeten aanvaarden, dat wij als embryonaal leven zijn begonnen?
Wij zijn in de wateren geboren, jazeker, maar hoe was ónze verdere ontwikkeling?
Kan de mens op Aarde nu niet aanvaarden, dat wij uit die wateren zijn gegaan?
En wat zegt dat?
Dat wij de oerwouden hebben beleefd, dat wij ons voor Moeder Aarde los hebben gemaakt van het oerwoud en gij op Aarde nog beleven kunt, omdat nóg die mensen als levensgraden die levenswetten vertegenwoordigen.
Maar het zegt nog meer dan dit!
De Universiteit van Christus legt vast, voor uw leven op Aarde:
Indien wij géén wedergeboorte hadden beleefd, waren wij reeds op de Maan voor dit halt geplaatst en was er van verdergaan geen sprake!
Vanuit het embryonale bestaan als leven naar het volgende stadium.
Voor de Maan alléén reeds, hebben wij mensen en het dier miljoenen levens moeten beleven!
Wij hebben voor de Maan het uiteindelijke moeten aanvaarden!
Wij konden toen verder gaan, omdat Zon en Maan die overgangen hebben geschapen!
Wíj en het dier, ook Moeder Natuur, hebben ons leven kunnen verdichten en verruimen, omdat er planetenstelsels zijn, die wij tot die evolutie hebben gebracht.
Wij als mens gingen verder, maakten ons vrij van de overgangen en beleefden hierdoor een volgende levensgraad op macrokosmische afstemming!
Wij als mens kropen uit de wateren vandaan, doch door het vader- en moederschap!
Wij als mens beleefden géén andere wetten, déze zijn Goddelijk en zij verbonden ons met het volgende stadium, waardoor wij deze ruimte als Universum zullen overwinnen!
Er zijn géén andere wetten geschapen!
Wij als mens en het dier, zo ook Moeder Natuur, kregen die wetten als zelfstandigheden te beleven en eerst toen gingen wij bewust, voordierlijk en later dierlijk, verder.
Eerst op Aarde zullen wij de stoffelijke levensgraden beleven, waarvoor Moeder Aarde haar eigen levensruimte zal ontvangen.
Wij als mens komen op Aarde, maar hebben een kosmische weg afgelegd, niet alléén voor de Aarde, maar voor het Universum!
Wat wilt gij, geleerde?
Wat willen de geleerden beginnen, wanneer zij verkondigen: de mens, als het kind op Aarde geboren wordt is dat het eerste leven?
Niet alléén dat de ziel als mens voor de Aarde miljoenen levens heeft te beleven voordat zij haar kringloop daar kan beëindigen, ook voor élke overgang als planeet heeft zij deze wetten moeten aanvaarden.
Omdat de ziel als mens het moederschap beleven kan, komt zij tot het uiteindelijke voor élke planeet, omdat het moederschap haar die verruiming schenkt!
Meester Alcar heeft mij kunnen volgen en André is in staat om die wetten te ontleden, daar wij die waarachtigheid hebben beleefd.
Eerst op Aarde beleven wij de menselijke afstemming, waarvoor wij al deze levensgraden moeten volgen.
Het spreekt vanzelf, dat Mars ons die verruiming voor het organisme schenken zal, want de planeet Mars heeft haar leven reeds meer kunnen verdichten, omdat ook Zon en Maan zover zijn gekomen.
En de andere halfbewuste planeten waartoe Jupiter en Saturnus behoren, beleven voor de ruimte hun eigen taak, waarvan wij de wetten hebben beleefd.
Maar ál deze machtige lichamen werken aan het menselijke organisme, voor niets anders!
God voert ons door de ruimte, „HIJ” manifesteert zich door óns, het dier en Moeder Natuur en dát is nu „God”!
Dat heeft men de naam „God” gegeven, geachte lezer, en kunt gij voor uzelf thans uitmaken.
Wij maken vergelijkingen en ook dat is noodzakelijk, wilt gij deze wetten begrijpen en voor uw leven op Aarde analyseren.
Géén speld kunt gij tussen de wetten van de ruimte en uw leven krijgen, want élke graad is rechtvaardig geschapen, géén Bijbel, géén godsdienst is in staat de scheppingen te veranderen, er zijn géén andere wetten geschapen!
André voelt het, en hij weet het, dit kan hij aan het kind van Moeder Aarde doorgeven, hij weet waarvoor hij dient.
Ook wij!
Al het leven als mens, dat de sferen van licht heeft bereikt, ként deze wetten en heeft ze te aanvaarden.
Door de eerste verdichting ontstond de volgende, maar ook de verruiming.
André ziet, dat de mens die Goddelijke afstemming te vertegenwoordigen heeft en dat ook hij als mens God voor al deze wetten te vertegenwoordigen heeft.
Machtig is alles, zeker, voor de Aarde nog onbegrijpelijk, doch thans beleven wij de „Eeuw van Christus”, het „Koninkrijk Gods” nadert.
Naarmate de ruimte aan licht wint, is tevens voor het leven van élke planeet de lichamelijke ontwaking.
Já, ziet André, precies als op Aarde nóg te beleven is en de mens, het dier en Moeder Natuur aanvaarden moet.
Wij zweven door de ruimte en gaan doelbewust verder, het volgende stadium tegemoet.
Wat wij zullen ontmoeten, kennen wij reeds.
Maar telkens staan wij voor wonderen van harmonie.
Een Goddelijk snoer verbindt ons met die wetten en legt het vader- en moederschap voor ons leven open, fouten kunnen wij niet maken, overtuigend spreekt élke levenswet tot onze persoonlijkheid.
André hoort nu:
„Voelt ge, mijn zoon, dat ik je volgen kan en tot je leven spreek?”
„Ja, moeder, ik voel het” ...zendt hij tot de „Almoeder” voor dit Universum terug ...”ik ben u zo dankbaar.”
„Is dat niet heerlijk om dit éénzijn te beleven?”
„Ja, moeder, en ik zal dat aan uw kinderen van Moeder Aarde zeggen.”
„Let op, mijn zoon, straks leer je weer andere wetten kennen, wetten voor het vader- en moederschap en dus méér verruimd, ontwaakt, dan je nu hebt beleefd.
Dat zeggen je de volgende stadia en zullen dat bewijzen.
Als je maar aanvaarden wilt, dat ik het ben die de ziel aan al mijn leven gaf, eerst nu kom je tot volle ruimtelijke éénheid en is er geen duisternis te beleven.
Uiteindelijk ga je deze ruimte verlaten.”
„Ik weet het moeder, want die reis hebben wij al mogen beleven.”
„Is het niet wonderbaarlijk, André, wat de ziel als mens van mij heeft ontvangen?”
„Ja, moeder, zij heeft alles van uw leven gekregen.”
„Ik ben stervende, mijn zoon, en toch volg ik mijn leven en kan ik tot het hoogste bewustzijn van deze ruimte spreken, dat Moeder Aarde, mijn kind, als „eb én vloed” beleven moet.
Is het niet waar?”
„Ja, moeder, want ik weet dat het zo is.”
„Zie daarginds de volgende planeet, André, de derde overgang naar de Tweede Kosmische Graad.
En daar is het lichaam reeds voor het stadium van het landelijke bewustzijn gekomen.
Je ziet dan, dat het organisme zich heeft ontwikkeld, maar ook ik heb mijn leven en mijn bewustzijn mogen verruimen.
Ik geef je nu dus antwoord en mijn gevoel, toen ik nog in leven was, mijn taak afmaakte, mijn kinderen de ruimte ingingen.”
„Ik begrijp het, moeder, natuurlijk, in gedachten keert u tot dat stadium terug en ziet deze wetten.”
„Je ziet mij dus nu nog barende, is het niet?”
„Ja, dat is hetgeen ik weer waarneem en met u verbonden ben.”
„Dat wil zeggen, dat je met meester Alcar verdergaat totdat hij het huidige stadium weer betreden zal.
Hoe is mijn kind, Moeder Aarde, André?”
„Erg lief, moeder.
Wat heeft zij al niet moeten beleven.
Dát hebt u toch niet gekend.”
„Néén, dat kwaad niet, élke levenswet kreeg van mij de harmonische levenswetten in handen, in niets heeft mijn leven zich hier bij mij kunnen bezoedelen, noch mismaken, van leugen en bedrog, mijn zoon, was er hier nog geen sprake.
Dat weet je immers?”
„Ja, moeder, ook die wetten heb ik nu leren kennen.”
„Hoor je en zie je mij ook nu duidelijk?”
„Ja, moeder, ik kan zelfs met uw kind – Moeder Water van de aarde – praten.
Ook zij zal mij thans volgen.”
„Zeker, dat is mogelijk, omdat wij onze éénheid nooit zullen verliezen.
Je begrijpt dus, mijn zoon, hoe verder je nu gaat, (hoe verder) ook mijn bewustzijn móét zijn of er zou geen hoger leven aanwezig kunnen zijn.
Dat wil dus zeggen en dat heb je zo-even kunnen volgen, dat de volgende levensgraden de verdichting bezitten die wij ons, de Zon en ik eigen hebben gemaakt.”
„Ook dat is mij duidelijk, moeder, ik zie het, er is geen andere verklaring.
Ik heb uw bewustzijn te aanvaarden.”
„Ik ben één met mijn scheppende kracht, mijn leven, de Zon en zal dat blijven.
Doordat ik mijzelf heb kunnen verruimen en mocht verdichten door de scheppende kracht, de Zon, mijn man ... dus ... dijt mijn leven uit.
Wij scheppen en baren dus bovendien voor die volgende levensgraden als ruimten, waardoor wij in staat waren de „Vierde Kosmische Graad” tot die verdichting te voeren.
Maar wát is eigenlijk ons leven en verlangen, André?”
„Ik begrijp wat gij van mij wilt weten, moeder.”
„Zeg het eens?”
„Gij hebt uw leven gereed, nietwaar?
Maar gij schept en baart nu voor uw eigen volgende stadium.”
„Juist, mijn zoon, dat is het essentiële punt voor mijn leven en mijn liefde, wij scheppen en baren voor onszélf, want wíj zíjn van Goddelijke afstemming en wíj zijn bovendien Goden, doch als energie, als bewust leven dus.
Wij schiepen en baarden alléén om ons leven die verruiming te geven, doch bovendien voor onszelf, omdat ook wij het „AL” moeten bereiken.
Als mens ben jíj het hoogste leven als wezen door ons geschapen, doch wij zorgen nu dat je straks die ruimte beleven kunt en is alléén mogelijk, indien je ons als harmonisch vader- en moederschap wilt aanvaarden.
En dat hebben de kinderen op Aarde niet begrepen en zul je leren kennen.”
„Ja, moeder, dat is het, waardoor de ziel als mens haar leven heeft bezoedeld, niettegenstaande dat, komt zij toch zover en eerst dan zal zij ook Moeder Aarde vaarwel zeggen en haar geestelijk astrale wereld betreden, die u reeds gereed hebt.”
„Prachtig, mijn kind, zo is het, je bent nu in staat om deze Universiteit te vertegenwoordigen.
Ik en mijn liefde, de Zon, zijn dus één gebleven.
Wij hebben geen stoornissen geschapen.
Soms moet je mij tot hem horen praten, André, en eerst dan beleven wij onze liefde, onze kus.
Voel je hoe diep ons leven nu reeds is?”
„Ja, moeder!”
„En ga je voelen hoe wij zijn, als deze ruimte, óns eigen organisme dus, gereed is?”
„Het is ontzagwekkend, moeder.
Ik wil mij uw liefde en uw éénheid eigen maken, eerst dan ga ik begrijpen wat reine liefde is, doch nu daal ik in haar, mijn liefde af.”
„Dát is het, mijn zoon, nu beleef je liefde, en die liefde kan ónze ruimte verwerken én dragen.
Nu is man en vrouw één, beleven zij harmonie, geluk en is de straling van hem voor haar, het beleven van deze liefde.
Thans is man en vrouw in staat om onze ruimte te beleven, want zij baren en scheppen en dát heeft de „Almoeder” gekund en gewild van ons allen.
Nietwaar, ook wíj als macrokosmische levens voor het vader- en moederschap kregen van en uit haar ons bestaan en onze zelfstandigheid.”
„Het is ontzagwekkend, moeder.”
„Voel je nu, mijn André, hoe tweelingliefde is, hoe deze tweelingzielen zijn en wat zij tezamen hebben te vertegenwoordigen?
Wat zij beleven, wanneer zij baren en scheppen?”
„Ik voel het, mijn moeder, het is niet te geloven, maar gij hebt dit voor ons als mens geschapen.”
„Juist, maar nu beleven man en vrouw op Aarde „God” ...en géén domme godsdienst, thans beleven zij natuurwetten en géén krankzinnigheid.
Deze kus heeft afstemming op hoger denken en voelen en bezitten beiden je „Grote Vleugelen”.
Zie je, mijn zoon, dat mijn man sterker, bewuster is geworden en dat die krachten het zijn, die ons leven als moeder opvangt?
Die kracht, André, geef je als mens aan de moeder, doch nu als verdichte stof.
Hoe heeft zich nu het menselijke „sperma” verdicht en wat is het?
Kun je dat nu voelen en verstoffelijken?”
„Já, mijn moeder, ik ben daarmee één en kan u antwoorden.
Voor uw leven en baren is het licht, voor de mens stof, maar die stof ís levende uitstraling, en dat werd vaderlijk gezag, ook dat proces, zie ik nu, mijn moeder, kreeg een eigen zelfstandigheid te beleven.”
„Prachtig, André, dat is het.
Uit het licht ontstaan, geboren, toen ging het zich verdichten en werd het stof, zoals al het leven van ons zal hebben te aanvaarden.
Het vaderlijke „sperma” is dus verdicht licht, direct uit de „Almoeder” geboren, maar door de Zon als vader tot verdichting gebracht.
Dát schept, waardoor de moeder baart, maar zie je en beleef je voor ons beiden iets anders?”
„Néén, moeder, ook die wetten zijn niet veranderd, ze hebben alléén die verstoffelijking moeten aanvaarden.”
„Juist, mijn zoon, dat is het en zijn de wetten die je nu volgt en de planeten te vertegenwoordigen kregen.
Maar is het niet eenvoudig, nu wij één zijn en de openbaringen aan elkaar kunnen schenken?”
„Het is de ruimtelijke, maar wéldadige zekerheid, moeder.”
„Goed gezegd en bovendien duidelijk gevoeld, André, zo is het!
Al mijn leven bezit die weldadigheid, want ik ben het zélf, ook de Zon is het!
Tot het nietigste insect ontvangt deze ruimtelijke weldadigheid en zal baren en scheppen, waardoor ook dat leven de wedergeboorte te beleven krijgt.
Of het was er niet, maar ook die levens heb je op Aarde leren kennen.
Voel je mij nu ín alles?”
„Ja, moeder.”
„Dan ben je ook aanstonds gereed om verder te kunnen gaan.
Al deze openbaringen, André, komen tot de verdichting en de verstoffelijking door het baren en scheppen en heeft ál het leven in onze ruimte te aanvaarden.
Maar je weet nu, indien je de wetten wilt leren kennen, moet je terug tot míj en de éérste splitsing, het ogenblik, toen de „Almoeder” aan deze, dus geestelijke openbaring begonnen is.
En nu zie je, dat ook wij slechts háár openbaringen zijn, dat „ZIJ” het is, die lééft en niet wij, omdat „ZIJ” haar ruimten zal vullen door haar eigen leven.
Uiteindelijk dus, mijn André, ís het God, Hij ís het, waarvan wij deel uitmaken, maar ook niets anders.
Hij vertegenwoordigt „Zichzelf”!
En door ons allen!
Dit moet het kind van de Aarde leren kennen, eerst dan komt er daar geestelijke verruiming en is er van verdoemdheid geen sprake meer.
Dan lossen al die waanzinnige godsdiensten op.
Er bevinden zich nu geen godsdienstwaanzinnige mensen op Aarde, maar waanzinnige „dogma’s” ... krankzinnig denken en voelen, door de mens geschapen en niet door de „Almoeder” ... noch „God” ... wij hebben er niets mee te maken.
Hebben wij, dat heb je nu toch kunnen beleven, krankzinnige wetten geschapen?
Waarom beleef je hier geen krankzinnigheid, géén afbraak, géén bezoedeling?
Omdat wij die disharmonie niet kennen, wij hebben alléén liefde beleefd, reine harmonie voor élke volgende levensgraad.
Is het niet prachtig en waarachtig?”
„Ja, mijn moeder, het is ontzagwekkend, wat ik leer en me kan eigen maken, heeft nog niemand op Aarde gebracht, ik weet het.”
„Dát kun je aanvaarden, mijn zoon, of het was er al geweest.
Maar was dat mogelijk?”
„Ook dat heb ik leren zien, néén ... eerst nu is dat op Aarde te brengen én te beleven, moeder.
Was ik daar even vroeger gekomen, moeder, dan hadden ze mij als Galilei en Socrates dat hebben moeten beleven bewust vermoord.
Hoe hebben ze daar „Christus” ontvangen?”
„Zie je, mijn zoon, zó heb ik ook tot mijn kind gepraat.
Ook met hem was ik één, één, toen hij tot mij terugkeerde.
En later met de apostelen en met al die miljoenen kinderen van mij die tot mij moeten terugkeren, willen zij zichzelf én ons leren kennen.
Maar is dit niet het allermachtigste dat je voor jezelf en ons beleven kunt?”
„Ja, moeder, dat is het, want ik zie immers al die miljoenen mensen; ik heb met allen gepraat die tot u gingen.
Nu beleven zij eerst waarachtige liefde, hun ruimtelijke kus, maar op Aarde moet uw kind nog ontwaken.”
„En daarvoor heb jij nu deze taak ontvangen, en ik weet, dat je je best doet, en je bent daar géén seconde te vroeg, noch te laat gekomen, nú is het kind van de Aarde zover.
Já, hoeveel van mijn kinderen zijn daar niet vermoord?
Alléén, omdat ze wijsheid brachten?
Is dat het bewustzijn van de kerk gebleven, zij, die zich zaligmakend noemt?
Die álles vertegenwoordigen wil en toch haar kinderen verdoemt, brandstapelt?
Dát zal je haar thans bewijzen, mijn zoon, nú kan zij haar onbewuste hoofd buigen, deze valse moeder!
Heb je reeds kunnen vaststellen, dat er één kind van mij voor eeuwig werd verdoemd?”
„Néén, moeder!”
„Heb je reeds gezien, André, dat ík als moeder één van mijn kinderen kon vervloeken?
Heb je kunnen vaststellen, dat ik of mijn vader, één van onze kinderen liet verongelukken?
Heb je kunnen zien, dat wij één kind uit onze harmonie hebben geslingerd?
Heb je ergens op deze lange weg gezien en vastgesteld, dat wij als vader en moeder óns leven konden verbannen?
Heb je soms gezien, dat wij ons kind, ons eigen leven konden vermoorden?
Néén, wij leggen ons eigen leven niet op een brandstapel, wij hebben lief, wat wil dan de „Moeder” Kerk met haar verdoemdheid beginnen?
Wat wil zij, haar God vertegenwoordigen nu zij in staat is om het leven, haar volgelingen levend te verbranden?
Zie je, mijn zoon, dat ís géén moeder!
Dat is een wilde kat, zij verhoert haar leven, zij kan géén liefde vertegenwoordigen, omdat zij in staat is het leven van God uit te schakelen, dat niet mogelijk is, doch zij heeft het voor het stoffelijke leven gekund.
Wil je aanvaarden, mijn zoon, wanneer ik je zeg, in naam van „Christus” ... dat zij géén moeder is?”
„Ik begrijp alles, moeder.”
„Is dat géén schande?
En dát noemt zich de „Moeder-Kerk” de alléén zaligmakende kerk?
Die verdoemenis wil díé woorden spreken?
Die vervloekte brandstapel, waardoor zij duizenden levens bewust vernietigend geslagen heeft en voor God, als een Vader van liefde afbrak?
Heb je haar kardinalen gezien?
Heb je haar pastoors gezien, André, die thans haar leven vervloeken?”
„Ja, moeder, ik heb al die levens gezien en gesproken.”
„En wat doen zij thans?
Middelen zoeken om haar vervloekte macht te breken!
En wij komen zover, André.
Straks, als het technische wonder op Aarde is, krijgt mijn kind al deze wetten in handen en valt zij, ligt zij neergeknield aan de voeten van haar eigen schavot!
Sinds miljoenen jaren keren mijn kinderen tot mij terug om de wetten te leren, doch de laatste vijftien eeuwen is het afschrikwekkend, want miljoenen kinderen komen tot mij terug die door de katholieke kerk zijn verlamd.
Werden gebrandstapeld!
Werden gekastijd!
Werden geslagen en getrapt!
Werden leeggezogen, die met pik, gloeiende pik werden ingesmeerd.
Já, mijn zoon, velen kwamen er tot mij terug, die géén leven meer hadden, die niet alléén werden verkracht, maar die als man en vrouw zijn geslagen en getrapt, die door de mieren werden opgevreten, omdat déze slet dacht, dat zij het had te zeggen, omdat deze „hoer” dacht, dat men haar duister leven had bezoedeld!
Sla ... haar, André, met deze levenswetten.
Miljoenen kinderen van ons heeft zij de gevangenissen laten beleven, heeft zij het leven ontnomen voor de aarde.
Miljoenen keerden er tot mij terug, die schreiden en vroegen ís daar nu niets aan te veranderen, moeder?
En wat kon ik al mijn kinderen zeggen?
Wacht nog even, mijn lieverds, je wilt toch niet dat wij ook nog brandstapelen?
Moeten wij haar met gloeiende pik insmeren, nu wij alléén liefde zijn?
Dat komt allemaal in orde.
Maar dat dierlijke wezen heeft het gekund.
Wat heeft de kerk nu gebrandstapeld, André?”
„De ziel van de „Alziel”, de geest, het licht, het vader- en het moederschap, álles van God.”
„Zie je, daardoor is het, dat haar geestelijken haar zouden kunnen brandstapelen, toen zij mijn wetten leerden kennen, doch daarvan schrokken zij terug, toen zij begrepen, althans die reine zielen, dat zij opnieuw zouden terugkeren om goed te maken, om vader en moeder te worden.
Ik ben de moeder van deze ruimte en níét zíj!
Als ik zeg: reine zielen, voel je zeker, dat niet ál haar volgelingen kwaad hebben gedaan, duisternis schiepen, er waren eronder die God hebben gediend, maar eerst in de astrale wereld die ónrechtvaardigheid zagen, toen konden zij aan mijn leven beginnen.
En die mogelijkheid kregen zij allen.
Ik zeg je, miljoenen kinderen van mij zijn er door haar gemarteld én vernietigend geslagen en is dat nu heilig?
Vergeet niet, mijn zoon, mijn kind moet nog aan haar geestelijke ontwikkeling beginnen.
Natuurlijk, het kind van Moeder Aarde moest een geloof ontvangen, jíj brengt daar geestelijke wetenschap.
Maar wie is God en wat is het leven?
Dat heeft het kind van de Aarde te leren en eerst dán betreedt het deze liefde.
Kijk, André, de meesters dalen tot de volgende overgang af, nieuw leven van mij, maar wij gaven ook dat kind de eigen zelfstandigheid.
Wij blijven één en door mijn liefde zul je overwinnen.”
„Ik ben u zo dankbaar, moeder.”
„Socrates schreide zich leeg toen hij tot mij terugkeerde.
Ik zei: kom nu, anderen zullen je wreken door wijsheid.
„Maar”, komt er uit zijn hart, „ze hebben mij daar vermoord, moeder.”
En hoevele kinderen worden er daar niet „afgeslacht”?”
Ik zei nog, André, dat zullen ze goed moeten maken, je zult eens beleven, dat het daar een paradijs is.
En straks zul je beleven, dat ze daar mijn hoogst-bewust-leven ombrengen.
En nu weet hij dat.
Hij was op Golgotha toen men mijn kind vermoordde, André, en (een) miljoen anderen, die mijn liefde hebben gevoeld, die al mijn leven tot de ontwaking brachten.
Ze hebben geleden, natuurlijk, maar wat hebben wij beleefd?
Straks, jij kent die wetten, wanneer de meesters de „Directe-Stem” op Aarde hebben gebracht, valt de kerk, de meesters zullen haar brandstapelen door wijsheid en kan zij haar hoofd buigen.
Máár, is het niet te begrijpen, dat zij míj nog niet kent?
Dat zij als de kerk fouten maakt, de wetten verkracht, mijn heilig éénzijn bezoedeld, komt André, omdat zij als moeder nog niet bewust is.
En toen ik dat tegen al mijn kinderen openbaarde, konden ook zij weer verder.
Voordat jíj nu de Goddelijke aanraking voelt, André, weet voor eeuwigdurend, dat ik je help dragen.
Al mijn leven zal je helpen en die vonken van licht zijn ertoe in staat, omdat zij nimmer het geweld hebben gekend en mij door reine liefde hebben gediend.”
„Ja, moeder, ik weet het.”
Zie nu, André, je kunt thans vaststellen, dat deze planeten aan het organisme hebben gewerkt.
Voel nu aan, hoe diep mijn leven is, kom tot éénheid met ons machtige organisme, onze „Tempel”.
Wat zijn nu sterren?
Wat zijn meteoren, André?
Kruimels van ons organisme.
En toch, organen, die een eigen taak hebben te verrichten.
Maar hoor je, voel je, dat wij nimmer disharmonie hebben beleefd?
Dat kun je beluisteren aan de stem van mijn ziel, mijn persoonlijkheid.
Zeker, ook die wetten zul je, als je straks weer tot mij terugkomt, leren kennen.
Welke betekenis heeft Jupiter voor je leven op Aarde?
Wat wil Saturnus beginnen?
Zie je haar ring, André?”
„Ja, moeder.”
„Je weet immers, dat zij haar eigen baan stoffelijk heeft verdicht?”
„Ja, moeder, ik weet het.”
„Maar is het geen wonder?”
„Het is ongelooflijk schoon, moeder.”
„Toen dat leven, één orgaan van mijn organisme, tot het eigen leven kwam, zoog zij die ónbewuste krachten in zich op.
Doordat zij tussen mij en mijn man haar leven beleefde, koelde zij af, althans, dat begrijp je zeker, haar taak begon en toen, André, zag zij, waar zij leefde en waardoor zij haar kringloop had verdicht.
Dat noemen ze het wonder van de ruimte, is het niet zo?”
„Ja, moeder, de geleerden staan voor een groot raadsel.”
„Maar voor ons organisme zijn er geen raadsels te beleven, dit zijn wetten, het zijn de graden voor het vader- en moederschap én de taak voor ál ons leven voor mij en Zon, er is immers niets anders te beleven.
En wat willen nu de astrologen beginnen?
Straks, wanneer de meesters die wetten volgen, kom ik tot je terug, ik zal je dan enkele dingen verklaren.
Indien jij je daarop in wilt stellen, zou ik je nu reeds kunnen vragen: wanneer is de dierenriem geboren?
Hóé?
En door welke mensen?”
„Ik geloof, dat de Egyptenaren er veel voor hebben gedaan, moeder.”
„Juist, maar toen waren de fundamenten al gelegd.
En wie heeft de Bijbel geschreven?
Ik wil je maar zeggen en dan weet jíj het ineens, dat dit mijn kind heeft gedaan en niets met mijn graden te maken heeft.
Voel je het?”
„Ja, moeder, ik begrijp u volkomen.”
„Wanneer je die dingen volgt, André, dan zie je mij, maar nú zoals wij geboren zijn en kom je tot de doodgewone menselijke psychologie terug, waarna je tenslotte voor een kaartlegster komt te staan, want ook zij is nu in staat onfeilbaar in je leven te kijken.
Voel je, waar wij komen te staan, André?”
„Ja, moeder, ik begrijp het.”
„Daarom wordt de astrologie nooit een waarachtige wetenschap, want dat is nú niet mogelijk.
Jij hebt nooit aan astrologie gedaan.”
„Néén, moeder.”
„Zie je, daar hebben de meesters voor gezorgd, jíj bent ónbesmet gebleven, door niets is je leven bezoedeld, waardoor de meesters je tot mijn leven konden optrekken.
Volg nu de nieuwe geboorte.
Wat zie je, André?”
„Meester Alcar is tot het volgende stadium gekomen, wij hebben een lange weg afgelegd.”
„Dat alles heeft nu betekenis voor je ontwaking.
Maar jij bent het zélf geweest die je tot deze evolutie bracht, door het vader- en moederschap kreeg je deze verruiming te beleven.
Je kunt nu deze planeten overzien en je weet het, niet één kind werd er in al die miljoenen jaren verdoemd.
En dat zullen mijn kinderen leren!
Je zult mijn armen mijn bewustzijn schenken, en daarvoor heb je dan hun narigheid te aanvaarden.”
„Dat kan mij niet schelen, moeder, ik ben er niet angstig voor.”
„Dat weet ik of ik zou je ook niet bezielen.
Zie je, André, dat het organisme zich verstoffelijkt heeft en dat die vinnen armen worden, dat het lichaam zichzelf heeft gesplitst?”
„Ja, moeder, ik zie het wonder.”
„Dan weet je, dat deze planeet meer bewustzijn bezit dan de vorige graad.
Maar kijk nu eens tot de ruimte?
Nu voel je, dat het éne niet verder is dan het andere, beide werelden zijn nóg steeds één!
Ik ben niet verder dan dit organisme, maar dit leven is ook mij niet vooruit, wij beleven nog steeds deze universele éénheid.
En niets is in staat ons tegen te houden.
Zie je nu, mijn zoon, dat de ziel zichzelf optrekt, dat zij het nu is als de persoonlijkheid, die zich verheffen wil en dat dit noodzakelijk is, wil zij straks een prachtig lichaam beleven?
Dat duurt wel miljoenen jaren, maar wij komen zo ver, eerst op Aarde heb je het volmaakte organisme gereed, waarvoor mijn kind haar bewustwording krijgt.
Maar is het geen wonder, dat je dat voor mijn eigen taak waarnemen kunt?
Nu ik nog werkende, dienende ben?
Thans kun je wonderen beleven, mijn zoon, stoffelijke openbaringen.
En begrijp je, waarom meester Alcar ook deze planeet vanuit de ruimte beleeft, dat wil zeggen, dat hij niet stil blijft staan bij élke levenswet?”
„Ja, moeder, want ik ben immers in staat om mijn vergelijkingen te maken.
Ik kan deze levensgraad volkomen overzien, moeder.”
„Dat is het, wat ik bedoel.
Straks zie je, dat dit landelijke bewustzijn, dit organisme zich vrij heeft gemaakt van de wateren.
Dat wil nu zeggen, dat al de zeven levensgraden voor het organische leven, landelijk bewustzijn kregen, doch de vorige planeten gaven je slechts het hoogste te zien.
Ik bedoel, de zevende graad, waarvan de anderen het water beleefden, omdat die planeet dat bewustzijn nog niet bezit.
Maar deze heeft reeds meer bewustwording, deze zal het organisme bezielen, de mens gaat verder en hoger en dat hogergaan is de lichamelijke ontwaking.
Voor mijn bewustzijn, mijn zoon, dat heb je beleefd, bereikte de zevende graad slechts het landelijke bewustzijn, voor slechts enkele seconden, doch deze overgangsstadia scheppen en baren voor het landelijk bewustzijn, zodat de zeven overgangen ten slotte het landelijk leven zullen ontvangen.
Voor de Aarde ken je deze wetten, maar ook Mars zal dat stadium beleven en vind je terug bij mij en de Zon, omdat ook wij die ontwaking hebben bereikt.
Weet je het?”
„Ja, moeder, voor ‘Het Ontstaan van het Heelal’ mocht ik met meester Alcar deze wetten reeds beleven.”
„Zo zie je, steeds meer levensgraden krijgen het landelijke bewustzijn, de mens moet op de bewoonbare planeet verder.”
„Ik zie het, moeder.”
„Zie je, André, hoe al deze dierlijke mensen bewust worden?
En zie je, hoe Moeder Natuur het menselijke dier volgt en zichzelf heeft kunnen verdichten?
En voor al dit leven is er eten en drinken genoeg, maar weer later, André, vergrijpen ze zich aan zichzelf en dan begint de narigheid.
Het is ook daar, waar de dieren angstig worden voor de mens en op Aarde kun je beleven, dat het dier daarin niets is veranderd.
Wil je daar nu tenslotte dat leven in liefde benaderen, dat niet zo eenvoudig is voor het dierlijke leven, omdat de angst bewust blijft, kom je zo ver en beleef je opnieuw déze natuurlijke harmonie, die hier nog te beleven is.
Je gelooft toch niet, dat wij angst in ons leven hebben gelegd?”
„Néén, moeder, dat hebt gij niet gedaan, ik weet het.”
„Ik zeg je, wij zorgden voor alles, maar wij kregen die zelfstandigheid door de „Almoeder”.
Ook het denken en het begrijpen, waarna wij eerst de liefde kunnen beleven.
Maar wat is nu liefde?
Ook die wetten zul je aan het leven van Moeder Aarde doorgeven.
De Gods geest waart over de wateren, André, maar ík ben het!
Je voelt nu, wat er nog nodig is, voordat de Aarde dit bewustzijn bezit en de kerken (dit) hebben te aanvaarden.
Kijk, mijn zoon, de mens, die bezig is zichzelf op te richten en die thans het landelijk leven zal verkennen.
Zie je, hoe de organen voor het vader- en moederschap zich reeds hebben geschapen?”
„Ik zie het, moeder, ook dat is een wonder.”
„Dat ging allemaal vanzelf, mijn zoon, de innerlijke drang om te baren en te scheppen, schiep de organen, ook voor de zintuigen is dat een natuurlijk gebeuren en zul je zélf zien, als je daaraan begint.
Waarom sprak de Bijbel over mij géén woordje?
Ik ben een licht voor de nacht geworden en niets meer?
Hebben die mensen géén voelhorens gekend om mijn leven aan te voelen?
Is het dan zó ónbegrijpelijk, mijn kind, dat jíj en anderen zullen komen om mijn leven te verklaren?
En je ziet, wat er nodig is, voordat de mens de Aarde beleven kon, doch ook dat komt, want wij gaan tot de „Albron” terug.
Het menselijk dier is nu nog behaard, dat zie je, maar dat wordt anders, de mens zal het stoffelijk weefsel verijlen, vergeestelijken, maar door óns, want wij zijn het die deze krachten bezitten, mijn man bezit deze uitstraling, deze vitale kracht en kun je aanvaarden.
Meester Alcar volgt het ruimtelijke gevoelsleven, dat is het bewustzijn van mijn ziel en mij.
En dat zie je bij de mens en het dier terug, doch nú lichamelijk, eerst op Aarde treedt de innerlijke persoonlijkheid naar voren!
Dat is dan de geest voor de astrale wereld.
En de daarbij behorende sferen van licht, vanzelfsprekend herken je nu goed en kwaad, harmonie en disharmonisch leven, denken en voelen.
Op de Tweede Kosmische Levensgraad is het waar je het reuzen diermens zult ontmoeten, zoals ook de prehistorische tijden voor mijn kind Aarde hebben aangetoond en vanzelfsprekend ook daar te beleven is, omdat die ontwakingswetten beleefd moeten worden.
Maar je ziet het, ook ík en ál mijn leven hebben die tijden beleefd.”
„Het is waarachtig, moeder, meester Alcar heeft mij die wetten getoond, ik moet mijn hoofd buigen.”
„Je weet nu hoe je de Tweede Kosmische Graad beleven zult.
Maar hoeveel miljoenen jaren heb je nu al geleefd?
Dat is niet meer te volgen, zegt het kind van de Aarde, maar zie je, André, dat dit tóch mogelijk is?”
„Ja, moeder, ik beleef het immers.”
„Stel je nu in op deze evolutie, mijn zoon, ik ga tot mijn leven terug.
Meester Zelanus krijgt het woord, zie ik.
Straks zul je mij opnieuw mogen beleven.
Dag, mijn kind.”
„Mijn moeder, ik geef u de kus van mijn hart.”
„En dat wil ik gaarne beleven.”
Het is waarachtig, ik krijg het woord en ga verder, de moeder van deze ruimte was één met het bewustzijn van André.
Een universele genade is het om deze gevoelens te beleven en dat ondergaat ál het leven van God.
Straks, als de mens van de Aarde afscheid neemt, zijn er, indien u zich openstelt voor het leven van God, géén meesters nodig om u te verbinden, dat dóét het leven!
En nu kunt gij als mens de ruimtelijke éénheid beleven.
De Kosmologie voor uw leven op Aarde wordt, dat man en vrouw één zijn met de ruimte, de Maan als „Moeder” en de „Zon” als vader, waardoor de wetten tot uw leven zullen spreken.
Godsdiensten zijn er nu niet meer nodig, want deze éénheid geeft het leven van God álles, de mens krijgt liefde te beleven, die al deze wetten hebben verstoffelijkt.
Zeker, de profeten krijgen ook dan hun ruimtelijke én menselijke betekenis, doch nu gezien vanuit het ontstaan voor al het leven, door „Zon en Maan” ... deze tweelingzielen, die de mens hebben geschapen, het dier en vanzelfsprekend Moeder Natuur.
Wij nemen de mens van de aarde niets af, integendeel, wij brengen door de ruimte ontwaking!
En dát kan André-Dectar nú volgen en beleven, ook de Zon zal tot zijn persoonlijkheid spreken, want dít ís óns geestelijke éénzijn met al het leven van God!
Is het niet ontzagwekkend, dat u als mens voor uw eigen eeuw, deze wijsheid nu krijgt?
Is het zó onnatuurlijk, dat élke eeuw voor God de eigen ontwaking móét beleven en zal ontvangen?
Elke wet als een organisme dus, zál tot uw leven spreken, want dat wordt dan uw kosmische bewustzijn en eerst nu is uw innerlijk leven gereed om te beleven en te aanvaarden.
Godsdiensten brachten slechts franjes, geen ruimtelijk fundament dus, eerst nu is Moeder Aarde en haar kinderen gereed om deze liefde te beleven.
Ik kom thans tot de ruimtelijke bezieling en kan zeggen:
„Ja, mijn meester, ik ben nu tot de ruimtelijke éénheid gekomen, doch ik heb het éénzijn van André mogen volgen en beleven.
Moeder Maan gaf óns die reine klaarte, ons beleven, haar liefde, haar gevoel, haar verstoffelijking, haar taak te zien en kunnen wij verdergaan.
Ja, mijn meester, wij betreden nu de Tweede Kosmische Graad.
Wij hebben zes overgangen beleefd en al die planeten liggen in het Universum verspreid, waarvan gij het ontstaan in de boeken hebt ontleed.
Wij zien thans, dat de ruimte één proces beleven kan en dat is het vader- en het moederschap.
En die wetten dienen, werken aan het menselijke organisme, iets anders kunnen wij niet beleven, doch daardoor ontwaakt de ziel, de geest, het innerlijke leven voor ál deze stelsels.
Het menselijke wordingsproces krijgt nu een gestalte en dat ís de „Mens”!
Wat zien wij nu?
Wij hebben de Tweede Kosmische Graad bereikt!
De mens ging verder en evolueerde.
Is dat niet meer voor de Aarde te beleven?
Denkt de mens, dat hij daar reeds gereed is?
Voor het huidige stadium, mijn broeder André, heeft men van de Aarde af deze kleine planeten vastgesteld, doch als werkende organismen zijn ze van daaruit niet meer te beleven, omdat al deze overgangsstadia hun taken hebben volbracht.
Wij als mens kregen evolutie, ontwaking voor het organisme.
Deze universele bewustwording gaf ons ruimtelijk voelen en denken en is het bezit voor al het leven van God voor al de ruimten die er geboren zijn.
Waarin wij nu leven ligt biljoenen tijdperken voor de Aarde terug, dat wil dus zeggen, dat de Aarde eerst over biljoenen jaren aan haar taak kan beginnen.”
Meester Alcar zegt:
„Ook wij, mijn broeder Zelanus, hebben ons kunnen overtuigen van deze werkelijkheid.
Wij gingen van de Maan weg en ontwaakten en met ons al het leven.
Zie, hoe de natuur zich heeft kunnen verstoffelijken.
Gij kunt nu uw vergelijkingen maken, het leven verstoffelijkt, waarvoor al deze planeten het eigen leven ontvingen.
We zullen nu het bestaande betreden, dus voor het huidige stadium.
Ook Mars, dat zien wij, heeft bijna haar taak volbracht en kan nú aan het stervensproces beginnen.
Op deze planeet, als de Tweede Kosmische Graad, kreeg het organisme landelijk bewustzijn.
De wateren zijn leeg?
Néén, ook de wateren zullen eigen leven baren en scheppen.
Maar de mens én het dierlijke leven, kroop uit de wateren vandaan.
Zon en Maan schiepen dus bewustzijn!
Nu zal al dit leven zich verharden, dat echter eerst op Aarde die zelfstandigheid bezit, omdat de Aarde een andere taak te aanvaarden kreeg.
Die taak bezit méér verharding, dus meer bewustwording.
Vanzelfsprekend is, dat de ziel als het innerlijke leven ontwaakt.
Maar dit is nóg een dierlijke persoonlijkheid.
Hoe zijn thans de overgangen voor het menselijke organisme?
De eerste graden, tot de vierde zijn behaard, dat zijn dierlijke wezens, maar de zesde en zevende graad voert ons reeds tot het aardse oerwoudstadium.
Is er nog énig verschil met de Aarde te beleven?
Jazeker, want op Aarde, voor het huidige stadium heeft de mens én het dier het normale menselijke bereikt.
Dat zegt, dat de prehistorische tijdperken overwonnen zijn, doch die wij hier natuurlijk voor ons zien.
Ook is vanzelfsprekend, dat het leven hier iets langer duurt dan voor de vorige graden.
Maar ook de ruimte kreeg kleur en gestalte, de ruimtelijke persoonlijkheid krijgt bewustwording.
En dat is „Zon en Maan”!
De sterren krijgen meer licht, de half bewuste planeten meer levensadem, zo ook de mens.
Dit zijn dus dierlijke mensen, omdat het menselijke stadium nog niet bereikt is.
Dit zijn zeven levensgraden voor het menselijke organisme, die wij op Aarde terugzien.
Moeder Aarde zal dit gewaad afmaken!
Jazeker, mijn broeder André, hier zijn wij eigenlijk al aan ónze afbraak begonnen.
Wat de „Maan” als moeder je heeft geopenbaard, is waarheid.
Maar wij beleven straks die wetten, wanneer wij voor de ontwaking van het zieleleven komen te staan en leren dan ook deze wetten kennen.
De planeet zal zich verruimen, en verdichten, ook haar leven!
Zon en Maan werken aan dit organisme en zij zijn het tevens, die de Aarde tot haar baren en scheppen zullen optrekken.
Zie nu, hoe eenvoudig alles is.
Wet ná wet kreeg verstoffelijking.
Al die miljoenen levensgraden zijn te beleven, já, tot in het bewuste Goddelijke „AL”!
De planeet verruimt zichzelf, dijt uit, totdat de astrale levensbol zich verstoffelijkt heeft, zoals men thans van de Aarde af waarnemen kan.
Dat heeft Moeder Maan gekund en zal ál haar leven bezitten.
Het is dus duidelijk, dat ná de Goddelijke splitsing verschillende organen, leven dus, vanuit God geboren, door Zon en Maan tot dit dienen zijn gedwongen.
Hierdoor is dit machtige macrokosmische organisme ontstaan, waarvan wij als mens en het dier, zo ook Moeder Natuur, de wetten in handen krijgen.
En dít leven noemen de meesters ... ”God” ... voor de Aarde, voor ons leven zijn het levenswetten, graden van stof, voor ziel, en geest!
Méér is er niet te beleven, maar hierdoor keren wij tot het Goddelijke „AL” terug, niets kan ons tegenhouden!
Niets!
Gij kunt thans dit harde leven volgen en in uw leven opnemen.
Waarom kreeg de Tweede Kosmische Graad deze plaats voor de ruimte toegewezen?
Dat moet u nu duidelijk zijn.
Was Mars op de plaats van de Aarde tot bewustwording gekomen, dan was onherroepelijk haar leven verbrand, door de méér bewuste ontwikkeling van de Zon, was dit machtige en tóch zo tere weefsel verwaterd, want de verharding van Moeder Aarde beleven wij hier niet.
Voelt ge, mijn broeders, hoe machtig harmonisch dit ruimtelijke organisme werkt?
Dat de Aarde eerst ná Mars aan haar leven kan beginnen en dat deze ruimte niet ineens de eigen geboorte kreeg?
Dat wij graad ná graad hebben moeten beleven voor de ruimte en dat dit de bijplaneten in handen kregen en zij daarvoor zijn geschapen?
Dan kunt gij al deze wetten overzien en is te begrijpen, dat Jupiter, Saturnus en Uranus, met de andere half bewuste zusters, een andere taak beleven dan het bewuste moederschap te beleven kreeg.
Al die namen van de Aarde hebben thans geen betekenis meer, wél de levensgraad voor het vader- en het moederschap, waardoor de geleerde op Aarde zijn schepping leert kennen!
De meesters willen, dat wij deze wetten beleven en ze voor de „Universiteit van Christus” fundamenteren en u ziet het, wij hebben deze waarheden reeds vastgelegd!
De Tweede Kosmische Graad geeft ons lichamelijke verruiming, ontwaking voor het menselijke organisme, iets anders behoeven wij hier niet te beleven, want er is niets anders te verstoffelijken.
Daaraan werken Zon en Maan, doch al het leven kreeg de eigen zelfstandigheid.
Alleen Moeder Aarde zal in staat zijn om dit organisme af te maken.
Zij zal het verfraaien, omdat zij die krachten bezit en voor haar leven de „Derde Kosmische Graad” is en zal blijven, doch waardoor wij deze éénheid ontvangen.
En met ons als mens al het andere leven van God.
Hoe denkt en voelt men nu op Aarde?
Hoe bidt daar de mens en ziet hij zijn God?
Daar staat de mens voor een diep en machtig raadsel, maar wij kennen geen raadsels, voor ons lééft God door Zijn wetten en die God is een andere dan het kind van Moeder Aarde zich kan voorstellen.
Bid nu maar en gij staat machteloos, want de menselijke ziel gaat verder, bezit alles, álles!
Hoe zijn de prehistorische tijdperken ontwaakt op Aarde?
Kende dat leven ’n God?
Néén, maar die mensen leven thans in het „AL”, vanwaar Christus kwam om het „Goddelijke Evangelie” op Aarde te brengen.
Stem u af op de zeven levensgraden en zie hoe Maan en Zon aan onze evolutie hebben gewerkt.
Wij kunnen thans een wandeling over de planeet beleven en die machtige evolutie aanschouwen.
Zes overgangsstadia waren er nodig voor ons om de „Tweede Kosmische Graad” te bereiken.
Langzaam maar zeker maakten wij ons vrij van de wateren, wij stuwden door de krachten van de ruimte het organisme omhoog, doch dat heeft miljoenen jaren geduurd.
Hier kunnen wij nu zien, dat de Aarde het menselijke bewustzijn zal bereiken.
Kijk naar deze oermensen, dit dierlijke wezen en gij ziet uw prehistorisch tijdperk voor deze planeet, straks ziet gij u zelf op Aarde terug en eerst dán kunt gij aanvaarden dat het Universum voor de mens werd geschapen.
Mars bracht zeven opvolgende levensgraden voort, maar die wetten leerden wij voor de „Almoeder” kennen en nog zijn ze aanwezig.
Thans beleven wij die verdichtingswetten door het menselijke organisme.
De hoogste en zevende levensgraad nu, overheerst hier de daaronder levende graden, doch al die miljoenen mensen leven over de planeet verspreid.
Natuurlijk is het leven hier ruw en hard, maar hoe waren de prehistorische tijdperken op aarde?
Mars vertegenwoordigt dus een eigen atmosfeer, die voor de Aarde is milder, omdat Moeder Aarde straks door Zon en Maan die plaats voor het Universum zal ontvangen.
Alléén door Zon en Maan komen wij verder.
Natuur en dierenwereld zijn volkomen één en op elkaar afgestemd.
Dat zijn de krachten en wetten door de „Albron” aan het leven geschonken en wordt de menselijke evolutie.
Al dit leven, mijn broeders, zal dus het „AL” bereiken.
En dat zegt, mijn broeder André?
Ik bedoel voor de Aarde?”
„Dat de mens en al het leven buiten en zónder een godsdienst óm, de wetten van God te beleven heeft.”
„Ziet gij, dát is het, waarvoor wij deze reis maken.
Het moet het kind van Moeder Aarde duidelijk worden, dat God beleefd moet worden of de mens komt niet verder.
De godsdiensten hebben thans voor het kind van Moeder Aarde voetangels en klemmen gelegd en géén universeel ontwaken, want dat is nu niet meer mogelijk.
Doordat wij de God van al het leven beleven, komen wij van graad tot graad, deze zeven overgangsstadia voeren ons tot het hoogste en eerst dán kan het innerlijke leven verdergaan, doch dan is de kringloop voor een planeet volbracht.
Wij kunnen geen andere wetten beleven dan de Aarde bezit, dat is niet mogelijk, doch dan betreden wij straks voor Moeder Aarde het huidige stadium en eerst nu leggen wij de fundamenten voor de „Universiteit van Christus”.
Voel dit alles volgens Zon en Maan aan en maak kosmische vergelijkingen, zodat gij dit alles overziet.
Wij als mens zouden het Universum beleven en daardoor God vertegenwoordigen.
Door dit Goddelijke voorbeeld moeten wij andere planeten beleven of wij kunnen nimmer deze ruimte overwinnen.
Dat zegt dus, dat de ziel als mens niet alleen op Aarde zal leven, doch dat zij reeds deze lange weg afgelegd heeft.
Het bekrompen gevoelsleven van het kind van Moeder Aarde, is nu tot de ruimtelijke ontwaking te brengen.
En dat is door de „Eeuw van Christus”!
Deze Goddelijke openbaringen zullen wij verstoffelijken en daarom kregen al deze planeten die taak toegewezen.
Het is dus duidelijk, mijn broeders, dat Mars geen andere, hogere atmosfeer kan bezitten, die ontwikkeling moet nog komen.
Maar er zijn enorme ruimten geboren, een menselijk organisme bezit nu die ruimte, als sfeer en als wereld, maar bovendien als gevoel, ook al zien wij, dat dit leven nog voordierlijk is.
Maar ook dat heeft niets te betekenen, want wij gaan verder!
Omdat Zon en Maan daaraan werken, wordt het leven bewuster en zullen de organen veranderen.
Mars is dus de zuster van de Aarde en het kind van Zon en Maan en heeft niets anders te betekenen.
Doch wij weten, dat dit leven op de „Vierde Kosmische Graad” leeft en hoe dan de mens is, beleven wij na deze reis, waarvan wij weten, dat wij een Kosmisch wonder zullen aanschouwen.
Het is dus duidelijk, omdat wij deze zeven graden kunnen volgen, zijn wij in staat om de schepping te ontleden.
En dat wíl „Christus”!
De Maan kon dus deze evolutie niet zélf beleven, doch zij gaf haar bewustzijn door aan het volgende en dat werd de nieuwe levensgraad.
Doordat de Zon bewuster werd, kregen de zeven levensgraden voor het organisme deze verruiming en was door niets te vernietigen.
Wat de mens met zijn leven doet, dat zegt niets, hij móét toch verder en opnieuw terug tot deze wereld, om de zevende graad voor het organisme te beleven.
Dat wij hier een dag beleven, die straks voor de Aarde, door haar omwenteling bepaald wordt, is duidelijk, doch de grootte en de afstand van Mars van de Zon af gezien, is het, die de dag en nacht maakt.
De geleerden weten, dat Mars een gans andere berekening bezit dan de Aarde en andere planeten dat hebben moeten aanvaarden.
Wij zien nu, waarom ook die wetten werden verstoffelijkt.
Deze krijgen afstemming en betekenis, wanneer wij weten, dat Mars de Tweede Kosmische Graad te aanvaarden en te vertegenwoordigen kreeg, ómdat deze planeet het bewustzijn van Moeder Aarde niet kón beleven.
De omvang van de planeet gaat over op het leven, hierdoor is het, dat wij dit reuzendier zien, waarvan ook de Aarde haar wetten verstoffelijkt heeft en haar prehistorische tijdperken hebben aangetoond.
Mars beschrijft dus een kosmisch rechtvaardige baan om de Zon en die is in harmonie met het Universum, met het leven, vanzelfsprekend met Moeder Natuur.
Wanneer de mens voor het huidige stadium zegt: op Mars kunnen wij niet leven, die atmosfeer is té hard en té ruw, dan kunnen wij zeggen: u hebt gelijk, maar zoudt gij in staat zijn ook nú nog het prehistorische tijdperk voor de Aarde te beleven?
Hoe was het kind van Moeder Aarde voor die tijdperken?
Indien wij zover zijn, mijn broeders, dan ziet gij uw prehistorisch tijdperk terug, ik zei u reeds, ook de Aarde heeft die tijden geschapen.
Wat dus de planeet bezit, krijgt de mens bovendien te beleven en dát zijn de ruimtelijke uitdijingswetten voor het menselijke en dierlijke leven en voor Moeder Natuur.
Dát is „God”!
Dat zijn Goddelijke levensgraden, die de mens én het dier, Moeder Natuur te beleven kreeg, doch waardoor de „Albron” zich heeft gemanifesteerd, en ís een heel andere schepping dan de „Bijbel” nóg op Aarde vertegenwoordigen wil, doch waarvoor wij nú de Goddelijke fundamenten leggen.
En gij ziet het, wij zijn nog steeds één met de ruimte.
De ruimte is ons niet voor en wij zijn niet ten achter.
Dat de Zon meer en meer kracht krijgt, is voor het leven hoger bewustzijn.
En dat zegt, wanneer wij het huidige stadium betreden, dat de Zon als de scheppende kracht voor al het leven, ook voor het huidige stadium nog steeds níét het hoogste bereikt heeft.
Ook die mogelijkheden zullen wij straks ontleden; doch wij zien die als de geestelijke opbouw en ontwaking op de „Vierde Kosmische Graad” terug, het is daar waar het Universum én het leven die bewustwording heeft bereikt.
De omvang van Mars heeft ook het leven ontvangen.
Deze oerlichamen krijgen echter het zuiver menselijke beeld zoals de „Albron” dat bedoelt te beleven en eerst dán is de mens zoals God „ZIJN” beeld wil scheppen.
De man als een pronkjuweel van scheppingskracht, maar de moeder als een ruimtelijke schoonheid, de „Adam en Eva” die als tweelingzielen de Goddelijke éénheid beleven, omdat zij menselijke „Goden” zijn en niets anders!
„Onzin is, dat God een stuk rib nodig had om een mens te scheppen.”
Wat wij hebben beleefd, dát is de Goddelijke rechtvaardigheid!
Dít nu hebben wij moeten volgen, de planeten bezitten die Goddelijke éénheid en baarden, schiepen óns menselijke en het dierlijke organisme!
Als Goddelijk deel zijn wij in staat deze wetten te beleven, dat is de „Ziel als Mens”!
En u ziet het, wij zijn nog steeds één met Zon en Maan, want dat zijn onze kosmische „vader en moeder”!
En het moederlijke van de Maan is hier verstoffelijkt, maar betekent, dat Mars het verhoogde stadium bezit en voor de ruimte de „Tweede Kosmische Levensgraad” voor mens en dier, zo ook voor Moeder Natuur.
Wat zegt weer dat woordje „Mars”?
Wat zegt het woord „God”?
Woorden hebben voor de ruimte géén betekenis, de mens van de Aarde gaf het ding van de ruimte een naam, doch nú voor deze eeuw spreekt de eigenlijke „wet”!
En die wet zullen wij ons eigen moeten maken.
Bidt nu niet om langer te mogen leven, want gij houdt uw ontwikkeling tegen, gij moet verder!
Alléén Moeder Aarde zal in staat zijn om dit organisme af te maken.
Daarom krijgt zij dan ook haar plaats tussen Zon en Maan in en ook dat is een levenswet voor deze ontwaking en evolutie!
Moeder Aarde zal daardoor in staat zijn om dit organisme, ál dit leven van Mars te modelleren, iets anders gebeurt er niet, máár de ziel als mens evolueert.
Mijn God, hoe machtig is alles!
Máár, mijn broeders, gij kent het ónbewuste gevoelsleven van het kind van Moeder Aarde, aan ál deze ruimtelijke wetten en mogelijkheden denkt men daar nog niet.
Vanzelfsprekend is de aardse „universiteit” ook niet in staat om ze te beleven en het leven van Moeder Aarde dit Goddelijke geluk te schenken.
Wij weten immers, hoe het bewustzijn van élke faculteit op dit ogenblik is!
U ziet, meester Zelanus, dat de zeven levensgraden nog aanwezig zijn?”
„Ja, mijn meester, ik kan ze thans ook voor Mars volgen en beleven.”
„Inderdaad, zó is het!
De mens bracht zichzelf tot deze levensgraad.
Hoort gij, wat ik zeg, André?”
„Ja, mijn meester, ik begrijp u.
De mens kreeg deze ruimte dóór het vader- en moederschap te beleven, doch door de zeven levensgraden voor het organisme, kregen wij ruimtelijke verruiming en dát zegt, dat wij eens dit Universum zullen verlaten.”
„Ik dank u, dit is de Goddelijke waarheid!
Dít heeft ál het leven te beleven en te aanvaarden, wij gaan tot het bewuste „Goddelijke AL” terug!
Nóg bezit Mars leven en werking, maar voor het huidige stadium heeft ook Mars haar taak reeds volbracht, zij maakt zich voor deze eeuw gereed om als haar moeder heeft moeten aanvaarden, te sterven.
En met haar ál de bijplaneten, omdat deze organismen hun taken hebben verzekerd, mochten afmaken!
Voor nu, dit ogenblik dus, is hier het leven tot groei en bloei gekomen, maar Mars schenkt aan haar leven landelijk bewustzijn, én de organen om te baren en te scheppen.
En hierna komt voor al haar leven het einde en heeft de mens, Moeder Natuur en het dierlijke leven, ook deze ruimtelijke kringloop volbracht.
Gij ziet, hoe machtig deze ontwikkeling is.
Zeven overgangen voor de ruimte, waren er nodig voor het leven van God om tot deze ontwaking te komen.
Niet één cel blijft ten achter, de planeet verstoffelijkt zich doordat wij als mens en uit ons het dier, háár astraal leven ontvingen.
Voel nu goed dit huidige stadium aan, wilt gij voor de Aarde uw vergelijkingen kunnen maken en gij beleeft dit Goddelijke snoer, dat uw leven mét de levensruimten verbindt.
Néén, géén cel kán achterblijven, tot de laatste levensadem, wordt de astrale bron verstoffelijkt, waarvan wij nu weten, dat ook de Aarde deze zelfde wetten te beleven krijgt.
Voor het huidige stadium is er op Mars geen leven aanwezig.
Maar gij ziet het!
Mars is voor het huidige stadium bijna gereed!
En dát herhalen wij duizendmaal, wil de mens zien, dat het Universum biljoenen jaren oud is en dat de ziel als mens biljoenen levens heeft beleefd, voordat zij aan het leven op Aarde kon beginnen.
Dát beeld, mijn broeders, geeft u tevens uw ruimtelijk gevoel, maar bovendien de diepte te zien van de menselijke ziel!
Zeven lichamelijke graden zijn er geboren, ook op Aarde stellen wij die vast, en dan betreden wij, zoals de geleerde dat ziet, de rassoorten op Aarde.
Rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), jazeker, maar kosmische levenswetten zijn het, die wij als mens hebben te aanvaarden.
En dat zegt, vanuit het oerwoud tot het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl)!
Wat Mars dus heeft te ontwikkelen, is, dat zij landelijk bewustzijn zou scheppen.
Dat hebben de vorige planeten nog niet gekund.
Hierdoor beleven wij nu ons verder stadium.
Méér is er niet, doch niets minder.
En de volgende levensgraden brengen ons tot de Aarde.
Wat heeft God nu gewild?
Wat heeft Hij aan ons leven geschonken?
Een godsdienst?
Een geloof?
Dat hebben de meesters gedaan en gekund, doch nu leert de mens zichzelf als een Goddelijk wezen zien.
Waar het de meesters om gaat is, dat wij als mens ónze eigen voortplantingswetten moeten leren kennen, willen wij, en thans voor de Aarde, ook de fundamenten kunnen leggen voor de „Vierde Kosmische Graad”!
Of de mens van de Aarde klampt zich opnieuw aan zijn nietig hiernamaals vast, door de kerk opgebouwd, doch wij beleven iets anders en dat zijn deze Goddelijke ruimten.
Dat zijn de zeven menselijke graden en de ruimtelijke, waardoor wij werden verzekerd van ons „AL” bewustzijn en nú als „Godmens” ook álles bezitten, zodat wij tot het kind van Moeder Aarde kunnen zeggen:
„God heeft u niets meer te schenken, HIJ gaf óns reeds álles.”
Nu zien wij bovendien, mijn broeders, dat wij landelijk en waterlijk leven bezitten en wil zeggen, dat een boom nieuw leven zal scheppen, al het bloemen- en plantenleven, als een levensgraad dus voor de eigen zelfstandigheid, doch dat ook de wateren dat hebben gekund.
En de eigenlijke „wet” is nu te zien en te beleven als organismen, zodat ook de wateren blijven gevuld en wéér iets heel anders is dan de „Bijbel” ervan gemaakt heeft!!
Elk stoffelijk deeltje nu van Moeder Natuur, tot het nietigste grassprietje, bezit deze zeven overgangsstadia om tot het uiteindelijke stadium te komen, doch bovendien dus voor de eigen verkregen zelfstandigheid.
Vanzelfsprekend is nu, dat de nacht van de Tweede Kosmische Graad langer duurt, dat de dag langer duurt dan de Aarde zal leren kennen, omdat deze planeet die bewustwording niet bezit, die Moeder Aarde te beleven krijgt, doch dat houdt verband met deze afstemming voor de ruimte.
Wij hadden het op onze eerste reis over de zelfstandigheid, voor mens en dier, hierna voor Moeder Natuur.
Maar ziet gij nu, hoe die zelfstandigheden zichzelf hebben verstoffelijkt en uitdijden?
Al het leven dijt uit en is door ons te beleven, waardoor echter de bewustwording naar voren komt.
Door duizenden feiten is thans aan te tonen, hoe ónbewust de Bijbelschrijvers waren, toen zij zich gereedmaakten om de geschiedenis voor mens, dier en plant ten opzichte van de Goddelijke scheppingen, te schrijven.
Die mensen hadden geen stoffelijk, géén geestelijk bewustzijn, van ruimtelijk bewustzijn was er geen sprake.
Gij ziet het nu, wanneer het laatste cellenleven zich op deze planeet verstoffelijkt heeft, kan dit macrokosmische lichaam aan het sterven én het terugkeren tot God beginnen.
Hierdoor leren wij nu, dat het kind van Moeder Aarde zichzelf ziet en aan een kosmisch leven begint!
Wat men dus op Aarde van al dit leven gemaakt heeft, moet u nu duidelijk zijn, kind van moeder Aarde!
En hoe men als geleerde over de sterren en planeten denkt, geeft u deze bewustwording te zien en dat zegt: de „astronoom” moet nog ontwaken!
Ook hij moet nog aan de eerste fundamenten beginnen!
Het is duidelijk, ook de astronomen weten niets van hun Goddelijke schepping af.
En wat kennen de geestelijke faculteiten van de ziel als mens?
Niets!
Ook die mensen moeten nog beginnen om fundamenten te leggen.
Voelt gij nu, André-Dectar, wat gij zult vertegenwoordigen op Aarde door uw leven?
Wat men daar ook denkt, beleven wil, de mens, dier en Moeder Natuur keren tot het „AL” terug!
Van ons wordt gevraagd om ál deze wetten vast te stellen.
Dat wil „Christus”!
Het is duidelijk, géén wet wil thans overgeslagen worden, al dit machtige leven vraagt thans om de universele ontleding, omdat élke cel voor landelijk of waterlijk óf ruimtelijk scheppen en baren, die taak te beleven heeft gekregen.
Wat heeft uw leven ontvangen, André?”
„Wat ik beleven moet, mijn meester, is nog, dat wij door het heelal ons hebben verdicht, dat wij door de „Almoeder” deze verstoffelijking ontvingen, doch waardoor ook de planeten ruimte kregen.
En nu ligt al dit leven voor mijn bewustzijn open.”
„Inderdaad, zo is het!
En gij, meester Zelanus?”
„Wat wij hier op Mars beleven, mijn meester, is de Goddelijke éénheid voor Zon en Maan en dit machtige kind heeft die wetten verstoffelijkt.”
„Ik dank u, ook het kind van Moeder Aarde zal u danken voor uw beleven.
Eens kunnen wij zeggen, dit Universum ligt achter ons, wij hebben élke wet als een organisme beleefd, doch de levenswijsheid is te beleven door onze persoonlijkheid.
Dat zijn de vergelijkingen die wij hebben te beleven, doch waardoor de wedergeboorte universeel werd en aan al het leven van God het volgende fundament schonk en wij deze éénheid mochten aanschouwen.
De Maan verwijderde zich van de Zon, ook dat is heel duidelijk, naarmate het leven in de ruimte verderging.
Dat worden de wetten voor de aantrekking en afstoting, de universele evenwichtswetten, doch waardoor een planeet de eigen levensbaan te beleven kreeg, óm de vaderlijke krachten, óm de Zon.
En toen Galilei die wonderen zag, smoorde men zijn leven, smoorde men deze evolutie en dát door het Goddelijke gezag van Moeder Aarde?
Door een paus werd deze evolutie gesmoord?
Já, dat is gebeurd, die heiligheid heeft de Goddelijke evolutie bewust willen smoren, doch God zei: „Ik stuur aanstonds een ander kind, Galilei, schrei niet, uw leven en uw taak is gereed, gij keert tot Mijn Leven terug!
Die verruiming nu, mijn broeders, is voor ons leven de Goddelijke „Voorzienigheid” ... niet echter voor een paus.
Daarom vragen wij, bent u zó bewust en zó heilig, dat gij ruimtelijk bewustzijn vertegenwoordigen kunt?
Hoe spreekt het pauselijk bewustzijn van deze eeuw?
Dat is nog niet zoveel veranderd, mijn broeders, nóg wil de kerk niet aanvaarden, dat de Bijbel met ónwaarheid begint, doch dat ogenblik komt.
De Maan verwijderde zich van de Zon, doch wij als mens en al het andere leven kregen daardoor ónze verstoffelijking!
Paus, hoort gij dit?
Kerk, wilt gij dit aanvaarden?
Tóch zult gij straks uw kerkse hoofd en bovendien uw menselijk voelen en denken moeten buigen voor deze Goddelijke waarachtigheid!
De meesters zullen u daartoe dwingen!
Wat schenkt de „Universiteit van Christus” het kind van Moeder Aarde?
Ontwaking, verruiming, Goddelijke afstemming!
”Het Weten”!
Godsdiensten lossen op!
Omdat de ziel als mens de schepping zál beleven.
Wanneer wij verder kijken, mijn broeders, dan zien wij, ook die verruiming kunnen wij beleven, dat de mens de „Vierde Kosmische Graad” heeft bereikt, wanneer de Maan als moeder hier gereed is.
Doch zij heeft tevens voor de „Vierde Kosmische Graad” haar ruimte geschapen.
Ook die éénheid is dus in ons bereikt, ook die wetten krijgen wij te beleven, ook Moeder Natuur, ook het dier.
Waterlijke of stoffelijke sterfprocessen hebben geen betekenis, wél dat de ziel als mens evolueert en zij dán haar wedergeboorte voor het volgende stadium beleven kan, dát zijn de eigenlijke wetten.
Natuurlijk stellen wij straks een ijlere atmosfeer voor de Aarde vast, want die moet de Aarde beleven.
En dat is weer aan haar leven te zien.
Het menselijke organisme bereikt op Aarde de stoffelijke levensgraad.
Hier is de mens dierlijk en kán géén hogere graad beleven, want dit is de ruimtelijke afstemming van Mars, voor dit moederlichaam, ook voor het baren en scheppen.
Maar wij zien het nu, dat de „Almoeder” over ons leven heeft gewaakt.
Hieraan is niets te vernietigen, paus, ook gij móét tot het „AL” terugkeren.
Maar wie bent u, als u dit straks moet aanvaarden?
Hoe is dan uw bewustzijn op Aarde?
Zal men u daar nog voor heilig verklaren?
Dat heeft uw orde gekund, niet God!
Elke levenswet van God zegt u, dat gij die levenshoogte nog niet hebt bereikt!
En thans boos op ons?
Op André, wanneer straks deze boeken het levenslicht ontvangen?
De mens van Moeder Aarde zal het u zeggen, want dít wordt nú het „Goddelijke Evangelie”!
En daarvoor is André-Dectar de éérste Paus, als u het weten wilt!
Dát zeg ík niet, maar dat zegt „Christus”!
Deze woorden en gedachten komen vanuit het „AL” tot ons leven.
Elke cel van deze ruimte zegt het aan André.
Omdat hij het is en géén ander van Moeder Aarde, die in staat is om deze reizen te beleven.
En de wijsheid zál u daarvan overtuigen!
Op deze planeet, mijn broeders, ziet gij uw eigen ontstaan, doch nu voor de Tweede Kosmische Graad.
Doch door deze levensgraad zullen wij de Derde scheppen en ook daarvoor beleven wij de overgangsstadia.
Dat zijn de voorgeschreven heelal wetten, die door de wedergeboorte uitdijen en verdichten.
Zie dus met mij naar al deze stoffelijke openbaringen en gij kent u zelf!
Gij zijt u thans bewust van uw Goddelijke afstemming!
Hoe meer verruiming wij nu beleven, des te schoner wordt uw organisme en uw bewustzijn, voor licht, leven en vooral voor uw liefde!
En voor alles, altijd weer, door het vader- en het moederschap!
Heeft uw bewustzijn nog verklaringen te beleven, André-Dectar?”
„Ja, mijn meester, want ik zie nu mijn ruimtelijk beeld, mijn ruimtelijk voelen en denken en hierna, mijn verkregen persoonlijkheid.
Ik ben dus voor hier in niets anders, want ik kreeg door de zeven levensgraden mijn universeel leven te beleven, ik weet, ík gá tot het „AL” terug!
Daardoor zal ik ontwaken!
Ik zal miljoenen stadia beleven, mijn meester, en dat is noodzakelijk, ik heb niets anders te doen voor de ruimten.
Daardoor bouw ik aan mijn levensgeluk!
Wat dus de planeet aan atmosfeer bezit, is mijn bewustzijn.
Dát is mijn ontwaking, waarvan mijn organisme zegt: zó is uw ziel, dát is uw verkregen huwelijksbezit, mijn tweelingziel tevens, waardoor ik verder ga en tezamen deze ruimte moet overwinnen.
Géén ster bleef buiten deze werking, al dat leven diende mij, mijn meester, daarvoor werd het geschapen.”
„Dat is juist, mijn broeders.
Ik zie thans terug tot ons eerste Maanleven, het ogenblik, dat de Maan aan haar verdichting begonnen is.
Het „AL” wil, dat ik terugzie en ik voel het, want nu sta ik voor deze machtige verruiming en kan élke levensgraad opnieuw beleven, doch zie ik aan mijn organisme.
Ik beleef bovendien, en thans bewust, dat de atmosfeer van de Maan bewustzijn kreeg door de Zon en dat de mens van de Aarde bewustzijn heeft door de dampkring van Moeder Aarde, zodat wij zien, dat ook die levenswetten in niets zijn veranderd.
Dus in dat Goddelijke onzichtbare niets wás alles aanwezig en hebben wij nu te aanvaarden.
En gij, meester Zelanus, welke wetten komen er nu tot uw leven terug?”
„Ik, mijn meester, zie mijn miljoenvoudige ontwaking en wel door de macht van mijn organisme.
Ik zie dit diermens en beleef nu het organisme.
Dit ónmenselijke wezen heeft niets uit te staan met het kind van Moeder Aarde, maar dit dier zál daar eens dé mens van de Aarde zijn.
De ziel van dit dierlijke wezen gaat verder, het organisme blijft achter, zodat wij met ruimtelijk bewustzijn aan de opbouw van Moeder Aarde zullen beginnen.
Dit moet ik waarnemen voor de „Universiteit van Christus”!
Indien wij niet verder kunnen gaan, mijn meester, was ook Moeder Aarde nimmer geboren, maar wij weten het, ook zij zal ons aanstonds moeten dienen!
Mars kreeg dus een eigen bestaan voor óns leven.
Mens én planeet zijn daarom ook volkomen één!
Indien het kind van Moeder Aarde, voor het huidige stadium dus, dit nóg niet kan aanvaarden, dan zal dat leven tóch straks zover komen, omdat dan de universiteiten dít bewustzijn bezitten en kan het geestelijke leven op Aarde beginnen.
Maar ik zie meer, mijn meester.
Ook het barende en scheppende orgaan heeft die ontwikkeling ontvangen.
Door deze stelsels kreeg de ziel haar schepping te beleven en betrad zij ook deze zelfstandigheid.
Het visorgaan maakte plaats voor het dierlijke orgaan, wat hier klauwen zijn worden op Aarde armen en vingers, de voelhorens in stoffelijke toestand om het leven te vervormen.
De eerste vier levensgraden zullen zich vrijmaken van de dierlijke afstemming, deze huid lost op, mijn meester, waarvan wij de zevende graad zien en aanvaarden, dat de mens óp Aarde voor deze eerste lichamelijke graad nú die beharing heeft overwonnen.
En dat zegt, dat de mens uit het oerwoud op Aarde, deze éérste lichamelijke levensgraad dus, de zevende van Mars te vertegenwoordigen krijgt en zullen wij daar ook vaststellen.
Dat de dierenwereld op het land deze hoogte niet zal bereiken, is nu reeds te zien.
Hoewel het waterlijk leven die levensafstemming wél bezit en de zeeleeuw ons toont, ook die levenswetten stellen wij voor ons leven vast!
Wij mensen zijn hier nu als prehistorische wezens.
Maar elk lichaamsdeel krijgt de ruimte te beleven en onze levensadem verijlt.
Vergeestelijkt, want dat is de afstemming.
Dat is het doel!
Dat is de volgende levenswet!
En dat zegt, mijn meester, dat het innerlijk leven niet verder is dan het organisme.
Omdat Mars deze afstand van de Zon te beleven kreeg, werd dát het organisme voor de mens, ook voor dier en plant.
Wat heeft Mars nu nog aan uw leven te openbaren?
Ik voel, dat wij verder kunnen gaan.
Deze wandeling schenkt ons het machtige weten, de dood is het, waardoor de ziel de planeet overwint.
Ook voor de Aarde is dat!”
Wij, geachte lezer, maken nu een wandeling over deze machtige planeet en stellen voor onszelf en voor u ons verleden vast!
Maar deze wetten zien wij straks op Aarde terug en eerst dán leert gij uzelf kennen.
Ook André kan thans zijn menselijke vergelijkingen maken, daartoe is hij in staat en ál het leven uit de ruimte wil nu beleefd worden.
De menselijke organismen vragen ons: beleef mij!
Ze vragen ons, om af te dalen tot de ziel van deze levensgraad en eerst nu zijn wij met het leven tot die ruimtelijke éénheid gekomen, waarna de wijsheid tot ons bewustzijn komt.
Elke cel vraagt het aan ons bewustzijn en beleven wij het vader- en moederschap voor al deze dierlijke wezens, waarna wij de hoogste levensgraad betreden.
Hierdoor beleven wij nu uw Goddelijke afstemming.
Maar wat hebben de Bijbelschrijvers hiervan verteld?
Niets!
Zij waren nog niet zover.
U voelt zeker, dat wij niet alléén het ontstaan en geboren worden hebben te beleven, doch dat wij telkens weer „universele” vergelijkingen moeten maken, want deze zijn het, die ons en u straks voor de menselijke persoonlijkheid plaatsen en wij in staat zullen zijn, ook die diepte te ontleden.
Hierdoor krijgt gij op Aarde een ruimtelijk beeld voor élk stadium te zien, dus fundament ná fundament of wij gaan te vlug door deze levensgraden en staan straks voor gapingen, dat toch nu niet meer door het „AL” wordt geduld!
André ziet nu, en dat kan hij beamen, dat hij door de ruimte is ontwaakt en nóg één is.
Hij weet nu, dat hij als ziel zichzelf tot deze verstoffelijking heeft gebracht, doch dat hiervoor Zon en Maan hebben gediend en dat zij het zijn, die ons die verruiming konden schenken.
Dat zegt nu voor u op Aarde, dát, waar gij ’n mens, ’n dier ziet, ook het leven van Moeder Natuur, dat ís Goddelijk leven en dat keert onherroepelijk tot het bewuste „AL” terug.
Door de zeven levensgraden krijgen wij deze universele, dus Goddelijke ontwaking.
Wanneer ik zeg ‘universeel’, is dat de ruimtelijke éénheid en álles en dat álles hebben wij meermalen moeten ontleden, waardoor wij en gij God zien als licht, leven, vader- en moederschap, doch nú bovendien als verdichtingswetten en verhardingswetten, stoffelijke en geestelijke openbaringen voor mens en dier.
Aanvaard nu, de mens uit het oerwoud op Aarde, dat zullen wij u straks bewijzen, zál als gíj nu beleefd, het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) vertegenwoordigen, omdat gij als het blanke ras het hoogste, de zevende levensgraad voor het organisme bezit, waartoe, vanzelfsprekend, vele andere volken behoren!
André volgt al deze mensen, deze behaarde dieren als mens en rilt en beeft erdoor, zó ontzagwekkend is dit menselijke dier.
En toch, die ruwheid, deze dierlijke organismen, zullen veranderen, daarvoor krijgt Moeder Aarde haar taak.
Wie wil nu nóg langer deze evolutie tegenhouden?
Word het niet de hoogste tijd, dat gij daar op Aarde weet hoe gij geboren zijt?
En is dit niet de moeite waard?
Eerst nu, geloof het en aanvaard het, is het leven op Aarde de moeite waard om beleefd te worden!
Die zekerheid schenkt u de „Universiteit van Christus”!
André vergelijkt het leven op Aarde met dit machtige bestaan, doch wanneer hij zover is, komt Moeder Maan tot zijn leven terug en hoort hij en horen wij haar zeggen:
„Wél, mijn kind, hoe voel jij jezelf nu?”
„Ik voel mij” ... geeft André haar terug en hebben wij ons voor te buigen, ook dit gesprek is kosmisch verantwoord ... „mijzelf ontzagwekkend.”
„Juist, mijn kind, ontzagwekkend, dat is het antwoord.
Maar is het bovendien niet wonderbaarlijk, dit reeds als kind van míjn kind, Moeder Aarde, te mogen beleven?”
„Ja, moeder, dat is het schoonste wat er is, weet ik nu en ik zal het op Aarde aan uw kinderen zeggen.”
„Zijn wij nu niet liefdevol geweest, André?
Wij zijn nóg één, mijn zoon, mijn man en ik, ook onze kinderen beleven onze éénheid.
Zég op Aarde vooral, dat „ik” mijn ziel heb mogen verdelen, hierdoor kreeg je als mens, als dier, als bloem een eigen ziel!
Die zelfstandigheid, André, is Goddelijke oorsprong, ís wet, of je had nimmer deze zelfstandigheid kunnen beleven.
Maar je ziet het, niets is er onbegrijpelijks, alles is menselijk en Goddelijk waarachtig!!”
Já, weet André, terug tot God, maar de mens en ook wij moeten zeggen: terug tot de „Albron”, omdat wij weten, dat het „woord” God slechts de omlijsting is voor dit machtige beeld en niets en niets anders is!
Wij beleven de wateren, het leven op het land, de verdichte planeet en zien, hoe de mens, hoe dit Goddelijke leven zich heeft kunnen verstoffelijken, waarvan wij weten, dat wij op Aarde élke levensgraad terugzien.
De Zon als de scheppende kracht voor de ruimte spreekt tot het leven van André, een lieflijke ster, zijn „Wayti” zal hem de openbaringen verklaren en het leven rondom ons vertegenwoordigt al deze wetten.
Ontzagwekkend zijn de organismen voor mens en dier, ook Moeder Natuur bleef niet ten achter.
Dat is het werk van de planeten, door de zeven levensgraden krijgt de ziel haar evolutie te beleven.
Mens en ruimte zijn één!
Het licht van de ruimte werd de scheppende kracht voor de mens!
Zon en Maan stuwen dit leven voort!
Een planeet is voor de ziel en het andere leven, evolutie!
Wat heeft de „Almoeder” gewild?
Hoe is het levenslicht van haar leven verstoffelijkt?
Wat is er geworden van al die éérste openbaringen?
Wat weten de geleerden af van al deze wetten?
Wat bent u, als gij u als mens godgeleerde kunt noemen?
Wat als theoloog?
Wanneer komen de astronomen zover?
En dan roept de ruimte tot ons leven: Is het niet wonderbaarlijk, ook al staat gij voor de prehistorische tijdperken?
Het huidige stadium van deze planeet zal u overtuigen, de ziel gaat verder!
„Is het een wonder, André” ... roept Moeder Maan terug.
„Ja, moeder!”
„Volg dit alles, mijn zoon, maar ík ben de moeder van al dit leven.”
Even krijgt André contact met „Jeus” ... en dat kind roept uit:
„Mie’n God, dat ha’k eerder motte wette.”
En dan kan André antwoorden: „Dat komt nu, mijn Jeus.
Straks, als wij op Aarde terug zijn, spreken wij elkaar nog.
Doe nu goed je ogen open, want je beleeft Goddelijke wonderen.”
En opnieuw komt de Maan terug en geeft hem:
„Lief van je, André, dat je „Jeus” opent.”
„Dat zal tijd worden, moeder.”
„Ik weet het.
Hoe is het nu?”
„Ik voel en ik zie mijzelf, moeder.
Thans zou ik de mens liefde kunnen schenken en weten!
Ik onderga de splitsing van mijn persoonlijkheid, moeder!
Ik zie graad na graad, machtig is alles!
En vader- en moederschap beleven is heilig, maar wordt door de kerk niet begrepen.
Maar mijn tijd komt, moeder, óf uw tijd, uw eeuw!
Ik zal uw kinderen tot de ontwaking brengen, moeder!”
„En is hetgeen wij willen, André, kijk zélf, mijn ziel lacht je toe.
Is dat leven niet stralend bewust?
Hoor je nu je „Wayti”?”
„Ja, moeder.”
„Dan zal ik je met mijn kind verbinden.”
„Dank u, het is allemaal zo’n diepe liefde voor mij, moeder.”
En dan krijgt André te horen:
„Heb ik je ónwaarheid verteld, André?”
„Néén, mijn kind, alles is waarheid.”
„Krijg ik je kus?”
„Já, altijd, voor eeuwigdurend zullen wij één blijven.”
„Zie je, wat er in die eeuwen geboren is?”
„Ja, Wayti, ontzagwekkend is het.”
„En al dit leven, André, móét ook die planeet overwinnen.
Heb je gezien, dat er nog geen hiernamaals is?”
„Ik zie het, Wayti.”
„Is ook dat niet wonderbaarlijk?
De hellen en hemelen zijn voor de Aarde.
Maar waarom hebben de mensen er „hellen” van gemaakt?”
„Omdat ze niet anders kennen, Wayti.”
„Zó is het, maar waarom beleefde Mars géén Mozes?”
„Omdat deze dieren geen verstand hebben voor een God, lieverd.”
„Is dat nu niet duidelijk, André?”
„Já, Wayti, alles is mij duidelijk.”
„Waarom bezit deze planeet geen kunst, geen muziek, niets van al die schatten die Moeder Aarde heeft ontvangen?”
„Omdat het niet nodig is, lieverd.”
„Maar hoe voelt de mens zich thans op Aarde?”
„Daar denkt men, dat ze door Mars zullen worden aangevallen.
Ze denken daar, lieverd, dat Mars verder is dan de Aarde, dus meer bewustzijn bezit.
Dat is het beeld voor de astrologen, Wayti.”
„Begrijp ik, maar ga je voelen wat ook dat te betekenen heeft?”
„Já, ik weet het nu en zal erover nadenken.”
„Ik denk, dat je deze vragen kunt stellen.
Immers, ga er even op in en je ziet dat alles anders is.
Wat doet men thans op Aarde?
Aan ónbewuste gasbollen menselijk gevoel schenken.
Jíj brengt verruiming van geest.
Mars moet de Aarde aanvallen?
Dit voorwereldlijk dier kent zichzelf niet.
Moet dit dier de mens inspireren?
Moet dit dier naar de Aarde gaan om dat hogere bewustzijn te overwinnen?
Waar komen al de technische wonderen vandaan?
Waar de kunst, André?”
„Uit de sferen van licht, lieverd.”
„Juist, indien Mars een hiernamaals bezat, indien al deze planeten een bewust hiernamaals hadden leren kennen, já, dan was alles anders, maar dat bewustzijn behoort alléén tot de Aarde.
Maar voel je en zie je nu, hoe wonderbaarlijk ook die werelden in harmonie zijn met het Heelal?”
„Ja, Wayti, ik zie het, ik zet voor dit alles mijn leven in.
Hoe armoedig is de mens nog van de twintigste eeuw.
Ik kijk nu over de Aarde, vanuit deze diersoorten.
Ik weet, dat deze dieren op Aarde hebben geleefd en hier zijn ze niet anders.
En dat is vanuit de wateren gekomen.
Maar op Aarde zoeken de geleerden naar het prehistorische tijdperk, ze kunnen nog niet aanvaarden, lieverd, dat al die soorten van dieren en mensen thans ín onze maatschappij leven, doch dat het „AL” reeds bewoond is, kennen zij daar niet.
Men zoekt op Aarde nu naar alles, hier beleef ik de Goddelijke waarheid.
De astroloog geeft de mens zijn berekening en voorspelling, Wayti, maar wat blijft ervan over?”
„Niets, André.
Voel je, dat het beeld juist anders omgekeerd aan het eigen leven is begonnen?”
„Ik weet wat je bedoelt.
Ja, zo is het.
Ze geven de ruimte méér bewustzijn dan zij zélf bezitten.
Ik bedoel, Wayti, dat de astrologen de ruimte nog niet kennen.
Ik weet nu, dat de Maan je bezielen kan, je moeder kan dat, maar dat wil niet zeggen, dat zij de mens kunst geeft, dat zij de mens voor duizend zaken beschermen kan?
Waar blijft de eigen „wil”, Wayti?
Waar de menselijke persoonlijkheid?
Kan een gasbol de mens bezielen?
Wat hebben Jupiter en Saturnus te betekenen?
Wat jij voor de mens, voor mij op Aarde?”
„André, dat weet je immers?”
„Ik weet het.
Ik als het hoogste leven en wezen door God geschapen, kan tot je leven praten, maar wat kun je mij voor dat alledaagse leven schenken?”
„Niets, André.”
„En nu ben jij stralend bewust, jij bent als je vader is, maar wat kan Venus mij geven, wat Saturnus?
Wat ben ik zelf, nu ik weet, dat die lichamen vanuit mij het leven kregen?
Kan iets mij bezielen, Wayti, dat door mij het bestaan gekregen heeft?
Wie ben ik?
Hoe oud ben ik?
Heeft Saturnus menselijke, bezielende krachten?
Bezit Jupiter scheppende machten en krachten?
Ja, die lichamen zorgen voor de reine levensadem voor jullie allen.
Nietwaar, dat is het.
Maar wat ik nu zie en beleven kan, is, Wayti, dat die ganse dierenriem en al die huizen voor de mens, ook dat laatste kwartiertje, mij niet bezielen kan, omdat die uitstraling alléén het stoffelijke leven bezielend optrekt, doch de mens is méér, de mens is álles!”
„Dat is de waarheid, André.
Maar ga eens even dieper?”
„Weet je, Wayti, hoeveel mensen zich daarmee bemoeien?
Hoeveel mensen aan astrologie doen?
Miljoenen mensen zijn het, die zuiver door de tekens van de dierenriem leven en hun dagelijkse leven bepalen.
Maar honderdduizendmaal zijn zij er glad naast.”
Even krijgt hij rust.
Wij volgen de dierlijke levensgraden.
Jeus vraagt nu:
„Wat is dat, waar je het nu over hebt?”
„Dat hoor je straks wel, Jeus.
Maar blijf één met mij, zodat wij op Aarde kunnen praten.
En tracht je dialect te vergeten.”
„Ik zal mijn best doen.”
„Fijn, Jeus, dan ga ik verder.
Heb je Wayti gehoord?”
„Ja, vanzelf, wat voor ’n wonder is dat?”
„Dat is mijn liefde, Jeus.”
„Mijn hemel, wat een genade toch.”
„Zo is het, mijn Jeus, maar ook Jozef krijgt élke wet toegezonden.”
„Dat is heerlijk, dan kunnen wij tezamen praten als je daar denken moet.”
„Dat is ook de bedoeling, Jeus.
Maar nu ga ik verder.
De astrologie spreekt tot mijn leven door Wayti en daar wil ik geen woord van missen.”
En tot Wayti geeft hij nu:
„Ben je er nog, lieverd?”
„Natuurlijk, André.
Ik vind Jeus erg lief.
Fijn dat je hem nu optrekt en dat zal hem een ruimtelijke ontwaking schenken.”
„Dat is nu de bedoeling, Wayti, want straks gaat het beginnen.”
„Ik weet het.
De meesters willen spreken.”
„Ja, dát willen de meesters en dat is de moeite waard.
Ik zal de macht van het woord ontvangen, Wayti.”
„Ook dat is mogelijk, André.
Heb je nagedacht over de dierenriem, nu je weet, dat ook de mens de Bijbel geschreven heeft?”
„Zie je, Wayti, dat is het, maar dat begrijpen die mensen niet.
Hoe is de dierenriem ontstaan, Wayti?”
„Doordat de mens begon te denken.
De eerste mensen, even voor het oude Egypte begon, André, voerden zichzelf tot de ruimte, ons leven terug.
En toen zij enigszins het karakter gingen begrijpen, kregen wij voor die mensen ook menselijke gevoelens.
Dat zegt dus, dat de mens, die zich leerde kennen, begreep, dat hij met ons leven had te maken.
Hij dacht, dat de ruimte, al ons leven iets te betekenen had voor hemzelf en dat is natuurlijk waarheid, maar níét zoals hij dat heeft gevoeld.”
„Ik zie het, Wayti.
Je kent Freud ook?”
„Vanzelf, wie op Aarde ons leven aftast, raakt onze ziel en dan leren wij vanzelf die mensen kennen.”
„Welnu, die man dacht, élke, bijna élke stoornis voor de persoonlijkheid komt voor door het verlangen van de mens, door het vader- en moederschap.
Dat is een geleerd man, Wayti, en die man zocht naar het ontstaan van de ziel.
Hij was er dichtbij, maar dat de mens, de ziel, door het vader- en moederschap juist nú door die Albron bezield wordt en dat de persoonlijkheid nu bijzaak is geworden, dat de mens die gevoelseigenschappen moet overwinnen, zag hij niet.
Ik heb er op Aarde over nagedacht en je weet het, ook toen waren wij één.
Maar anders!”
„Ik zal je iets zeggen, André, dan weet je het ineens.
Ten slotte kun je dan je gevolgtrekkingen maken.
God schiep de mens naar Zijn beeld.
De „Almoeder” dus ... en de „Almoeder” heeft niets dan goedheid en harmonie geschapen.
Jij hebt immers nog géén disharmonische wet kunnen beleven?”
„Néén, dat is niet mogelijk.”
„Welnu, waar komen dan al die slechte gedachten, waar komt al die afbraak vandaan, die de mens daar voelt?
Hebben wij met slechtheid te maken?
Kunnen wij de mens vanuit ons leven laten verongelukken?
Kunnen wij de mens door ziekten slaan?
André, kan ik, kan Jupiter, kan Saturnus, vraag ik je, jou slaan?
Kan de ruimte je ziekte bezorgen?
Kan een ster je bezielen?
Kan de Maan je beschermen voor diefstal?
Kan mijn vader je bestelen?
Kan hij ervoor zorgen, dat je niets op je stoffelijke reizen gebeuren kan?
Kan, ga ik verder, Uranus je voor onraad beschermen?
Voor een slecht huwelijk?
Voor geluk en voor kunst je zelf tot dit bestaan optrekken?
Kan de Zon en kan de Maan, mijn ouders, je beschermen voor je zaken, die je daar doet?
Kunnen wij je helpen om geld te verdienen?
Kunnen wij je, vraag ik je, van je kanker verlossen, nu wij weten, dat die mensen aan hun afbraak zijn begonnen?
Wij zijn liefde, André, wij zijn één in alles, wij kénnen géén afbraak, geen geld, geen kunst, omdat wij het leven dienen.
En wat kan ik je voor je leven geven?
Heb jij het leven niet ontvangen?
Wat wil Jupiter voor je leven doen, voor je ziel en je geest?
Nogmaals, wij kénnen alléén het leven en de levensgraden voor het vader- en moederschap, ál dat andere van de Aarde voor de mens, willen wij niets mee te maken hebben!”
„En nu, Wayti ... kunnen ze voor alles een berekening maken.
Nu hebben wij iets van de Kreeft ... en van de Bok ...”
„Jazeker, maar heb je in ons leven die bok al gezien?
Wat heb je van de „Vis” ...?
Natuurlijk, je bent in de wateren geboren, maar vertel die mensen, hoe je daarin jezelf hebt gevoeld.
Het gaat immers om ons ruimtelijke bewustzijn.
Hebben de dieren die je nu beleven kunt, bokachtig gevoelsleven?
Wat wil zo’n onbenullige kreeft op Aarde beginnen?
Wat wil zo’n náschepping voor je leven betekenen, André?
Mijn hemel, wat moet ik lachen.
Hoor je het, al het leven lacht, lacht om de mens, die zichzelf in ónze ruimte wil zien als ’n ongelukkige.
Wie heeft de kanker geschapen, vraag ik je?
Wie disharmonie?
Wie beleeft de zeven graden voor het vader- en moederschap?
En wat kán de mens, kun je nu door je huwelijk beleven?
Wat is liefde?
Zij weten het niet, André!”
„Maar ze maken een berekening, Wayti, voor alles.
Eerst willen ze weten wanneer je geboren bent.
Op de seconde af, zeggen ze, of ze komen voor een verkeerde berekening te staan.”
„En wat dan?”
„Wel, dan gaan ze rekenen en dan krijg je een plaats in de ruimte, doch die ruimte is dan de dierenriem.
Ze rekenen uit, wat je van de Saturnus hebt, de planeten dus, alles vader- en moederschap, maar dat die gasbollen géén leven bezitten, dringt niet tot die mensen door.
Je krijgt zo’n dierenteken, je hebt nu iets van de Vissen ... de Kreeft, de Ram, de Stier, hoor je het?
En dan nog van de Weegschaal, waarop je jezelf kunt wegen.
En van de Watermannen heb je iets, en waarachtig ook van de „Tweelingen” en je leert schieten, waardoor zij het dierenrijk aftasten.
De mens als het dier, Wayti ... vanzelf tekens, die het menselijke karakter bepeilen, doch nu ik dit machtige beleven kan, géén cent waarde heeft.”
„Ik zég je, André, die mensen kennen ons leven niet!
Wij weten wel waar die schoen pijn doet.
Ik vraag je, wanneer is dat ding op aarde gekomen?
Wie was zo slim?
Wie heeft dat bedacht?
Kunnen wij, vraag ik je opnieuw, je beschermen voor afbraak?
Nu wij niets anders dan geluk hebben beleefd?
Nu alles onbesmette liefde is?
Wat wil de mens met die cijfertjes beginnen?
De ruimte lacht, André, de mens vergeet, dat híj het is, die afbraak geschapen heeft en niet wij en dat wij met al die gedachten niets te maken willen hebben.
Nietwaar, als je ons leven niet kent, hoe willen wij je dan bezielen?
Alléén het leven kan je antwoorden, natuurlijk, maar niet voor dagelijkse zaken.
Niet voor geknoei!
Nóch voor iets anders, dat de mens ziet en voelt en tot de eigen gemaakte zaken behoort, daarmee hebben wij niets uit te staan.
Wat heeft de geboorte te betekenen?
Dat de ziel als mens tot de Aarde terugkeert om het vader- óf het moederschap te beleven en niets anders.
De geboorte, André, ís vader of ís moederschap, iets anders is er niet!
En de ziel bepaalt haar tijd.
De ziel als de persoonlijkheid is het, die álles zélf bezit, wij moeten je volgen, wij kúnnen je niets schenken, niets, ook niet bezielen, omdat jij het hoogste bewustzijn bezit voor deze ruimte.
Voel je dit?
Het állerhoogste gevoelsleven, het hoogste denken, het hoogste éénzijn voor het vader- en moederschap, waarvan wij allen slechts het ónbewuste hebben ontvangen en je hebben gediend, natuurlijk, maar wat wil de mens?
Ons menselijk denken en voelen geven, waar wij géén raad mee weten?
Visafstemming is gevoeligheid?
Dat is baring en schepping, mijn André, niets anders, maar de mens bezit nu het allerhoogste vader- en moederschap.
Wat wil die mens nu nog beleven?
Er is niets anders te beleven voor onze ruimte!
Niets anders!
Wij hebben van die onzin gehoord, dat is vanzelfsprekend, omdat het gevoelsleven tot ons komt en dat aanvaarden wij als geluk, het éénzijn met het allerhoogste voor ons leven, de mens.
En die mens nu, André, wil een oorlog voorspellen, nu wij weten, dat de mens door afbraak zijn leven vertegenwoordigen wil?
Maar is er afbraak?
Is dát afbraak?
Een oorlog is dat afbraak?
Wil men daar niet aanvaarden, dat „Adolf” evolutie brengt (zie artikelen ‘Evolutie van de mensheid’ en ‘Hitler’ op rulof.nl)?
Heeft de „Almoeder” zonden geschapen?
Ik vraag je, kan de „Almoeder” je verdoemen?
Wie heeft zich op Aarde verdoemd, mismaakt, bezoedeld?
Hebben wij dat gedaan?
Heeft God dat gedaan en gekund?
Voel je, waar deze kletspraat ons voert?
Naar de Bijbel, mijn André, naar het armoedige denken en voelen, omdat de mens zichzelf niet kent.”
„Ze maken voor alles hun berekening, Wayti.
Als je daar een reis wilt maken, kijken zij, berekenen zij of je niet verongelukken zult.”
„En wat heb jij gezegd?”
„Ik heb tot die mensen gezegd, gá, als je een ongeluk krijgt betaal ik alles, maar er gebeurde niets, er zou niets gebeuren en indien er wat gebeuren zou, zei ik, is het je tijd en die tijd kun je niet ontlopen.
Ik heb die mensen midden in hun gezicht uitgelachen, Wayti.”
„Dat is het beste wat je kunt doen, wellicht komen ze nu tot het eigen menselijke denken.
En verder?”
„Verder is er nog van alles.
Ze berekenen of je je kunt laten opereren.
Of het lukt of niet, dat wordt berekend.
Ze berekenen of je je liefde zult beleven, of de vrouw die je zoekt bij je behoort.”
„Dat kan natuurlijk, dat kun je toch wel zien?
Je staat nu voor het karakter, maar, vraag ik je, André, wat nu, als je weet, waar de mens aan zijn afbraak begonnen is?
Waarom heeft de mens zijn tweelingziel bedrogen?
Dachten die armen van geest, dat zij nu hun liefde konden beleven?
Dachten zij, dat zij in staat waren door hun gecijfer míj te kunnen ontleden?
Wij weten, hoe de astroloog van Adolf hem te pakken heeft gehad.
Wij weten dat, eeuwenlang komen die nonsens tot ons leven en niets is waarheid.
Indien de mens iets voelt en waarheid bevat, geloof mij, de meesters zullen je overtuigen dat ik waarheid beleef, dan spreekt de eigen levensgraad voor het dagbewuste ik en kan een kind beleven.
Zijn miljoenen levensgraden te becijferen, voor landelijk en waterlijk gevoelsleven?
Is hetgeen de maatschappij bezit niet datgene wat tot de persoonlijkheid behoort?
En ik vraag je, wat heb jij je in je miljoenen levens eigen gemaakt, André?
Is dat van mij of van Saturnus?
Kan Uranus je iets voor je denken en voelen geven, nu wij weten, dat álles vader- en moederschap is?
Je gaat het begrijpen, mijn lieverd, natuurlijk, dat is nu mogelijk, nu je de wetten leert kennen, wij zeggen je echter: astrologie wordt nooit wetenschap, omdat die becijfering geen kosmische fundamenten kan leggen en je trouwens thans kunt beleven.
Natuurlijk zijn dat bokken die daar het leven verkrachten en nu niet te bereiken zijn.
Wat wil echter zo’n Waterman beginnen, als dat kind ruimtelijk bewustzijn krijgt?
Gá je zelf na, André, voel nu, wat je van mij ontvangen kunt, zoals wij thans één zijn, hebben die mensen, heeft nog géén mens van de Aarde kunnen beleven.
Wat geef ik je nu?
Praat straks eens met Uranus en met Saturnus?
Ze zullen je antwoorden.
Ik kan je niets van je karakter geven, niets, want jij als de persoonlijkheid moet je de wetten eigen maken door de lichamelijke levenswetten en dat is het Goddelijke en ruimtelijke álles beleven, er valt nu niets meer te ontvangen, je hebt álles!
En wat wil je nu?
Wat zou je willen beleven, vraag ik je, nu wij weten, dat het vader- en moederschap het hoogste Goddelijke is?
Die prutsgedachten bezielen, die de mens daar voelt en bezit?
Mijn hemel, André, kan het ons wat schelen of je daar miljoenen diamanten bezit?
Geld als water bezit?
Wat is geld, goud, bezit op aarde?
Afbraak meestal voor de ziel als mens, omdat zij er zich door vergeet, uitleeft, iets anders is het niet!
Wat is doodgaan?
Wil die astroloog berekenen en de mens waarschuwen voor de dood, die voor de ziel evolutie betekent?
Die voor de ziel het hoogste geluk is, want nu beleeft zij een verder stadium, wil de man de ziel voor dit kosmische geluk beschermen?
Voel je waar dit alles heengaat, André, nu je de ruimtelijke wetten beleven kunt?
Dat wordt afbraak, mijn lieverd!
De astroloog grijpt hier in het levenshart van de „Almoeder”, een astroloog komt door dat gereken op een hellend vlak te staan, hij brengt disharmonie waar de harmonie alles is en te vertegenwoordigen heeft, want de dood te beleven is harmonische verruiming en wil dat rekenproces dit tegenhouden?
Voel je, welk een gevaar dit oplevert?”
„Ik ga alles zien, Wayti.”
„Ga nu nog eens even dieper?
Je voelt nu, mijn „Prins” ... hoe onbenullig alles wordt.
Je weet thans, dat die dierenriem slechts karaktertrekjes zijn van de mens, maar niets met ons ruimtelijke gevoelsleven hebben uit te staan, ómdat wij liefde betekenen.
Wie van ons wil die bokallures bezitten?
Heeft er iets van?
Mijn lieve moeder en vader soms?
Dat ze juist die halfbewuste cellen voor ons leven zoveel menselijke macht schenken, is nog het ergste van alles.
Want wat is Uranus, Jupiter, Saturnus?
Wat zij hebben te doen, schept en baart de plant voor de wateren, dat zijn organen voor de ademhaling, mijn André, en niets anders.
En dát krijgt menselijke krachten, menselijk bewustzijn van de mens?
Het is om je ’n stuip te lachen!”
„Je moet voor die mensen in die en die maand niet gaan fietsen, niet gaan zwemmen, je mag geen zaken doen, die maanden breken daar je kostbare nek en duizenden zaken meer, Wayti, die zij voor je leven berekenen, maar dat voor mij kletspraat is.
De kaartlegster kan dat ook, de vrouw met haar koffiedik ziet scherper dan ál deze onnozele mensen, ook al hebben wij met geleerden te doen, nu is het nóg armoediger!
Meester Zelanus heeft de boeken „Geestelijke Gaven” geschreven, en daarin de zeven gevoelsgraden ontleed, die al die mensen van ons straks in handen krijgen en dan kunnen ze het weten.”
„Begrijp goed, André, de mens kreeg álles, het allerhoogste, er is aan de mens niets meer te schenken.
Wat wil je nu voor de „Kosmologie” vastleggen?
Zullen wij dat even voor de „Albron” beleven?”
„Graag, mijn Wayti.
Ik zie, de meesters willen dat.
Ik ben denkende voor de „Universiteit van Christus”.”
„Dan zal ik je zeggen wat ik nú ontvang.
Mijn vader zegt en mijn moeder geeft mij:
„Wat ís astrologie?”
Welke betekenis heeft de astrologie voor de mens?
De ruimte zál voor de „Universiteit van Christus” spreken!
Allereerst spreken mijn vader en mijn moeder.
De Zon als vader.
Is mijn vader voor de mens, leven, licht en liefde?
Já of néén, André?
Vader komt al.”
+ +
+
„De Zon als het vaderschap voor de ruimte, spreekt voor de „Universiteit van Christus”.”
„Ik ben de vader voor dit Universum.
Ik gaf je licht.
Ik gaf je mijn leven, mijn verruiming, mijn verdichting.
Hierdoor heb ik als de vader voor dit Heelal álles aan je leven gegeven, maar door het vader- en moederschap.
Ik geef straling, maar wat mijn liefde zegt, de Maan, hoort ge aanstonds, kind van de Aarde, en dat is het gevoelsleven.
Ik gaf u door haar de zeven gevoelsgraden te beleven ... „gevoel” ... als het leven.
Méér is er niet, niets anders, want dit is alles!
Wat zegt mijn liefde tot uw leven en wezen?
Luister en gij weet wat gij daar hebt ontvangen.”
„Ik gaf u alles, maar ík bleef een planeet, óf is de stof van de Aarde, mijn kind, achterlijk?
Néén, want die stof voedt, baart, doch gij als mens kunt mij voelen en liefhebben.
Ik geef u liefde!
Alléén gevoel, omdat ik moeder ben.
Zeker, ook mijn kind, Moeder Aarde, aanvaardt en voelt, beleeft mijn liefde, mijn krachten ondergaat zij als „eb en vloed”, maar wat is dat?
Is dat bezieling?
Wilt gij mij nu uw denken en voelen schenken?
Wilt gij, dat ik u bescherm voor ondergang, nu wij weten, dat gij álles van mij hebt ontvangen?
U kunt mij beleven door het moederschap, ik ben in staat om u te genezen van vele kwalen, indien u mijn éénheid beleven wilt.
Ik ben in alles moeder, niets anders, en sta ik voor uw leven open.
Alléén voor het leven!
Alléén voor uw ziel, uw geest, indien gij de wetten van mijn leven kunt aanvaarden of wij beleven géén eenheid!
Maar dat ben ik voor uw hond en kat ook!
Voor ál het leven van onze ruimte, doch níét voor dingen, waarvan gij uw eigen wetten hebt bepaald, die u liefhebt en wij niet kennen.”
„Hoor je het, André?
Dat is moeder.
En vader en moeder hebben voor ons leven het hoogste gezag gekregen, vader is de koning en moeder de koningin van ons Universum.
Wij allen rondom vader en moeder hebben te luisteren, wij hebben hun wetten en levensgraden moeten aanvaarden, wij maken deel uit van hun vader- of moederschap en zijn niets anders, niets, maar wij vertegenwoordigen onze verkregen zelfstandigheid.
En wat hebben Jupiter, Saturnus, Uranus, Venus nu te beleven voor de mens?
Zij, die géén menselijk, noch dierlijk leven hebben gekend?
Zíj, die slechts deeltjes zijn van ons organisme, die de ademhalingsorganen verzekeren, de reine klaarte voor ons organisme?
Wat willen zij, de mens bezielen door hun afschuwelijke atmosfeer?
Bezielen om niet te zullen sterven?
Willen zij de mens bezielen om goede zaken te doen?
Moet één vonk van ons lichaam zich bemoeien met die dieven van de Aarde?
Kán een vonk van vader en moeder de mens beschermen voor goed en kwaad, nu wij niet weten wat kwaad, wat afbraak, wat onrechtvaardigheid is?
Wij kennen geen afbraak!
Wij bezitten géén onrechtvaardigheid!
Wij willen niets met dieven te maken hebben!
Wij kénnen alléén de levensgraden en weten, dat er géén dood is!
Wij voelen bewust, jazeker, maar niet voor een maatschappelijk, dus menselijk voelen en denken?
Wij zijn alléén de kracht voor het leven, de macht om dat leven als een graad van bewustzijn te verstoffelijken.
Wij kúnnen géén mens liefde schenken, want de mens ís liefde.
Wij weten echter, dat de mens zichzelf verduisterd heeft!
Wij weten, dat vader en moeder géén kwaad hebben geschapen!
Wij hebben met uw reizen en trekken niets uit te staan!
Wij, Saturnus en Uranus, Venus en Jupiter, élke nevelvlek, iedere ster, vertegenwoordigen het Universele „Organisme”, wij hebben alléén de taak om vader en moeder te steunen, als deeltjes van hun persoonlijkheid.
Maar dat is niet menselijk!
Wij schenken u geen kunst, daartoe zijn wij niet in staat!
Wij hebben géén verstand, géén gevoel voor uw kunsten, omdat gij als mens het hoogste bezit en moeder bent!
Dát is het hoogste dat gij voor vader en moeder kunt beleven en hebt ontvangen!
Wij rillen en beven indien u ons met uw afbraak wilt verbinden!
Wij weten, welke evolutie gij te beleven hebt, ge zult tot het „AL” terugkeren, zoals ook wij hebben te beleven!
De „Bok” en de „Ram” in uw leven, dat bent u zelf!
Gij steekt het andere leven, wij willen met uw „Schorpioen” natuur niets te maken hebben, wij kénnen dat dier niet, ín onze ruimte niet, ook al weten wij, dat het tot de náscheppingen, tot het óngedierte behoort!
Wilt gij ons met uw eigen rottingen verbinden?
Wij willen met uw rotheden niet te maken hebben!
Wij kennen géén koningen en koninginnen op Aarde, alléén levensgraden!
Wij kénnen géén mensen!
Wie heeft er het eerst over mensen gesproken?
Heeft mijn vader of mijn moeder dat gezegd?
God soms?
Wij kennen alléén zeven levensgraden voor de ziel als organisch leven.
Gij zijt maar zoogdieren!
Zóógdieren zijt ge!
Wie gaf de naam aan mijn lichaam?
Wie?
Wie was dat?
U kent mijn karakter niet, u kent mijn afstemming niet, wij maken deel uit van het Universele darmstelsel, als u het weten wilt en dat zijn wij, Saturnus, Uranus, Jupiter, Venus, als hoofdorganen, als halfbewuste stelsels voor het vader- en het moederschap.”
„Hoor je het, André?”
„Ja, mijn „Wayti”, het is enorm.
Ik ga alles begrijpen en ik moet dit aanvaarden.”
„Zó is het, André.
Wat willen zij ons geven, al die miljoenen mensen die aan astrologie doen?
Voor de „Universiteit van Christus” heeft dat woord niets te betekenen.
Niets!
De mens schenkt bewustzijn aan ónbewust menselijke stof.
Kan een stuk steen denken?
Kan de „aarde” als stof denken?
Kan een stuk graniet denken?
Kan gas denken?
Kan modder denken en de mens bezielen?
Daartoe is alleen het leven in staat en dat is mijn vader en mijn moeder, André.
Mijn vader en mijn moeder vertegenwoordigen het „leven”!
En dat leven, dat heb je op deze reis kunnen zien, is verstoffelijkt door de zeven levensgraden, maar voor miljoenen soorten stof, miljoenen soorten deeltjes, als één geheel en zelfstandigheid.
Iets anders is er niet, maar dit is álles!
Hebben die mensen nooit eens een meteoor gezien?
Hebben zij nooit die verharding betast en bevoeld?
De stukken en brokken vliegen soms over de Aarde en is dat stuk staal in staat om de mens te bezielen?
Te beschermen?
Te waarschuwen voor diefstal?
Te voeren naar het goede huwelijk?
Is dat nu niet belachelijk?
Is dat stuk steen in staat om u kunst te schenken?
Om uw leven te beschermen voor de verkeerde uitstralingen?
Belachelijk gedoe is het, André!
Máár, wanneer de mens zijn treffer bezit, je voelt wat ik bedoel, dan kan dat de vrouw met haar kaarten ook en ook zij, die voor je in haar koffiedik kijkt, of ken je de telepathische éénheid niet?
Wat beleef je nu met mij?
Wij zijn universeel telepathisch verbonden en dat kunnen de mensen zich op Aarde eigen maken, doch heeft niets met ons leven, noch met onze ruimtelijke afstemming uit te staan.
Is dat duidelijk?”
„Ja, lieverd, ik begrijp alles.”
„De mens zal dit straks moeten aanvaarden, André, omdat hij dan weet dat de Aarde het hoogste menselijke bewustzijn bezit voor de ruimte.
Wie moet je nu nog bezielen?
Wie kan je bereiken?
Niets is in staat om het hoogste van de Aarde te beleven, indien dat geen mens is.
En wat zegt dit, André?
Dat alléén de mens in staat is om de mens op Aarde te bezielen, die zijn kringloop op Aarde heeft volbracht, dus aan „Gene Zijde” leeft.
Dát is mogelijk, doch nu heeft men géén dierenriem nodig, dat geschiedt van ziel tot ziel, gevoel tot gevoel, van persoonlijkheid tót persoonlijkheid, zoals ook de oude Egyptenaren en jij zelf nú hebt ontvangen.
Beleefd!
Ondergaat!
Já, dat is mogelijk.
Nú is de mens in contact met het hogere leven, met de ziel als een geestelijke-bewuste levensgraad, waarvan jij de wetten hebt leren kennen!”
„Is dat niet wonderlijk eenvoudig, Wayti?”
„Zó is het, André.
Maar dat kunnen wij niet beleven.
Daartoe zijn wij niet in staat en dat willen wij niet, omdat het ons niet toebehoort!
Wij bezitten dat bewustzijn niet!
Het is dus duidelijk, al die mensen kennen zichzelf, noch óns éénzijn niet!
Ze weten niets van ons kosmische organisme af of zij wisten, dat deze studie tijdverlies is, stilstand.
Já, wij weten, dat de „Wijzen” uit het Oosten ook aan astrologie deden, maar is dat verhaal van de Bijbel waarachtig?
Heb je ooit één ster gezien die zich één maakte, die zich verplaatste voor de geboorte, voor, ik weet het, ónze „Christus”?
Geloof jij dat verhaaltje, André?”
„Ik niet, Wayti.”
„Maar hoeveel miljoenen mensen zitten aan dit verhaal vast?
De ster kwam uit het Oosten en ging regelrecht naar Bethlehem, nietwaar soms?”
„Já, dat zegt men daar.”
„Voel je ook die ónwaarheid?
Dat is een grote leugen, André.
Die wijzen hebben door helderziendheid geweten, dat Christus op Aarde zou komen.
Die wijzen uit het Oosten hebben géén ster gezien die hen tot Christus bracht, dat is in strijd met de werkelijkheid, André.
Kunnen wij uit onze eigen wereld gaan, kunnen wij ons verwijderen?
Dat kan géén Christus, géén godheid tot stand brengen, indien dat waarachtig was gebeurd, André, dan had dit gebeuren ons ganse organisme uiteengerukt en had vader en moeder dat moeten beleven.
Zó zie je, alles, wat de mensen daar hebben bedacht, is anders.
Zo zijn er duizenden zaken die jij nu zult beleven en waarvoor je de kosmische fundamenten hebt te leggen voor de „Universiteit van Christus”!
Is Maria door de heilige geest bevrucht?
Is dat ook door de astrologie te berekenen, André?
Wat wil de katholieke kerk beginnen, straks, als de meesters spreken?
Dan kan zij haar val aanvaarden en heeft men haar niet meer nodig.
Dan zullen de meesters al die kerken in handen nemen en kan het kind van Moeder Aarde luisteren naar hetgeen mijn vader en moeder tot stand hebben gebracht.
Wil je nog met moeder praten, André?
Ik zie, dat ook zij nog iets te zeggen heeft.
Als je maar weet, ik ben eeuwigdurend bij je.”
„Ik weet het, lieverd, en ik zal je niet vergeten.”
„Dag, mijn zoon?”
„Mijn moeder?
Wayti heeft mij veel verteld, moeder.”
„Wij weten het, André.
Zij is lief.
Heb je alles begrepen?”
„Ja, moeder, het is allemaal zo waarachtig.”
„Kan er iets van ons leven je leven bedriegen?”
„Néén, moeder, maar de mens van je kind, de Aarde, kent je niet.”
„Jij zult die kinderen tot bewustzijn brengen.”
„Ik zal mijn best doen, moeder, dat beloof ik u.”
„En dat weten wij, André.
Zie je de harmonie van ons leven?”
„Ja, moeder, in alles.
Ik weet nu, dat de astrologie nooit wetenschap wordt, nooit niet!”
„Heel goed, mijn zoon, aanvaard de levenswetten, méér heb je niet te doen.
En wie deze wetten nog niet aanvaarden wil, ééns komt dat tóch en dan heeft dat leven mij en ál de levensgraden te aanvaarden.
Heb ik fouten gemaakt?
Heb ik iets anders dan het „leven” gebaard?
Wat moeten wij met het menselijke bezit van mijn kind, de Aarde, beginnen?
Zijn dat niet de futiliteiten van en voor het leven als mens?
Hebben die kralen betekenis voor het leven achter de dood, het sterven daar?
Wat heeft betekenis?
Welke wetten hebben eeuwigdurende betekenis?
Heb je gevoeld wat ik tot je leven sprak?”
„Ja, moeder, ook dat van uw tweelingziel.”
„Dat de mens dat ding uitgedacht heeft, is leuk, natuurlijk, om er iets leuks mee te doen, te spelen, vanzelf, maar daar hebben wij niets mee te maken.
Dat de mens zichzelf door gereken wil beschermen, moet hij weten, maar „míjn” wetten zijn niet te berekenen, noch die van Saturnus, Uranus, Jupiter, die moeten beleefd worden!
De mens móét sterven wil hij evolueren!
De dood geeft de ziel verruiming!
De dood is er niet!
De dood schenkt de ziel als deel van mijn leven ontwaking!
De dood is een zegen van de „Almoeder”!
De dood is het hoogste geschenk van de „Almoeder!”
De dood, mijn zoon, is het contact met het bewuste „AL”!
De dood is wedergeboorte!
De dood is méér waard dan billioenen tonnen goud op aarde!
Want de ”dood” bezit álles en dát is het „leven” en willen die ónbewusten je beschermen voor de dood?
Bezieling is licht, nietwaar, André?”
„Ja, moeder!”
„Welnu, ik vraag je, hoe is dat licht van mijn ziel te beleven?
Alléén door de levensgraden te beleven.
Dat is het geboren worden op Aarde.
Dat ís echter vader- en moederschap.
En daar komt niets meer boven uit.
Dat ís alles!
Méér kan de ziel als mens, wij zullen dat „mens” maar, dit woord dus, aanvaarden ... niets kan de mens meer ontvangen, hij heeft álles!
Hij heeft de:
Liefde.
De bescherming!
De harmonie ontvangen!
De rechtvaardigheid!
De verdichtingswetten!
De verhardingswetten!
De wetten voor het vader- en moederschap ... waardoor hij álles kreeg, álles van de „Almoeder” ... máár, doordat hij zichzelf uit dit harmonische heeft getrapt, gejaagd, zichzelf bezoedelde, verduisterde, ging hij zoeken naar iets anders om dat afbrekende weer op te bouwen, die ellende te doen oplossen, mijn zoon, en ontstond ook de dierenriem, het spel kaarten en begon dat leven met koffiedik!
Máár, vraag ik je nu, uit naam van Christus en de „Albron” ... waarom begint de mens niet aan die reine liefde, die rechtvaardigheid, die reine klaarte, dat goedmaken?
Dat is nu te moeilijk, André.
Dat wil hij niet, hij wil zichzelf nú door al dat getierlantijn beschermen, beschermen voor ellende, voor die afbraak, voor die bezoedeling, dat niet mogelijk is, want hij móét terug naar ónze reine liefde en harmonisch gevoelsleven!
Ben ik onwaar?
Onduidelijk?
Is dit niet te begrijpen?”
„Alles is waarheid, moeder!”
„Zó is het, mijn zoon, en vertel dat aan mijn kinderen op Aarde.
De meesters zullen géén woord ervan vergeten, geloof het, want wij spreken uit naam van „Christus”!
De mens van Moeder Aarde zoekt, om van al die ellende af te komen, een middel!
En dat is nu die dierenriem, mijn kind.
Straks is het weer iets anders.
Maar als je zegt, begin aan een beter en liefdeleven, sta niet open voor oorlog, voor haat, kwaad, afbraak, doe niet mee aan moord, dan lacht men daar en moet de „astroloog” berekenen dat het kindlief niet gedood wordt.
Maar wat is nu eenvoudiger?
Wat heeft de waarachtige „Christus” gebracht?
Daar gebracht?
Dat gij niet zúlt doden!
Dat de mens, als het leven van God moet liefhebben!
En wat doet nu het kind van Christus?
De kerk zegt: gá en dood!
En is ook dat in harmonie met ons leven, met al deze lieflijke wetten van de Almoeder?
Voel je de ónzin van alles?
De onzin voor dit denken en voelen?
De armoedige kletspraat, André?”
„Ja, moeder, ik weet het en men zal daar opkijken.”
„Zo hoort het, dat zal gebeuren en is een genade voor de mens, is de evolutie die nu komt.
Néén, mijn zoon, alles is eenvoudig, maar de mens kent zichzelf en mijn wetten nog niet.
Doe goed, waar je ook leeft en je hebt géén gereken meer nodig!
Heb lief alles wat leeft en gij zijt niet te vernietigen!
Heb lief de mens, ook het dier, alles en gij evolueert!
Heb lief en geef uw daden de reine Goddelijke kracht en gij hebt niets met bezoedeling, noch met ziekten, niets met afbraak uit te staan, géén „haartje” van uw menselijke hoofd zal gekrenkt worden, niets kan uw leven vernietigen, géén seconde kunt gij als mens voor uw tijd daar sterven, omdat gij „míjn wetten” harmonisch beleven wilt!
Wat is een kreeft?
Een stukje náschepping!
Wat is een springbok?
Een diersoort, dat voor uw afstemming géén betekenis heeft, doch wél voor zichzelf, omdat ook dat dier evolueert.
Blijf met uw handen van dat dier af of gij bezoedelt opnieuw het leven van onze ruimte.
Gij hebt daar álles bezoedeld, álles!
En daarom hebt gij duisternis geschapen, ellende, een rottend slecht karakter!
Blijf van die schorpioen af, laat de dieren met rust, want gij zijt het ónbewuste dier dat op Aarde leeft en zichzelf niet kent!
Gij zijt het slechtste soort dier, dat de Aarde tóch als Goddelijk leven geschapen heeft en wilt gij mijn wateren bezoedelen?
Géén vonk van ons leven is in staat om u te bezielen!
Géén vonk van mijn leven is in staat om u liefde te geven!
Géén vonk is in staat om u als mens daar gelukkig te maken, want gíj als mijn levensgraad hebt het Goddelijke geluk ontvangen, maar gij hebt het bezoedeld!
Mismaakt, verduisterd!
Verhoerd!
Gij hebt de harmonische wetten ”verhoerd”!
Astrologie?
Is het speelgoed van mensen die hun geschapen ellendig leven willen ontlopen!
En dat kan niet!
Wij zijn niet in staat om u daar te helpen om te bedriegen!
Wij helpen u niet om het leven te mismaken!
Wij dienen u niet, nu wij weten, dat gij moordt!
Wij kúnnen u niet bezielen voor afbraak, noch voor geluk, voor níéts, omdat gij de wetten zult beleven en dat is mogelijk door het vader- en moederschap.
Dacht gij, mens van mijn aarde, dat wij u zouden helpen, zouden kúnnen bezielen, nu wij zien, wélke ellende gij daar geschapen hebt?
Hoeveel levens hebt gij als moeder vermoord?
Hoeveel vruchten hebt gij in uw miljoenen levens, als moeder vernietigd?
En wilt gij nu naar uw huwelijksgeluk zoeken?
Wilt gij dat geluk berekenen?
Door „astrologie”?
Door rekenkunde?
En daarvoor dienen wij?
„IK”? De „ZON” soms?
Jupiter soms?
Saturnus?
Venus?
Wij állen breken u eerst af, wij allen vragen u: maak eerst die wetten goed, kom tot mijn harmonie terug en wellicht, néén, zeker is het, dat wij u bezielen!
Maar nu, zoals André-Dectar dat te aanvaarden heeft gekregen!
Door ál het leven lief te hebben, komt gij zover!
Armoedigen van geest, wat wilt gij nu nog beginnen?
Wilt gij u beschermen voor ziekten?
Ziekten, die door uw afbrekend willen bewustwording kregen?
Waarom hebt gij míjn reine levensgraden verkracht?
Nietwaar?
Die wetten zult gij door de meesters leren kennen!
Gij hebt míjn zuivere-Goddelijke wetten verkracht, bezoedeld, mismaakt, daarom hebt gij krankzinnigheid geschapen, psychopathie, melaatsheid, koorts, cholera, al die verpestende ziekten zijn door uw leven, uw handelen verstoffelijkt en niet door de „Almoeder”, noch door één vonk van ons organisme, dit „Universum” waarvoor gij te leven hebt!
Gij doet aan „astrologie”?
Armoedigen!
Onbewusten van geest!
Afbrekers!
Mismakers!
Duivels!
Demonen!
Satans!
Huichelaars!
Dieven?
Verkrachters!
Heersers! ... voor het kwade?
Hebben wij ál deze woorden verstoffelijkt?
Heeft de „Almoeder” dat gekund?
Heeft uw God dat gewild?
Hebben wij dat gewild?
Mijn Saturnus soms?
Uranus?
Jupiter soms?
Venus?
De Aarde soms?
Geestelijke en stoffelijke moordenaars?
Onwerkelijke sprookjes dichters?
Wettenvervalsers?
Gij, schriftgeleerden, doet aan „astrologie”?
Gij veroordeelden?
Vernietigers?
Menselijke, dierlijke en natuurlijke moordenaars?
Haters?
Krankzinnigen?
Waanzinnigen?
Gij wilt ál dít verdoezelen door „astrologie”?
Lijkenliefhebbers?
Gij wilt die „dood” niet beleven?
Indien je ook dat nog overwinnen kon, kochten uw koningen en koninginnen ’n eeuwigdurend leven, nietwaar, maar gíj zúlt sterven!
Gíj zult sterven!
Geestelijk óngelukkigen?
Waar gij gekomen zijt, dáár hebt gij míjn levensgraden verpest, vervloekt, besmet, mismaakt, bezoedeld!
Kanker hebt gij geschapen, cholera, melaatsheid, bloedziekten, maar hebben wij die ellende gewild?
En dat zoudt ge door uw armoedig gereken willen overwinnen?
Door uw
„astrologie”?
Christusvervalsers?
Dierlijke afgodsbeelden?
Afschrikwekkende wetten hebt gij geschapen, niet die van God, niet één van mij is er over, noch van mijn tweelingziel.
Ge hebt uw bloed verhoerd!
Gij hebt élke levenswet verhoerd!
En dat zijt gij, daartoe behoren uw koningen en keizers, prinsen en prinsessen, allen, die het kwaad, de afbraak, de vernietiging, die moord en bezoedeling liefhebben en daarvoor hun krachten geven, állen, die de God van uw oude „Testament” blijven aanvaarden!
En dát zegt u de Moeder van deze ruimte ... de „Maan”.
Dat zegt u Zon en sterren, dat zeggen u al de planeten, de organen van ons organisme!
Bedriegers!
Beliegers!
Nero’s?
Afwateringskanalen?
Agamische voelhorens?
Agamische ónbewusten?
Bloeddrinkers van Christus?
Verguizers van Christus?
Bezoedelaars van Christus?
Gij hebt „HEM” woorden laten spreken door uw Bijbel, die HIJ nooit gesproken heeft!
Nóóit niet!
Maar ook dat zullen de meesters u daar nog wel verklaren!
Mijn André, was ik boos?”
„Néén, moeder, dat ís waarheid!”
„Hoe heeft mijn leven zich daar vergeten.
Hoe heeft mijn leven daar de réíne wetten verkracht.
Hoe heeft ons leven daar de „Albron” bezoedeld, het
Alleven.
Allicht!
De Algeest!
En boven alles het „Alvader-” en het „Almoederschap”.
Die levenswetten zijn op Aarde door de mens verkracht en mismaakt, verduisterd en besmet door hun ziekten, máár, dat hebben wij, heeft God, heeft de „Alliefde” niet gewild!
Wilt ge nog meer weten van uw „astrologie”?
Wilt gij méér weten van de kermistent, waarin gij leeft en géén Goddelijke wet meer beleven kunt in reine liefde?
Nog méér!
Dat zullen de meesters doen!
Dat zál Christus u nu vertellen!
Daarvoor komen mijn kinderen tot ons leven terug en zullen zich nu hebben te buigen voor deze wetten.
Satans!
Demonen?
Is uw engel Gabriël gevallen?
Armoedigen van geest?
Nooit hebben wij ’n engel geschapen die viel, die zakte in datgene, wat gij als uw modder beleven moet.
Wie was die engel?
Dat is uw ónbewuste heilige maagd.
Dat is de kerk!
Die zich de kerk van Christus noemt.
Maar is zíj dat!
Is zij dat voor de „Almoeder”?
Voor de „Alliefde”?
Voor het „Alleven”?
Voor het álvader- en álmoederschap?
Nu dat leven en wezen zegt: gij zult kuis zijn en blijven?
Die in staat is, om mijn kinderen uit het vader- en moederschap te trappen?
Is dat „Alwetend”?
Is dát liefde?
Voortgang?
Evolutie?
Dat ís afbraak!
Demonen?
Satans!
Duivelen!
Waarom hebt gij mijn kinderen het vader- en moederschap ontnomen?
Waarom?
Waarom hebt gij dat gedaan?
Waarom?
Kunt gij mijn kinderen iets anders en beters schenken dan wij allen in dit Universum?
En de volgende kosmische levensgraden waarvoor wij leven en daardoor tot het bewuste „AL” terugkeren?
Kán dát?
Kunt gij dát?
Hoer?
Gij hebt „Galilei” kapotgemaakt!
Gíj, kerk!
Gíj hebt dat gekund!
Het leven wreekt hén!
Zij leven in mij en bezitten hun ruimtelijke evolutie, gij niet, gij zult dáár sterven voor eeuwigdurend!
Rotten zult gij!
Wégrotten onder uw kerk!
Dat beleeft gij, heilige moeder!
Gij hebt mijn kinderen gebrandstapeld!
Gíj hebt dat gekund!
Vuil beest!
Vuil dier!
Vuil leven!
Meester Alcar, spreek „ik” de waarheid?”
„Ja, moeder, daarvoor zetten biljoenen kinderen van God hun levens in.”
„Meester Zelanus, spreek ik de Goddelijke waarheid?”
„Ja, moeder, en ik zég u, géén woord van uw leven zal ik vergeten.”
„Daarom kom ik tot uw leven, mijn kinderen.
Zeg álles, verklaar élke wet, maar deins voor niets terug!
Verzacht niets!
Verzacht géén wet!
„Verzacht géén liefde!
Verzacht géén ellende, zég wat de „Almoeder” wíl dat er nu gezegd wordt, vecht voor ónze „Messias”!”
„Ja, moeder, en daarvoor zullen wij leven en sterven.”
„Ik weet het, mijn kinderen!
En dat stemt ons allen gelukkig.
Wij blijven liefde!
Wij zijn dat eeuwigdurend!
Ga nu verder, mijn kinderen en ontleed mijn wetten, de „Almoeder” zal uw leven bezielen!
Maar vertel aan mijn kinderen op Aarde, dat ik niet boos ben.
Maar dát ál deze dingen verstoffelijkt werden en niet door mij, noch door de „Albron” werden geschapen.
Beschrijf de wetten, meester Alcar, mijn leven kan u thans bezielen, alléén bezielen doordat wij éénzijn!
Ik vertel u van mijn eigen ontwaking, mijn voelen en denken, míjn liefde, maar voor alles van mijn moederschap!
En dat kán al mijn leven u verklaren.
Al mijn leven van deze ruimte zal u deze wetten Goddelijk rein en bewust verklaren!
Elke ster zal u vertellen hoe dat leven geboren is, doch géén vonk is in staat u te vertellen wat gij daar hebt te doen op Aarde, indien die zaken, die gedachten de dode stof vertegenwoordigen, de maatschappij dus!
Héél goed gezegd, mijn „Wayti”, héél goed, wij willen niets met uw diamanten te maken hebben, niets met de aardse rijkdom, wij hebben niets te maken met godsdiensten, noch met andere sekten, wij vertegenwoordigen het „leven”, de „Liefde”... de rechtvaardigheid voor God, het vader- en het „moederschap”!
Wij hebben niets met uw kunsten te maken, dat hebt gij daar van de meesters ontvangen.
Nietwaar, meester Alcar?”
„Ja, moeder.”
„Gij waart daar Anthony van Dyck en gij kunt thans beamen dat ik waarheid vertel, spreek!
Ik bezit de Goddelijke „Alwetendheid” ... élke vonk van mijn leven heb ik die álwetendheid geschonken en vraagt ge nu nog naar wijsheid, naar geluk, naar liefde, óm uw leven daar te bezoedelen?
Te mismaken?
Wilt gij voor koning spelen en uw volk laten verhongeren?
Wilt gij één van mijn kinderen ophangen, vermoorden, geselen?
Brandstapelen?
Wat zeggen de wetten, meester Alcar?”
„Besteel een mens en gij besteelt God!
Belaster een vonk van God en gij belastert God zélf!
Brandstapel de mens en gij brandstapelt de „Almoeder”!
Eis de doodstraf en gij eist de doodstraf voor God!
Doe méé aan oorlog en gij vermoordt uw Goddelijke afstemming!
Word priester en spreek over verdoemdheid, gij verdoemt u zélf en uw godheid!
Haat het leven van moeder Aarde en gij haat God!
Verkracht het leven van Moeder Aarde en gij verkracht u zélf!
Schiet het leven op Aarde neer en gij schiet Christus néér!
Vergiftig het leven en gij vergiftigt God!
De God van ál het leven, moeder!”
„Juist, mijn kind, dat alles zal het kind van Moeder Aarde aanvaarden.
Straks komt dit aanvaarden en het hoofd buigen, gij weet het!
Gá nu, mijn kinderen, wij blijven u volgen.
Keer straks tot mijn ziel terug en ik verklaar u de wetten, de zintuigen, de menselijke stem, en hóé de ziel dat alles verstoffelijkt heeft, leert gij dán kennen!”
„Wij danken u, moeder, ook „Uw” tweelingziel!”
„Kijk zélf, hij groet u, hij heeft u eeuwigdurend lief.
Dág ... „astrologen”?
Laat óns niet lachen, breng ons niet aan het lachen of gij zult ónze voorspelling beleven, doch nu éérst voor het Jehovakind, want nu dondert ons leven in elkaar!
Maar gij ook!
Bereken dat eens?
Breng ons nu eens aan het hartelijke lachen en gij krijgt hierna het eigen kleur bekennen.
Mijn kinderen, ik ga rusten, maar ik blijf u volgen.”
„Wij danken u, moeder, voor alles!”
„Géén dank willen wij beleven, wij zijn en blijven „liefde”!”
Nog horen wij: „Is dat het teken des kruises voor mijn „Albewust” kind, mijn leven?”
„Ja, moeder, wij maakten het teken des kruises voor „Christus” en voor de „Almoeder”.”
„Dán hebt gij mij begrepen!
Wij allen danken u!”
„Wij zullen dienen, moeder!”
„Indien gij die oude „Wijzen” uit het Oosten ontmoet, meesters ... zég dan, dat zij tot mij moeten komen, ik heb ook die levens nog iets te zeggen.
En die anderen?
Daarmee reken ik af.
Allen zullen zich hier buigen!”
„Wij weten het, moeder.”
„Stuur állen tot mij die door de kerk zijn gebrandstapeld!”
„Ja, moeder!”
„Allen, die gegeseld werden op Aarde!”
„Ja, moeder!”
„Allen, die kinderen hebben geweigerd!”
„Ja, moeder!”
„Allen die géén vaderschap wilden beleven!”
„Ja, moeder, wij zullen die levens tot u sturen!”
„Allen die denken God te vertegenwoordigen door verdoemdheid!”
„Héél graag, moeder!”
„En de rest, mijn kinderen, roep ik zélf!”
„Uw opdracht zullen wij vervullen, moeder!”
„Ik weet het!
Met deze zegen.
Voelt gij mijn kus?”
„Já, moeder van deze ruimte, wij beleven uw leven!”
„Dan is niets meer in staat uw leven te verduisteren!”
Wij hebben wonderen beleefd, geachte lezer, ook u?
Kunt gij dit aanvaarden?
Zo niet, dan duurt dat nog even, maar komen doet het!
Hieraan kan géén vonk van God ontkomen.
U voelt zeker, wij zullen weer menselijk moeten denken.
Wanneer de ruimte spreekt, wordt die terminologie anders en heeft niets met hetgeen gij daar op Aarde te beleven hebt, uit te staan.
Voor de „Kosmologie” hebben wij machtige pagina’s mogen beleven en wij zullen ze schrijven ook!
Word dan maar boos.
Wij niet!
Want dít is de Goddelijke wáárheid!
André kan nu zeggen: ik kén deze ruimte, ik ken deze wetten, ook al ben ik nog op Aarde, ik kén de astrologie, ik doe niet meer mee aan afbraak, ik wíl en ik zál liefhebben!
Kardinaal,bisschop, paus, doe iets voor de mensheid!
Jullie hebben nóg de macht in handen, doe iets anders!
Aanstonds heeft men u allen niet meer nodig!
Verdoem niet langer!
Uw geweld op Aarde is van hieruit te volgen en ál het leven van God weet dat!
De moeder van deze ruimte roept haar leven terug.
Rome toch!
Rome, waarom vindt gij dit goed!
Rome, kunt gij nóg niet luisteren?
Meester Alcar gaat thans verder en zegt:
„Gij ziet het, mijn broeders, wat de planeet Mars voor ons organisme heeft gedaan.
Haar verwijdering van de Maan en Zon werd voor ons leven groei en bloei.
Dat Moeder Aarde straks haar onfeilbaar bewustzijn ontvangen zal, dat kunt gij aanvaarden.
Hoe wij daar hebben geleefd, weten wij nu.
En toch, ook dat zullen wij goedmaken en wij, meester Zelanus, hebben de sferen van licht reeds bereikt.
Miljoenen met ons hebben hun kringloop voor dit Universum overwonnen en wij allen weten, ál onze fouten hebben wij goed moeten maken en ook die wetten zullen wij leren kennen.
Indien wij dus verdergaan, beleven wij niets anders dan onze eigen evolutie, doch door het vader- en moederschap.
Já, mijn broeders, de kerk valt!
Hier is dat reeds te zien, ook al bevinden wij ons in een prehistorisch tijdperk, komen doet het!
Deze levensgraden willen beleefd worden en géén kerk!
De wetten moeten wij ons eigen maken en dat kan de kerk ons niet schenken!
Dat hebben wij en heeft al het leven van God te beleven en te aanvaarden!
Zie nu tot de hoogste graad voor deze planeet.
Het stervensproces, u ziet het, is voor alle andere planeten niet anders te beleven, dit is één Universele wet!
Onfeilbaar heeft deze wet zich verstoffelijkt.
En onfeilbaar gingen wij van de éne tot de volgende levensgraad, in niets hebben wij disharmonie ontvangen, doch straks beleven wij die wetten, ook al weten wij, dat wij er hieraan begonnen zijn.
De ziel keert terug naar de wereld van het onbewuste en de volgende planeet is gereed om ons aan te trekken.
Wij beleven het terugkeren tot de „Albron”.
Wij weten nu, dat er planeten zijn die geen leven kunnen vertegenwoordigen, doch die hebben een eigen taak te vervullen.
Wat is een ster?
Vloeibare stof.
Wat is Uranus?
Jupiter?
Halfbewust vader- en moederschap, niets anders!
Wij weten wat die organen voor de ruimte hebben te doen.
West, Oost en Zuid en Noord krijgen nu betekenis voor het leven van de ruimte, want afkoeling en verhardingswetten hebben Noord, Zuid, Oost en West geschapen!
En dat voert ons tot de persoonlijkheid van deze planeten, het leven van God in de ruimte.
Ook die wetten zien wij voor de Aarde terug, doch nú is Moeder Aarde één met Zon en Maan, met ál de vonken van God voor dit macrokosmische organisme.
Of een ster miljoenen lichtjaren van de Aarde verwijderd is, interesseert ons niet!
Niemand interesseert dat, die de sferen van licht bezit en thans kan beleven; óns interesseert alléén Goddelijk vader- en moederschap, dat door de heilige, alléén zaligmakende kerk wordt gesmoord.
Laat mij ook even mijn schouders ophalen.
Wél heeft betekenis waar de Aarde haar taak zal beginnen en dát is straks tussen het ruimtelijke vader- en moederschap ín en krijgt dit kind van Zon en Maan haar voeding, haar melk te drinken voor haar eigen leven.
Juist, dát is het, de Maan voedt de Aarde, haar kind door haar moedermelk en de Zon ziet, dat álles goed gaat.
Hierdoor zal Moeder Aarde straks baren en scheppen, dit ondier als mens verfraaien, bebeelden, zij zal dit organisme afmaken, waar Zon en Maan, ál de moederplaneten aan begonnen.
Wat nu nog tot mijn leven wil spreken is, dat leven en dood niet veranderen.
Voor al de wetten zijn deze openbaringen geschapen.
De dood is dus een Goddelijke openbaring!
Já, wij hebben het gehoord en gezien, een geschenk van de „Almoeder”!
Nu is het leven machtig, omdat het kán sterven!
Mens van moeder Aarde, wanneer ziet gij uw dood als wij hem mochten en moesten leren kennen?
Maar thans een kosmische vraag, meester Zelanus.
Wat voelt u, als ik u vraag en het „AL” wil voor het volgende.
Is de levensduur anders op deze planeet, voor mens en dier en bloem en plant, dan die van de Aarde?”
„Já, meester, dat is vanzelfsprekend!”
„En waaraan is dat vast te stellen?”
„Op Aarde heeft de mens zijn eigen leven verkort, mismaakt, van kosmisch sterven is er daar geen sprake meer, mijn meester.”
„Juist, meester Zelanus, dat is het antwoord en zegt nu, dat het leven van deze planeet méér harmonie beleven kan dan het toch hoogste bewuste kind van Moeder Aarde.
En dat zegt weer, André.”
„Dat de mens van Moeder Aarde aan moord, vernietiging doet en thans een karmisch sterven te aanvaarden heeft.”
„Zeer juist, de mens van Moeder Aarde beleeft nú zijn vervroegd einde, omdat hij zichzelf uit de harmonische wetten verwijderd heeft, néén, geslagen én getrapt heeft en wij hebben te aanvaarden, doch waarover wij later spreken, wanneer wij het bezit van de persoonlijkheid voor het sterven en geboren worden daar volgen en ontleden.
De ziel van Moeder Aarde als mens leeft in disharmonie en heeft ál de levenswetten bezoedeld, zodat zij een té vroeg sterven te beleven heeft.
En dat zegt, dat deze ónbewuste diersoorten méér harmonie beleven dan de bewuste mens van Moeder Aarde ooit heeft gekund, doch dat ook straks móét oplossen, omdat het „Koninkrijk Gods” nadert én, omdat de „Universiteit van Christus” deze fundamenten heeft te leggen!
De mens zal dus ook voor het stervensproces moeten ontwaken.
Er is niet één mens op Aarde die kan zeggen: ik ben thans in harmonie met mijn evolutie, mijn sterven, zélfs de „dood” is door de ziel als mens bezoedeld!
Of is dat geen stoornis, kerk, wanneer gij een kind gebrandstapeld hebt?
Opgehangen hebt, rechter?
Doodgeslagen hebt, doodgeschoten hebt, Adolf?
Is dat alles harmonisch?
Is dat in harmonie met deze wetten van de „Almoeder” en de Moeder van deze ruimte?
Hieraan kunt gij niet ontkomen, dit is de ruimtelijke waarheid!
Wat mij zo-even dus aanraakte, mijn broeders, is de rechtvaardigheid voor élke levenswet.
Leven en dood zijn niet te veranderen, maar leven en dood die de menselijke, dierlijke en natuurlijke evolutie verzorgen en vertegenwoordigen, werden op Aarde gesmoord, bezoedeld, mismaakt én verheiligd, door de kerk en de geleerden, de rechters, door koningen en koninginnen, maar wie heeft hén dit recht gegeven?
Die mensen hebben zichzelf bezoedeld, die mensen brachten disharmonie voor leven en dood!
En daarvan weten de planeten niets en kunnen zij niet beleven in de ruimte, waardoor wij deze tegenstrijdige wetten kunnen vaststellen en die disharmonie verklaren!
Want, mijn broeders, hierdoor is het geluk voor de Aarde kapotgeslagen, is het geluk en de liefde gebrandstapeld en gehangen, dat deed de ziel als mens!
En toch wil men daar God bebidden?
Verzoeken?
God smeken om hulp?
Gij, zoals de „Moeder” het zegt van deze ruimte, gíj vuile hoer?
Gij haat!
Gij hebt het leven verhoerd, en gebrandstapeld en wilt gij heilig zijn?
Wij willen met u niet te maken hebben, vergiftigd bewustzijn, niets, niets!
De mens vervroegde dus zijn heengaan op Aarde, máár, komt thans ook té laat voor de wedergeboorte terug, zodat hij thans duizenden eeuwen wacht op zijn volgende evolutie, de nieuwe geboorte.
Dát hebben deze diersoorten hier niet kunnen beleven, van brandstapelen weet men hier niets, noch van gehangen worden, want, deze dieren kennen géén rechtspraak maar ook géén gevangenis, nimmer heeft deze mens één vrucht te vroeg uit het moederlichaam gerukt, want de ziel als de persoonlijkheid bezat het verstand er niet voor om dat tot stand te brengen.
En thans wil zo’n armoedige astroloog dit leven beleven en ook nog bezoedelen?
Is er nog niet genoeg door de mens bezoedeld?
Moet hij zich thans aan de ruimte vergrijpen?
Daarvan weten deze diersoorten niets, mijn broeders, en geeft aan uw leven de wijsheid, het begrijpen hoe het leven moet beleefd worden.
Had gij iets anders verwacht?
Sprak de moeder van deze ruimte té hard?
Wie heeft de wet „Liefde” verhoerd, verkracht, wie de rechtvaardigheid, wie het vader- en het moederschap?
Dat moet de ruimte, moet God goedvinden en daarvan mag men niets zeggen.
Dat is hard?
Dat klinkt ónwelluidend in de oren van de mens van Moeder Aarde?
Hier wordt dat nog niet begrepen, niet gevoeld?
Néén, deze soorten van mensen waren nog niet zover en konden die afbrekende gevoelens ook niet beleven!
Maar het bewustzijn van Moeder Aarde staat hoger en tóch, ondanks dat, heeft de mens leven en dood verkracht, mismaakt en bezoedeld!
Inderdaad, mijn broeders, straks komen wij voor al deze wetten te staan en zullen dan de ontledingen beleven voor de „Universiteit van Christus” voor de „Mensheid”!
Inderdaad, straks staan wij voor al deze wetten, doch dan volgen wij de ziel en haar levensgraden, die zij voor de Aarde bezoedeld heeft.
En wanneer wij de „Vierde Kosmische Levensgraad” betreden, leren wij al die andere wonderen kennen, doch nu in harmonie met God en de „Albron”.
Op Aarde hebben wij disharmonie geschapen.
Op deze planeet hebben wij die duisternis nog niet kunnen beleven, wij waren nog niet zover.
Een dier in de wateren en het dier uit deze bossen, kunnen geen bewust menselijk kwaad beleven, daartoe zijn zij niet in staat, dat kwaad is er niet.
Maar daardoor is het ruimtelijke levensgeluk voor de Aarde verschrompeld.
Maar wij zien, wij gaan verder!
Op Aarde roeit men het leven uit, voert de mens oorlog, dat is hier en waar wij waren niet mogelijk.
Daal met mij tot de hoogste levensgraad af en maak uw eigen vergelijkingen.
Volg deze wetten, de wetten voor leven en dood.
Ook die voor het éénzijn, het vader- en moederschap.
Is er verschil met de Aarde voor het vader- en moederschap?
Néén, maar wél het gevoelsleven is veranderd.
En dat heeft betekenis voor de ziel als mens.
De mens heeft zichzelf voor die duisternis kunnen beschermen.
De mens, mijn broeders, bezit deze wetten.
De mens moet tot God terug!
De mens bezit machtige wetten, waardoor hij evolueert.
De mens ontvangt zijn organisch leven en baart!
De mens bezit zijn wedergeboorte!
De mens bezit harmonisch leven, doch moet zich de wetten ervoor eigen maken!
De mens heeft al deze miljoenen overgangsstadia te aanvaarden!
De mens zál deze „Derde Kosmische Levensgraad” overwinnen!
Wij zien thans, hoe ontzagwekkend ons leven is.
Wij hebben gezien, hoe harmonisch leven en dood deze éénheid beleven.
Wij hebben kunnen vaststellen, dat al deze organische graden voor ziel en geest en hierna voor de menselijke persoonlijkheid, eeuwigdurend zijn!
En nu, mijn broeders, willen wij de mensheid tot de kosmische ontwaking voeren en zegenen, in naam van „Christus”!
Wanneer staat het leven van Moeder Aarde open voor de Goddelijke waarheid?
Deze wetten dwingen ons en al het leven het hoofd te buigen.
En wij kunnen er niet aan ontkomen.
Elke geestelijke wetenschap op Aarde staat op een dood punt.
Daarvoor leggen wij de eerste fundamenten én de Goddelijke!
Mars beleven is een voorstadium aanvaarden, doch de Aarde beleven geeft de ziel en al het leven Gene Zijde, daarna, de Vierde, Vijfde, Zesde en Zevende Kosmische Levensgraad, het „AL”.
Mars als de zuster van Moeder Aarde (en Moeder Aarde) zijn één, doch niet als innerlijk bewustzijn, zij zijn één om deze kosmische kloof te kunnen overbruggen, waarvoor beiden het eigen leven hebben ontvangen.
Is er iets anders te beleven?
Op Aarde kent men deze wetten nog niet, doch wij beleven ze voor de mensheid!
Op Aarde voert men oorlog!
Op Aarde lacht men om occulte wetten!
Op Aarde praat men over verdoemdheid!
Op Aarde breekt de mens bewust harten en zichzelf!
Op Aarde, mijn broeders, verhongert thans het leven van God, alléén echter het hoogste bewustzijn; de oerwoudstadia kennen die mismaking niet.
Dat kán alléén de intellectueel tot stand brengen en nóg wil dat leven klagen, God aanroepen om hulp?
Op Aarde stikt de mens in zijn ellende, hier niet, nergens hebben wij leed, smart, narigheid, afbraak kunnen beleven, dát heeft God nergens geschapen, doch de Aarde kent ál deze disharmonische afbraak!
Wij gaan verder en komen op Aarde terug.
Aanstonds verbinden wij ons met de volgende overgangsstadia en is ook deze reis beleefd en volbracht.
Maar op de volgende reis staan wij voor de levensgraden van Moeder Aarde, komen wij dichter tot het menselijke bewustzijn en zal ook die ruimte tot ons leven spreken.
Buig u voor al deze wetten, mijn broeders, en heb lief alles wat leeft!
Gij ziet thans, dat dit dierlijke leven zich losmaakt van het organisme, het sterven is overal één wet, één wereld en gij zijt ook hier in staat om de astrale wereld te beleven.
Wat ziet u, André-Dectar?”
„Wij komen thans tot de astrale wereld, de wereld van het onbewuste, mijn meester, om vast te stellen, dat ook hier deze wetten niet zijn veranderd.
Het sterven kunnen wij beleven en volgen, hoe de ziel terugkeert tot het embryonale stadium.”
„Inderdaad, mijn broeders, dat willen de meesters en moeten wij ook hier beleven.
Volg dit stervensproces, het loskomen van het organisme is, als de ziel reeds miljoenen malen heeft moeten beleven.
Een bewust hiernamaals beleven wij nog niet.
Maar voor dier en mens is de dood evolutie.
Elke levensgraad ligt voor ons bewustzijn open.
Elke cel bezit en vertegenwoordigt de eigen levensruimte, als ziel, geest en stof.
Maar de ziel zal tot het „AL” terugkeren als de geestelijke persoonlijkheid.
Mijn God, kunnen wij uitroepen, hoe machtig is toch de mens!
En dit leven gaat voort.
Miljoenen levens sterven en worden er geboren, hierin kan de mens niets veranderen, ook al schept hij kwaad en afbraak, maar ook daarvoor zullen wij de wetten leren kennen.
Hebt gij waargenomen, dat de ziel als dierlijk wezen hier en waar wij zijn geweest, slechts tweemaal baarde?
Hoe zij ook als ziel en als mens wil, zij baart slechts twee levens, voor de ruimte is dat het „absolute” beleven, doch deze wetten heeft de mens op Aarde bezoedeld.
De ziel als moeder baart voor zichzelf én haar scheppend deel, de man dus, twee levens, waardoor zij haar wedergeboorte verzekert.
Maar wij weten, op Aarde baart de moeder zes- en negenmaal, soms twintigmaal en dat is in strijd met de Goddelijke harmonie, deze geboorten zijn disharmonisch, ook al beleven beiden het vader- en moederschap.
Wij weten, dat de mens ook aan die afbraak begonnen is en dat de kerk zichzelf voor baren en scheppen, voor de wedergeboorte uitgeschakeld heeft.
Voelt gij thans, hoe ontzagwekkend die afbraak voor de menselijke evolutie is?
En dat de Maan als moeder rechtvaardig is, ook al slingert zij al deze waarheden tot de Aarde?
Dat zijn nu de kloven die de mens voor zichzelf schept, doch die overbrugd moeten worden of de Goddelijke schepping, de menselijke evolutie loopt vast.
Wanneer wij voor die levenswetten komen te staan, mijn broeders, vragen allen om de Goddelijke ontleding, doch eerst op Aarde leren wij die afbraak kennen.
Maar dat hebben deze planeten niet beleefd.
En toch, wanneer dit diermens het andere leven afmaakt, zal het drie levens baren, om de eigen levensgraad voor disharmonie te behoeden en ook dat zien wij hier gebeuren.
Maar wat heeft dat te betekenen, indien wij Moeder Aarde beleven, de mens daar, die niets dan ellende geschapen heeft?
Die niets anders heeft gedaan dan het leven van God vernietigen?
Die slachtvelden geschapen heeft, die daar zichzelf verrijkt door de levensgraden uit te roeien?
Eerst dán, mijn broeders, komen wij voor deze disharmonie te staan voor de wedergeboorte en leren wij miljoenen wetten kennen en zijn bovendien in staat om al die problemen te ontleden.
Miljoenen vonken als dierlijke wezens bevinden zich in de wereld van het onbewuste om zich gereed te maken voor de volgende stap, de nieuwe geboorte, ook de dierenwereld gaat verder.
En élke vonk als mens vertegenwoordigt de verkregen levensgraad en dat is de wereld voor de cel als mens, als vader en moeder.
En die harmonie is ontzaglijk, waarvoor de Maan haar leven gegeven heeft.
Gij ziet het, het is aantrekken en baren, de ziel keert tot het stoffelijke leven terug door hetgeen zij daar zelf geschapen heeft.
Thans terug naar de stoffelijke planeet en wij zien, dat voor dit tijdperk de Aarde nog onzichtbaar is en dat zij nog niet aan haar taak kan beginnen, want wij en het dier zijn nog niet zover.
Doch dat komt spoedig en weten wij wat wij ook dan zullen beleven.
Ook de bijplaneten voor de Aarde hebben deze verdichting te beleven, de mens krijgt steeds meer bewustzijn, lichamelijk en geestelijk, ook al is die afstemming voordierlijk.
Dit is het wonder van de „Derde Kosmische Levensgraad”, drie opvolgende werelden als één geheel en hebben wij en al het leven van God te beleven en te overwinnen.
Is u dat duidelijk, dan maken wij ons nu vrij, omdat het „AL” wil dat wij enkele planeten volgen en beleven, waardoor de Maan als moeder haar kinderen dwingt zich te buigen voor haar wetten.
Deze planeten en sterren, nevelen en zonnen, is slechts één organisme!
Iets anders is er niet te beleven, doch deze wetten als vonken van God, schiepen de „Vierde, Vijfde, Zesde en Zevende Kosmische Graad”, het bewuste „AL”, waarvoor wij én al het andere leven zullen leven én sterven.
Wij weten reeds, dat de „Vierde Kosmische Graad” géén tussenplaneten meer bezit en dat wij daar ook geen stoornissen zullen beleven, omdat de mens dáár harmonisch bewust is.
Wanneer wij daar zijn, mijn broeders, kunnen wij andere vergelijkingen maken dan hier en betreden wij de Tempel voor de Godmens!
Dat nacht en dag eens moeten oplossen, is duidelijk, omdat uiteindelijk toch Noord, Zuid, Oost en West tot éénheid komen, omdat men in het bewuste Goddelijke „AL” die ontwikkelingsstadia overwonnen heeft.
Wij zullen thans bewust de volgende planeten even volgen, wilt gij de menselijke ontwikkeling overzien voor de Aarde.
Maar wat hebben wij ons op deze reis eigen mogen maken?
Dat de mens „God” is, ook al heeft hij voordierlijke levensgraden moeten beleven.
God heeft geen ellende geschapen, doch de mens heeft zichzelf verloren.
Niettegenstaande dat, kan hij verdergaan, want er is geen verdoemdheid, géén wet geschapen die het leven uitschakelt voor deze Goddelijke evolutie en heeft de kerk en al het leven van God te aanvaarden.
Overzie nu dit ganse geheel.
Gij kunt u één maken met het huidige stadium, het verstoffelijkte Universum waartoe wij behoren.
Zie, André, daar liggen de overgangsplaneten en is Moeder Aarde, doch dat heeft miljoenen tijdperken geduurd.
Elke vonk van dit Universum zal nacht en dag beleven, doch het hart voor al dit leven werkt door, en wil zeggen, dat er nimmer nacht is.
Hoe armoedig de Bijbelse ontleding voor het huidige stadium is, moet u toch thans duidelijk zijn.
Rechtsachter Mars zien wij de eerste overgang voor de Aarde, door Noord en West, Zuid en Oost hebben ze zich verdicht en konden aan hun taak beginnen.
De afstanden voor de Zon, doch ten opzichte van deze evolutie, hebben thans betekenis, waardoor wij aanstonds de afstemming voor Saturnus, Jupiter, Venus en de andere organen leren kennen.
Afstanden hebben géén betekenis, indien wij het bewustzijn voor de planeet beleven, nú is de afstand van de Zon voor een hemellichaam bewust vader- en moederschap óf halfwakend gevoelsleven.
Halfwakend gevoelsleven, wat is dat?
Aanstonds zijn wij zover en zien wij die planeten, beleven wij dat halfwakende bewustzijn voor dit organisme, dit Universum, voor vader- en moederschap.”
+ +
+
André voelt zich één met het huidige stadium, ook wij hebben ons leven en gevoel ingesteld op die wetten.
Wij bevinden ons in het Universum en kijken naar de planeet Aarde, al de vorige levensgraden mochten wij leren kennen.
Meester Alcar mediteert, wij voelen en zien, dat hij het is die thans de bezieling ontvangt en beleven moet, wat het bewuste „AL” wil.
Een enorme weg, ziet André, hebben wij afgelegd.
Waar zijn wij niet geweest?
Hoe is het menselijke organisme ontwikkeld?
Wij kennen thans élk stadium en de wijsheid ervoor leeft onder ons hart.
En dit alles is slechts het begin voor de Kosmologie, wij hebben slechts de eerste fundamenten gelegd voor het Universum én het menselijke organisme, wat zullen wij beleven indien wij de ziel, haar geest en haar persoonlijkheid volgen?
Hoe is het menselijke organisme in het bewuste „AL”?
Hoe leeft de mens op de „Vierde Kosmische Levensgraad”?
Dat zijn lichamelijke Tempels!
Universeel diep is nu het organische leven en de ziel als mens stijgt boven dit Universum uit, want zij heeft dán de wetten leren kennen en de ruimte eigen mogen maken.
Ik denk aan al deze wonderen; André aan iets anders en ook dat kunnen wij volgen, omdat wij volkomen één zijn in alles.
Já, mijn broeder, op Aarde is er ellende.
Op Aarde is er leed en smart!
Op Aarde wordt Europa verpletterd!
Op Aarde is het leven afschuwelijk!
Op Aarde is er nergens rust en vrede!
Nérgens!
Op Aarde kent men deze wetten nog niet!
Op Aarde zoekt het kind van God naar de schepper van leven en dood en kent deze gelukzaligheid niet!
Op Aarde vermoordt men het leven, het menselijke organisme, want de ziel keert terug en leeft eeuwigdurend!
Droevig is het!
André voelt die vreselijke smart, ook wij en al het leven van God, dat de sferen van licht heeft bereikt.
Dat leven kan (zich) niet gelukkig voelen, althans het uiteindelijke stadium niet voor het geluk dat óneindig is, omdat de ziel als mens ál het leven te vertegenwoordigen heeft.
Voelt men dat op Aarde?
De mens die de sferen van licht heeft bereikt, beleeft dát nu en staat ervoor open.
Dat is het voelen en denken van „Christus”!
Já, Europa wordt verpletterd, mijn broeders, maar dat is evolutie.
Zó oud is Moeder Aarde eerst, zij leeft juist boven haar puberteitsjaren.
Het eigenlijke bewuste leven op Aarde moet nog beginnen.
Zover is Moeder Aarde nog niet en zien wij aan de wetten van de ruimte, ook dit leven heeft de geestelijk-stoffelijke graad nog niet bereikt, deze evolutie gaat voort!
Die ellende kent alléén Moeder Aarde, weten wij nu.
Nergens in de ruimte is die ellende te beleven, disharmonie is hierin niet vast te stellen.
Ook al vliegen de stukken en brokken vanuit de ruimte tot de Aarde, dat ís géén disharmonie, doch het beleven voor dit leven van de „dood”, het evolutieproces!
Alles is eenvoudig, wanneer de mens deze wetten kent!
Néén, André, op Aarde is er nog geen geluk beleefd, dat moet nog komen en dat komt!
Maar God legde dat geluk aan Zijn leven vast!
Já, mijn broeder, alléén de Aarde bezit bewust goed en kwaad.
Nergens in de ruimte is dat te beleven.
Het is het afschuwelijke gevecht tussen heiden en christenkind, tussen de ónbewuste en stoffelijk bewuste volken op Aarde, iets anders kan men ook daar niet beleven.
Já, mijn broeder, waarom doet de kerk niets voor het kind van Moeder Aarde?
De kerk kan het, doch zij denkt aan zichzelf.
Wat de kerk kán, is niet te zien.
Voor ziel en geest doet zij niets, alléén rijkdom, dat interesseert de kerk, de katholieke kerk!
Maar ook andere sekten hebben zich verzilverd.
De kerk bezit die macht, doch de kerk stuurt haar kinderen tegen elkaar de oorlogen in.
Kán dat?
Já, dat is nog altijd mogelijk op Aarde.
Hoe denkt en voelt Moeder Maan?
Dat weten wij nu.
Hoe heeft zij haar leven verzorgd?
Dat weten wij en hebben wij leren kennen.
De mens wil geluk beleven, doch smijt de Tien Geboden van zich af, die zijn niet voor hem ontvangen.
Voor de kerk mag de mens doden!
Dat mág en dat kán, want de kerk leeft voor een vaderland.
Maar die kerk, André, bezit ook niet anders dan haat en afbraak en kan de „Albron” niet vertegenwoordigen.
De katholieke kerk is nú nog in staat, wij leven nu in 1950, om kanonnen te zegenen!
Já, moeder van deze ruimte, dát kan de kerk, die moeder kan dat nu nóg en dat verhoerd leven heeft men lief en eert men daar!
Ik zal mijn hart leegschrijven wanneer wij aan deze reis beginnen, mijn moeder.
Ik zal alles geven, ook André is daartoe in staat!
Het kind van Moeder Aarde zoekt naar het geluk en vindt het niet, maar dat geluk is niet te vinden, noch te zoeken, dat geluk moet de ziel als mens voor zichzelf opbouwen.
Daarvoor heeft zij eerst de fundamenten te leggen en die worden beleefd door de harmonische wetten, voor vader- en moederschap.
Ze zijn echter voor ziel en geest!
Waarom doet de kerk niets?
Omdat de kerk géén Goddelijk fundament bezit, zij kán niets voor het leven van God doen!
Daartoe is zij niet in staat!
Waarom kan het kind van Moeder Aarde geen huwelijksgeluk beleven?
Dát is mogelijk, mijn broeder, maar wie is daar harmonisch, wie kan daar z’n eigen levensgraad beleven?
Wat is geluk?
Wanneer beleven wij daar óns geluk?
Ook die wetten, komt er tot mij, zullen wij leren kennen en dan staan wij voor de „zeven levensgraden” van het „Huwelijk”!
Is dat niet de moeite waard, astroloog?
Wij zien thans geen schorpioenen, noch kreeften, maar levensgraden!
En die zijn het, waardoor de mens zijn geluk vernietigd heeft!
In de ruimte is er geen leed te beleven, alléén op Aarde!
Zegt het de geleerde niets?
En toch zou de Aarde het hoogste geluk vertegenwoordigen.
Wij weten het, dat komt nog, komen doet het!
De mens op Aarde heeft het Goddelijke geluk verkracht.
Is hij nu schuldig?
Néén, voor God niet, want God kent geen zonden.
God kent alléén Zijn evolutie, iets anders is er niet.
Maar wat dan, woelt er in André?
Dat is duidelijk voor ons en hebben wij nu begrepen.
Er leven géén mensen op aarde, maar levensgraden.
En die levensgraden moeten tot God terugkeren.
Is er ellende?
Já, maar is dat ellende?
Omdat God de mens „ZIJN” ... „WIL” ... gegeven heeft, is Zijn leven, is de mens begonnen aan bewust goed en kwaad, doch het verkeerde bracht hem tot het leed, de smart, de ziekten, dat alles kreeg de mens, die levensgraad te beleven, doch dat heeft God niet bedoeld.
Néén, op Aarde is er geen geluk te beleven, maar het ís er tóch!
En dat heeft de mens nu, doordat „Christus” tot de Aarde gekomen is, ontvangen!
De mens wéét nú hoe hij te leven heeft!
Méér is er niet, doch dit alles breekt nu het Goddelijke geluk.
Dáál dus in modder en slijk af op Aarde en je beleeft God!
Vergrijp u aan een andere levensgraad en gij vergrijpt u aan uzelf!
Hebben wij nóg niet voldoende de wetten ontleed?
Dat blijkt zo te zijn, want wij zijn weer begonnen om vergelijkingen te maken.
En telkens weer kun je het kind van Moeder Aarde antwoorden!
Altijd, nooit staan wij nog te beven, wij weten nu!
Die vreselijke kerk toch!
Já, André, dat is vreselijk, omdat de kerk wéét wat zij kan doen, maar zij doet niets!
De paus doet niets, want hij bezit ál de macht.
Hij heeft zich in zijn gouden paleis opgesloten en kijkt vandaar tot de wereld, maar doet niets, integendeel: hij wil niet, dat de mens in de wateren geboren is!
Want dan stort het heilige evangelie in en kan dat, André?
Nú staan wij voor een ander stel Adams en Eva’s, maar dat waren embryonale cellen, van een slang en zó is er nu geen sprake!
Alles verandert op slag, in enkele seconden is het gebeurd en leeft de mens ín zijn álwetendheid.
Wat doet thans de mens op aarde?
Zoeken!
Zoeken naar geluk!
Zoeken naar God!
Hij zoekt naar de reine Goddelijke klaarte!
De mens zoekt naar waarheid en vindt géén rust!
De mens zoekt naar zichzelf, vooral naar Christus, doch ook Christus werd onzichtbaar gemaakt!
De mens op aarde zoekt naar alles, naar ziel, leven en geest, maar hij vindt niets!
Wat hij wel beleven kan is zijn eigen ellende.
Já, paus, heilige vader, waarom komt ge niet voor de dag?
Waarom is uw troon van goud en wat bezat Christus?
Ga blootvoets onder de mensen en nu kunnen de sferen van licht uw leven bezielen!
„Waarom, komen wij overal tegen in de ruimte van God ... ó paus, hebt gij niet meer gedaan voor het leven van God?”
En je kunt, ziet André, deze vragen niet ontwijken, élke levenswet vraagt erom en roept tot de paus: waar bent ge?
Waar leeft gij?
Wat wilt gij beginnen?
Niets?
De mens van God de verdoemdheid injagen?
Is dat alles?
Wij horen thans iets anders.
Jupiter spreekt.
Wij krijgen te beleven:
„Eindelijk krijg ik bezoek van mensen.
O, mijn meesters, hoe kan ik u danken.
Dat is ons nog niet gebeurd.
Dit heeft ons leven nog niet mogen beleven!
Hoort gij mij, meesters?
Ik voel, dat gij mijn leven aanraakt.
Ik voel, dat gij ónder mijn hart wil leven.
Is dat waarheid?
Is dat mijn geluk?
Is dat nú voor al ons leven?
Komen de meesters mij in deze uithoek bezoeken?
Hoe is het mogelijk.
O, mijn God, wat kan ik U danken, eindelijk krijgen wij voor het hoogste bewustzijn betekenis.”
Wij verwerken dit en even later komt er opnieuw:
„Meesters, kom tot mijn leven en bewustzijn en beleef mijn liefde.
Mijn kus, mijn alles.
Eindelijk, zijn wij zover gekomen?
Dat heeft biljoenen jaren geduurd.
Komt thans de mens tot ons om zijn eigen leven te leren kennen?
Dát is nú het bewustzijn op Aarde.
Já, wij weten het, maar op dit ogenblik hebben wij miljoenen eeuwen gewacht.
Kom in mijn hart en ik zal u mijn wetten verklaren.”
„Is dat duidelijk, mijn broeders” ... gaat meester Alcar verder.
„Is dit liefde?
Stem u af en wij beleven deze planeten, eerst dán kent men op Aarde de astrologie ...!
Gij hoort het, ook dat leven wil spreken en wij zijn gereed.
Dit is nu een planeet, die tussen vader- en moederschap ín de opgelegde taak vervullen moet.
Zoals Jupiter is, beleven wij meer planeten, doch ook nu zijn er overgangen, graden voor dit bewustzijn te beleven, deze kosmische stelsels dus voor het ruimtelijke organisme, voor Zon en Maan.
En dat zal u aanstonds duidelijk worden.
Op onze vorige tochten hebben wij dat reeds aangevoeld.
Wij weten, waarvoor deze en waardóór planeten geboren zijn.
Maar op Aarde weet men dat niet, men kent deze organismen niet, men weet daar niet welke taak zij te vervullen hebben.
De astronoom weet, dat deze planeten geen leven kunnen bezitten, maar de astroloog schenkt deze planeten menselijk voelen en denken, bewustzijn en dat is niet mogelijk!
Toch, dat is duidelijk, hebben al deze lichamen zich kunnen verdichten.
Miljoenen organismen bevinden er zich in de ruimte en allen hebben een eigen taak te verrichten, niets is hierin ónwaarschijnlijk, ál dit leven heeft betekenis en wel voor het vader- en moederschap van de ruimte.
Wij weten dat deze organismen slechts organen zijn voor het ruimtelijke beeld als organisme, dat zij deel uitmaken van de klierstelsels, bloedsomloop, het zenuwstelsel voor de ruimte.
Wij weten bovendien, dat al deze levens de eigen taak hebben móéten aanvaarden en dat dit niet zómaar is geschied, doch door de Goddelijke evolutie naar voren trad.
Maar waarom, meester Zelanus, zijn deze organismen tot deze halfbewuste ontwaking gekomen?
Want dit zijn gasbollen, half bewuste en bewuste stof dus, verdicht en verhard, doch anders, dan Maan en Zon hebben beleefd.
Is dat iets bijzonders voor God?”
„Néén, mijn meester, wij hebben die wetten leren kennen.
Wij als mens, hebben deze planeten géén moederschap geschonken.
Dan zouden wij voor het menselijke organisme moeten aanvaarden, dat élk orgaan zou baren en scheppen.
Doch dat is niet mogelijk, een arm of been bezitten die stelsels niet, de baarmoeder voor de moeder kan de taak níét beleven die ’n been te beleven heeft gekregen en dat geldt bovendien voor deze planeten, zodat wij moeten aanvaarden, dat dit lichamelijke stelsels zijn voor het vader- en moederschap, om het vader- en moederschap te dienen!”
„Inderdaad, mijn broeders, dat is het antwoord!
De Zon is voor de ruimte als het ware het menselijke en ruimtelijke oog.
Die kracht en dat bewustzijn bezit Jupiter noch Saturnus!
Wij betreden dus de stelsels voor het Universum als planeten en sterren en de nevelen.
Dát zijn lichaamsdelen voor dit organisme, waartoe het vader- en moederschap behoort.
En wij weten tevens, dat ook de mens het vader- en moederschap heeft gekregen en als ziel beide organismen beleven moet, maar (wat) wij vanuit deze ruimte hebben ontvangen.
Het Universum is dús overheersend vader en moeder en ál het leven hierin dient het vader- en moederschap, zodat Jupiter en de andere ónbewuste planeten deze taken hebben te aanvaarden en ook niets anders voor de ruimte als organisme hebben te doen.
Wat dus buiten de Maan- en Zonsfeer een taak te vervullen heeft gekregen, kwam niet tot het baren of het scheppen.
Dat leven als orgaan voor de ruimte, als organisme dus, staat buiten het vader- en moederschap, doch maakt deel uit van het organisme.
Wij hebben deze wetten gezien en mogen beleven en kunnen ze dus aanvaarden.
Heeft dit soms met de rechtvaardigheid van God uit te staan?
Is het éne leven bevoordeeld boven het andere?
Hebben Zon en Maan een hogere taak te beleven gekregen voor de ruimte als organisme?
Néén en já, doch dat wordt op Aarde niet begrepen.
Zon en Maan vertegenwoordigen voor de ruimte het vader- en moederschap.
Dat bezit de mens ook en wil zeggen: dat het vader- en moederschap ook voor de mens het állesoverheersende is voor het leven op Aarde en voor God.
Maar dat zegt nu bovendien, dat élk orgaan dat deel uitmaakt van het menselijke organisme vóór die overheersende wetten een eigen taak te vervullen heeft.
En dit wonder beleven wij ook voor het Universum.
De moeder op Aarde ís het allesoverheersende leven daar voor God en de schepping.
De man als de vader splitst zich en dient, ook de Zon straalt het eigen bewustzijn uit en dient, voedt de ruimte voor de baring en voor niets, niets anders.
En daarvoor hebben Zon en Maan andere organen geschapen.
Dat wil dus nú zeggen, dat Zon en Maan hebben bepaald wélke organen zij zouden scheppen om hun organisme te dienen, zodat wij moeten aanvaarden, dat ál deze planeten, meteoren en zonnen, ook vanzelfsprekend de nevelen, vóór het vader- en moederschap dienen en voor niets anders!
Nu blijkt het en is overtuigend het bewijs, dat Zon en Maan het hoogste bewustzijn voor de ruimte bezitten en niet Jupiter, noch Saturnus, Uranus of Venus, die planeten vertegenwoordigen de stelsels voor de ruimte en werden door het vader- én het moederschap geschapen.
Van Goddelijke ónrechtvaardigheid is er dus geen sprake en dat geldt bovendien voor de mens van Moeder Aarde.
Zeer zeker zijn al deze vonken van God van universele betekenis, maar dat hebben armen en benen, de zintuigen voor de mens op Aarde eveneens te beleven en te aanvaarden.
Hierdoor komen wij dus tot de essentiële bron voor het ruimtelijke én het menselijke organisme te staan, waarvan wij zien, dat dus het vader- en moederschap op Aarde de hoogste wetten zijn door de „Almoeder” geschapen, doch waarvan de mens als de persoonlijkheid het Goddelijke ontzag nog niet bezit.
Indien de astroloog dat ontzag waarlijk bezat, zou hij niet meer in staat zijn om aan het universele klierstelsel menselijk gevoel, menselijk denken te schenken, dat thans door de astrologen op Aarde wél geschiedt en zij hun berekeningen door beleven.
Wij hebben het woord van de Maan als moeder mogen beleven, doch bovendien haar wetten.
Wanneer de astroloog zegt: Zon en Maan kunnen de mens beïnvloeden, is dat waarheid, doch alléén voor het vader- en moederschap, de rest van dit beenderstelsel heeft voor die menselijke bezieling niets meer te betekenen.
Dat zijn dus órganen!
Voor niets anders dienen deze organen en willen niets anders betekenen; wat zij te vertegenwoordigen hebben kregen zij van Zon en Maan en dát werd de eigen zelfstandigheid, als deeltje van dit machtige organisme.
Wat is nu de afsluiting voor dit organisme, mijn broeders?
Dat kunt gij waarnemen en ís het gewaad voor de ruimte, de aura die dit organisme afgesloten heeft en thans „Derde Kosmische Levensgraad” heet!
De menselijke huid is de afsluiting voor het menselijke organisme, nietwaar soms?
En dat bezit élke vonk, doch dat werd voor de planeten de eigen dampkring!
Zó zien wij de macrokosmische dampkring en die voor de planeten, voor Zon en Maan, wij beleven thans bewuste dampkringen en ónbewuste, zodat wij moeten aanvaarden, dat de dampkring van Jupiter en Saturnus, Uranus, Venus tevens, nimmer de menselijke ademhaling vertegenwoordigen, omdat zij dat bewustzijn om te baren en te scheppen nimmer hebben gekend, nimmer hebben ontvangen, omdat zij deel uitmaken van dit macrokosmische organisme!
Wij kunnen en moeten nu aanvaarden, dat al die lichamen een eigen taak verrichten en géén moeder- noch vaderschap zouden beleven, want zij werden uit Zon en Maan geboren.
„Zegt u dit niets, astronoom?
Astroloog?”
Hierdoor leggen wij voor de „Universiteit van Christus” vast, dat de astrologie géén betekenis heeft voor de mens!
Dít is het antwoord van de „Universiteit van Christus”, het antwoord vanuit het Goddelijke bewuste „AL”, waarvoor ál het leven zich te buigen heeft.
Daardoor beleven wij de éérste fundamenten voor de nieuwe „Bijbel”!
En hebben wij en al het leven van God te aanvaarden!
En daarom is het nu, mijn broeders, dat wij ál deze lichamen buiten het vader- en moederschap ontmoeten en betreden wij het levende hart voor dit Universum.
Jupiter en de andere planeten als stelsels voor het vader- en moederschap, zorgen thans voor de ademhaling en hebben nimmer baring noch bevruchting gekend.
Al het leven dus van de ruimte, dat buiten het vader- en moederschap leeft, ís tóch door het vader- en moederschap geschapen en maakt thans deel uit van dit machtige organisme!
Nu staan wij opnieuw voor de zeven overgangsstadia, mijn broeders, doch nú voor het halfwakend bewustzijn als vader- en moederschap en wil zeggen, dat de organen ván het menselijke organisme op Aarde, ál die duizenden stelsels dus, tóch het vader- en moederschap dienen en niets anders hebben te doen.
Bloedsomloop, zenuwstelsel, hart, hersens, alles van het menselijke organisme, werd door de bron van dat leven geschapen en ís steeds wéér, het vader- en moederorgaan, waardoor zich het menselijke organisme opgebouwd heeft.
Elk weefsel krijgt vanuit het vader- en moederschap voedsel, stuwing en blijft ingesteld op die organen, omdat het vaderlijke en moederlijke orgaan Goddelijk essentieel zijn en eeuwigdurend zullen blijven!
Gij ziet nu, dat meteoren en gasbollen deze zeven verdichtingsgraden vertegenwoordigen, maar voor de ademhalingsstelsels én andere organen voor dit Universele Organisme, het „Universum”!
Aan de verdichting en de verharding is vast te stellen wélke taak een meteoor en welke Jupiter, Saturnus en Uranus vertegenwoordigen, zodat wij verschillende levensgraden voor ons zien.
Een meteoor is niet van dezelfde substantie als Uranus bezit, Jupiter of Saturnus en al deze lichamen vertegenwoordigen nu de zeven ónbewuste levensgraden voor het vader- en moederschap.
Dat wij nu op Aarde al deze wetten tegenkomen, moet u duidelijk zijn.
En dat de wetenschap het menselijke organisme nog niet kent, eveneens en is te aanvaarden, omdat wij weten, dat élke faculteit zo-even de eerste fundamenten heeft gelegd, waaraan de geestelijke faculteiten nog moeten beginnen.
De theoloog, psycholoog, bezitten nog geen fundamenten, ook al leert men daar de mens dat God er is, de waarachtige „God” kent men daar niet!
Volg dit alles, mijn broeders, en zie, hoe deze stelsels tot de eigen ontwaking zijn gekomen.
Wij weten thans, dat zij door Zon en Maan het leven en het eigen bewustzijn kregen en dus niet door eigen kracht aan dit dienen zijn begonnen, want dat is niet mogelijk, omdat élke vonk van God voor hier en op Aarde, de levensbron bezit waardoor het eigenlijke leven en díe zelfstandigheid ontstond!
Elk nietig deeltje van de astrale kosmos, het ogenblik, waardoor God zich heeft gesplitst, kreeg door de miljoenen tijdperken een eigen verdichting te beleven, een eigen taak te vervullen en dat is thans waar te nemen.
Het is hierdoor, dat de meesters spreken van bewust en halfbewust vader- en moederschap.
En dat zijn de Zonnestelsels, maar willen zíjn, organen voor het vader- en het moederschap.
We weten thans, dat Jupiter géén Marsbewustzijn bezit, noch het bewustzijn van Moeder Aarde kan beleven, omdat de Aarde hoger bewustzijn voor het vader- en moederschap te vertegenwoordigen heeft.
Het is hierdoor tevens en ook dat moet u duidelijk zijn, dat de Aarde háár plaats tussen Zon en Maan te beleven kreeg en niet toevallig is!
De ruimte en ook het menselijke organisme kent geen toevalligheden, die werden door de „Albron” niet geschapen!
Vanzelfsprekend is nu, dat het Universum zich als de mens en al het leven zich vanuit het zieleleven heeft verdicht en dat bovendien de ruimte een geestelijke afstemming bezit en wil zeggen, dat ook dit macrokosmische organisme evolueert en het hoogste stadium voor de „Albron” nog niet heeft bereikt.
Bovendien moeten wij aanvaarden, dat het Universum daadwerkelijk baart en schept voor een volgend stadium en dat dit de „Vierde Kosmische Graad” moet zijn of het leven van deze ruimte en het kind van Moeder Aarde had te aanvaarden, dat de mens ná zijn heengaan het Goddelijke „AL” betreden kan, doch dat is waanzinnig.
Indien wij als mens niet anders te beleven krijgen dan het ónbewuste bestaan van Moeder Aarde ten opzichte van het „AL” bewustzijn, God dus, zouden wij kunnen spreken van: in één leven bereiken wij alles, doch dat ís niet te geloven en nog minder te aanvaarden; in één kort leven op Aarde bereiken wij niets en kunnen wij géén „AL” bewustzijn verstoffelijken, noch vergeestelijken!
Daarom kunnen wij voor de „Universiteit van Christus” vastleggen:
„De mens en al het leven op Aarde heeft miljoenen levens te beleven, voordat de aardse kringloop is volbracht.”
En dan gaan wij verder en betreden wij de sferen van licht óf een duistere, onbewuste levens-afstemming voor de ziel als de geestelijke persoonlijkheid.
Planeten nu, die niet door ons als mens werden bezield, dat treedt thans naar voren, kónden geen vader-, noch moederschap beleven!
Hierdoor moeten wij voor de Universiteit van Christus aanvaarden, dat wij dan ook dit machtige organisme zullen overwinnen!
Op Aarde noemt men Jupiter en Saturnus planeten, voor het universum zijn ze halfbewuste stelsels en dienen het organisme.
Wat ze voor het Universum te betekenen hebben, dát komt later op Aarde en eerst dan is de astronoom gereed af te dalen tot Zon en Maan en kan hij zichzelf zien, tenminste, wanneer ook hij voor het vader- en moederschap gereed is en vrij is van homoseksualiteit (zie artikel ‘Homoseksualiteit’ op rulof.nl).
Indien gij de terminologie wilt beluisteren voor de ruimte, dan zoudt ge kunnen horen, dat het bewuste moederschap tot Jupiter en Saturnus zegt: wat willen jullie homoseksuelen met mijn leven beginnen?
Voelt op Aarde – de mens dus – iets van vader- of moederschap, wanneer de ziel het eigenlijke moederschap heeft verlaten en tot het scheppende organisme komt?
Néén, dat is nu niet mogelijk, doch dat vinden wij hier in het Universum terug en is vast te stellen.
Wij beleven thans, mijn broeders, dat de Zon en de Maan hun organisme hebben verdicht.
En indien gij dit wilt beleven voor de mens op Aarde, dan is dat mogelijk, omdat ook nu de ziel als mens niets anders dan leven én geest is en kán zijn, wanneer de bevruchting plaatsvindt.
En dan staan wij alléén voor het vader- en moederschap en voor niets anders, doch naarmate het vruchtje ontwikkelt, manifesteren zich de andere organen, dat voor het Universum niet anders is geweest.
Nóg zijn die wetten vast te stellen en te beleven.
Er ging dus van ál die uitgezonden levenskrachten door Zon en Maan uitgezonden, niets verloren.
Tot de laatste ademhaling is verdicht en verstoffelijkt.
Miljoenen cellen hebben die verharding en verdichting ontvangen.
En dat is waar te nemen door de spiraalnevels, de nevelen van deze ruimte, de verbindingsorganen voor de planeten en voor het vader- en moederschap óf de slijmvliezen als stelsels gezien.
Al deze vonken hebben een taak voor het vader- en moederschap te vervullen en vertegenwoordigen een eigen levensgraad, als bewust stoffelijk barend en ónbewust scheppend leven.
Die lichamen kregen géén dierlijk leven te beleven, want dat is niet mogelijk.
Maar wat is nu een meteoor?
Wat is een ster?
Een ster dient voor het vaderschap, een meteoor heeft gediend voor de ademhalingsorganen en als dat leven uit elkaar spat, heeft het de eigen taak reeds verricht en staan wij voor leven en dood van dit organisme.
Wanneer een meteoor het eigen leven en bestaan eindigt, is de nieuwe harmonie reeds geboren en wil zeggen, dat niets in staat is om dit harmonische organisme te storen, want ook dit organisme bezit leven en dood, bezit het afsterven en het eeuwigdurende blijven dienen, totdat de mens dit organisme overwonnen heeft!
Dan lost dit macrokosmische leven op, doch dan heeft al het leven van Moeder Aarde de sferen van licht bereikt én de Vierde, Vijfde, Zesde en Zevende Kosmische Graad.
Halfbewust vader- of moederschap wil dus betekenen, althans voor de Aarde en als mens, dat de ziel zich daar gereedmaakt om vader of moeder te worden, doch dé ruimte heeft die wetten geschapen.
Indien dat niet zo was, zouden wij ze op Aarde niet kunnen beleven.
Doch dan waren er tevens géén psychologen nodig, de mens zag dan tot in het diepst van zijn ziel, maar dat kán hij nog niet, omdat hij zichzelf en deze wetten niet kent.
De natuur dwingt ons thans haar wetten te beleven, doch dat is Moeder Aarde en wie dat niet wíl, staat buiten haar schepping en sluit zich af voor deze Goddelijke „Evolutie”!
Pastoor?
Hoor je het?
Kardinaal, hoor je het?
Zuster van de kerk, hoor je het?
Priesters, horen jullie dit?
Dat zegt de ruimte tot uw leven, gij állen staat thans buiten de schepping en de astrologen behoeven nu niet langer gasbollen menselijk bewustzijn te schenken, die ruimtelijke organismen weten niet wat zij daarmee moeten beginnen!
Ook voor U, geachte „paus”, zijn deze wetten, dus word „Vader” en gij zult het „AL” bereiken, thans bewandelt gij een hopeloze weg, een uitwasstadium, gelijk moeras is en gij uw leven door verdrinkt!
Is dat wat?
Bereken thans uw sterren, maak zo’n ding voor de mens, bereken uw dagbewustzijn en uw taak daar voor de aarde en kijk hierna eens wat ervan overblijft, indien u daartoe in staat zijt, wij zeggen u, niets!
Niets, want de „Mens” is een godheid, de mens kan men niets schenken, hij bezit álles!
Ge kunt géén mens waarschuwen voor ellende, hij is het of hij staat er juist buiten.
Ge kunt een mens niet waarschuwen voor ziekten, hij loopt erin, hij ís ziek!
Gij kunt de mens géén liefde bezorgen, hij is het of híj ís het nu juist niet en wie het níét ís, kan geen liefde beleven!
Wie liefde en geluk beleven wíl, astroloog, bezit álles, want God legde ál Zijn schatten aan de mens vast, hij gaf de mens Zijn Universum!
God gaf de mens harmonie!
God gaf de mens Zijn rechtvaardigheid!
God gaf de mens Zijn liefde!
God gaf de mens álles, álles van Zijn:
Persoonlijkheid.
Licht!
Leven!
Vader- en moederschap!
Alles, álles, de mens echter heeft zich uit dat álles getrapt en géén astrologie, noch andere wetenschap is in staat hém er weer terug te voeren, daarvoor moet de mens leven, miljoenen malen leven, eerst dán kan hij zeggen:
„Ik ben weer harmonisch, maar nu leef ik in de sferen van licht.
Of, hij leeft op Aarde in geluk en liefde en heeft nu géén astrologie nodig om hem dat door het „Vergulden Huis” voor te rekenen.
Alléén het vader- en moederschap is in staat de mens kosmisch geluk te schenken.
Nietwaar soms?
Moederschap, kind van Moeder Aarde, is het allerheiligste door de „Albron” geschapen, doch dat bezit de mens!
Dát is dan ook het essentiële voor de ziel als mens op Aarde, doch dat wordt door de katholieke kerk en verschillende sekten gesmoord!
Kuis doen op Aarde is dus de menselijke vervloeking en wil zeggen, dat de mens thans zichzelf verdoemt, uitschakelt voor deze ruimtelijke evolutie!
En dát heeft nu het kind van Moeder Aarde te leren en bouwt „Christus” nú, doch voor het „Koninkrijk Gods” ... „ZIJN” „Universiteit”.
Waar wij dus komen, mijn broeders, daar beleven wij alléén vader- en moederschap, want door het vader- en moederschap beleven wij hogere én bewustere werelden, voor ónze ziel én geest!
Wat wij zullen worden, dat vertellen ons de volgende reizen, doch wij weten het al, wij gaan tot het „AL” terug!
Wij leggen voor de „Universiteit van Christus” vast:
„In het Universum bevinden zich bewuste en halfbewuste organismen voor het vader- en moederschap.
Wat de klierstelsels voor het menselijke organisme hebben te betekenen, dat zien wij in het Universum terug!
Deze planeten zijn onderverdeeld, doch vertegenwoordigen een eigen taak!
Niet één planeet bezit voor dit organisme dezelfde afstemming, want dat is niet mogelijk!
Door de plaats, ontvangen door Zon en Maan, vertegenwoordigen Jupiter, Saturnus, Uranus, Venus, als de eerste fundamentele organen voor het organisme de krachten en stelsels voor de ademhaling, al die andere planeten maken deel uit van dit organisme en bezitten een taak, de nietigste vonk van dit organisme dient het ganse geheel!”
De persoonlijkheid toont ons hoe het innerlijke leven van een planeet is en ís dat voor dier en mens, voor het leven van Moeder Natuur voor de Aarde anders bedacht, geschapen?
Néén, want wij als mens kregen ons organisme door Zon en Maan en door al die andere stelsels, zodat wij kunnen zeggen, de mens is één met de macrokosmos!
De plaats nu, waar deze lichamen zich bevinden is van enorme betekenis, ook voor de mens van Moeder Aarde en al haar leven.
Immers, Zon en Maan hebben al deze organen zélf verdicht!
Zon en Maan hebben voor de ruimte hét scheppen en baren ontvangen en hét gezag!
Zon en Maan vertegenwoordigen de hartklop voor dit organisme, maar spiraalnevels als verdichte stof vertegenwoordigen de bloedsomloop, astronoom, geleerden en hebben jullie straks te aanvaarden, doch dán kent gij de Macrokosmos!
En uw eigen stoffelijk én geestelijk organisme.
Wat nu voor de ruimte de Vierde Kosmische Graad is, is voor de mens het leven aan „Gene Zijde”!
En ook daar beleven wij de zeven graden voor de verdere ontwikkeling, nu de sferen van licht.
Werelden voor de ziel als de geestelijke, astrale persoonlijkheid!
Is er nog iets?
Kunt gij dit thans aanvaarden?
Van deze wetten heeft géén mens op Aarde ooit één woord gehoord, eerst nú is dat – dóór de „Universiteit van Christus” mogelijk!
Wat hebben Zon en Maan nu gekund, André-Dectar?”
„Zon en Maan hebben nieuw leven geschapen, doch voor zichzelf!”
„Zeer juist, inderdaad, mijn broeders, zij hebben hun organisme afgemaakt en toen eerst kon het leven in de ruimte beginnen, zag de ziel als mens haar stoffelijke én geestelijke ontwaking, waardoor haar innerlijk en stoffelijk leven verruimde.
De „Maan” ís baring, doch de „baarmoeder” voor de vrouw op Aarde, ís bovendien „baring”, doch bovendien het éénzijn met God, voor álles, voor deze en de volgende ruimten door God geschapen en kán de mens reeds op Aarde beleven.
Niets is dus in staat om deze „kunst” te overwinnen, het moederschap is het hoogste, daarvoor leeft de mens, ál het andere op Aarde is doodgewone bijzaak, astroloog!
De persoonlijkheid heeft betekenis, natuurlijk, maar het moederschap stijgt boven die persoonlijkheid uit en heeft op God direct afstemming, omdat het moederschap de „Goddelijke Bron” vertegenwoordigen moet!
Die Goddelijke bron ís!
En hierdoor heeft de mens álles van God gekregen en is híj voor niets meer te beschermen, dát ís Goddelijke rechtvaardigheid voor dag en nacht en voor voelen en denken, maar „bóven” alles, vader- en moeder-zijn!
Wat wilt gij op Aarde nog meer beleven, mens?
Astroloog?
Theoloog?
Psycholoog?
Er is niets meer te beleven, dit is álles!
Tussen al dit leven nu, bevinden zich de overgangsplaneten voor de Aarde en die van de Maan tot de Tweede Kosmische Graad.
Een ster die u van de Aarde af toelacht, bezit ruimtelijk bewustzijn.
Indien die ster voor het vaderschap dient, is dat waarheid, doch ook nu beleven wij zeven overgangen voor het bewuste vaderschap, voordat de ster kan zeggen: ík ben dát!
En nu zien wij, dat wij vanuit het vaderschap tot de halfbewuste planeten komen en beleven wij een meteoor.
Hierna de andere planeten.
Dus bewust vader- en moederschap, doch élke levensgraad bezit zeven verdichtingstijden, voordat het bewuste vaderschap beleefd kan worden.
De éne ster, mijn broeder André, straalt dus nu méér licht uit dan ’n ander.
En áán dat licht nu, is het bewustzijn voor het dienende vaderschap te zien en vast te stellen.
Is dit nu niet eenvoudig?
Maar bovendien niet machtig?
God heeft géén ingewikkelde wetten geschapen, wat vandaag voor Moeder Aarde, de geleerde ontzagwekkend (is), is morgen doodnuchter en begrijpelijk, ook het Universum geeft ons hiervan de bewijzen.
En dat geldt voor álle wetten, voor ál het leven; wanneer de mens éénmaal het universele éénzijn opvangen en beleven kan, is hij nooit meer alléén, maar dat zegt: deze mens staat voor de „Alwetendheid”.
En dat zult gij u thans eigen maken, mijn broeder André-Dectar, daardoor kunt gij u daarenboven de „Prins van de Ruimte” noemen!
Niets, niemand is in staat u dit machtige bezit te ontnemen, gij hebt er uw leven voor ingezet!
Jupiter kreeg deze taak te beleven, doch géén menselijk bewustzijn!
Dat laatste kwartiertje heeft niets te betekenen voor de astroloog, doch wil dat kind tóch iets voor de mens beleven, zet dán de mens op de top van de „Piramide” en vraag hem wat hij ziet.
Nú kán God tot uw leven spreken, doch wij voorspellen u, kind van Moeder Aarde, dat gij daar uw kostbare nek zult breken, omdat gij dit universele balanceren nog niet bezit!
En dat ís het, want élke levenswet door God geschapen ís en blijft harmonisch, ook al leeft dat leven op een punt van uw naald, het ís ruimtelijk vader en moeder!
Doch van die middelpuntvliedende wetten en krachten, hebt gij op Aarde nog geen verstand, omdat uw gevoelsleven nog moet ontwaken voor de macrokosmos!
Is er nog iets?
Dat er dus planeten zouden ontstaan die niet baarden, niet kunnen scheppen, is noodzakelijk!
Doch die planeten hebben voor zichzelf bewust leven te scheppen, óf is het „menselijke niertje” van géén betekenis?
Wélnu, Jupiter, Saturnus, Uranus, Venus al niet meer ... zijn de nierstelsels voor dit macrokosmische organisme en willen niets anders zijn!
En wat zijn nu de ruimtelijke hersens?
Wat is het ruimtelijke oog?
Wat zijn voor de ruimte de aantrekkings- en afstotingswetten?
Weeg dat eens op uw levensschaal en gij weet het!
Wij komen eerst later tot de verklaring, omdat gij er nu toch niets van begrijpen kunt, want wij kunnen die fundamenten nog niet leggen.
U ziet nú, dat élke graad wíl dat wij dat leven beleven en wat er ook gezegd wordt, ook al zal dat herhalen zijn van het vorige, voelt aan, dat het leven steeds wéér een andere ontleding geeft of u komt er nooit!
Wij spreken dus duizendmaal over het „vader- en moederschap” en is noodzakelijk of ook wij zouden ons hierin verliezen!
Volg echter de macht en de kracht van een planeet, voel aan, waardoor Moeder Aarde niet uit deze ruimte verdwijnt en gij komt tot het Goddelijke antwoord, het leven kán u thans het kosmische antwoord geven.
Wij hebben zélf hierin niet te denken, indien dat zo was en wij het probeerden, loste het Universum voor ons leven op en vielen wij, althans André, als een baksteen tot de Aarde terug, want nu is het géén éénzijn meer.
En dat zegt nu, en voor eeuwigdurend is dat: wilt gij u zelf leren kennen, dan hebt gij u zelf voor ál het leven van God te buigen en moet gij liefhebben, doch thans volgens de harmonische levensgraden; éérst nu is er van Goddelijk éénzijn sprake!!
Máár, thans spreekt het leven en hebben wij als mens niets te zeggen!
Het is dus duidelijk, voor u op Aarde, het leven ontleedt nu voor ons de wetten, en ook dat is weer „baren en scheppen”!
Waarom, vraagt het leven in de ruimte, vallen wij niet naar beneden?
Waardoor is een planeet in staat zich drijvende te houden?
Já, kind van Moeder Aarde, wat is dat?
Waardoor kunt gij een schip staande en níét drijvende houden?
Staande dus, want dat schip van u drijft niet, het schip staat voor de ruimte op vaste bodem, ook die wetten leren wij hier kennen, doch nu vanuit de „middelpuntvliedende krachten en levenswetten” ... ook die voor uw schip, doch uw stuk steen, dat nu géén ademhaling bezit, zinkt weg.
Waarom?
Astroloog, waarom?
Omdat uw stuk steen geen dampkring bezit, géén houvast dus, en kan zich niet staande houden, dat stuk leven behoort nú tot een andere levensgraad!
Begrijpt gij iets van de ruimtelijke wetten, levensadem en zwaartekracht?
Geleerden, kent gij deze wetten?
Waardoor is de Aarde niet uit haar levensbaan te wringen?
De Aarde lééft ín haar levensadem, haar dampkring zorgt nu voor haar wandeling door de ruimte, wat de Aarde aan ademhalingsorganen bezit, hebt gij als mens uw benen voor gekregen en nu kunt gij u staande houden of gij sloeg tegen uw bodem.
En ál deze wetten als verdichte én onzichtbare krachten, beleven wij voor het ruimtelijke organisme, doch ook de mens bezit ze en al het leven van God in uw eigen dampkring!
Want Moeder Aarde gaf die wetten aan al haar leven!
Hoe zwaar is nu de Aarde?
Kunt gij, geleerde, zeggen, berekenen, hoe zwaar de Aarde is?
Is dát mogelijk?
Astroloog, kunt gij het?
Wij zeggen u, néén, althans het leven van de ruimte zegt u dat.
En tot ons zegt het leven, Moeder Aarde zegt het:
„Ik ben zó zwaar als mijn dampkring bewust is.”
Is dat te berekenen?
Já, zegt het leven van God.
Astronoom, élk insect is ertoe in staat en gij niet?
Wat zijn nu krachten en machten?
De Aarde zegt tot ons:
„Als er een stuk meteoor op mijn leven valt en dat is meermalen gebeurd, schrik ik even, doch doet mij niets.
Maar waarom niet?
Omdat niets van de ruimte in staat is míj uit mijn evenwicht te slingeren óf het moet hoger bewustzijn betekenen.
Dát kan alléén het leven van de Vierde Kosmische Graad!
Mijn leven is dus zó zwaar als mijn ademhaling bewust is en daardoor beschrijf ik mijn baan door de ruimte!
En hoe zwaar ben ik nu?
Als het embryo van de Maan af aan levend bewustzijn, dus „gevoel” bezit, zó zwaar ben ik, doch ook zó gevoelig, omdat ál dit leven weer gevoel is!
Plasma dus, verdicht Goddelijk plasma!”
Begrijp goed, één korrel „Alstof” blaast gans dit Universum omver, omdat dát korreltje nu het „Alles” bezit, aan wetten en machten, wilsconcentratie, én persoonlijkheid, maar vooral – het „vader- en moederschap”, want door het vader- en moederschap vertegenwoordigt de mens en al het leven, de ruimte van een planeet, doch bovendien het „bewustzijn”!
Eén korrel stof van de Vierde Kosmische Levensgraad, zegt Moeder Aarde, slaat mij uit mijn baan en heb ik niets tegen ín te brengen.
Indien dát mogelijk zou zijn, krijgt het „Jehovakind” de eigen pluim op het hoedje van Onze Lieve Heer, doch wij weten het, ook dán ben ik nog in staat om dat kind te kunnen opvangen, want dán maak ik zélf van de dag nacht en omgekeerd en maak ik van een mens een ónbewuste „tor” ... is dat wat?
En al dat steen, die zwaarte dus, die Moeder Aarde te dragen heeft, haar organisme, weegt niets, bezit géén zwaarte, geleerde, astroloog, bioloog, theoloog, godgeleerde ... waarom niet?
Omdat álles gevoel, plasma is, voor de ruimte bestáán er géén zwaartekrachten!
Is dat „some news for your life?” (Iets nieuws voor uw leven?)
Dat ontvangen wij van het leven van God.
De „Universiteit van Christus” verklaart élke levenswet.
Ook al gaan wij niet op deze wetten in, omdat ze niet met ónze fundamenten hebben uit te staan; óns is opgedragen, dat wij het leven, de ziel, geest én stoffelijk organisme, dus de Menselijke Tempel ontleden en niet die wetten of wij komen nooit gereed.
Zó nu en dan willen echter ook die wetten beleefd worden, doch dan betreden wij het technische geraamte voor het Universum en is voor het kind van Moeder (Aarde) niet noodzakelijk; dat leven moet zich éérst als mens leren kennen, als ziel en als geest en hierna als de astrale persoonlijkheid!
Maar het is mogelijk, u ziet het!
En indien wij die wetten zouden moeten verklaren, gééf dan André-Dectar het énige professoraat dat er bestaat: gij kunt u dan buigen voor de „Prins van deze Ruimte”!
Nu ligt héél de mensheid aan zijn voeten!
En dát is waarheid, want Christus stuurt ons tot Zijn leven terug!
+ +
+
„Mens op Aarde, gij kent uzelf nog niet!”
„Gij moet u niet alléén als organisch leven leren kennen, ook voor ziel en geest, doch boven álles als „vader en moeder”!
Jupiter, mijn broeders, en haar eigen afstemming, háár zusters en broeders, straalden het eigen bewustzijn uit en voedden nu het bewuste vader- en moederschap.
De levensadem voor de mens op Aarde is dus volgens deze ruimtelijke wetten niet bewuster, dan de mens áán denken en voelen bezit.
Is dat even wondervol?
Daardoor beleven al deze lichamen de ruimtelijke harmonie en leren wij voor het menselijke organisme weer kennen, wanneer wij voor de lichamelijke stelsels komen te staan.
Wat zijn thans de hersens voor dit organisme?
Dat is de „Albron” ... die ook nu nog het leven bewaakt en bestuurt, voor de mens de stof om het gevoelsleven te kunnen opvangen.
Niets en niets anders is er te beleven voor het menselijke harmonische organisme van Moeder Aarde.
Een meteoor bezit nu krachten van Zon en Maan én van Jupiter en Saturnus, van ál het andere leven, waardoor die levensgraad zich heeft kunnen verdichten en die eigen zelfstandigheid kreeg.
Wij zijn dus in staat, mijn broeders, God te leren kennen!
Wij kunnen door de „absolute” rechtvaardigheidswetten bepalen, waarvoor het leven dient.
En daarenboven welk bewustzijn het leven bezit.
En daarvan zien wij de eigen afstemming, voor ziel, leven en geest!
Hiervan weet men op Aarde niets.
Wat al deze cellen van licht te betekenen hebben, dat is eenvoudig.
Wanneer de mens achter de kist komt, dan moeten wij dat leven overtuigen dat er géén dood is, maar wat weet de mens dan nóg?
Niets, niets van zichzelf, over duizenden jaren eerst bezit de ziel als astrale persoonlijkheid dit bewustzijn en is te begrijpen!
Ik geloof, mijn broeders, dat wij thans verder moeten gaan.
Is tot uw gevoelsleven het antwoord gekomen?
Het contact met Jupiter wordt verbroken.
Hoor echter, wat dit leven tot het uwe te zeggen heeft?
Schenk ook Jupiter uw kus, André-Dectar, opdat zij uw leven daar zal bezielen!
Wat is nu astrologie, meester Zelanus?
Heeft de astrologie betekenis voor de mens van Moeder Aarde?”
„Néén, mijn meester!”
„En gij, André, weet, wat die mensen te vertellen hebben?”
„Ja, mijn meester, ik weet het.”
„Zég dan uit naam van het Universum, dat het kind van Moeder Aarde dat geld, dat bezit ergens anders voor gebruikt, want de astrologie wordt nóóit wetenschap.
Nooit!
Omdat dit denken en gereken geen betekenis heeft, géén houvast bezit, géén wét beleven kan, omdat, nu valt het woord en leggen wíj ook dat fundament voor de „Universiteit van Christus” ... de schepping reeds biljoenen eeuwen oud was voordat de dierenriem ontstond!
De mens die daaraan doet vist thans op graniet en krijgt nooit beet!
Astronomie is wetenschap, doch lost straks op in de „Kosmologie”, doch astrologie krijgt nimmer grond onder de voeten, dat wél aan „handlijnkunde én grafologie” geschonken wordt; zo zeker is dat, als bovendien de geestelijke faculteiten krijgen te aanvaarden, omdat de „Bijbel” níét Gods woord kán zijn en ook niet is, want dát is door de mens van Moeder Aarde ontstaan.
Dat alles hebben wij op deze reis mogen beleven en voor de „Universiteit van Christus” ontvangen.
De Maan en Zon hebben al deze wetten geschapen en verstoffelijkt.
Wij hebben gezien, dat de ziel als mens in staat is het Universum te overwinnen, want dit machtige geheel werd voor de mens geschapen.
Wij weten dat de ziel als mens het is en niet het organisme, die eeuwigdurend voortgaat, ook al is het menselijke organisme zó machtig, eens móét dat lichaam weer sterven, doch de ziel stijgt nu boven al deze wetten uit.
Ik vraag u nogmaals, mijn broeders, meester Zelanus, ís de mens door de ruimte te beïnvloeden?”
„Néén, meester, dat is niet mogelijk!”
„En wanneer gij op Aarde ziekten hebt te beleven, André-Dectar, kunt gij u daarvan vrijmaken, kunnen die ziekten oplossen door niets, doordat gij andere levenswetten beleeft?”
„Ik voel, mijn meester, wat gij van mij weten wilt.
Zeker, de mens kan zich vrijmaken van ziekten, daarvoor bezitten wij die wetenschap, doch wanneer hij voor de diepere graden staat, heeft hij zijn machteloosheid te aanvaarden en betreden wij de karmische wetten voor de ziel als de persoonlijkheid.”
„Zeer juist, inderdaad, dat is het antwoord.
En dan staat de ziel voor cholera, pest en melaatsheid, doch ook die ziekten zullen van de Aarde verdwijnen, mijn broeders, want de mens gaat tot het hogere bewustzijn.
In het „Koninkrijk Gods” beleeft de mens géén ziekten meer.
En daarvoor zorgen de meesters, zorgt Christus!
Maar nu anders dan de kerken zich dat voorstellen, en zij ervan hebben gemaakt!
„Dat zegt dus, mijn lief kind van Moeder Aarde, dat gij zélf die ziekten hebt geschapen!”
„Waar zijn de eerste ziekten ontstaan, meester Zelanus?”
„In de oerwouden, mijn meester!”
„Ook dat is waarheid.
Toen hebben wij ons vergeten en verloren daardoor ónze universele afstemming, wij hebben onze levenskrachten gesplitst en beleefden toen zwakte, mismaking, bezoedeling, waarvan de geleerde nog géén bewust leven kent, doch ook door het Universum te ontleden is!
God of de „Almoeder” heeft géén ellende geschapen.
Géén ziekten, géén disharmonie, dat hebben de astrologen te leren.
Daardoor zijn zij ook nimmer in staat om één onfeilbare berekening te maken.
Dat ís niet mogelijk, dus ál dat gereken blijft zoeken!
Het is hierdoor, mijn broeder André, dat Adolf Hitler van de wal in een sloot werd getrapt en heeft ook hij te aanvaarden: die „Voorzienigheid” heeft geen cent te betekenen, voor de Aarde niet en niet voor het Universum!
Wij hebben dus bovendien kunnen beleven, dat de ziel niets geschonken krijgt.
Niets!
Zij moet zich de wetten van de ruimte eigen maken of zij is nimmer in staat haar godheid te vertegenwoordigen.
En zij heeft door de Albron deze wetten te verstoffelijken en te vergeestelijken, want zij moet tot haar „AL” terug.
Doordat de mens dus op Aarde de wetten van Moeder Natuur opvolgt en er zelf geen wetten bijmaakt, gaat zij, ook al is zij onbewust, „bewust” verder, omdat ook het kind van de prehistorische tijdperken er in ónbewustzijn ís gekomen en de Aarde overwonnen heeft.
Hoe meer wetten de mens er zélf bij maakt, des te duisterder wordt zijn leven en bewustzijn.
En nu zijn wij in staat om vast te stellen hoeveel waarachtige wetten de mens op Aarde bezit.
En dat zijn, meester Zelanus?”
„Alléén het vader- en moederschap, mijn meester, en niets anders.”
„Zó is het, mijn broeders, de mens heeft wetten geschapen die voor de ruimte geen betekenis hebben, doch nu betreden wij zijn ongelukkige maatschappij, zijn ellendig leven en handelen ten opzichte van de ruimtelijke wetten, vader- en moederschap, ziel, leven en geest!
Kom, mijn broeders, onderweg kunnen wij onze vergelijkingen beleven, ik zie, dat wij naar de Aarde moeten terugkeren.
Maar wij hebben gezien en moeten vaststellen, dat de Maan als Moeder álles aan haar kinderen heeft geschonken!”
Wij keren tot de Aarde terug, André is in gedachten, ook wij volgen wat wij hebben aanschouwd en de „Almoeder” verstoffelijkt heeft.
De volgende reis begint op Aarde en dan gaan wij regelrecht naar het „AL”, waar de mens leeft, die het Goddelijke stadium heeft bereikt.
André voelt, dat wordt enorm, het zal het machtigste zijn voor zijn leven als mens en kind van Moeder Aarde, om die genade te mogen beleven, om als mens van Moeder Aarde het bewuste „AL” te zien, wat géén meesters uit de zevende sfeer hebben gekund.
Omdat hij voor de mens op Aarde dient en hij daar dit bewustzijn gekregen heeft, legt het „AL” die wijsheid in zijn handen en is te begrijpen; éénmaal aan Gene Zijde gekomen heeft de ziel haar leven te vergeestelijken en is zij niet in staat om een hogere sfeer te beleven, dan zij aan afstemming bezit.
Dát kan de mens zich tijdens zijn leven op Aarde eigen maken!
En dat is ook alléén door de mens van Moeder Aarde te beleven, ik bedoel de stoffelijke mens, omdat een dergelijke taak de mens met ál het leven van God verbindt!
Meester Alcar zegt nog:
„U ziet het, mijn broeders, wat kan de Maan nú nog voor haar leven doen?
Zij heeft haar bewustzijn en haar eigen leven gesplitst en hierdoor kregen wij al de levenswetten in handen.
De theologen zullen straks deze geestelijke wetenschap beleven en aanvaarden, eerst dán zijn zij in staat om het leven van God tot de ruimtelijke ontwaking te voeren.
En is dat nog niet voldoende?
Wat de mens voor de Aarde voor zichzelf geschapen heeft, is ellende, is haat, is afbraak, is ónrechtvaardigheid.
Wat wil thans de astroloog?
God is liefde en in alles „Liefde”!
Maak u gereed voor de volgende reis, mijn broeders.
Verwerk alles, mijn broeder André, weet echter, dat het leven van de ruimte u helpt dragen.
Thans is élke levenswet in staat om tot uw leven te spreken, omdat gij het „Instrument” zijt van de „Universiteit van Christus”!
Toch roep ik die geleerden van Moeder Aarde toe:
„Is het oerwoudkind in staat om uw leven te bezielen?
Néén, dat is niet mogelijk.
Kan ’n insect uw leven bezielen?
Ook Jupiter is er niet toe in staat en géén van haar zusters, omdat de mens het hoogste ontvangen heeft.
Is stof, dus aarde, is graniet, dus verharde stof, is staal en ijzer in staat en lucht – ook al is die levensadem bewuste plasma – in staat het leven van de Aarde als mens te bezielen?
Dat is de God van al dit leven mismaken!
Maar wij komen hierop terug.
Wanneer wij voor de persoonlijkheid „Mens” komen te staan, ontleden wij de menselijke karaktereigenschappen en zien dan wat het innerlijke leven zich eigen heeft gemaakt, wat de mens toebehoort en welke voetangels en klemmen hij voor zichzelf heeft gelegd.
Eerst dán duikelt de „astrologie” van het voetstuk en zien wij, waar het leven is begonnen en waar de verkregen levensgraad eindigen zal.
Lees daarvoor de boeken: ‘Geestelijke Gaven’ ... en gij kent de zeven levensgraden voor het organische leven én die voor uw geest, hierna weet ge, waarvoor gij te leven en te sterven hebt!
Heeft Moeder Aarde de mens niets te vertellen?
Indien u de planeten menselijk voelen en denken schenken wilt, gééf dán Moeder Aarde alles, omdat zij het allerhoogste voor de ruimte te vertegenwoordigen heeft.”
Mijn broeders, de hoogste meesters schonken ons deze genade.
Wij zullen álles van ons bewustzijn inzetten, om het kind van Moeder Aarde die hogere ontwaking te schenken.
Maak vergelijkingen, André-Dectar, en trek uw karaktereigenschappen op, geef uw ganse persoonlijkheid deze éénheid, eerst dán bent u in staat de „Kosmologie” te beleven en u de wijsheid eigen te maken.
Ziedaar, Moeder Aarde.”
André vraagt mij: „Wanneer kunnen wij beginnen?”
„Indien je wilt, mijn broeder, over enkele uren.”
„Ik ben gereed, mijn broeder.”
De sfeer der Aarde neemt ons op, wij hebben een machtige reis volbracht.
Géén gedachte kan ik vergeten, al ons denken en voelen ligt vast.
Ik ben thans het instrument, doch sta onder de macht, het bewustzijn van de meesters; het bewuste „AL” zal spreken!
Ik wéét het, niets kan ons tegenhouden en André zal op Aarde niet bezwijken.
Wat hij ziet is een wonder, thans, op dit ogenblik, nu ik denkende ben, krijgt hij zijn visioen toegestuurd, waarvan hij weet, dat het hem door meester Alcar geschonken werd.
Een machtig mooi beeld is het.
Ginds in de verte, óp Aarde dus, ziet hij een mens en die mens maakt zich gereed om hem iets te brengen.
Het is een volgeling van de meesters, voor André wordt er gezorgd.
Tranen van dankbaarheid rollen er over zijn wangen, zijn geestelijke persoonlijkheid, want ook wij zijn nog steeds in staat achter de kist die verdichtingen tot stand te brengen, doch waardoor onze persoonlijkheid die liefde ondergaat.
Já, dat is liefde en „liefde” ontroert, doet de ziel als mens ontwaken en overwinnen.
Zijn organisme is afgetakeld, maar wij gaan verder, stof heeft thans geen betekenis, zijn persoonlijkheid lééft en niet de stof!
„Dag, moeder?”
„Mijn André?”
„Ik ben er bijna, moeder.”
„Ik weet het, mijn zoon.”
„Wayti?”
„André?”
„Ik dank je voor alles.”
„Géén dank, mijn ziel, ik blijf je volgen.”
„Socrates, ik ben er weer.”
„Ik zie het, mijn broeder.
Indien je mij daar nodig hebt, bén ik er onmiddellijk!”
„Ramakrishna, blijf je mij volgen?”
„André, wij blijven eeuwigdurend één!”
„Annie Besant?”
„André, je krijgt altijd mijn liefde!”
„Dank je, lief ben je en ik wil géén ondankbare zijn.
Ik ga aanstonds beginnen om alles te beleven.”
„Wij weten het en wij allen bezielen je leven en je bewustzijn.”
Meester Alcar kijkt in de ogen van zijn instrument.
André staat nu naast zijn organisme.
Wij hebben niets meer te zeggen, even later is hij weer op Aarde en ín zijn organisme, het leven op Aarde is begonnen!
Wij volgen hem, de stelsels komen op kracht, even slaat hij zijn ogen open, doch daarna valt hij in de normale slaap en rust.
Hij bezit machtige fundamenten voor de „Universiteit van Christus” ...!
Aan dit leven komt nooit een stoffelijk einde, ook al zal de ziel als mens de dood beleven, het volgende leven is gereed!
Geest en stof zullen evolueren en tot het Goddelijke „AL” terugkeren, waarvoor André zich nu gereed zal maken.
Wat hij kan zeggen is: „Uw wil zal geschieden!
Já, „Almoeder” ... ik zál dienen!
Ik wíl liefhebben!
En ik buig mij voor ál uw wetten!”
 
Einde Derde Deel
- o - o - o - o - o - o -
- o - o - o - o -
- o - o - o -
- o - o -
+o-+
+ +
- ...!!!